Regeling vervallen per 01-01-2012

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 12-02-2004 t/m 31-12-2011

Intitulé

TOESLAGENVERORDENING WET WERK EN BIJSTAND

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht. 2. In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet : de Wet werk en bijstand (Stb. 2003, 375);

    • b.

      hulpbehoevende : degene die, indien hij niet tezamen met een andere persoon de woning zou bewonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp zoals verzorging in een AWBZ-instelling ter verpleging of verzorging.

Artikel 2

  • 1. De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn.

  • 2. De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

HOOFDSTUK 2

Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3

Toeslagen

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 20 procent van het minimumloon voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de wet bedraagt 10 procent van het minimumloon voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning tenminste één ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel bedraagt de toeslag 20 procent van het minimumloon voor de alleenstaande hulpbehoevende alsmede de alleenstaande of alleenstaande ouder die tezamen met een hulpbehoevende in een woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 4.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel bedraagt de toeslag 20 procent van het minimumloon bij medebewoning van uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen met een netto inkomen exclusief vakantietoeslag van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a, van de wet vermeerderd met 10 procent van het minimumloon en verminderd met de in de bijstandsuitkering begrepen vakantietoeslag als bedoeld in artikel 19, derde lid van de wet.

  • 5.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel bedraagt de toeslag 20 procent van het minimumloon voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder bij medebewoning van uitsluitend een nietrechthebbende echtgenoot als bedoeld in artikel 24 van de wet.

HOOFDSTUK 3

Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of de toeslag

Artikel 4

Verlaging gehuwden

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van het minimumloon voor gehuwden die met tenminste één ander het hoofdverblijf in dezelfde woning hebben.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt de verlaging niet toegepast voor gehuwden die met een hulpbehoevende in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel wordt de verlaging niet toegepast bij medebewoning van uitsluitend één of meer niet ten laste komende kinderen met een netto inkomen exclusief vakantietoeslag van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 21, onder a, van de wet vermeerderd met 10 procent van het minimumloon en verminderd met de in de bijstandsuitkering begrepen vakantietoeslag als bedoeld in artikel 19, derde lid van de wet.

Artikel 5

Verlaging woonsituatie

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 27 van de wet bedraagt:

    • a.

      10 procent van het minimumloon indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn;

    • b.

      10 procent van het minimumloon indien geen woning bewoond wordt.

Artikel 6

Toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet wordt voor een alleenstaande van 21 jaar, in afwijking van artikel 3, op nihil gesteld.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 29 van de wet wordt voor een alleenstaande van 22 jaar, in afwijking van artikel 3, vastgesteld op 10 procent van het minimumloon.

HOOFDSTUK 4

Slotbepalingen

Artikel 7

Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 8

Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 9

Inwerkingtreding

1.Deze verordening treedt in werking met ingang van (12 februari 2004).

2. De Bijstandsverordening wordt ingetrokken per (12 februari 2004).

Ondertekening

Aldus vastgesteld door de raad voornoemd in zijn vergadering van januari 2004
secretaris, voorzitter,

TOELICHTING

Algemene toelichting

1.Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen.

Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Abw. In de WWB maakt het voor de financiering door het rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.

Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten: 4. gehuwden: 100% van het wettelijk netto minimumloon (= de gehuwdennorm); 5. alleenstaande ouders: 70% van het minimumloon;

6.alleenstaanden: 50% van het minimumloon.

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van het netto minimumloon, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor: - alleenstaande ouders: 90% van het minimumloon;

-alleenstaanden: 70% van het minimumloon.

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van het minimumloon, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Toeslagenverordening. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen.

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • -

    verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • -

    verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB);

  • -

    verlaging in verband met de leeftijd van 21 of 22 jaar bij alleenstaanden (artikel 29 WWB).

    • 2.

      De Toeslagenverordening

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald.

Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in de Toeslagenverordening door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Toeslagenverordening een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

In deze Toeslagenverordening wordt, naast de toeslagen, invulling gegeven aan alle verlagingen die de WWB mogelijk maakt, behoudens de schoolverlatersverlaging. In de praktijk blijkt bijstandsbehoevendheid van schoolverlaters voornamelijk veroorzaakt te worden door de economische omstandigheden. Bovendien kan niet zonder meer gesteld worden dat de noodzakelijke algemene kosten van het bestaan voor de schoolverlater lager liggen dan voor de niet-schoolverlater. Studenten hebben immers vaak een baantje gehad tijdens de studie en hebben daar hun bestaanskosten dan op afgestemd.

Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast (zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Toeslagenverordening).

3.Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is - in tegenstelling tot in de Abw - niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit.

Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde. In de praktijk leidt dit overigens alleen bij de combinatie verlaging wegens woonsituatie en leeftijdsverlaging (een andere verlaging is niet mogelijk in combinatie met de leeftijdsverlaging) tot verschillende uitkomsten.

Bovenstaande in acht nemend kan hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

  • 1.

    basisnorm;

  • 2a.

    optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders)

OF

  • 2b.

    korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden); 3. korten met verlaging wegens woonsituatie;

  • 4.

    korten met verlaging schoolverlater.

De uitkomst van deze berekening laat een eventueel aan de orde zijnde afstemming van de bijstand bij wijze van individualisering onverlet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Lid 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen, bij voorkeur een verklaring van deze strekking die is afgegeven door een arts van de GGD. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.

Artikel 2

Lid 1

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kind bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware "dubbel gekort" worden als hierdoor ook nog krachtens de Toeslagenverordening de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Toeslagenverordening nodeloos ingewikkeld maken.

Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de praktijk zal dit zich gezien de geringe hoogte van de jongerennorm nagenoeg niet voordoen. In dergelijke uitzonderlijke situaties moet het college gebruik maken van zijn bevoegdheid tot individualiseren.

Lid 2

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om - zo nodig in afwijking van de uit de Toeslagenverordening voortvloeiende hoogte van de bijstand - de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Toeslagenverordening niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Toeslagenverordening geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de Toeslagenverordening op te nemen.

Artikel 3

Lid 1

De hoogte van 20 procent van het minimumloon als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB.

Lid 2

Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de Toeslagenverordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van het minimumloon in het geval één of meer anderen in dezelfde woning het hoofdverblijf hebben.

Lid 3

Voor alleenstaanden die een verzorgingstaak op zich nemen voor een hulpbehoevende wordt een uitzondering gemaakt op hetgeen in lid 2 is bepaald. Deze alleenstaande alsmede de hulpbehoevende alleenstaande ontvangen de maximale toeslag van 20% indien zij uitsluitend tezamen het hoofdverblijf in de woning hebben.

Lid 4

Er wordt geacht sprake te zijn van een schaalvoordeel indien de alleenstaande (ouder) de woning bewoont met één of meer kinderen die beschikken over eigen inkomsten die gelijk of meer bedragen dan de norm van een alleen¬staande van 23 jaar en ouder die de kosten met een ander kan delen. Het recht van de alleenstaande (ouder) op de maximale toeslag blijft bestaan indien het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van een inwonend kind lager is dan de 60% van het netto minimumloon exclusief vakantietoeslag.

Indien er meer kinderen zijn met eigen inkomsten dan zal voor ieder kind moeten worden vastgesteld hoe hoog dit inkomen is. Indien tenminste één inwonend kind een inkomen heeft dat hoger is dan 60% van het netto minimumloon exclusief vakantietoeslag dan wordt de toeslag als bedoeld in het tweede lid van artikel 3 toegepast.

Lid 5

Dit betreft de situatie dat er sprake is van een gezamenlijke huishouding maar een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft. In dat geval is artikel 24 WWB van toepassing waarin wordt bepaald dat indien een van de gehuwden geen recht op algemene bijstand heeft voor de wel rechthebbende echtgenoot de bijstandsnorm gelijk is aan de bijstandsnorm die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Hierbij moet worden gedacht aan een partner die studeert of een partner die anderszins geen recht heeft op een WWB uitkering (geen vreemdeling is als bedoeld in artikel 11 WWB).

Op grond van de WWB wordt in dat geval de wel rechthebbende partner de norm alleenstaande (ouder) toegekend.

Ongeacht de hoogte van het inkomen van de niet-rechthebbende partner wordt de toeslag bepaald op 20%. Onder toepassing van artikel 32 lid 3 WWB zal het inkomen van de gehuwden tezamen niet meer bedragen dan de bijstandsnorm voor gehuwden.

Artikel 4

Lid 1

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

Lid 2

Voor gehuwden die een verzorgingstaak op zich nemen voor een hulpbehoevende wordt een uitzondering gemaakt op hetgeen in lid 1 is bepaald. De gehuwdennorm wordt niet verlaagd indien zij uitsluitend tezamen met een hulpbehoevende het hoofdverblijf in de woning hebben.

Lid 3

Er wordt geacht sprake te zijn van een schaalvoordeel indien gehuwden de woning bewonen met uitsluitend één of meer kinderen die beschikken over eigen inkomsten die gelijk of meer bedragen dan de norm van een alleenstaande van 23 jaar en ouder die de kosten met een ander kan delen.

Indien het netto inkomen exclusief vakantietoeslag van een inwonend kind lager is dan de 60% van het netto minimumloon exclusief vakantietoeslag dan wordt geen verlaging op de norm toegepast.

Indien er meer kinderen zijn met eigen inkomsten dan zal voor ieder kind moeten worden vastgesteld hoe hoog dit inkomen is. Indien tenminste één inwonend kind een inkomen heeft dat hoger is dan 60% van het netto minimumloon exclusief vakantietoeslag dan wordt de verlaging als bedoeld in het eerste lid van artikel 4 toegepast.

Artikel 5

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB.

Ten opzichte van artikel 35 lid 1 Abw is artikel 27 WWB ruimer. Artikel 35 lid 1 Abw voorzag enkel in een verlaging in het geval aan de door belanghebbende bewoonde woning geen woonkosten verbonden waren. Blijkens de toelichting op 27 WWB is de verruiming bedoeld om ook ingeval er helemaal geen woning wordt bewoond, een verlaging te kunnen toepassen.

In dit artikel is onder a een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken.

Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip "woonkosten" gehanteerd, maar "kosten van huur of hypotheeklasten".

Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan de invulling van het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw (zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW).

In onderdeel b wordt de verlaging ingeval er door belanghebbenden in het geheel geen woning wordt bewoond vastgesteld op 10 procent van het netto minimumloon. Dit is in overeenstemming met de toelichting op artikel 27 WWB. Een belanghebbende die geen woning bewoond wordt geacht lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te hebben vanwege het ontbreken van woonkosten. Niettemin zijn de kosten van het bestaan niet zoveel lager als voor een belanghebbende die kosteloos woont in een woning.

Overigens geschiedt de verlening van bijstand aan belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op grond van artikel 40 lid 1 en 2 WWB door bij AmvB (Bijstandsbesluit adreslozen) aan te wijzen centrumgemeenten. Maar niet elke belanghebbende zonder woning is een adresloze in de zin van aangehaalde wet.

Artikel 6

Artikel 29 WWB geeft het college de bevoegdheid om de toeslag afwijkend vast te stellen indien het van oordeel is dat, gezien de hoogte van het minimum jeugdloon, er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden. Aangezien het minimum jeugdloon voor een 21-jarige lager is dan dat voor een 22-jarige is de toeslag voor de 21 jarige op nihil gesteld en voor de 22 jarige op 10%.

Artikel 7

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Toeslagenverordening bij het college.

Artikel 8

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).

Artikel 9

De Toeslagenverordening is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de Toeslagenverordening moet daarom, met in acht name van artikel 22 Tijdelijke referendumwet, op tenminste 6 weken na datum publicatie gesteld worden.