Regeling vervallen per 01-01-2015

Maatregelenverordening Wwb, Bbz, Ioaw, Ioaz 2013

Geldend van 01-04-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Maatregelenverordening Wwb, Bbz, Ioaw, Ioaz 2013

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

De begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven

hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere

en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, Wet inkomensvoorziening oudere

en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen en het Besluit bijstandsverlening

zelfstandigen 2004.

Deze verordening verstaat onder

  • a.

    WWB: Wet werk en bijstand;

  • b.

    Bbz: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • c.

    Ioaw: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • d.

    Ioaz: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • e.

    belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de WWB, Bbz 2004, Ioaw of Ioaz;

  • f.

    Ioaw/Ioaz: de Ioaw alsmede de Ioaz, beiden voor zover zij op belanghebbende van toepassing zijn;

  • g.

    Zelfstandige: een zelfstandige als bedoeld in artikel 78 f WWB;

  • h.

    Jongere: een meerderjarig persoon jonger dan 27 jaar.

  • i.

    Bijstandsnorm: de norm zoals bedoeld in artikel 5 onder c en d WWB;

  • j.

    Ioaw/Ioaz-norm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag bedoeld in artikel 5, vierde lid Ioaw/Ioaz;

  • k.

    Norm: de normen als bedoeld onder sub i en j voor zover van toepassing;

  • l.

    maatregel: verlaging van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid WWB, het verlagen van de Ioaw-/Ioaz-uitkering op grond van artikel 20, tweede lid Ioaw en artikel 20, eerste lid Ioaz, het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid Ioaw en artikel 20, tweede lid Ioaz;

  • m.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Son en Breugel c.a.;

  • n.

    de raad: de gemeenteraad van de gemeente Son en Breugel c.a.;

Paragraaf 2. Vaststellen en toepassen maatregel

Artikel 2. Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar voor constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden;

    • c.

      belanghebbende inmiddels geen bijstand of uitkering meer ontvangt, tenzij de belanghebbende binnen een periode van zes maanden opnieuw bijstand of uitkering gaat ontvangen. In dat geval wordt een besluit genomen over het alsnog toepassen dan wel afzien van een verlaging op dat moment; of

    • d.

      het college dringende redenen aanwezig acht.

  • 2. Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt aan de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 3. Hoogte van de maatregel

De maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 4. Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op:

  • a.

    de voor de belanghebbende van toepassing zijnde norm;

  • b.

    de bijzondere bijstand, voor zover verstrekt voor levensonderhoud aan jongeren onder de 21 jaar;

  • c.

    de bijzondere bijstand als bedoeld in artikel 5 onder d WWB;

  • d.

    de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor levensonderhoud krachtens het Bbz ontvangen of hebben ontvangen.

Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm.

  • 2. Een maatregel wordt over één maand uitgevoerd. Het college kan het noodzakelijk achten om uitvoering van de maatregel te spreiden over meerdere maanden.

  • 3. Voor zover de bijstand of uitkering nog niet is uitbetaald, wordt de maatregel toegepast op de nabetaling van de betreffende bijstand of uitkering

  • 4. In afwijking van het eerste lid wordt, voor zover het een zelfstandige betreft die een uitkering voor het levensonderhoud in de vorm van een geldlening op grond van het Bbz heeft ontvangen, de maatregel met terugwerkende kracht worden betrokken bij de definitieve vaststelling van die bijstand.

Artikel 6. Samenloop van gedragingen en recidive

  • 1. Indien sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Indien voor schendingen van de verplichtingen maatregelen van verschillende hoogten gelden, wordt de hoogste maatregel opgelegd.

  • 2. Indien sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging gelijktijdig een afzonderlijke maatregel opgelegd.

  • 3. De duur van de maatregel wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen 12 maanden na de vorige verwijtbaar aangemerkte gedraging opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging.

Paragraaf 3. Schending van de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie

Artikel 7. Waarschuwing bij het niet verschijnen op een oproep

  • 1. Het college volstaat bij een eerste maatregelwaardige gedraging tot het geven van een waarschuwing indien belanghebbende niet verschijnt op een schriftelijke uitnodiging in verband met arbeidsinschakeling of tegenprestatie. Er mag echter geen sprake zijn van een vergelijkbare gedraging die heeft plaatsgevonden binnen de voorafgaande 12 maanden.

  • 2. Indien het college een waarschuwing geeft, wordt aan de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 8. Registratie UWV

Indien belanghebbende zich niet of niet tijdig laat registreren als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, dan wel de registratie niet of niet tijdig laat verlengen, wordt een maatregel opgelegd van 10% van de norm.

Artikel 9. Inspanningsverplichting jongere na melding

Indien een jongere in de 4 weken na melding niet of onvoldoende inspanningen heeft gedaan om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen en recht heeft op bijstand, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Artikel 10. Algemeen geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen

Indien belanghebbende niet naar vermogen tracht algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Artikel 11. Aangeboden voorziening

1.Indien belanghebbende

  • a.

    niet of in onvoldoende mate gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling alsmede het onvoldoende meewerken aan een onderzoek gericht op arbeidsinschakeling; of

  • b.

    nalaat de opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten;of

  • c.

    onredelijke eisen stelt en/of gedraging(en)en/of uiting(en) vertoont, die het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid belemmeren; of

  • d.

    niet of onvoldoende meewerkt aan het behoud of bevorderen van de arbeidsbekwaamheid

wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm;

  • 2.

    Indien een jongere niet meewerkt aan het opstellen of uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak en er bestaat recht op algemene bijstand, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

  • 3.

    Indien een zelfstandige niet meewerkt aan begeleiding door een door het college aangewezen derde, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Artikel 12. Algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden/behouden

Indien een belanghebbende de algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaardt of door eigen toedoen algemeen geaccepteerde arbeid niet heeft behouden, wordt een maatregel opgelegd van 100% van de norm.

Artikel 13. Tegenprestatie

Indien een belanghebbende de door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt, niet of niet voldoende uitvoert, wordt een maatregel opgelegd van 40% van de norm.

Paragraaf 4. Overige gedragingen

Artikel 14. Administratie zelfstandige

Indien een zelfstandige de administratie, als bedoeld in artikel 38 lid 2 Bbz 2004, niet naar behoren heeft gevoerd wordt een maatregel opgelegd van 20% van de norm.

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Indien belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond, wordt een maatregel van 40% van de norm opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand of uitkering

De maatregel wordt op de volgende wijze vastgesteld:

  • a.

    bij een periode van drie maanden of korter wordt de maatregel gedurende een maand opgelegd;

  • b.

    bij een periode van drie tot zes maanden wordt de maatregel gedurende twee maanden opgelegd;

  • c.

    bij een periode van zes maanden en langer wordt de maatregel gedurende drie maanden opgelegd.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Gedragingen als bedoeld in de artikelen 8 tot en met 13 van deze verordening die gepaard gaan met zeer ernstige misdragingen hebben een extra maatregel tot gevolg. De hoogte van de maatregel bedraagt 100% van de norm.

Artikel 17. Nadere verplichtingen

Indien aan belanghebbende één of meerdere verplichtingen zoals bedoeld in de artikelen 55 WWB en 38, eerste lid Bbz 2004 zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een maatregel opgelegd van 20% van de norm.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 18. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing ervan tot kennelijke onbillijkheid leidt.

Artikel 19. Nadere regels.

Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening.

Artikel 20. De inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 april 2013.

  • 2. De Maatregelverordening WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz gemeente Son en Breugel c.a. 2012 wordt gelijktijdig ingetrokken.

Artikel 21. Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Maatregelenverordening gemeente Son en Breugel 2013

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 21 maart 2013

DE RAAD VOORNOEMD,

De griffier, De voorzitter,

mr. F. den Hengst. drs. J.F.M. Gaillard.

Artikelgewijze toelichting maatregelenverordening

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijving.

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wwb, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz.

Paragraaf 2. Vaststellen en toepassen maatregel

Artikel 2. Afzien van het opleggen van een maatregel

Lid 1

sub a.

In de wet is geregeld dat in ieder geval van het verlagen van de bijstand of uitkering wordt afgezien, indien iedere mate van verwijtbaarheid ontbreekt (artikel 18 lid 2 WWB en artikel 20 lid 3 Ioaw/Ioaz). In de verordening is deze bepaling ter verduidelijking opgenomen. Indien bijvoorbeeld belanghebbende door overmacht niet in staat is geweest aan een bepaalde verplichting te voldoen, is er geen sprake van verwijtbaarheid. Een ander voorbeeld is het feit dat belanghebbende redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn van een verplichting.

sub b.

Een reden om af te zien van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging zo spoedig mogelijk nadat de gedraging is verricht, wordt toegepast en uitgevoerd. In dit verband past het college dan ook geen verlaging toe bij gedragingen die langer dan één jaar geleden zijn verricht. Voorwaarde is dat deze gedragingen geen schending van de inlichtingenplicht inhouden en als gevolg waarvan ten onrechte/ een te hoog bedrag aan bijstand, uitkering of inkomensvoorziening is verleend.

sub c.

Indien een verlaging niet uitgevoerd is vanwege het feit dat de bijstand of uitkering inmiddels is beëindigd, deze alsnog uitgevoerd kan worden indien belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand of een uitkering gaat ontvangen. Een verlaging kan alleen maar plaatsvinden op een lopende bijstand of inkomensvoorziening. Indien deze dus beëindigd wordt, kan geen besluit tot verlaging meer worden genomen (tenzij er met terugwerkende kracht een maatregel kan/wordt opgelegd. Wel dient dan in de beëindigingbeschikking opgenomen te worden dat er een verwijtbare gedraging heeft plaatsgevonden (voornemen tot toepassen van verlaging) maar dat het besluit hierover genomen zal worden indien belanghebbende binnen 6 maanden opnieuw bijstand of een uitkering gaat ontvangen.

sub d.

In individuele omstandigheden kan wegens dringende redenen worden afgezien van het opleggen van een maatregel. De redenen zijn niet nader gedefinieerd en kunnen in beginsel in de persoon zelf zijn gelegen en/of zijn grondslag vinden in andere omstandigheden. Dringende redenen kunnen dus niet op voorhand worden vastgelegd.

Artikel 3. Hoogte van de maatregel

Wanneer het college tot het oordeel komt dat een belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, dan wordt een maatregel opgelegd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n maatregel. De hoofdregel is dat het college een maatregel dient af te stemmen op:

1) de ernst van de gedraging;

2) mate van verwijtbaarheid;

3) persoonlijke omstandigheden.

Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke verlaging van de bijstand of uitkering zal moeten nagaan op welke wijze deze afgestemd dient te worden. Een afwijking van de richtlijn kan zowel een verzwaring als een matiging van de verlaging betekenen. De klant dient, alvorens een maatregel opgelegd wordt, altijd in de gelegenheid gesteld te worden zijn zienswijze te geven.

Artikel 4. Berekeningsgrondslag

Uitgangspunt is dat een verlaging wordt uitgevoerd op de voor belanghebbende van toepassing zijnde norm en eventuele toeslag. De Centrale Raad van Beroep heeft bepaald dat een verlaging van de bijzondere bijstand op grond van artikel 18 lid 2 WWB ook mogelijk is (zie CRvB 02-03-2010, nr. 08/3397 WWB). Toevoeging van deze mogelijkheid is met name van belang voor die gevallen, waarin de op belanghebbende van toepassing zijnde norm niet toereikend is, maar de bijzondere bijstand en langdurigheidstoeslag wel. Een maatregel op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag kan toegepast worden wanneer er sprake is van verwijtbaar gedrag, bijvoorbeeld bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid.

Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak

Lid 1 en lid 2.

Het verlagen van de bijstand of uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is een eenvoudige methode en sluit tevens aan bij het lik-op-stuk beleid. De verlaging wordt bij voorkeur uitgevoerd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende norm. Bij het direct uitvoeren van een verlaging dient wel rekening gehouden te worden met de volgende twee situaties:

Belanghebbende heeft op moment x (bijvoorbeeld 16 oktober) een gedraging verricht die een verlaging tot gevolg moet hebben. Toepassing van de verlaging kan vanaf 16 oktober uitgevoerd worden. In de praktijk zal het dan gebeuren dat de verlaging over 2 maanden verdeeld wordt (in dit voorbeeld: 16 oktober tot 16 november).

Belanghebbende heeft gedurende een periode van 2 maanden meerdere gedragingen nagelaten/verricht die gevolgen hebben voor de re-integratie. Dit wordt geconstateerd op 16 oktober. Toepassing van de verlaging kan direct uitgevoerd worden (over bijstand september indien deze nog niet betaald is en anders oktober) De gedragingen vinden immers al gedurende een langere periode plaats.

Lid 3.

Wanneer bijstand of uitkering nog niet (volledig) is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de maatregel te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald.

Artikel 6. Samenloop van gedragingen en recidive

Indien sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de maatregel te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste maatregel van toepassing is.

Is sprake van verschillende gedragingen dan dient voor iedere gedraging afzonderlijk het maatregelpercentage te worden berekend en gelijktijdig te worden opgelegd, tenzij dit niet verantwoord is.

Indien binnen 12 maanden na een eerste verwijtbare gedraging sprake is van een herhaling van de verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de verlaging van de bijstand of inkomensvoorziening. Met vorige verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging van de bijstand of uitkering, ook indien de verlaging uiteindelijk wegens dringende redenen niet is toegepast. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden geldt het tijdstip waarop het besluit tot verlaging van de bijstand of uitkering bekend is gemaakt aan belanghebbende.

Paragraaf 3. Schending van de verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en tegenprestatie.

Artikel 7. Waarschuwing bij het niet verschijnen op een oproep

Het college kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing. Het is bedoeld als een middel, zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstand, om het gedrag van belanghebbende te corrigeren. Bij herhaling van deze gedraging binnen 12 maanden wordt een maatregel opgelegd.

Artikel 8. Registratie UWV

Dit artikel gaat over de formele verplichting om zich als werkzoekende te laten registreren bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en zorg te dragen voor een tijdige verlenging van de inschrijving.

Artikel 9. Inspanningsverplichting jongere na melding

De jongere is verplicht zich na melding gedurende 4 weken in te spannen om geaccepteerde arbeid en/of mogelijkheden in regulier bekostigd onderwijs te verkrijgen.

Artikel 10. Algemene geaccepteerde arbeid trachten te verkrijgen

Dit artikel betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld de eigen verantwoordelijkheid van belanghebbende om voldoende te solliciteren. Op grond van artikel 20 Ioaw en Ioaz mag een maatregel voor onbepaalde duur worden opgelegd. Het is niet wenselijk om deze mogelijkheid in de Verordening in te bouwen omdat dat betekent dat de Ioaw-/Ioaz-er onevenredig ‘geraakt’ wordt ten opzichte van een bijstandsgerechtigde.

Artikel 11. Aangeboden voorziening

Hier gaat het om gedragingen waarbij belanghebbende niet of onvoldoende gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waardoor participatie belemmerd wordt.

Artikel 12. Algemeen geaccepteerde arbeid niet aanvaarden/behouden

Hier gaat het om het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid evenals door eigen toedoen voorafgaand aan de aanvraag algemeen geaccepteerde arbeid niet behouden dan wel tijdens de bijstand niet behouden van deeltijdarbeid.

Artikel 13. Tegenprestatie

Dit artikel gaat over het niet nakomen van de verplichting om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten als tegenprestatie.

Paragraaf 4. Overige gedragingen

Artikel 14. Administratie zelfstandige

Een zelfstandige is verplicht zijn administratie naar behoren te voeren. Het niet nakomen van deze verplichting levert een maatregelwaardige gedraging op.

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan, geldt reeds voordat bijstand of een uitkering wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneer belanghebbende in de periode voorafgaand aan de aanvraag een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om in de kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan bijstand of een uitkering aanvraagt, het college bij de toekenning van de uitkering hiermee rekening kan houden door een maatregel op te leggen.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoals: 

het niet nakomen van de verplichting tot instellen alimentatievordering;

een onverantwoorde besteding van vermogen (let op: geldt niet voor de Ioaw-er, wel voor de Ioaz-er zie art. 20 lid 1 Ioaz jo art. 8 lid 2 Ioaz) / geen of te late aanvraag doen voor een voorliggende voorziening, bijvoorbeeld in geval van bijzondere bijstand;

het niet op juiste wijze verzekeren tegen ziektekosten waardoor een hogere bijdrage wordt gevraagd in het kader van bijzondere bijstand;

bedrijfsbeëindiging wegens wanbeleid, waardoor een beroep op bijstand gedaan moet worden;

het niet afsluiten van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, zodat bij arbeidsongeschiktheid geen verzekering is, maar een beroep gedaan moet worden op bijstand;

onverantwoorde bedrijfsinvesteringen, zoals een te dure bedrijfswagen of bedrijfsruimte, waardoor financiële problemen ontstaan.

De hoogte van de maatregel is een vast percentage van de norm, maar de duur van de maatregel is afhankelijk van de periode dat belanghebbende onafhankelijk van bijstand of uitkering zou zijn gebleven, indien hij wel voldoende besef van verantwoordelijkheid had getoond.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Onder “zich zeer ernstig misdragen” verstaat de wetgever “gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd” en de mogelijkheid om dat gedrag te sanctioneren. De Centrale Raad van Beroep  (CRvB 30-06-2009, nrs 08/5699 WWB e.a.) vindt dat zeer ernstige misdraging op zichzelf namelijk niet kan leiden tot een verlaging van de bijstand, doch slechts in samenhang met een in het kader van het niet nakomen van een uit de WWB, Bbz 2004, Ioaw en Ioaz voortvloeiende verplichting. Met andere woorden: sanctionering van de klant die zich zeer ernstig misdraagt, is mogelijk maar dan alleen als verzwarende omstandigheid in combinatie met het niet nakomen van een uit de WWB voortvloeiende verplichting. Je kunt dus een belanghebbende niet sanctioneren puur en alleen omdat hij zich zeer ernstig misdraagt. Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat belanghebbende zich ernstig heeft misdragen, zal vanzelfsprekend gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden. 

Het vaststellen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college kan de maatregel opleggen, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte, aangifte kan doen bij de politie.

Artikel 17. Nadere verplichtingen

Op grond van de artikel 55 WWB en artikel 38 lid 1 Bbz 2004 kan het college, naast de in respectievelijk de WWB en Bbz 2004 (voor de zelfstandige:) opgesomde verplichtingen, bepaalde andere verplichtingen aan belanghebbende opleggen die strekken tot arbeidsinschakeling of vermindering dan wel beëindiging van de bijstand of die het college (voor de zelfstandige) nodig acht voor een doelmatige bedrijfs- of beroepsuitoefening. Het niet nakomen van deze nadere verplichting(en) levert een maatregelwaardige gedraging op.

Paragraaf 5. Slotbepalingen

Artikel 18. Hardheidsclausule

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 19. Nadere regels.

De gemeenteraad machtigt het college voor het opstellen van nadere (beleids)regels.

Artikel 20. De inwerkingtreding

Behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 21. Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.