Regeling vervallen per 05-07-2012

Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand 2004

Geldend van 01-08-2004 t/m 04-07-2012

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand 2004

De raad van de gemeente Someren;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Someren van 24 april 2004

gezien het advies van de participatiecommissie inkomen, werk en zorg

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel c en 30 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) en gelet op

artikel 147 van de Gemeentewet

BESLUIT:

vast te stellen de navolgende Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1

  • a.

    de wet:

  • de Wet Werk en Bijstand;

  • b.

    gehuwdennorm:

  • de norm als bedoeld in artikel 21, onderdeel c, van de wet;

  • c.

    verzorgingsbehoevende:

  • degene die op grond van een indicatiebesluit van het Regionaal Indicatie Orgaan aangewezen is op verzorging ter voorkoming van of in afwachting van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis.

Artikel 2

  • 1.

    De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien beide echtgenoten 21 jaar of ouder zijn doch jonger dan 65 jaar.

  • 2.

    De bepalingen in hoofdstuk 2 en 3 laten de toepassing artikel 18, eerste lid, van de wet onverlet.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslagen

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben.

  • 3

    Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft:

    • a.

      niet ten laste komende kinderen jonger dan 21 jaar met een inkomen van ten hoogste de norm als bedoeld in artikel 20, onder a, van de wet vermeerderd met 10 procent van de gehuwdennorm;

    • b.

      meerderjarige kinderen met studiefinanciering op grond van de Wet tegemoetkoming studiefinanciering 2000;

    • c.

      meerderjarige kinderen met een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • d.

      verzorgingsbehoevenden die door belanghebbende worden verzorgd.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag

Artikel 4 Verlaging gehuwden

  • 1.

    De verlaging als bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10 procent van de gehuwdennorm voor gehuwden die een woning delen met één of meer anderen.

  • 2.

    Het derde lid van artikel 3 is overeenkomstig van toepassing.

Artikel 5 Verlaging schoolverlaters

  • 1.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 3 wordt de bijstandsnorm en/of toeslag lager vastgesteld voor de belanghebbende die recent deelname heeft beëindigd aan onderwijs of beroepsopleiding zoals bedoeld in artikel 28 van de wet.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt het verschil tussen de van toepassing zijnde bijstandsnorm inclusief de toeslag als bedoeld in artikel 3, en het van toepassing zijnde bedrag voor levensonderhoud als bedoeld in artikel 33, tweede lid van de wet bij aanvang van de bijstandsverlening.

  • 3.

    De verlaging vindt bij voorrang plaats op de toeslag.

  • 4.

    Bij samenloop met andere verlagingen prevaleert de in dit artikel vermeende verlaging.

Artikel 6 Alleenstaande 21 en 22 jarigen

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet wordt voor een alleenstaande, niet zijnde schoolverlater, van 21 jaar in afwijking van artikel 3 op nihil gesteld.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 25 van de wet bedraagt voor een alleenstaande, niet zijnde schoolverlater, van 22 jaar in afwijking van artikel 3 tien procent van de gehuwdennorm.

Artikel 7 Geen woonkosten

  • 1.

    De bijstandsnorm of de toeslag wordt op grond van artikel 27 lager vastgesteld voor de belanghebbende, die een woning bewoont waaraan voor die belanghebbende geen kosten van huur of hypotheeklasten verbonden zijn.

  • 2.

    De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor gehuwden 20% van de gehuwdennorm.

  • 3.

    De toeslag als bedoeld in het eerste lid wordt voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder vastgesteld op nihil.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 9 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening kan worden aangehaald als: "Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand 2004".

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking op de eerste van de maand na het verstrijken van zes weken na de dag waarop zij is bekend gemaakt. Wanneer een inleidend verzoek tot het houden van een referendum onherroepelijk is toegelaten, komt het tijdstip van inwerkingtreding te vervallen.

  • 3.

    Met ingang van datum inwerkingtreding van deze verordening komt de "Verordening toeslagen en verlagingen Algemene bijstandswet 2002" te vervallen.

Ondertekening

Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,
de raadsgriffier, de voorzitter,
J.K.J. Boon A.P.M. Veltman

Algemene toelichting Verordening toeslagen en verlagingen Wet Werk en Bijstand

1. Norm, toeslag en verlaging

Hoofdstuk 3 van de Wet Werk en Bijstand (WWB) kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. Dit systeem is grotendeels overgenomen uit de Algemene bijstandswet (Abw). In de WWB maakt het voor de financiering door het Rijk echter geen verschil of bijstand is toegekend als norm of als toeslag.

De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 2, in de artikelen 20 tot en met 24 WWB.

Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen in de artikelen 25 tot en met 29 WWB.

Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden.

Norm

Voor personen van 21 jaar tot en met 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten:

  • 1. gehuwden: 100% van het wettelijk minimumloon (= de gehuwdennorm)

  • 2. alleenstaande ouders: 70% van de gehuwdennorm

  • 3. alleenstaanden: 50% van de gehuwdennorm

Toeslagen

Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden.

De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gehuwdennorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor:

  • - alleenstaande ouders: 90% van de gehuwdennorm

  • - alleenstaanden: 70% van de gehuwdennorm

De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. Dit is uitgewerkt in artikel 3 van de Verordening toeslagen en verlagingen. Budgettaire overwegingen mogen bij het vaststellen van de toeslag geen rol spelen. Het college is overigens niet verplicht om bij de verlening van een toeslag rekening te houden met lagere bestaanskosten. Het college heeft de mogelijkheid om alle alleenstaanden en alleenstaande ouders, zonder nader onderscheid, de maximale toeslag te verstrekken. (Zie TK 28870, nr. 3, p. 52 en 53.)

Verlagingen

De WWB noemt de volgende verlagingen:

  • - verlaging in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander van algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan bij gehuwden (artikel 26 WWB);

  • - verlaging in verband met de woonsituatie (artikel 27 WWB);

  • - verlaging in verband met het recentelijk beëindigen van een studie (artikel 28 WWB).

De verlagingen zijn uitgewerkt in de artikelen 4 tot en met 7 van de verordening.

2. De Verordening toeslagen en verlagingen

In artikel 8 lid 1 onder c jo. artikel 30 WWB is geregeld dat de gemeenteraad bij verordening dient vast te stellen voor welke categorieën de bijstandsnorm verhoogd of verlaagd wordt en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het door het college voorgestane beleid ten aanzien van de toeslagen moet dus worden vastgelegd in een Verordening toeslagen en verlagingen door de gemeenteraad, opdat het college het beleid kan uitvoeren.

Categorieën

Artikel 30 WWB bepaalt dat de Verordening toeslagen en verlagingen een categoriaal karakter moet hebben. Bij het afbakenen van categorieën is steeds getracht te komen tot in de praktijk eenvoudig te hanteren criteria. Daarom is er gekozen voor een forfaitaire benadering.

Het is niet nodig om in de Verordening toeslagen en verlagingen alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen.

Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast. (Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 2 van de Verordening toeslagen en verlagingen).

3. Berekening toepasselijke bijstandsnorm

In de WWB is -in tegenstelling tot in de Abw- niet voorgeschreven, dat in gevallen waarin zowel de toeslag als de norm verlaagd kunnen worden, de verlaging met voorrang op de toeslag dient plaats te vinden. De reden van het vervallen van het voorschrift is gelegen in de financieringsstructuur van de WWB, waarbij het niet uitmaakt of de norm of de toeslag verlaagd wordt. Voor de toepassing van de leeftijdsverlaging maakt dit echter wel uit. Omdat noch uit de wettekst noch uit de Memorie van toelichting kan worden opgemaakt dat de wetgever heeft beoogd de leeftijdsverlaging een zwaarder gewicht te geven, blijft het bij voorrang toepassen van de verlaging op de toeslag de aangewezen volgorde.

Bovenstaande in acht nemend kan de hoogte van de uitkering algemene bijstand voor personen van 21 tot 65 jaar als volgt worden berekend:

  • 1. basisnorm;

  • 2. optellen toeslag (alleen bij alleenstaanden en alleenstaande ouders); of:

  • 3. korten met verlaging wegens het delen van een woning met anderen (alleen bij gehuwden);

  • 4. korten met verlaging schoolverlater.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Er is voor gekozen om begrippen die reeds zijn omschreven in de WWB of Awb niet afzonderlijk te definiëren in de Verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de WWB of Awb ook de Verordening moet worden gewijzigd.

Voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm is gekozen, omdat de hoogte van deze norm in de WWB zelf wordt gegeven in artikel 21 onder c WWB. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon.

Om een persoon als verzorgingsbehoevende in de zin van de Verordening toeslagen en verlagingen aan te kunnen merken, moet belanghebbende aannemelijk maken, dat deze door hem verzorgde persoon bij ontsteltenis van de verzorging zou zijn aangewezen op een verpleeg- of verzorgingstehuis. Er moet een duidelijke indicatie zijn op grond waarvan de verzorgingsbehoevendheid kan worden aangenomen; deze indicatie dient te zijn afgegeven door het Regionaal Indicatie Orgaan. Het feit dat een belanghebbende als verzorger van een verzorgingsbehoevende is aan te merken is overigens geen reden om hem te ontheffen van de verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te zoeken en te aanvaarden.

Artikel 2

Hoewel de tekst van de artikelen 26, 27 en 28 WWB ook categoriale verlagingen mogelijk maakt voor belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar, moet dit niet opportuun geacht worden. De normen van artikel 20 WWB zijn laag vastgesteld, vanwege de onderhoudsplicht van de ouders van belanghebbenden. Betreffende ouders kunnen bijvoorbeeld voldoen aan hun onderhoudsplicht door hun kinderen bij hen in te laten wonen of de huur voor hen te betalen. In dergelijke gevallen zou als het ware 'dubbel gekort' worden als hierdoor ook nog krachtens de Verordening toeslagen en verlagingen de uitkering verlaagd zou worden. Bovendien zou de toepassing van de categoriale verlagingen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar de uitvoering van de Verordening toeslagen en verlagingen nodeloos ingewikkeld maken. Mocht evenwel het niet toepassen van de verordening op de jongerennorm van artikel 20 WWB onredelijke uitkomsten geven, dan blijft het college bevoegd om op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen.

De in het tweede lid opgenomen verplichting voor het college om -zo nodig in afwijking van de uit de Verordening toeslagen en verlagingen voortvloeiende hoogte van de bijstand- de bijstand anders vast stellen, als dat gelet op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van belanghebbende opportuun is, volgt uit artikel 30 lid 4 WWB. De individualiseringsplicht geldt evenzeer in situaties waarin de Verordening toeslagen en verlagingen niet voorziet. Om hierover bij de uitvoering van de Verordening toeslagen en verlagingen geen misverstand te laten bestaan is er voor gekozen om deze plicht expliciet in de verordening op te nemen.

Artikel 3

De hoogte van 20 procent van de gehuwdennorm als hoogte van de toeslag voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft is verplicht op grond van artikel 30 lid 2 onder a WWB. Ingeval in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden (bijvoorbeeld huur en stookkosten). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding moet er echter van worden uitgegaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. In de verordening is daarom gekozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm in het geval één of meerdere ander(en) in dezelfde woning zijn (hun) hoofdverblijf heeft (hebben).

In het derde lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien betreffende kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de alleenstaande ouder om zodanige inlichtingen te verstrekken dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Een verzorger van een hulpbehoevende ontvangt een toeslag van 20% als hij alleen de zorg heeft voor een hulpbehoevende. De verzorging thuis moet een alternatief voor beroepsmatige hulp zijn. Gelet op de zorgtaken is uitstroom naar werk veelal niet mogelijk en is de zorgtaak derhalve een belemmering om zelfstandig in een hoger inkomen te kunnen voorzien. Gelet hierop wordt aan de verzorger een maximale toeslag toegekend. De indicatie of sprake is van hulpbehoevendheid wordt gesteld door een indicatiebesluit van het RIO. Dit advies dient aangevraagd te worden door de aanvrager zelf. De maximale toeslag geldt niet indien er anderen dan alleen de hulpbehoevende in de woning wonen, waarmee kosten gedeeld kunnen worden.

Artikel 4

In de gehuwdennorm is reeds rekening gehouden met het feit dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Indien in de woning nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan nog verder gedeeld worden. Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk gedeeld worden niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van belanghebbenden zelf.

Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.

In het tweede lid wordt geregeld dat kinderen die niet (meer) in de norm begrepen zijn, maar die tevens in omstandigheden verkeren waardoor het niet aannemelijk is, dat zij kunnen bijdragen in de kosten van het huishouden, niet meetellen als personen die in de woning hun hoofdverblijf hebben. Daarbij is nadrukkelijk overwogen dat in de WSF 2000 en Wtos aan thuiswonende studenten reeds een lager bedrag wordt verstrekt. Aangezien de in het tweede lid bedoelde kinderen niet in de bijstand begrepen zijn, is het aan de ouders om zodanige inlichtingen te verstrekken, dat kan worden vastgesteld of de onderdelen a, b of c van toepassing zijn.

Artikel 5

De schoolverlatersverlaging van artikel 28 WWB is blijkens de toelichting op dat artikel bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wtos. De bijstandsnorm dan wel de toeslag wordt verlaagd tot het niveau van het bedrag voor levensonderhoud zoals dat in de WSF-normen is begrepen en is vastgelegd in artikel 33, tweede lid van de WWB. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een thuis- en een uitwonende. Maatstaf daarbij is de woonsituatie op het moment van de aanvang van de bijstandsverlening.

Artikel 6

In dit artikel is voorzien in een aanpassing van de toeslag voor 21 en 22-jarigen. Dit artikel voorkomt dat de bijstandsuitkering hoger is dan het voor hen geldende minimumloon.

Artikel 7

Artikel 27 WWB geeft het college de mogelijkheid de norm of de toeslag te verlagen in zoverre belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft ten gevolge van zijn woonsituatie. Artikel 27 WWB is aanvullend bedoeld op de artikelen 25 en 26 WWB. In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat aan de woning voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Het wordt nodeloos ingewikkeld geacht om hier ook nog onderscheid te maken naar de mate waarin woonkosten ontbreken. Indien een belanghebbende uitzonderlijk lage woonkosten heeft, kan dat uiteraard wel aanleiding zijn om met toepassing van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand lager vast te stellen. In de verordening wordt overigens niet het begrip 'woonkosten' gehanteerd, maar 'kosten van huur of hypotheeklasten'. Daarmee wordt duidelijk, dat het hebben van kosten voor water, gas, licht en dergelijke, voor belanghebbende niet afdoende is om een verlaging van krachtens dit artikel te voorkomen. Dit verdraagt zich ook met de invulling die de Centrale Raad van Beroep heeft gegeven aan het begrip woonkosten in de zin van artikel 35 lid 1 Abw. (Zie CRvB 06-11-2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW en CRvB 06-05-2003, nr. 00/4951 NABW.)

Artikel 8

Evenals de uitvoering van de WWB ligt de uitvoering van de Verordening toeslagen en verlagingen bij het college.

Artikel 9

Voor de te gebruiken citeertitel is aansluiting gezocht bij de terminologie van de wetgever, als gebruikt in de toelichting bij artikel 3 Invoeringswet WWB (zie TK 2002-2003, 28 960, nr. 3, p. 8).

De toeslagenverordening is op grond van artikel 8 Tijdelijke referendumwet referendabel. De datum van de inwerkingtreding van de Toeslagenverordening moet daarom, met in acht name van artikel 22 Tijdelijke referendumwet, op tenminste 6 weken na datum publicatie gesteld worden.