Regeling vervallen per 01-01-2013

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 01-05-2012 t/m 31-12-2012

Intitulé

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Staphorst;

gelezen het voorstel van 14 februari 2012;

gelet op artikel 147, eerste lid, Gemeentewet, en artikel 8 eerste lid 1 sub c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand; overwegende dat de Toeslagenverordening Wet Werk en Bijstand 2004 aanpassing behoeft

B E S L U I T

vast te stellen de

Toeslagenverordening Wet werk en bijstand

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1 Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2 In deze verordening wordt verstaan onder

    a. de wet: de WWB;

    b. het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Staphorst;

    c. de raad: de gemeenteraad van Staphorst;

    d. de gezinsnorm: de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn zoals bedoeld in artikel 21 lid 1WWB.

    e. woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB;

    f. woonkosten:

    1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel d Wet op de huurtoeslag;

    2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.

Artikel 2 Doelgroep

Deze verordening is uitsluitend van toepassing op belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar. In geval van een gezin gelden de bepalingen van deze verordening uitsluitend indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en tenminste twee gezinsleden 21 jaar of ouder.

Hoofdstuk 2 Criteria voor het verhogen van de bijstandsnorm

Artikel 3 Toeslag alleenstaande (ouder)

  • 1 De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft en dientengevolge de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kan delen, wordt verhoogd met een toeslag, die is bepaald op het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 7 van deze verordening.

  • 2 De norm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft of die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft en die de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen, wordt verhoogd met een toeslag die is bepaald op de helft van het in artikel 25, lid 2 van de wet genoemde maximumbedrag behoudens het bepaalde in artikel 7 van deze verordening.

  • 3 Van het niet kunnen delen van de algemeen noodzakelijk kosten is in ieder geval sprake, indien de woning wordt bewoond met uitsluitend:

    a. een ongehuwd kind dat aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 4, lid 2, van de wet; Onder “inkomen” wordt mede begrepen het inkomen dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 bij de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen buiten beschouwing wordt gelaten;

    b. een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4, lid 5, van de wet vanwege zorg tussen die bloedverwant en de alleenstaande of de alleenstaande ouder;

    c. een bloedverwant in de tweede graad waarbij sprake is van zorg als bedoeld in artikel 4, lid 5, van de wet tussen deze bloedverwant en de alleenstaande of de alleenstaande ouder.

Hoofdstuk 3 Criteria voor het verlagen van de norm of de toeslag

Artikel 4 Gezin

  • 1 De norm voor een gezin bij wie een ander zijn hoofdverblijf heeft of dat in de woning van een ander haar hoofdverblijf heeft en dat de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan kan delen, wordt verlaagd met de helft van het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag.

  • 2 In afwijking van lid 1 vindt geen verlaging plaats indien de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan niet kunnen worden gedeeld dan wel dat het gezin uit 3 of meer rechthebbende personen bestaat.

  • 3 Van het niet kunnen delen van de algemeen noodzakelijk kosten is in ieder geval sprake, indien de woning wordt bewoond met uitsluitend:

    a. een ongehuwd kind dat aanspraak kan maken op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 dan wel een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en over een inkomen beschikt dat niet hoger is dan het bedrag in artikel 4, lid 2, van de wet; Onder “inkomen” wordt mede begrepen het inkomen dat in het kader van de Wet studiefinanciering 2000 bij de vaststelling van de hoogte van het toetsingsinkomen buiten beschouwing wordt gelaten;

    b. een bloedverwant in de eerste graad waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 4, lid 5, van de wet vanwege zorg tussen die bloedverwant en een van de resterende leden van het gezin;

    c. een bloedverwant in de tweede graad waarbij sprake is van zorg als bedoeld in artikel 4, lid 5, van de wet tussen deze bloedverwant en een van de gezinsleden.

Artikel 5 Geen woonkosten

  • 1 Geen toeslag wordt verstrekt aan de alleenstaande en de alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen als hij/zij geen woonkosten verschuldigd is.

  • 2 De norm voor een gezin wordt verlaagd met het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag als het gezin geen woonkosten verschuldigd is.

  • 3 In afwijking van lid 2 vindt geen verlaging plaats indien het gezin uit 3 of meer rechthebbende personen bestaat.

Artikel 6 Verlaging toeslag alleenstaanden van 21 en 22 jaar

  • 1 De verlaging als bedoeld in artikel 29 van de wet bedraagt:

    a. 20% van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 21 jaar betreft;

    b. 10% van de gehuwdennorm indien het een belanghebbende van 22 jaar betreft.

  • 2 In afwijking van het 1e lid wordt de verlaging vastgesteld op de hoogte van de op grond van artikel 3 toegekende toeslag, indien deze toeslag minder bedraagt dan de verlaging waartoe toepassing van het 1e lid zou leiden.

Artikel 7 Cumulatie van verlagingen

De maximale verlaging als bedoeld in dit hoofdstuk bedraagt voor het gezin het in artikel 25, lid 2, van de wet genoemde maximumbedrag.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8 Hardheidsclausule

De bepalingen in deze verordening laten de toepassing van artikel 18, lid 1, van de wet onverlet indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 9 Slotbepaling

  • 1 Deze verordening kan worden aangehaald als “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand”.

  • 2 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 mei 2012.

  • 3 De “Toeslagenverordening Wet werk en bijstand”, vastgesteld in de openbare vergadering van 1 juni 2004 wordt bij inwerkingtreding van deze verordening ingetrokken, met dien verstande dat deze tot uiterlijk 1 juli 2012 van toepassing blijft op situaties genoemd in het overgangsrecht van artikel 78s en 78t van de Wet werk en bijstand.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Staphorst van 27 maart 2012,
, voorzitter.
, griffier.
 

Toelichting 1