Regeling vervallen per 01-01-2024

Planschadeverordening 2010

Geldend van 01-09-2010 t/m 31-12-2023

Intitulé

Planschadeverordening 2010

Titeldeel 1 Planschadeverordening 2010 van de gemeente Son en Breugel

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder: a. aanvrager: degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wet ruimtelijke ordening indient; b. adviseur: de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen per-soon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordeningc. adviescommissie: schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van deze verordening; d. besluit: Besluit Ruimtelijke Ordening (BRO); e. college: het college van burgemeester en wethouders; f. derde-belanghebbende: belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a van de wet;g. drempelbedrag: recht als bedoeld in artikel 6.4 , lid 3 c.q. lid 5 van de wet; h. gemeente: gemeente Son en Breugel; i. planologische maatregel: oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, Wet ruimtelij-ke ordening; j. planschade: schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, Wet ruimtelijke ordening; k. wet: Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Artikel 2 Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst

Een aanvraag om tegemoetkoming van planschade wordt bij het college ingediend met ge-bruikmaking van een door het college vastgesteld formulier. Het college tekent de datum van ontvangst van de aanvraag als bedoeld in het eerste lid onverwijld aan op het geschrift waarbij de aanvraag is ingediend. De ontvangst wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk medegedeeld aan aanvrager. Van de aanvraag wordt een af-schrift toegezonden aan de derde-belanghebbende. In de mededeling van ontvangst wijst het college de aanvrager erop dat voor het behandelen van de aanvraag een drempelbedrag van 300,-- euro verschuldigd is, en deelt hem mede dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de medede-ling op de rekening van de gemeente dan wel op een aangegeven plaats moet zijn gestort.

Artikel 3 Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager

Indien het drempelbedrag niet binnen de in artikel 2, derde lid genoemde termijn is bijge-schreven of gestort, verklaart het college de aanvrager niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat aanvrager in verzuim is geweest.

Artikel 4 Opdrachtverstrekking

Binnen twaalf weken na het verstrijken van de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 van het besluit verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 van het besluit of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5 Adviseur of adviescommissie

1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het col-lege een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade. 2. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede advi-seur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering. 3. Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waarde-ring van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.4. Indien naar het oordeel van het college het tweede en het derde lid van toepassing zijn, worden zowel de in het tweede als het derde lid bedoelde adviseurs aangewe-zen. 5. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.6. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 6 Deskundigheid en onafhankelijkheid

1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 5, eerste, tweede of derde lid, bedoelde aspecten waarop deze per-soon de aanvraag moet beoordelen. 2. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Even-eens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 7 Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

1. Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 4 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsme-de de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van: a. een adviseur als bedoeld in artikel 5, eerste lid, of b. meerdere adviseurs als bedoeld in artikel 5, vijfde lid. 2. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belang-hebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet kunnen bin-nen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en vol-doende gemotiveerd een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college indienen. 3. Het college beslist binnen vier weken na het verstrijken van de in het tweede lid be-doelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van één of meerdere advi-seurs.

Artikel 8 Werkwijze adviseur of adviescommissie

1. Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrek-king hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijke bescheiden ter beschik-king. 2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de advi-seur of de adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat. 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke verte-genwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, on-derscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te ver-schaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de advi-seur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken be-stuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken. 4. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie bepaalt het tijdstip waarop de adviseur of de adviescommissie de situatie ter plaatse zal bezichtigen en nodigt de aanvrager voor de plaatsopneming uit, tenzij uit de inhoud van de aanvraag aan-stonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.5. Ten behoeve van een taxatie van een bij de aanvraag betrokken onroerende zaak, wordt door de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie met de aanvrager een afspraak gemaakt. 6. Van de in het derde lid bedoelde hoorzitting en van de in het vierde lid bedoelde be-zichtiging wordt door, dan wel onder verantwoordelijkheid van, de adviseur of de voorzitter van de adviescommissie een verslag gemaakt, dat onderdeel vormt van het uit te brengen advies. 7. Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daar-van aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuurs-organen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze ter-mijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoog-ste vier weken verlengen. 8. De aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen alsmede de belangheb-benden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet worden in de ge-legenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren. 9. In het geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen vier weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken. 10. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de ad-viescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het achtste lid bedoel-de termijn een advies uit aan het college.

Artikel 9 Uitbetaling

Indien het college een vergoeding van planschade vaststelt, vindt uitbetaling plaats op een door aanvrager aangegeven rekening uiterlijk zo spoedig mogelijk na het onherroepelijk worden van deze beschikking.

Artikel 10 Slotbepalingen

1. Deze verordening treedt met terugwerkende kracht in werking op 1 september 2010.

2. Deze verordening wordt aangehaald als “Planschadeverordening 2010”.

Nota-toelichting Toelichting Planschadeverordening

Algemene toelichting

Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in schade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in schade niet voldoende anderszins verzekerd is.

Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), is uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2 Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).

Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.

In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen van een aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. In artikel 6.1.3.3, tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:

a. de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;

b. de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;

c. het tijdstip waarop de adviseur wordt ingeschakeld;

d. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken;

e. de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de hierbij geldende termijnen.

De planschadeverordening 2010 in verhouding tot de procedureregeling planschadevergoeding 2007

Met de inwerkingtreding van de voorliggende planschadeverordening kan de oude planschaderegeling nog niet in zijn geheel door het college worden ingetrokken. De procedureregeling planschadevergoeding 2007

is nog van toepassing de volgende situaties:

- op een aanvraag ingediend vóór 1 september 2005 in het geval dat de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO van vóór 1 september 2005 van toepassing;

- op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing);

- op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de WRO van toepassing (met inbegrip van de verjaringstermijn);

- op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing).

De Planschadeverordening 2010 is van toepassing in de volgende situaties op een aanvraag waarop de Wro in alle gevallen onverkort van toepassing is; aanvragen ingediend op of na 1 september 2010.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Uitgangspunt hierbij is de tekst zoals deze op 1 september 2010 luidt. Voor een juiste interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang: onder een adviseur wordt verstaan een persoon of commissie, die geen deel uitmaakt van of werkzaam is onder verantwoordelijkheid van het bestuurorgaan waaraan wordt geadviseerd, en die belast is met de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking.

Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken dat indien de verordening het woord gemeente gebruikt, het de gemeente betreft waar de aanvraag om tegemoetkoming in planschade is ingediend.

Artikel 2: Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst

- eerste lid

Vast moet staan dat het binnengekomen schrijven een aanvraag bevat om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro en dat daarbij tevens wordt voldaan aan de vereisten van artikel 4:2 Awb: de aanvraag moet worden ondertekend en tenminste bevatten: naam, adres van de aanvrager, de dagtekening en de aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd.

Aanvrager moet daarbij gebruik maken van een door het college vastgesteld formulier volgens bijgevoegd model. Daarin moet aanvrager onder meer ook aangeven welke van de in artikel 6.1. tweede lid Wro genoemde planologische maatregelen volgens hem oorzaak zijn van de schade.

- tweede lid

Registratie van de datum van ontvangst van de aanvraag is van belang voor de bepaling van de wettelijke rente over de uit te keren schadevergoeding en voorts in verband met de verjaringsregeling: een aanvraag om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro moet worden ingediend binnen 5 jaar nadat de desbetreffende bepaling van het bestemmingsplan of het desbetreffende besluit onherroepelijk is geworden.

- derde lid

Ter zake van een aanvraag om tegemoetkoming in de schade is een drempelbedrag verschuldigd. De wet bepaalt dat de teruggaaf wordt verleend indien op de aanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist (artikel 6.4 lid van de wet). De hoogte van het drempelbedrag of wel het ingevolge artikel 6.4, lid 3 Wro verschuldigde recht bedraagt 300,-- euro en kan met maximaal 2/3 verhoogd of verlaagd worden.

Overigens krijgt de verzoeker het gehele bedrag terugbetaald indien de aanvraag om tegemoetkoming in de schade geheel of gedeeltelijk wordt toegekend.

Artikel 3 Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager.

In uitzonderlijke gevallen kan worden geoordeeld dat de aanvrager inderdaad niet in verzuim is geweest, bijvoorbeeld als het college de mededeling van ontvangst per abuis verkeerd heeft geadresseerd. Als dit blijkt kan het college zijn besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager herzien.

Artikel 4. Opdrachtverstrekking

Het college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen.

Zo`n afwijzing wegens kennelijke ongegrondheid zal slechts in bijzonder duidelijk liggende gevallen verantwoord zijn; daardoor wordt onnodig werk en kosten voorkomen.

Tegen de achtergrond van bestaande jurisprudentie en voorts de in de wet opgenomen verjaringstermijn kunnen de volgende voorbeelden genoemd van situaties waarbij direct afwijzing van de aanvraag mogelijk aan de orde is:

- de gestelde schade, indien en voor zover al aanwezig, vloeit niet voort uit de door de aanvrager vermelde planologische maatregel, en evenmin uit een andere in artikel 6.1. tweede lid Wro genoemde planologische maatregel;

- de gestelde schade kan, indien en voorzover al aanwezig, weliswaar het gevolg zijn van de door de aanvrager vermelde planologische maatregel of van een andere in de wet genoemde planologische maatregel, maar deze oorzakelijke planologische maatregel is nog niet van kracht geworden

- de gestelde schade kan weliswaar het gevolg zijn van de dor de aanvrager vermelde planologische maatregel, maar deze oorzakelijk maatregel is 5 jaar of langer geleden, gerekend vanaf de indiening van de aanvraag, onherroepelijk geworden.

- het is overduidelijk dat de koper ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak die in waarde zou zijn gedaald, wist of had kunnen weten dat een bepaalde (negatieve) ruimtelijke ontwikkeling zich zou kunnen voordoen zodat de schade veroorzakende planologische kennelijk voorzienbaar was.

In deze voorbeelden wordt er vanuit gegaan dat het college een eventuele vermelding door de aanvrager van de verkeerde planologische oorzaak ambtshalve converteert in de vermelding van de juiste planologische oorzaak, indien zodanige oorzaak tenminste aan de orde is. Een eventueel verkeerde oorzaakvermelding kan in deze situatie derhalve niet direct leiden tot afwijzing van de claim. Stel bijvoorbeeld dat iemand een schadeclaim indient op grond van een bestemmingsplan, terwijl de gestelde schade in werkelijkheid slechts het gevolg kan zijn van een projectbesluit, dan zal het college de claim als zodanig ook beschouwen en behandelen.

Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten. Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.

De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 5. Adviseur of adviescommissie

Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken. Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.

Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie).

In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering beschikt.

Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken. Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college vereist.

Artikel 6. Deskundigheid en onafhankelijkheid

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid, genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen. In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 6, tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts bepaalt artikel 6, tweede lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van planologische maatregelen.

Artikel 7. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie.

Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie. De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt. Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen vier weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen. Ten aanzien van wraking kan nog worden opgemerkt dat geen bezwaar en beroep kan worden ingesteld wanneer het verzoek om wraking niet wordt gehonoreerd.

Artikel 8. Werkwijze adviseur of adviescommissie

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd. In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.

Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd.

Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (zevende lid).

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader bepaalt het achtste lid dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren.

Het negende en het tiende lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het college. Het advies van de adviseur wordt dus alleen aan het college gezonden.

In geval van een positief advies m.b.t. een tegemoetkoming in de schade, wordt het advies voorzien van een separaat ondertekend deskundigenadvies met daarin een motivering van de hoogte van de tegemoetkoming. Een en ander is ingegeven door de overweging dat niet alleen de verzoeker edoch ook de adviseur zijn advies financieel moet kunnen onderbouwen.

Na ontvangst van het advies beslist het college overeenkomstig artikel 6.1.3.6 van het Bro binnen 8 weken op het verzoek, en maakt dit besluit bekend aan de aanvrager. Het college kan de besluit onder opgaaf van reden eenmaal voor ten hoogste 4 weken verdagen.

Artikel 9: Uitbetaling

Bepaalt dat de uitbetaling uiterlijk zo spoedig mogelijk na de datum van het onherroepelijk worden van de beschikking dient plaats te vinden.

Artikel 10: Slotbepalingen

Sinds 1 september 2010 zijn de bepalingen uit de Wet ruimtelijke ordening op verzoeken om tegemoetkoming van schade op of na die datum onverkort van toepassing. Tegen deze achtergrond en gelet op het feit dat de Planschadeverordening 2010 alleen procedurebepalingen kent wordt voorgesteld de verordening met terugwerkende kracht met ingang van 1 september 2010 in werking te laten treden. Verzoeken om planschade daterend van voor 1 september 2010 zullen conform de overgangsregeling en de Procedureregeling 2007 worden afgedaan.

In de citeertitel van de verordening is een jaartal worden opgenomen om de betrokken verordening te onderscheiden van eventuele gelijkluidende opvolgende verordeningen.