Regeling vervallen per 01-10-2010

Brandbeveiligingsverordening gemeente Staphorst

Geldend van 04-01-2006 t/m 30-09-2010

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening gemeente Staphorst

Hoofdstuk 1 Algemene bepaling

Artikel 1.1 Begripsomschrijving

Onder inrichting wordt verstaan een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats.

Artikel 1.2 Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in de Woningwet en de Bouwverordening van de gemeente Staphorst.

Hoofdstuk 2 Brandveilig gebruik inrichting

Paragraaf 1 Vergunning

Artikel 2.1.1 Vergunning gebruik inrichting

  • 1 Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het college een inrichting in gebruik te hebben of te houden, waarin:a meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn; b bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen; c aan meer dan vijf personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft; d aan meer dan vijf personen jonger dan twaalf jaar, of aan meer dan vijf lichamelijk en/of geestelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2 Het college kan aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand. Hieronder worden begrepen voorwaarden met betrekking tot:- stoffering en versiering;- uitgangen en vluchtwegen;- installaties;- standbouw, podia, kramen e.d.;- verbrandingsmotoren;- open vuur en vuurwerk;- bewaking en controle;- ventilatie en werkzaamheden;- brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;- opstellingsplannen;- afval;- doorlopend toezicht;- brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;- het maximaal toelaatbare aantal personen in een gedeelte van een inrichting of in een inrichting met het oog op de brandveiligheid;- de plaats van, alsmede het aantal en het type draagbare blustoestellen.

  • 3 Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten en/of verandering van de omstandigheden kan het college aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken.

Artikel 2.1.2 Weigeren vergunning

Een vergunning moet worden geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3 Intrekken en geldigheidsduur vergunning

  • 1 De geldigheidsduur van een gebruiksvergunning voor evenementen, of een vergunning of ontheffing die anderszins een relatie heeft met een ontheffing van de Algemene Plaatselijke Verordening, bedraagt maximaal 52 weken gerekend vanaf de datum van verlening van de vergunning.

  • 2 Het college kan een vergunning intrekken indien: a blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens hebben verleend; b blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning; c van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning; dan wel de datum of periode waarop of waarin een activiteit is voorzien waarvoor de vergunning is verleend, is verstreken zonder dat bedoelde activiteit heeft plaatsgevonden; d van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt; e het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van de inzichten en/of verandering van de omstandigheden gelegen in of buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, en het niet mogelijk blijkt door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen.

Artikel 2.1.4 Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft moet de vergunning aanwezig zijn, en moet op verzoek van degene die is belast met de zorg voor de naleving van deze verordening, ter inzage worden gegeven.

Paragraaf 2 Het voorkomen van brand en het beperken van brandgevaar

Artikel 2.2.1 Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1 Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet geacht kan worden brandveilig gebruik te zijn.

  • 2 Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld staan in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 3 bij de Bouwverordening van de gemeente Staphorst.

  • 3 Onverminderd het gestelde in het tweede lid is het verboden een inrichting, niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in de van overeenkomstige toepassing zijnde bijlage 4 van de Bouwverordening van de gemeente Staphorst.

  • 4 Het college kan het vijfde lid van artikel 3 van bijlage 3 buiten toepassing verklaren.

Artikel 2.2.2 Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1 Het is verboden de stoffen die in de Regeling Bouwbesluit 2003 zijn omschreven als brandbaar, brandbevorderend en bij brand gevaar opleverend, aanwezig te hebben in, op of nabij een inrichting.

  • 2 Het in het voorgaande lid gestelde verbod geldt niet voor: a het voorhanden hebben voor huishoudelijk en alle ander niet-bedrijfsmatig gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien dit de in bijlage 5 van de Bouwverordening van de gemeente Staphorst aangegeven maximumhoeveelheden niet overschrijdt; b het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend; c de brandstof in een inrichting tot het bewaren, bezigen of afleveren van vloeibare brandstoffen, dat voldoet aan de eisen gesteld bij of krachtens de Verordening opslag gas-, huisbrand- en stookolie; d de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor; e de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelend toestel.

  • 3 Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden volledig meegerekend de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid.

Artikel 2.2.3 Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de Bouwverordening van de gemeente Staphorst aangegeven wijze.

Paragraaf 3 Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1 Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting, ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden, dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2 Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:a middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand; b middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.3

(gereserveerd)

Artikel 2.3.4 Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden, waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003, of gereedschappen worden gebruikt, waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.5 Verbod open vuur en roken

  • 1 Het is verboden te roken of vuur te hebben:a in een ruimte of nabijheid van een opslagplaats van één of meer van de stoffen als genoemd in de Regeling Bouwbesluit 2003; b bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen en/of gassen kunnen veroorzaken; c bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2 Van het verbod gesteld in het eerste lid kan het college ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.6 Verboden handelingen met stoffen

  • 1 Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsel uit en vat te doen overstromen in een ander vat dat niet is bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2 Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3 Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby en sportartikelen, anders dan luchtvaartuigen bedoeld in de Regeling inzake het met bepaalde luchtvaartuigen opstijgen van en landen op alsmede het inrichten van niet als luchtvaartterreinen aangewezen terreinen.

  • 4 Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een Brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5 Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.7 Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.8 Bossen, heidevelden, venen

  • 1 De eigenaar van een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein, dat met brandbare gewassen is begroeid, is verplicht - na een van het college aangetekende brief - de voorschriften op te volgen, die het college in die brief geven tot het voorkomen van brand en het beperken van de gevolgen van brand.

  • 2 Onder een in het eerste lid genoemd naaldhoutbos wordt verstaan elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand, die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Hoofdstuk 3 Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3.1 Toezicht op de naleving

Het toezicht op de naleving van de bepalingen van deze verordening is opgedragen aan ambtenaren van de brandweer en daartoe door het college aangewezen ambtenaren. Voor de opsporing van strafbare feiten zijn door de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken uitsluitend aangewezen de commandanten en het personeel van de gemeentelijke brandweren in de rang van adjunct-hoofdbrandmeester of hoger. Beschikkingen van de staatssecretaris van 24 maart 1986, nr. EB85/V4828 (Staatsblad 1986, nr. 84) en van 5 december 1986, nr. EB86/V2859 (Staatsblad 1986, nr. 247).

Artikel 3.2 Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.3 Overgangsbepaling (aanvragen om) gebruiksvergunning

  • 1 Een aanvraag om gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, van de brandbeveiligingsverordening vastgesteld bij raadsbesluit van de gemeente Staphorst de dato 20 december 2005, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, wordt afgedaan op grond van genoemde brandbeveiligingsverordening en alle daarin aangebrachte wijzigingen.

  • 2 Een gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, van de brandbeveiligingsverordening van de gemeente Staphorst de dato 20 december 2005 geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 2.1.1, voor zover deze niet krachtens overgangsrecht van de bouwverordening geldt als gebruiksvergunning als bedoeld in artikel 6.1.1 van de Bouwverordening van de gemeente Staphorst.

Artikel 3.4 Slotbepaling

  • 1 Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van haar bekendmaking.

  • 2 Bij de inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Brandbeveiligingsverordening 2004 gemeente Staphorst, vastgesteld bij raadsbesluit van 27 april 2004.

  • 3 Deze verordening kan worden aangehaald als: 'Brandbeveiligingsverordening 2006 gemeente Staphorst'.