Regeling vervallen per 01-01-2013

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal

Geldend van 24-11-2004 t/m 31-12-2012

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal

De raad van de gemeente Stadskanaal;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 20 augustus 2004, nr. R 6243a;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en bijstand (WWB);

besluit:

vast te stellen de volgende

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet, of

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot het opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de uitkeringsnorm en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Het horen van de belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten, indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet, of

    • d.

      het college het horen niet nodig acht in voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien:

    • a.

      elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, of

    • b.

      de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte bijstand is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaar nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.

  • 3.

    Het college kan afzien van het opleggen van een maatregel, indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. [ De nummering van dit artikel is onjuist. Lid 3 moet zijn lid 2 ]

  • 4.

    Indien het college afziet van het opleggen van een maatregel op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan. [ De nummering van dit artikel is onjuist. Lid 4 moet zijn lid 3 ]

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1.

    De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende (kalender)maand, volgende op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, kan de maatregel met terugwerkende kracht worden opgelegd, voorzover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3.

    Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden, nadat deze ten uitvoer is gelegd, heroverwogen.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van verplichtingen als genoemd in artikel 2, eerste lid inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel uitgegaan van de som van de verschillende gedragingen.

Artikel 9 Goed financieel beheer bij de uitvoering van de WWB

Het college biedt een handhavingsbeleidsplan aan de gemeenteraad aan met daarin het te voeren beleid op het gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de WWB en de te verwachten resultaten en rapporteert hierover jaarlijks aan de gemeenteraad.

HOOFDSTUK 2. GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 10 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie Het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI) of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie

    • a.

      Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden.

    • b.

      Het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie

    • a.

      Gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren.

    • b.

      Het niet of niet tijdig verschijnen op afspraken, dan wel anderszins niet meewerken aan een onderzoek in het kader van een door het college aan te bieden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 4.

    Vierde categorie Het niet of niet tijdig op een tijd of plaats verschijnen, dan wel anderszins niet meewerken aan activiteiten in het kader van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 5.

    Vijfde categorie

    • a.

      Het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de trajectovereenkomst bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

    • b.

      Gedragingen als bedoeld in de vierde categorie die hebben geleid tot een voortijdige beëindiging van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10, eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 6.

    Zesde categorie

    • a.

      Het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid.

    • b.

      Het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 11 De hoogte en de duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      tien procent van de bijstandsnorm gedurende twee maanden bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden bij gedragingen van de vierde categorie;

    • e.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende vijf maanden bij gedragingen van de vijfde categorie;

    • f.

      twintig procent van de bijstandsnorm gedurende zes maanden bij gedragingen van de zesde categorie.

  • 2.

    De hoogte en de duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit, waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid. Wordt de uitkering tijdens de maatregel beëindigd, dan vat de maatregel weer aan, indien iemand binnen zes maanden na het stopzetten van de uitkering weer een beroep doet op de WWB.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 12 Te laat verstrekken van gegevens

  • 1.

    Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet is nagekomen door informatie, die van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting daarvan, niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken (indien dit niet heeft geleid tot ten onrechte verleende bijstand of tot een te hoog bedrag), wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van vijf procent van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2.

    De duur van de maatregel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de bekendmaking van een besluit, waarbij een maatregel wordt opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde als verwijtbare aan te merken gedraging. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd, wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

  • 3.

    Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 13 Verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens met gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, lid 1 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordt de maatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende vier maanden;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 20% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

Artikel 14 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

  • 1.

    Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, vijf procent van de bijstand gedurende een maand.

  • 2.

    Van het opleggen van de maatregel als bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar, te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN MAATREGEL

Artikel 15 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1.

    Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende twee maanden;

    • b.

      bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende drie maanden;

    • c.

      bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 20% van de bijstandsnorm gedurende vier maanden;

    • d.

      bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 of meer: 20% van de bijstandsnorm gedurende zes maanden.

Artikel 16 Zeer ernstige misdragingen

  • 1.

    Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van twintig procent van de bijstandsnorm gedurende minimaal één maand.

  • 2.

    De directe en indirecte nadelige financiële gevolgen van het in het vorige lid bedoelde gedraging, worden op belanghebbende verhaald.

Artikel 17 Citeertitel en inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: "Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand gemeente Stadskanaal".

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking zes weken na publicatie in De Kanaalstreek.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 30 augustus 2004.
De raad
de raadsgriffier, de voorzitter,