Regeling vervallen per 01-01-2019

Financiële verordening Smallingerland 2017

Geldend van 28-04-2017 t/m 31-12-2018 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2017

Intitulé

Financiële verordening Smallingerland 2017

De raad van de gemeente Smallingerland;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 januari 2017;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit vast te stellen de Financiële verordening Smallingerland 2017:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a)

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, functioneren en beheersen van de gemeentelijke organisatie en de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b)

    afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie met een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan het college;

  • c)

    BBV: Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten;

  • d)

    begroting; als gedefinieerd in BBV, artikel 7 lid 1. Dit wordt bij Gemeente Smallingerland ook wel Beleidsplan genoemd;

  • e)

    EMU saldo: als gedefinieerd in BBV, artikel 1 lid j: het geraamde onderscheidenlijk gerealiseerde saldo van de ontvangsten en uitgaven van een provincie onderscheidenlijk een gemeente, berekend op transactiebasis en overeenkomstig de voorschriften van het Europese systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie;

  • f)

    grondexploitatie; als gedefinieerd in BBV, artikel 1 lid m: gronden in eigendom van een provincie onderscheidenlijk een gemeente, waarvoor provinciale staten onderscheidenlijk de raad een grondexploitatiecomplex en een grondexploitatiebegroting heeft vastgesteld;

  • g)

    huisvesting: Huisvesting die wordt gerekend tot de overhead heeft betrekking op kantoorruimten. Dit zijn ruimten voor de uitvoering van de algemene taken van de eigen gemeentelijke organisatie;

  • h)

    inkomsten: totaal van de baten voor toevoegingen en onttrekkingen van reserves;

  • i)

    investeringskrediet: een budget bestemd voor het vastleggen van vermogen in een object waarvan het nut zich over meerdere jaren uitstrekt;

  • j)

    overheidsbedrijf: als gedefinieerd in Mededingingswet artikel 25 lid g: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin de gemeente, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1. De raad stelt in de eerste begroting van een nieuwe raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2. De raad stelt in de eerste begroting van een nieuwe raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast. Wijzigingen worden bij de begroting of bij voorstellen tot wijziging van de begroting doorgevoerd.

  • 3. De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het BBV.

  • 4. De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken worden de voorgeschreven onderdelen, zoals genoemd in het BBV, opgenomen.

  • 2. In de jaarrekening wordt per programma van het totaal van de investeringen de uitputting van de geautoriseerde investeringskredieten en de actuele raming van de totale uitgaven en inkomsten weergegeven.

Artikel 4. Kaders begroting

  • 1. Het college kan aan de raad een Perspectiefnota aanbieden voor 1 juni met een doorrekening van het nieuwe beleid en de geactualiseerde financiële kaders van de begroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. Structurele doorwerking en/of doorwerking van Concernrapportage 1 van het lopende jaar alsmede het jaarverslag over het afgelopen jaar worden in de Perspectiefnota meegenomen.

  • 2. Indien de Perspectiefnota aangeboden wordt, neemt de raad kennis van deze Perspectiefnota en geeft hier haar zienswijze op voor 15 juli.

  • 3. Het college stelt de Sturingsnota vast met daarin de accressen die worden gebruikt voor het opstellen van de begroting.

Artikel 5. Autorisatie begroting en investeringskredieten

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en de lasten per programma van de eerste jaarschijf.

  • 2. Bij de behandeling van de Concernrapportages in de raad bedoeld in artikel 6, lid 1, doet het college voorstellen voor het wijzigen van de geautoriseerde baten en lasten.

  • 3. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, dan wel wanneer in de begroting niet in de dekking is voorzien, legt het college voorafgaand aan het aangaan van verplichtingen een investeringsvoorstel met een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor.

Artikel 6. Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van twee tussentijdse Concernrapportages over de voortgang/realisatie van de begroting van de gemeente in het lopende boekjaar.

  • 2. De Concernrapportages worden aan de raad aangeboden op de volgende tijdstippen:

    • a.

      Concernrapportage I vóór 1 juli van het lopende begrotingsjaar;

    • b.

      Concernrapportage II vóór 1 november van het lopende begrotingsjaar;

  • 3. De Concernrapportages bevatten een uiteenzetting over de bijgestelde raming van:

    • a)

      de baten en de lasten per programma;

    • b)

      het overzicht van de algemene dekkingsmiddelen;

    • c)

      het overzicht van de overhead;

    • d)

      de vennootschapsbelasting;

    • e)

      het totale saldo van de baten en lasten volgend uit de onderdelen a, b en c;

    • f)

      de (beoogde) toevoegingen en onttrekkingen aan reserves per programma;

    • g)

      het resultaat, volgend uit de onderdelen e en f; en

    • h)

      de investeringskredieten.

  • 4. De Concernrapportages gaan met name in op afwijkingen in baten en lasten.

Artikel 7. Informatieplicht

  • 1.

    Het college is bevoegd tot het aangaan van verplichtingen binnen de grenzen die worden bepaald door de geraamde lasten per programma (zie art 5). Indien het college verplichtingen aangaat die niet passen binnen de kaders van de begroting, wordt dat in alle gevallen voorafgaand aan de beslissing aan de raad voorgelegd.

  • 2.

    Besluiten binnen de geautoriseerde begroting kunnen desalniettemin ingrijpend zijn. Het college zal de raad in een aantal gevallen, zoals genoemd in lid 3, daarom vooraf informeren, zodat de raad de mogelijkheid heeft vóóraf haar wensen en bedenkingen kenbaar te maken. Die mogelijkheid bestaat in algemene zin doordat:

  • a)

    in de begroting doorgaans voorgenomen verplichtingen expliciet zijn vermeld;

  • b)

    dergelijke verplichtingen worden aangekondigd in afzonderlijke voorstellen, nota's, notities en mededelingen aan de raad.

  • 3.

    Het college besluit niet over:

  • a)

    de aan- en verkoop van goederen, werken en diensten groter dan € 2.500.000;

  • b)

    het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 2.500.000;

  • c)

    het verstrekken van kapitaal aan instellingen en ondernemingen; en

  • d)

    een nieuwe verplichting met jaarlijkse lasten die groter zijn dan € 250.000

dan nadat de raad is geïnformeerd, zoals genoemd in het voorgaande lid, over het voornemen en hiertoe in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen.

Artikel 8. EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3. Financieel beleid

Artikel 9. Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden lineair afgeschreven, tenzij de raad in voorkomend geval anders besluit, en volgens de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingstermijnen bij deze verordening. De termijnen sluiten aan bij de reële gebruiksduur.

  • 2. In de gevallen waarin lid 1 en de bijbehorende bijlage niet voorzien, wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de reële gebruiksduur.

  • 3. De componentenbenadering wordt alleen toegepast voor zover de componenten benoemd zijn in de bijlage afschrijvingstermijnen bij deze verordening.

  • 4. Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 10.000 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen. Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd, tenzij de grond de functie van openbare ruimte krijgt.

  • 5. Activa met maatschappelijk nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 1.000.000 worden niet geactiveerd.

  • 6. Afschrijvingsbedragen worden zo bepaald dat de boekwaarde aan het eind van de afschrijvingstermijn nihil is.

  • 7. De eerste afschrijving vindt plaats in het jaar na het gereedkomen van het actief.

  • 8. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 10. Reserves en voorzieningen

  • 1. Er vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2. Het college biedt de raad minimaal eens per raadsperiode een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt:

  • a) de vorming en besteding van reserves;

  • b) de vorming en besteding van voorzieningen.

Artikel 11. Integrale kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde integrale kostprijs van rechten en heffingen waarmee structurele kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 3. De overheadkosten worden met een opslagpercentage op de salariskosten toegerekend aan de producten/taakvelden.

Artikel 12. Prijzen economische activiteiten

  • 1. Voor de levering van goederen, diensten of werken door de gemeente aan overheidsbedrijven en derden waarbij de gemeente in concurrentie met marktpartijen treedt, wordt ten minste de geraamde integrale kostprijs in rekening gebracht. Bij afwijking vanwege een publiek belang doet het college vooraf voor elk van deze activiteiten een voorstel voor een raadsbesluit, waarin het publiek belang van de levering van de desbetreffende goederen, diensten of werken wordt gemotiveerd.

  • 2. Raadsbesluiten met de motivering van het publiek belang als bedoeld in het vorige lid zijn niet nodig als minder dan de integrale kostprijs in rekening wordt gebracht en sprake is van:

  • a) leveringen van goederen, diensten of werken en het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal aan andere overheden voor zover deze leveringen en verstrekkingen zijn bedoeld voor de uitoefening van de publieke taak door die andere overheid;

  • b) een bevoordeling van activiteiten in het kader van een bij wet opgedragen publiekrechtelijke taak;

  • c) een bevoordeling van activiteiten in het kader van een toegekend bijzonder of uitsluitend recht waarvoor prijsvoorschriften gelden;

  • d) een bevoordeling van sociale werkplaatsen;

  • e) een bevoordeling van onderwijsinstellingen;

  • f) een bevoordeling van publieke media-instellingen; en

  • g) een bevoordeling die valt onder de reikwijdte van de staatssteunregels van het Werkingsverdrag van de Europese Unie en daarmee verenigbaar is.

Artikel 13. Vaststelling hoogte belastingen, rechten en heffingen

Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor de belastingen, de rioolheffingen en de afvalstoffenheffing.

Artikel 14. Financieringsfunctie

  • 1. Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

  • a) voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden ten minste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

  • b) er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

  • 3. Het overschot aan liquide middelen wordt, overeenkomstig artikel 2 van de Wet financiering decentrale overheden, aangehouden in 's Rijks schatkist.

Hoofdstuk 4. Paragrafen

Artikel 15. Lokale heffingen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf lokale heffingen de verplichte onderdelen op grond van artikel 10 van het BBV op.

Artikel 16. Financiering

In de paragraaf financiering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 13 van het BBV op.

Artikel 17. Weerstandsvermogen & risicobeheersing

In de paragraaf weerstandsvermogen en risicobeheersing bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 11 van het BBV op.

Artikel 18. Onderhoud kapitaalgoederen

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen op grond van artikel 12 van het BBV op.

  • 2. Het college biedt de raad ten minste eenmaal per raadsperiode een onderhoudsplan openbare ruimte aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud en de kosten van het onderhoud voor het openbaar groen, water, wegen, kunstwerken en straatmeubilair. De raad stelt het plan vast.

  • 3. Het college biedt de raad ten minste eenmaal per raadsperiode een rioleringsplan aan. Het plan geeft het kader weer voor het beoogde onderhoudsniveau, de planning van het onderhoud, de uitbreiding van de riolering en de kosten van het onderhoud en de eventuele uitbreidingen. De raad stelt het plan vast.

  • 4. Het college biedt de raad ten minste eenmaal per raadsperiode een onderhoudsplan gebouwen aan. Het plan bevat voorstellen voor het te plegen onderhoud en de bijbehorende kosten aan de gemeentelijke gebouwen. De raad stelt het plan vast.

Artikel 19. Bedrijfsvoering

  • 1. In de paragraaf bedrijfsvoering bij de begroting en de jaarstukken neemt het college de verplichte onderdelen op grond van artikel 14 van het BBV op.

  • 2. Bij de jaarstukken worden aanvullend de volgende onderdelen opgenomen:

  • a) de omvang, opbouw en ontwikkeling van het personeelsbestand en de loonkosten;

  • b) de kosten van inhuur derden;

  • c) de huisvestingskosten;

  • d) de automatiseringskosten;

  • e) de budgetten voor de raad, de griffie, de rekenkamer en de accountant.

Artikel 20. Verbonden partijen

Bij de begroting en de jaarstukken neemt het college in de paragraaf verbonden partijen de verplichte onderdelen op grond van artikel 15 van het BBV op.

Artikel 21. Grondbeleid

In de paragraaf grondbeleid bij de begroting en de jaarstukken neemt het college naast de verplichte onderdelen, op grond van artikel van 16 van het BBV, in ieder geval op:

  • a)

    de ontwikkeling van de boekwaarde van de gronden;

  • b)

    het risico en het beslag op het weerstandsvermogen.

Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 22. Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij in ieder geval dienstbaar is voor:

  • a)

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en in de afdelingen;

  • b)

    het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang van de vaste activa, voorraden, vorderingen, schulden, contracten;

  • c)

    het verschaffen van informatie over uitputting van de toegekende budgetten en investeringskredieten en voor het maken van kostencalculaties;

  • d)

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e)

    het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving; en

  • f)

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving.

Artikel 23. Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a)

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b)

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c)

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d)

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e)

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f)

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van baten en lasten aan de taakvelden;

  • g)

    het beleid en de interne regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h)

    het beleid en de interne regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i)

    het beleid en de interne regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen,

opdat aan de eisen van rechtmatigheid, controle en verantwoording wordt voldaan.

Artikel 24. Interne controle

  • 1. Het college zorgt ten behoeve van het getrouwe beeld van de jaarrekening, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder a, van de Gemeentewet, en de rechtmatigheid van de baten en lasten en de balansmutaties, bedoeld in artikel 213, derde lid, onder b, van de Gemeentewet, voor de jaarlijkse interne toetsing van de rechtmatigheid van de beheershandelingen. Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

  • 2. Het college zorgt voor de systematische controle van de registratie en de ontwikkeling van de bezittingen en het financieel vermogen van de gemeente met dien verstande dat de waardepapieren, de voorraden, de uitstaande leningen, de debiteurenvorderingen, de liquiditeiten, de opgenomen leningen, de kortlopende schulden en de vorderingen van crediteuren jaarlijks worden gecontroleerd en registergoederen en bedrijfsmiddelen ten minste eenmaal in de vier jaar. Bij afwijkingen in de registratie neemt het college maatregelen voor herstel van de tekortkomingen.

Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

Artikel 25. Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De Financiële verordening gemeente Smallingerland 2009 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar voorafgaand aan het jaar waarin deze verordening in werking treedt.

  • 2. Op investeringen die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de Financiële verordening gemeente Smallingerland 2009 van toepassing zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 26. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking na publicatie en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening Smallingerland 2017.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van de raad van 14 maart 2017.
De voorzitter, De griffier,

Bijlage afschrijvingstermijnen bij artikel 9

Afschrijvingstermijnen materiële vaste activa met economisch nut

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden afgeschreven in maximaal:

55 jaar: riolering (buizen, putten), persleidingen, betonnen deel gemalen;

50 jaar: parkeergarages, motorvaartuigen;

40 jaar: nieuwbouw woonruimten, bedrijfsgebouwen en schoolgebouwen, aanleg urnenmuren,

bijdragen aan schoolbesturen voor nieuwbouw van scholen;

25 jaar: renovatie en restauratie woonruimten, bedrijfsgebouwen en schoolgebouwen;

24 jaar: buitenopstellingskasten gemalen;

20 jaar: technische installaties in bedrijfsgebouwen;

15 jaar: meubilair, bedrijfscontainers, noodlokalen, binnenverdeelkast rioolgemalen, pompen

en leidingwerk gemalen;

12 jaar: schakelkasten gemalen;

10 jaar: rollend materieel, netwerkbekabeling, rolcontainers , natzoutstrooier, rolbezems,

afdekplaten urnenmuren, speelvoorzieningen, bureau's;

5 jaar: software, ICT-voorzieningen, thin clients, audio visuele apparatuur, bureaustoelen,

telefooninstallaties;

3 jaar: desktop computers, beeldschermen, laptops;

2 jaar: smartphones, tablets.

Afschrijvingstermijnen materiële vaste activa met maatschappelijk nut

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden afgeschreven in maximaal:

25 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

30 jaar: wegen, pleinen en rotondes;

50 jaar: tunnels, viaducten en bruggen;

25 jaar: geluidswallen;

40 jaar: openbare verlichting;

15 jaar: straatmeubilair;

45 jaar: havens, kades, sluizen en waterkeringen;

45 jaar: waterwegen, waterbergingen en walbeschoeiing;

12 jaar: kunstgras voetbalvelden;

10 jaar: kunstgras korfbalvelden.