Regeling vervallen per 01-03-2006

Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten 2003

Geldend van 01-01-2004 t/m 28-02-2006

Intitulé

Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten 2003

Burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal;

gelet op artikel 5, leden 2 t/m 4 en artikel 6 van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) en de hierbij behorende nadere regelen en artikel 1.3 van de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Stadskanaal 2003 (Vvg);

besluiten:

vast te stellen het volgende:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1: Begripsbepalingen

  • a.

    Ruimte in inkomen:

  • het verschil tussen 1½ x het norminkomen zoals bedoeld in artikel 1 onder c van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg en het inkomen van de gehandicapte vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 1.1 onder b van de Vvg.

  • b.

    Draagkrachtpercentage Wvg:

  • het draagkrachtpercentage Wvg is een vierde deel van het percentage dat de gemeente in het kader van de Abw bij het vaststellen van de Abw-draagkracht hanteert.

  • c.

    Draagkracht Wvg:

  • het Wvg-draagkrachtpercentage van de ruimte in inkomen. Tot 1½ x het inkomen bedraagt de draagkracht € 50,00.

  • d.

    Vervallen.

  • e.

    Netto-huurstijging:

  • de stijging van de huur die optreedt ten gevolge van het doorberekenen in de huur van het niet voor subsidie in aanmerking komende deel van de aanpassingskosten, overeenkomstig artikel 10 van de Huurprijzenwet woonruimte, minus de toename van de individuele huursubsidie ten gevolge van deze huurstijging.

  • f.

    Stijging van de woonlasten van eigenaar-bewoner(s):

  • de extra lasten die per jaar ontstaan als gevolg van de meest voordelige financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de aanpassingskosten.

  • g.

    Financiële tegemoetkoming:

  • een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de gehandicapte.

  • h.

    Forfaitaire vergoeding:

  • een bijdrage ineens die los van het inkomen en los van de werkelijke kosten van een voorziening wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van de inkomensgrens.

  • i.

    Gemaximeerde vergoeding:

  • een vergoeding in de kosten van een voorziening die tot een vastgesteld maximum wordt verstrekt, al dan niet met inachtneming van een inkomensgrens.

  • j.

    Normbedrag:

  • een forfaitaire of een gemaximeerde vergoeding.

  • k.

    Voorziening in natura:

  • een voorziening die in eigendom, in bruikleen of in huur wordt verstrekt.

  • l.

    Verordening:

  • de Verordening voorzieningen gehandicapten gemeente Stadskanaal 2003.

Artikel 2: Beperkingen

  • 1.

    Voor voorzieningen waarvan de kosten minder dan € 50,00 bedragen, wordt geen financiële tegemoetkoming verleend.

  • 2.

    Indien de Wvg-draagkracht van de gehandicapte wordt overschreden als gevolg van wat in het eerste lid is bepaald, wordt dit drempelbedrag van € 50,00 door burgemeester en wethouders zodanig verlaagd dat de Wvg-draagkracht niet wordt overschreden.

Artikel 3: Overige kosten voortvloeiend uit de handicap

Bij de vaststelling van de Wvg-draagkracht wordt rekening gehouden met overige kosten voortvloeiend uit de handicap. Het betreft kosten die:

  • a.

    niet vanuit andere regelingen geheel of gedeeltelijk worden vergoed;

  • b.

    niet algemeen gebruikelijk zijn;

  • c.

    gemaakt zijn in het kalenderjaar waarop de Wvg-draagkracht betrekking heeft.

Paragraaf 2. Woonvoorzieningen

Artikel 4: Hoogte financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen

  • 1.

    De hoogte van de door burgemeester en wethouders te verlenen forfaitaire vergoeding voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder a van de Vvg bedraagt € 1.815,00.

  • 2.

    De in lid 1 genoemde vergoeding vervalt als een aanbod van passende woonruimte zonder redelijke grond wordt geweigerd.

  • 3.

    De hoogte van de door burgemeester en wethouders vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van woonvoorzieningen als bedoeld in artikel 2.1, lid 1 onder b van de Vvg bedraagt 100% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten.

  • 4.

    De hoogte van de door burgemeester en wethouders vast te stellen financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder c van de Vvg (bijvoorbeeld vloerbedekking carapatiënten) wordt bepaald door de Wvg-draagkracht in mindering te brengen op de voor vergoeding in aanmerking komende kosten, alsmede wordt hierbij rekening gehouden met de ouderdom van de vloerbedekking (2 jaar oud maximaal 75% vergoeding, 4 jaar 50%, 6 jaar 25%). Bij 8 jaar of ouder vindt geen vergoeding meer plaats.

  • 5.

    Indien de stijging van de huur- of woonlasten als gevolg van wat in het tweede lid is bepaald de Wvg-draagkracht van de gehandicapte te boven gaat, wordt de financiële tegemoetkoming zodanig verhoogd dat de Wvg-draagkracht niet wordt overschreden.

  • 6.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie van een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.16 van de Vvg zal het bedrag als bedoeld in bijlage II (soorten liftinstallaties) niet te boven gaan.

  • 7.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders verlenen financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 2.1, onder e bedraagt:

    • a.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 300,00 als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte;

    • b.

      de werkelijke kosten met een maximum van € 600,00 ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.

  • 8.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van een voorziening als bedoeld in artikel 2.1 onder f is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, doch niet meer dan de helft van de werkelijke kosten met een maximum van € 300,00 per maand.

Artikel 4a: Hoogte financiële tegemoetkoming als vast percentage van de kosten van woningaanpassing

  • 1.

    De maximale financiële tegemoetkoming voor (onroerende) woningaanpas-singen als bedoeld in artikel 2.1 onder b van de Vvg bedraagt 100% van de aanpassingskosten als deze lager zijn dan € 4.550,00.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bedraagt de maximale financiële tegemoet-koming 75% van de aanpassingskosten als deze hoger zijn dan € 4.550,00.

  • 3.

    Als de Wvg-draagkracht als gevolg van hetgeen in het tweede lid is bepaald wordt overschreden, wordt het percentage genoemd in het tweede lid door burgemeester en wethouders zodanig verhoogd dat de Wvg-draagkracht niet wordt overschreden.

Paragraaf 3. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5: Eigen bijdragen en hoogte financiële tegemoetkomingen in de kosten van vervoersvoorzieningen

  • 1.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen als bedoeld in artikel 3.1, onder c, sub 2 t/m sub 4, is een forfaitaire vergoeding. Voor de vaststelling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de volgende normbedragen (op basis van prijsindexeringcijfer 2003):

    • a.

      voor de tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een eigen auto geldt een normbedrag van € 932,08;

    • b.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een bruikleenauto geldt een normbedrag van € 602,26;

    • c.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een taxi geldt een normbedrag van € 932,08;

    • d.

      voor een tegemoetkoming in de kosten van het gebruik van een rolstoeltaxi geldt een normbedrag van € 1.362,45.

  • 2.

    Indien het inkomen zoals bedoeld in artikel 1.1 onder b van de Vvg hoger is dan 1½ x het norminkomen, wordt geen financiële tegemoetkoming verstrekt in de kosten van een vervoersvoorziening als bedoeld in artikel 3.1 onder a, geen financiële tegemoetkoming in de kosten van een vervoersvoorziening in natura als bedoeld in artikel 3.1, onder b, sub 1, dan wel een vervoers-voorziening als bedoeld onder artikel 3.1, onder c, sub 2 t/m 4 van de Vvg.

  • 3.

    Indien het inkomen meer bedraagt dan 1½ maal het norminkomen, terwijl uitsluitend gebruik gemaakt kan worden van een rolstoeltaxi, wordt het verschil tussen een taxikostenvergoeding en de vergoeding voor gebruik rolstoeltaxi vergoed.

Artikel 6: Eigen betaling bij collectief vervoer

De eigen betaling die, gelet op het bepaalde in artikel 3.2, lid 9, sub c van de Vvg, van de vervoersgerechtigde wordt gevraagd bij het gebruik van het aanvullend collectief vervoer is vastgesteld op de volgende bedragen (zonetarief € 0,40 per zone):

- 1 zone (inclusief instapzone)

€ 0,80

- 2 zones

€ 1,20

- 3 zones

€ 1,60

- 4 zones

€ 2,00

- 5 zones

€ 2,40

- 6 zones

€ 2,80

Bij vervoer van meer dan 6 zones bedraagt de eigen betaling voor de vervoersgerechtigde en de eventueel meereizende het thans reguliere taxitarief, zijnde € 4,50 per zone.

Paragraaf 4. Rolstoelen

Artikel 7: Rolstoelen

  • 1.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 4.1, tweede lid van de Vvg is een forfaitaire vergoeding en bedraagt € 2.197,00.

  • 2.

    De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen financiële tegemoetkoming voor de kosten als bedoeld in artikel 4.1, onder c en d, wordt gesteld op 100% van de te maken kosten voorzover deze kosten uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid noodzakelijk en aanvaardbaar zijn.

Paragraaf 5. Indexering

Artikel 8: Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen periodiek de in het kader van dit besluit geldende bedragen en tarieven conform de ontwikkelingen van de prijsindex verhogen of verlagen.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 9: Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als: Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten 2003.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de vergadering van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2003.
Burgemeester en wethouders
K.J. Havinga J.J. Stavast
secretaris burgemeester

Voetnoot

1)

Met norminkomen wordt bedoeld de Abw-normen (inclusief vakantiegeld), zoals die periodiek (kwartaal, halfjaarlijks en/of jaarlijks) door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) middels een nieuwsbrief worden uitgereikt.

TOELICHTING BESLUIT FINANCIELE TEGEMOETKOMINGEN EN EIGEN BIJDRAGEN VOORZIENINGEN GEHANDICAPTEN 2003

Inleiding

Op grond van artikel 5, lid 2 van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) is de gemeente bevoegd de financiële tegemoetkomingen (bijvoorbeeld in de kosten van vervoersvoorzieningen en woonvoorzieningen), die op basis van de Wvg aan de gehandicapte worden verstrekt, af te stemmen op het inkomen van de gehandicapte en zijn echtgenoot of zijn (pleeg)ouders. Voor wat onder inkomen van de gehandicapte wordt begrepen, zij hierbij verwezen naar artikel 1.1, onder b van de Verordening voorzieningen gehandicapten en de toelichting daarop. Indien de gemeente hiertoe besluit, neemt het ten eigen laste blijvende deel van de kosten van een voorziening toe naarmate het inkomen hoger is.

In de verordening is in artikel 5.1 aangegeven dat de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen, rolstoelen en de hoogte van de eigen bijdrage voor voorzieningen in natura wordt bepaald aan de hand van het door burgemeester en wethouders vast te stellen Besluit financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen voorzieningen gehandicapten 2003.

De wijze waarop de hoogte van hoogte van financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen wordt bepaald, is door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vastgelegd in de Regeling betreffende financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg (Staatscourant van 25 november 1993, nummer 227, gewijzigd in Staatscourant van 25 januari 1996, nummer 18).

De minister heeft vastgelegd dat de Wvg-draagkracht voor gehandicapten met een inkomen tot en met 1½ x het norminkomen ten hoogste € 50,00 bedraagt. Voorts is vastgelegd dat de gemeenten ten hoogste 25% van het in de gemeente geldende Abw-draagkrachtpercentage van de ruimte in inkomen in acht kunnen nemen.

Het totaal aan eigen bijdragen voor voorzieningen in natura dat per kalenderjaar verschuldigd kan zijn, is ten hoogste € 50,00.

Voor rolstoelen kan geen eigen bijdrage worden gevraagd. Indien gemeenten een financiële tegemoetkoming verstrekken voor de aanschaf van een rolstoel, moet de hoogte van de financiële tegemoetkoming de kosten van de rolstoel volledig dekken.

Met inachtneming van vorenstaande is in de gemeente Stadskanaal besloten om in het geheel af te zien van het vragen van eigen bijdragen en eigen betalingen.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1: Begripsbepalingen

In artikel 1 worden de algemene bepalingen gegeven. Het gaat daarbij allereerst om de begripsomschrijving. Hierin worden begrippen gedefinieerd die noch in de wet, noch in de nadere regels van het Kabinet, noch in de verordening reeds zijn omschreven.

a. Ruimte in inkomen

Draagkracht is een deel van de ruimte in inkomen. Teneinde de Wvg-draagkracht te bepalen moet duidelijk zijn wat in het kader van Wvg-draagkrachtbepaling onder "ruimte in inkomen" wordt begrepen.

In artikel 1 onder a van de verordening is aangegeven dat in het kader van dit besluit de ruimte in inkomen wordt bepaald op het verschil tussen het in artikel 1 van de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg aangegeven norminkomen en het (werkelijke) inkomen van de gehandicapte zoals dat in artikel 1.1, onder b van de verordening is gedefinieerd.

In deze benadering wordt er voor gekozen geen extra aftrekposten in mindering te brengen op het inkomen dan wel extra inkomsten bij het inkomen op te tellen alvorens de ruimte in inkomen wordt bepaald. Voor deze benadering is gekozen om de uitvoering van de Wvg doorzichtig te houden en de draagkrachtvaststelling in het kader van de Wvg niet ingewikkelder dan noodzakelijk te maken. Bovendien, en dit is een meer principiële reden om voor deze benadering te kiezen, zijn wij van mening dat de gemeente op grond van de Wvg geen bijstandsbeleid zou moeten gaan voeren, voorzover dit gezien de nadere regels inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen te vermijden is.

Met "het voeren van een bijstandsbeleid" wordt in dit verband bedoeld het rekening houden met alle bijzondere inkomsten en uitgaven van de gehandicapte voordat de ruimte in inkomen en draagkracht wordt vastgesteld. Indien de Wvg-draagkracht van de gehandicapte door deze benadering uiteindelijk te zeer belast wordt dan staat de mogelijkheid open op grond van de bijzondere bijstand aanvullende voorzieningen te treffen. Bij de draagkrachtvaststelling bijzondere bijstand zal de gemeente dan met een aantal van deze factoren rekening kunnen houden, overeenkomstig het beleid dat de gemeente voert in het kader van de bijzondere bijstand. Het belangrijkste onderdeel van dit eerste artikel is de omschrijving van het begrip Wvg-draagkracht en de wijze waarop de Wvg-draagkracht wordt vastgesteld.

De ruimte in het inkomen wordt bepaald door van het netto-inkomen van de aanvrager niet het norminkomen 1), maar 1½ x het norminkomen af te rekenen. Indien deze benadering wordt gekozen neemt de Wvg-draagkracht van € 50,00 (bij inkomens tot 1½ x het norminkomen) geleidelijk toe naarmate het inkomen hoger is.

b. Draagkrachtpercentage Wvg

In het kader van de Abw zijn gemeenten vrij zelf te bepalen welk deel van de ruimte in inkomen als draagkracht van betrokkene wordt benoemd.

De gemeente Stadskanaal hanteert bij de uitvoering van de bijzondere bijstand voor inkomensgroepen tot 115% een draagkrachtpercentage van 20. Voor het meerdere inkomen wordt een percentage van 40 in aanmerking genomen.

Het deel van de ruimte in inkomen dat in het kader van de Wvg als draagkracht kan worden benoemd, is ingevolge de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg benoemd op maximaal een kwart van het draagkrachtpercentage dat de gemeente in het kader van de Abw hanteert.

Omdat de gemeente in het kader van de Abw 20 respectievelijk 40 als draagkrachtpercentage hanteert, zal de gemeente in het kader van de Wvg dus maximaal 10% (= ¼) van de ruimte in inkomen als draagkrachtpercentage dienen te hanteren.

c. Draagkracht Wvg

Draagkracht is een bepaald deel van de ruimte in het inkomen. Bij inkomens tot 1½ keer het norminkomen is de draagkracht maximaal € 50,00. Voor inkomens boven 1½ x het norminkomen is de draagkracht 10% van de ruimte in het inkomen. Indien gemeenten het draagkrachtpercentage op het maximum van 25 (een kwart) van het draagkrachtpercentage Abw vaststellen, wordt de Wvg-draagkracht bij inkomens hoger dan 1,5 x het norminkomen berekend door 8,75% van de ruimte in inkomen te nemen.

In de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg heeft de minister vastgelegd dat gemeenten de eigen betaling AWBZ en overige kosten voortvloeiend uit de handicap van de Wvg-draagkracht moeten aftrekken. In de toelichting op die regeling geeft de minister aan dat het bij de AWBZ-eigen betalingen gaat om vaste bedragen die bij het verstrekken van een AWBZ-voorziening of een categorie van voorzieningen verschuldigd zijn. Het gaat niet om eventuele ten eigen laste blijvende kosten bij forfaitaire bedragen. De eigen betalingen die gehandicapten voor voorzieningen in het kader van de Wet financiering volksverzekeringen moeten betalen, worden ook van de Wvg-draagkracht afgetrokken. Voorts moeten overige kosten voortvloeiend uit de handicap op de Wvg-draagkracht in mindering worden gebracht (zie artikel 3).

d. Vervallen.

e. Stijging van woonlasten van huurders

Onder e wordt aangegeven wat de gemeente in het kader van dit besluit verstaat onder stijging van huurlasten. Deze toelichting is relevant in die gevallen waarin het inkomen van de gehandicapte hoger is dan 1½ x het norminkomen. Te allen tijde geldt dat de stijging van huurlasten, ook al is deze niet relevant voor de draagkrachtvaststelling, in een redelijke verhouding tot de kosten van de investering moeten staan. Door de toevoeging van de zinsnede "overeenkomstig artikel 10 van de Huurprijzenwet woonruimte" wordt aangegeven dat de gemeente artikel 10 van de Huurprijzenwet woonruimte als uitgangspunt hanteert bij het bepalen van de stijging van de huurlasten. In dit artikel wordt gesteld dat de stijging van de huur in redelijke verhouding dient te staan tot de door de verhuurder bestede kosten van de ingreep. Teneinde te berekenen hoe hoog de stijging van huurlasten zal zijn als gevolg van het niet subsidiëren van een deel van de kosten van de woningaanpassing, kan de gemeente aldus uitgaan van de gebruikelijke afschrijvingstermijnen. Indien de gemeente de gebruikelijke afschrijvingstermijnen in deze berekeningen hanteert, kan de gemeente op grond daarvan aangeven wat de gevolgen van het niet subsidiëren van een deel van de kosten van de woonvoorziening voor de stijging van huurlasten zal zijn en of deze stijging zich in redelijke mate verhoudt tot de investering die door de verhuurder moet worden gedaan.

Het is dus zeker niet zo dat, indien gemeenten deze afschrijvingstermijnen bij deze berekeningen hanteren, de gemeente voorschrijft op welke wijze de huurder en verhuurder invulling dienen te geven aan de wijze waarop het niet door subsidie gedekte deel wordt gefinancierd. Dit is immers een zaak van verhuurder en huurder. Het definiëren van het begrip stijging van de huurlasten voorkomt dat de gemeente afhankelijk wordt van afspraken tussen huurder en verhuurder bij de bepaling van de financiële tegemoetkoming. Indien de gemeente met de verhuurder vooraf afspraken kan maken op welke wijze de verhuurder met het niet door subsidie gedekte deel van de investering om zal gaan dan zal de gemeente uiteraard van deze afspraken uitgaan bij het bepalen of de Wvg-draagkracht van de gehandicapte niet wordt overschreden. Het maken van afspraken zal de samenwerking tussen verhuurder en gemeente ten goede komen.

f. Stijging van woonlasten van eigenaar-bewoners

In artikel 1, sub f wordt gesproken over de meest voordelige financiering. Hiermee wordt de gehandicapte aangestuurd een financieringsregeling af te sluiten die zo min mogelijk netto-lasten met zich meebrengt. De gemeente geeft met deze definiëring aan dat zij bij de Wvg-draagkrachtbepaling uitgaat van de meest voordelige financiering. De gehandicapte is uiteraard vrij om de niet door subsidie gedekte kosten op een andere manier te financieren. Deze andere, mogelijk duurdere, financiering zal er dan niet toe leiden dat de gemeente een hogere financiële tegemoetkoming verstrekt.

g, i en j. Financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen

De Wet definieert financiële tegemoetkomingen, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen niet afzonderlijk. Alle bijdragen in de kosten die gehandicapten op het terrein van vervoer, wonen en rolstoelen hebben, worden door de wetgever begrepen als financiële tegemoetkomingen. Teneinde het verschil tussen financiële tegemoetkoming, forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen duidelijk te maken, wordt in dit besluit voor deze laatste twee begrippen een afzonderlijke omschrijving gegeven.

Onder een financiële tegemoetkoming wordt begrepen een tegemoetkoming in de kosten van de voorziening die op het inkomen van de gehandicapte kan worden afgestemd, terwijl een forfaitaire of gemaximeerde vergoeding wordt verstrekt los van het inkomen. Vervolgens is het verschil tussen een forfaitaire vergoeding en een gemaximeerde vergoeding dat een forfaitaire vergoeding ook los van de werkelijk gemaakte kosten wordt verstrekt terwijl een gemaximeerde vergoeding moet worden aangewend voor het doel waarvoor de vergoeding is verstrekt en dus kan worden afgerekend op declaratiebasis. Een forfaitaire vergoeding is een "bedrag ineens" en kan dus niet op basis van declaraties worden afgerekend. Een forfaitaire vergoeding is te vergelijken met een cliëntgebonden budget waarbij de cliënt volledige bestedingsvrijheid heeft. Zo werd op grond van de AAW de autokostenvergoeding door het GAK verstrekt als gemaximeerde vergoeding (op declaratiebasis), terwijl het Abp dezelfde vergoeding verstrekte als forfaitair bedrag (volledige bestedingsvrijheid). In beide gevallen gold echter dat indien de gehandicapte meer kosten maakte dan maximaal (of forfaitair) konden worden vergoed, deze meerkosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen. In die zin is een forfaitair bedrag vergelijkbaar met een gemaximeerde vergoeding. Voor de Wvg is dit onderscheid tussen financiële tegemoetkomingen die op het inkomen kunnen worden afgestemd enerzijds en forfaitaire en gemaximeerde vergoedingen anderzijds van belang omdat de meerkosten bij forfaitaire of gemaximeerde vergoedingen niet vallen onder de regels die de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg stelt aan "eigen betalingen".

Eventuele meerkosten (men reist meer dan het forfaitaire of maximale bedrag toelaat) behoeven dus ook niet bij draagkrachtvaststelling in het kader van de Wvg te worden betrokken. Indien de vervoerskostenvergoeding als financiële tegemoetkoming zou worden verstrekt en deze op het inkomen wordt afgestemd, zouden de werkelijke kosten en dus ook de draagkracht wel in beeld kunnen komen, hetgeen uit oogpunt van beheersbaarheid van de kosten ongewenst wordt geacht. Omdat in de ministeriële regeling deze begrippen door elkaar gebruikt worden, hebben wij het van belang geacht deze begrippen in het modelbesluit nader te definiëren.

Artikel 2

In artikel 2 "Beperkingen" is aangegeven dat voor alle voorzieningen waarvan de hoogte van de financiële tegemoetkoming in dit besluit wordt geregeld, een drempelbedrag van € 50,00 op van toepassing is.

Dit drempelbedrag is per 1 april 1996 verlaagd tot € 50,00 als gevolg van de wijzigingen in de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg. In die regeling is de Wvg-draagkracht voor de lagere inkomens vastgesteld op € 50,00.

De mogelijkheid bestaat dat de Wvg-draagkracht voor deze doelgroep minder is dan het hiervoor genoemde drempelbedrag. In dat geval dient de drempel te worden verlaagd totdat deze met de draagkracht in overeenstemming is.

Artikel 3

In artikel 3 wordt aangegeven dat gemeenten bij de vaststelling van de Wvg-draagkracht rekening houden met overige kosten die voortvloeien uit de handicap. Het betreft noodzakelijke kosten die de gehandicapte ten behoeve van zichzelf heeft gemaakt. Burgemeester en wethouders kunnen gehandicapten verplichten die kosten aannemelijk te maken.

Gehandicapten met een inkomen tot en met 1½ x het norminkomen, hebben een Wvg-draagkracht van € 50,00. Het totaal aan AWBZ eigen bijdragen en overig kosten voortvloeiend uit de handicap zal in zeer veel gevallen meer dan € 50,00 bedragen. In de praktijk zal het zeer zelden mogelijk zijn bij inkomens tot en met 1½ x het norminkomen een Wvg-draagkracht in aanmerking te nemen.

In de toelichting op dit artikel moet de gemeente de kostenposten benoemen, die op de draagkracht in mindering gebracht worden. Gemeenten kunnen een relatie leggen met hun beleid inzake de bijzondere bijstand. Ter toelichting op de bepalingen in artikel 3 van het besluit worden onderstaand een tweetal voorbeelden genoemd.

Voorbeeld 1

Het betreft kosten die niet op grond van een voorliggende voorziening (geheel of gedeeltelijk) voor vergoeding in aanmerking komen.

Kosten voor geneesmiddelen worden bijvoorbeeld niet op de draagkracht in mindering gebracht, omdat dergelijke kosten geheel of gedeeltelijk vergoed worden vanuit de Regeling farmaceutische hulp. Indien de kosten vanwege extra premies voor een verzekering van een aangepaste auto, een opstalverzekering en een hogere onroerende zaak belasting vanwege een aanpassing in de vorm van een aanbouw aan de woning, niet in het kader van de Wvg vergoed worden, kan de gemeente dergelijke kosten op de Wvg-draagkracht in mindering brengen. Datzelfde geldt voor de kosten van onderhoud en reparatie van Wvg-hulpmiddelen. Thermo-isolerende kleding, in sommige gevallen noodzakelijk vanwege slechte doorbloeding van ledematen, wordt niet vergoed.

Kostensoorten die de gemeente van de Wvg-draagkracht zou kunnen aftrekken zijn bijvoorbeeld kostensoorten waarvoor een toekenning in het kader van de bijzondere bijstand mogelijk is.

Deze groep gehandicapten zal gezien het inkomen (boven 1½ x het norminkomen) zeer waarschijnlijk niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

Voorbeeld 2

In het kader van de Wvg wordt het begrip "algemeen gebruikelijk" ook gehanteerd om meerkosten te definiëren ten opzichte van kosten die (vrijwel) iedereen in soortgelijke omstandigheden maakt. De kosten van het lidmaatschap van een kruisvereniging kunnen als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, omdat zeer veel huishoudens uit preventieve overwegingen lid zijn van een kruisvereniging. Het zwemmen in extra warm water levert geen extra entreekosten op. Een bibliotheekabonnement is algemeen gebruikelijk, eventuele meerkosten van een abonnement op een blindenbibliotheek zouden op de draagkracht in mindering gebracht kunnen worden. Indien gemeenten overwegen de kosten van de warme maaltijdvoorziening aan te merken als "overige kosten voortvloeiend uit de handicap", is het voorstelbaar dat gemeenten de gemiddelde kosten van een warme maaltijd aftrekken van de te betalen eigen bijdrage voor een warme maaltijdvoorziening.

In sommige gevallen maakt men kosten om meer dan adequate hulpmiddelen aan te schaffen. In dergelijke gevallen, waarin de gehandicapte voor een zekere mate van "luxe" kiest, worden die kosten niet als overige kosten voortvloeiend uit de handicap beschouwd.

Paragraaf 2. Woonvoorzieningen

Artikel 4: Financiële tegemoetkomingen voor woonvoorzieningen

De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting kan in de vorm van een vast of een variabel bedrag verstrekt worden. Terwille van de eenvoud van uitvoering verdient het aanbeveling een vast bedrag te hanteren. Het bedrag, bijvoorbeeld € 1.815,00, moet in dit artikel worden genoemd.

Voor wat betreft de kosten van herinrichting dient er rekening mee gehouden te worden dat van een gehandicapte verwacht mag worden dat deze (een gedeelte van) de kosten voor eigen rekening neemt. Immers, iedere Nederlander dient voor de kosten van herinrichting te reserveren.

Hierbij dient onderscheid gemaakt te worden tussen een voorzienbare verhuizing (bijvoorbeeld als gevolg van ouderdomsklachten zoals slijtage) en een acute noodsituatie (bijvoorbeeld als gevolg van een ongeluk een dwarslaesie oplopen).

In het besluit wordt in artikel 4, lid 2 ten aanzien van de vaststelling van de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing de volgende situatie onderscheiden.

Indien de gemeente besluit om een vast percentage van de aanpassingskosten te subsidiëren zal zij enig inzicht moeten hebben wat hiervan de woonlastenconsequenties zijn voor de gehandicapte.

Aangezien de gemeente Stadskanaal er echter voor heeft gekozen om ook in dit verband over te gaan tot integrale vergoeding, dient geconcludeerd te worden dat dergelijke consequenties niet meer aan de orde zijn en daarom niet langer in dit besluit hoeven te worden verwerkt.

Met artikel 4, lid 3 worden de zogenaamde "roerende woonvoorzieningen" bedoeld. In de praktijk worden hieronder met name een financiële tegemoetkoming voor woningsanering in verband met cara of het verstrekken van rolstoeltapijt verstaan.

Artikel 4, lid 5 heeft betrekking op de vergoeding voor onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen die verleend zijn in het kader van de Wvg, de RGSHG of de BGSHG.

In de bijlage is een overzicht gegeven van vergoedingen voor onderhoud en keuring van liften.

De vergoeding voor reparatie van woonvoorziening is in overeenstemming gebracht met de wijze waarop de vergoeding voor reparatie van rolstoelen en vervoersvoorzieningen in het vorige besluit al was vastgesteld.

In artikel 4 staat onder lid 6 de hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting vermeld. Bij de bedragen die hier moeten worden ingevuld kan men denken aan bedragen van respectievelijk € 600,00 en € 300,00.

Door het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving deelt de gemeente in de risico’s van de verhuurder. Het zou niet redelijk zijn als een van beide partijen het risico voor de volle 100% zou moeten lopen. Beide partijen hebben er belang bij dat de woning op zo kort mogelijke termijn weer verhuurd kan worden. De in dit artikel genoemde mogelijkheid tot subsidiëring is bedoeld als stimulans om de bereidheid van de woningeigenaar te vergroten zijn medewerking aan het aanpassen van de woonruimte te verlenen.

Artikel 4a: Hoogte financiële tegemoetkoming als vast percentage van de kosten van woningaanpassing

In dit artikel wordt vermeld dat de financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen beneden € 4.550,00 volledig worden vergoed.

Woningaanpassingen waarmee een bedrag van meer dan € 4.550,00 gemoeid is worden voor 75% vergoed.

Reden hiervoor is dat bij "grote" woningaanpassingen van de gehandicapte een eigen betaling mag worden verwacht in verband met de eigen verantwoordelijkheid.

Paragraaf 3. Vervoersvoorzieningen

Artikel 5: De hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor vervoersvoorzieningen

Bij de verlening van een aantal vervoersvoorzieningen, zal het gaan om een financiële tegemoetkoming in de meerkosten. Zo worden bijvoorbeeld de subsidiabele kosten van een driewielfiets bepaald op de werkelijke kosten van de driewielfiets minus de kosten van een gewone fiets die een ieder geacht wordt zelf te kunnen dragen. In dit Besluit is daarom opgenomen dat de Wvg-draagkracht in mindering wordt gebracht op de "voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komende kosten van de voorziening". In sommige gevallen zullen die kosten gelijk zijn aan de werkelijke kosten van de voorziening, in andere gevallen gaat het dus om de meerkosten.

Tijdens de parlementaire behandeling is over de hoogte van het forfaitaire bedrag voor vervoerskosten gezegd dat ƒ 1.625,00 (€ 737,40) een adequate vergoeding is voor gehandicapten die zich uitsluitend met eigen auto of taxi kunnen verplaatsen. Aangepast aan het CBS prijsindexcijfer wordt het normbedrag in 2003 € 932,08.

Indien een bruikleenauto wordt verstrekt ligt het normbedrag lager, omdat in de verstrekking van de bruikleenauto door de bedrijfsvereniging de kosten van groot onderhoud, de autoverzekering en de wegenbelasting is inbegrepen. De vergoeding voor bruikleenauto’s is bij de bedrijfsvereniging afhankelijk van merk en type auto.

Voor hen die op een rolstoeltaxi zijn aangewezen is het normbedrag ƒ 2.779,00 (€ 1.261,06), omdat een rolstoeltaxi duurder is dan een gewone taxi.

Deze normbedragen zijn gebaseerd op 50% van het niveau van de vervoerskostenvergoeding van 1 oktober 1992 (geïndexeerd op prijspeil 2003). Deze bedragen worden verstrekt indien geen sprake is van een uitzonderlijke vervoersbehoefte en er geen collectief systeem is dat in de vervoersbehoefte geheel of gedeeltelijk kan voorzien.

In artikel 5, lid 2 is vastgelegd dat er bij een inkomen boven 1½ x het norminkomen geen vervoerskostenvergoeding voor het collectief vervoer, (bruikleen)auto’s of (rolstoel)taxi’s wordt verstrekt. Ook de verstrekking van een bruikleenauto valt hieronder. Ook in de AAW gold een inkomensgrens waarboven deze voorzieningen niet meer werden vergoed op grond van het uitgangspunt dat boven de inkomensgrens mensen in het algemeen de kosten van een auto of een taxi geacht worden zelf te kunnen dragen. Voor het gemeentelijk beleid kan uitgegaan worden van de in de Regeling inzake financiële tegemoetkomingen en eigen bijdragen Wvg genoemde grens van 1½ x het norminkomen. Deze inkomensgrens komt voor gehuwden ongeveer overeen met de oude AAW-inkomensgrens. Voor alleenstaanden, eenoudergezinnen en jongeren ligt deze inkomensgrens aanzienlijk lager. De motivatie daarvoor is dat het ijkpunt voor het gemeentelijk beleid voor wat betreft de mate waarin gehandicapten geacht worden zelf (een deel van de) kosten van vervoer en andere voorzieningen te kunnen dragen op het norminkomen is gelegd. Dit houdt in dat er door de wetgever bewust is gekozen de mate waarin een beroep op de eigen financiële mogelijkheden van de gehandicapte kan worden gelaten, te relateren aan de leefsituatie. Een alleenstaande gehandicapte die eenzelfde inkomen heeft als een gehuwde gehandicapte zal meer mogelijkheden hebben zelf in de kosten van zijn vervoer en andere voorzieningen te voorzien en dus kan er een beroep op zijn financiële mogelijkheden worden gedaan.

Artikel 6: Eigen betaling bij collectief vervoer

De Wvg schrijft voor dat een voorziening wordt geboden die de beperkingen die de gehandicapte ondervindt bij het verplaatsen binnens- of buitenshuis opheft of vermindert.

Hieruit kan worden afgeleid dat slechts de beperkingen tengevolge van de handicap moeten worden gecompenseerd.

Om deze reden is er voor gekozen om van de gehandicapte, bij vervoer door het collectief vervoerssysteem, een betaling te vragen die overeenkomt met het regulier Ov-tarief. Immers, ook de niet gehandicapte burger dient deze kosten voor eigen rekening te nemen.

Ter nadere uitwerking van artikel 3.2, lid 9, sub c van de verordening worden in dit artikel(lid) de eigen betalingen vermeld die de vervoersgerechtigde verschuldigd is wanneer gebruik wordt gemaakt van het aanvullend collectief vervoerssysteem.

De opdrachtgever (de gemeente) stelt daarbij jaarlijks, ingaande 1 januari, opnieuw de reizigerstarieven vast op basis van het openbaar vervoertarief. Totdat de tarieven opnieuw zijn vastgesteld en ingegaan gelden de tot dan gehanteerde reizigerstarieven.

Paragraaf 4. Rolstoelen

Artikel 7: Rolstoelen

In dit artikel is de hoogte van de forfaitaire vergoeding voor een sportrolstoel aangegeven. Ten tijde van de AAW was deze vergoeding ƒ 4.000,00 (€ 1.815,00).

Geïndexeerd naar het prijspeil van 2003 komt de vergoeding uit op € 2.197,00 inclusief de kosten van onderhoud. De vergoeding wordt eens in de drie jaar verstrekt. Na deze periode kan een nieuwe aanvraag voor een sportrolstoel worden ingediend.

Omdat de hoogte van de kosten van onderhoud en reparatie op voorhand moeilijk zijn aan te geven en een geforfaiteerde, gemaximeerde vergoeding om deze reden niet gewenst is, is in dit besluit bepaald dat deze kosten volledig voor vergoeding in aanmerking komen, mits deze uit oogpunt van redelijkheid en billijkheid aanvaardbaar zijn.

Paragraaf 5. Indexering

Artikel 8: Indexering

Dit artikel maakt het mogelijk om alle bedragen periodiek te indexeren conform de prijsindex gezinsconsumptie en de in dit besluit genoemde tarieven wanneer nodig aan te passen overeenkomstig contractuele ontwikkelingen.

Paragraaf 6. Slotbepalingen

Artikel 9: Citeertitel

Dit besluit eindigt met het citeerartikel.