Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013

Geldend van 01-06-2013 t/m 31-12-2014

Intitulé

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013

De raad van de gemeente Steenbergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 24 april 2013;

gelet op: Wet maatschappelijke ondersteuning

besluit vast te stellen de volgende verordening;

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning 2013

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

Lid 1 Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning.

Lid 2. College

College van burgemeester en wethouders.

Lid 3 Compensatieplicht

De plicht van het college aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Daarbij legt artikel 4 van de wet het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is.

Lid 4 Belanghebbende

Een persoon met een aantoonbare beperking, een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem die behoefte heeft aan compensatie ten behoeve van het bevorderen van zijn[1] deelname aan het maatschappelijk verkeer en het zelfstandig functioneren, die voor zichzelf of met behulp van een machtiging, door een ander of een wettelijk vertegenwoordiger een melding of een aanvraag doet of laat doen. Onder belanghebbende kan ook verstaan worden de mantelzorger(s).

Lid 5 Psychosociaal probleem

Een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen en/of met zijn sociale omgeving[2].

Lid 6 Melding

Het door een belanghebbende, aan het college, kenbaar maken van een belemmering op het gebied van maatschappelijke participatie en/of het zelfstandig functioneren.

Lid 7 Aanvraag

Het verzoek van een belanghebbende aan het college, om in aanmerking te komen voor één of meerdere -individuele- voorzieningen.

Lid 8 Gesprek

Het eerste contact na een melding of aanvraag waarin met degene die maatschappelijke ondersteuning zoekt zijn gehele situatie wordt geïnventariseerd ten aanzien van de beperkingen en de gevolgen daarvan, de te bereiken resultaten, de te kiezen oplossingen via eigen mogelijkheden of via mogelijkheden van het netwerk dan wel via algemene, algemeen gebruikelijke, collectieve, (wettelijk) voorliggende en individuele voorzieningen.

Lid 9 Professional

Degene die namens het college een gesprek voert met de belanghebbende, zoals aangegeven in lid 8.

Lid 10 Voorliggende voorziening

Een voorziening die normaal in de maatschappij aanwezig en beschikbaar is en bedoeld voor iedereen die daar behoefte aan heeft.

Lid 11 Algemene voorziening

Een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, een eenvoudige toegangsbeoordeling heeft en die een snelle, regelarme en compenserende oplossing biedt voor de belemmeringen die een belanghebbende ondervindt.

Lid 12 Algemeen gebruikelijke voorziening

Een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking, dus ook door anderen gebruikt kan worden, algemeen verkrijgbaar is en niet – aanzienlijk – duurder is dan vergelijkbare producten.

Lid 13 Collectieve voorziening

Een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt.

Lid 14 Wettelijk voorliggende voorziening

Een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling dan de Wet maatschappelijke ondersteuning, waarmee het resultaat door belanghebbende geheel of gedeeltelijk kan worden bereikt.

Lid 15 Individuele voorziening

Een voorziening die door het college ten behoeve van één persoon op basis van artikel 4 Wmo wordt verstrekt.

Lid 16 Gebruikelijke zorg

De normale, dagelijkse ondersteuning die partners en inwonende kinderen geacht worden elkaar onderling te bieden, omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van een huishouden.

Lid 17 Mantelzorger

Een persoon die mantelzorg in de zin van artikel 1, lid 1 onder b van de wet biedt.

Lid 18 Sociaal netwerk

Een verzamelnaam voor het netwerk van personen om de belanghebbende heen dat kan functioneren als ondersteuningsbron voor het welzijn en welbehagen van de belanghebbende.

Lid 19 Hoofdverblijf

De plaats waar een persoon daadwerkelijk de meeste nachten per jaar doorbrengt.

Lid 20 Voorziening in natura

Een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt om het resultaat te bereiken.

Lid 21 Persoonsgebonden budget

Een geldbedrag waarmee belanghebbende een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven om het resultaat te bereiken, als alternatief voor een voorziening in natura.

Lid 22 Financiële tegemoetkoming

Een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening, bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat.

Lid 23 Eigen aandeel

Een door het college vast te stellen bijdrage, die bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming voor rekening van de belanghebbende komt. De hoogte van het eigen aandeel is inkomensafhankelijk en wordt bepaald en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Lid 24 Eigen bijdrage

Een door het college vast te stellen bijdrage, die bij verstrekking van een voorziening in natura en persoonsgebonden budget voor rekening van de belanghebbende komt. De hoogte van de eigen bijdrage is inkomensafhankelijk en wordt bepaald en geïnd door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

HOOFDSTUK 2. RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

Artikel 2. De te bereiken resultaten

De op basis van artikel 4 lid 1 van de wet via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn:

Het voeren van een huishouden

  • a.

    Wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    Wonen in een geschikt huis;

  • c.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

Verplaatsen

  • e.

    Zich verplaatsen in en om de woning;

  • f.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Daginvulling

  • g.

    De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten.

HOOFDSTUK 3. MELDING, AANVRAAG, GESPREK EN BESLUIT

Artikel 3. Melding

Lid 1

Door of namens een persoon als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder g sub 4, 5 en 6 van de wet wordt een belemmering op het gebied van maatschappelijke participatie en/of het zelfstandig functioneren kenbaar gemaakt middels een melding.

Lid 2

De in lid 1 genoemde melding wordt schriftelijk, digitaal, mondeling of telefonisch kenbaar gemaakt bij door het college aangewezen personen of instellingen.

Artikel 4. Aanvraag

Lid 1

Door of namens een persoon als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder g sub 4, 5 en 6 van de wet kan ten alle tijden een aanvraag voor een specifieke individuele voorziening worden ingediend bij door het college aangewezen personen of instellingen.

Lid 2

De in het vorige lid genoemde aanvraag wordt schriftelijk of digitaal ingediend door middel van een door of namens het college ter beschikking gesteld formulier.

Artikel 5. Gesprek

Lid 1

Naar aanleiding van een melding of aanvraag vindt een gesprek plaats tussen belanghebbende en professional met als doel het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte van de belanghebbende en het zoeken naar hiervoor passende oplossingen.

Lid 2

Bij het voeren van het gesprek wordt de International Classification of Functions, Disabilities and Health, de zogenaamde ICF classificatie, als basis voor het begrippenkader gehanteerd[3].

Lid 3

Als de belanghebbende een mantelzorger is, wordt met de mantelzorger en zo mogelijk met de verzorgde geïnventariseerd welke belemmeringen de belanghebbende ondervindt bij en/of als gevolg van de uitvoering van de mantelzorg.

Lid 4

De inhoud van het gesprek wordt door de professional vastgelegd en op basis daarvan wordt door de professional een rapportage opgesteld.

Artikel 6. Besluit

Lid 1

De in artikel 5 lid 4 genoemde rapportage is een besluit op de ingediende melding of aanvraag en wordt naar de belanghebbende toegezonden.

HOOFDSTUK 4. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

PARAGRAAF 1. HET MAKEN VAN EEN AFWEGING

Artikel 7. Het maken van een afweging

Lid 1

Mogelijkheden in het kader van gebruikelijke zorg, alle wettelijk voorliggende voorzieningen en alle voorliggende voorzieningen zoals algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en collectieve voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn, worden, als ze al niet tot een oplossing hebben geleid eerst beoordeeld.

Lid 2

Het college neemt bij het beoordelen van de te treffen –individuele- voorzieningen de in artikel 5 lid 4 genoemde rapportage als uitgangspunt.

PARAGRAAF 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

TE BEREIKEN RESULTATEN TEN AANZIEN VAN HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN

Artikel 8. Wonen in een schoon en leefbaar huis

Lid 1

Een schoon en leefbaar huis ten aanzien van de woonkamer, slaapvertrek of slaapvertrekken, de keuken en sanitaire ruimten.

Lid 2

Een individuele voorziening kan getroffen worden voor het lichte en/of het zware huishoudelijke werk.

Artikel 9. Wonen in een geschikt huis

Lid 1

Een geschikt huis ten aanzien van het normaal gebruik van de woonkamer, slaapvertrek of slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, berging, tuin of balkon.

Lid 2

Een individuele voorziening kan getroffen worden ten aanzien van de bereikbaarheid, toegankelijkheid en bruikbaarheid van de in lid 1 genoemde vertrekken.

Artikel 10. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1

Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften zoals eten en drinken, toiletartikelen en schoonmaakartikelen.

Lid 2

Een individuele voorziening kan getroffen worden ten aanzien van het doen van boodschappen, voor wat betreft levensmiddelen, schoonmaakmiddelen en toiletartikelen, alsmede het bereiden en aanreiken van maaltijden.

Artikel 11. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1

Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding in gewassen en zo nodig gestreken, opgevouwen of opgehangen staat.

Lid 2

Een individuele voorziening kan getroffen worden ten aanzien van het wassen, drogen, strijken en/of opruimen van de dagelijkse was.

TE BEREIKEN RESULTATEN TEN AANZIEN VAN HET VERPLAATSEN

Artikel 12. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1

Belanghebbende is in staat zijn woonkamer, het slaapvertrek of slaapvertrekken, het toilet en de douche, de berging, de tuin of het balkon te bereiken en kan zich er zodanig redden dat normaal functioneren mogelijk is.

Lid 2

Met het oog op het verplaatsen in en om de woning kan een individuele voorziening worden getroffen.

Artikel 13. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1

Belanghebbende kan zich zodanig verplaatsen dat hij in staat is dagelijkse boodschappen te doen, familie en/of kennissen kan bezoeken en andere gewenste activiteiten kan ondernemen, alles binnen de directe woon- en leefomgeving.

Lid 2

Een individuele voorziening kan getroffen worden ten aanzien van het verplaatsen over de korte afstand rond de woning en het verplaatsen over de langere afstand binnen de directe woon- en leefomgeving.

TE BEREIKEN RESULTATEN TEN AANZIEN VAN DAGINVULLING

Artikel 14. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten

Lid 1

Belanghebbende heeft de mogelijkheid medemensen te ontmoeten en deel te nemen aan

recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten, inclusief het kunnen afleggen van gewenste bezoeken.

Lid 2

Met het oog op de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten kan een individuele voorziening worden getroffen.

HOOFDSTUK 5. COMPENSATIE DOOR MIDDEL VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 15. Compensatie door middel van een individuele voorziening

Lid 1

Ter compensatie van een belemmering op het gebied van maatschappelijke participatie en/of het zelfstandig functioneren kan een individuele voorziening worden toegekend voor zover:

  • a.

    De noodzaak voor het te bereiken resultaat langdurig is, tenzij kortdurende hulp bij het huishouden leidt tot het te bereiken resultaat;

  • b.

    De te verstrekken voorziening als de goedkoopst-compenserende voorziening aan te merken is.

Lid 2

Ter compensatie van een belemmering op het gebied van maatschappelijke participatie en/of het zelfstandig functioneren wordt geen individuele voorziening toegekend:

  • a.

    Indien (wettelijk) voorliggende voorzieningen en/of gebruikelijke zorg voldoende compensatie bieden en leiden tot het beoogde resultaat;

  • b.

    Indien het hoofdverblijf van de belanghebbende niet in de gemeente Steenbergen is;

  • c.

    Voor zover de melding of aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan het moment van melden of aanvragen of voorgaand aan het moment van beschikken heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of deze voorziening noodzakelijk was en als goedkoopst-compenserend aan te merken valt;

  • d.

    Indien een voorziening als die waarop de melding of aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze verordening, of krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordeningen voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is verstrekt en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de belanghebbende zijn toe te rekenen;

  • e.

    Indien het college door belanghebbende niet in staat wordt gesteld om door middel van onderzoek de compensatienoodzaak vast te stellen.

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

Artikel 16. Mogelijke verstrekkingwijzen

De te treffen individuele voorzieningen kunnen als voorziening in natura, als persoonsgebonden budget of als financiële tegemoetkoming worden verstrekt.

Artikel 17. Overwegende bezwaren persoonsgebonden budget

Het college legt in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenbergen vast in welke situaties sprake is van overwegende bezwaren waardoor er geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt.

HOOFDSTUK 7. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 18. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Lid 1

Bij het verstrekken van een individuele voorziening is een eigen bijdrage of een eigen aandeel verschuldigd ten aanzien van de volgende resultaten:

  • a.

    Wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    Wonen in een geschikt huis;

  • c.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • e.

    Zich verplaatsen in en om de woning voor zover het geen rolstoelvoorziening betreft;

  • f.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • g.

    De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten.

Lid 2

Het college legt in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenbergen de eigen bijdrage, respectievelijk het eigen aandeel vast.

Lid 3

Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage of eigen aandeel wordt dit in de artikel 5 lid 4 genoemde rapportage opgenomen.

HOOFDSTUK 8. PROCEDURELE BEPALINGEN RONDOM BESLISTERMIJNEN,

ONDERZOEK, ADVISERING, BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 19. Beslistermijnen

De termijn waarbinnen een besluit ten behoeve van een individuele voorziening genomen moet worden bedraagt maximaal 8 weken voor:

  • a.

    Een voorziening voor het wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    Een voorziening voor het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • c.

    Een voorziening voor het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding;

  • d.

    Een voorziening voor het zich verplaatsen in en om de woning;

  • e.

    Een voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • f.

    Een voorziening voor het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan sociale verbanden aangaan;

  • g.

    Een voorziening voor het wonen in een geschikt huis: Als het gaat om een voorziening waarvoor geen bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden.

De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden bedraagt maximaal 13 weken voor:

  • h.

    Een voorziening voor het wonen in een geschikt huis: Als het gaat om voorzieningen waarvoor bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden.

De termijn waarbinnen een besluit genomen moet worden bedraagt maximaal 27 weken voor:

  • i.

    Een voorziening voor het wonen in een geschikt huis: Als het gaat om complexe voorzieningen waarvoor bouwkundige offertes opgevraagd moeten worden.

Artikel 20. Onderzoek en advisering

Lid 1

Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang is voor de vaststelling van de compensatienoodzaak en de beoordeling van de melding of aanvraag, degene door wie een melding of aanvraag is ingediend, of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten:

  • 1.

    Op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen;

  • 2.

    Op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen (medische) deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken.

Lid 2

Wanneer er sprake is van de in het vorige lid genoemde advisering, wordt door de (medisch) adviseur de ICF classificatie als basis voor het begrippenkader gehanteerd.

Lid 3

Indien het voor het vaststellen van de compensatienoodzaak en de beoordeling van de melding of aanvraag noodzakelijk is om medische informatie over de belanghebbende op te vragen bij (medische) deskundigen, is een ondertekende door of namens het college ter beschikking gestelde toestemmingsverklaring van belanghebbende noodzakelijk.

Artikel 21. Wijziging situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt, is verplicht zo spoedig mogelijk en schriftelijk aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk is dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op een voorziening.

Artikel 22. Heronderzoek

In geval er op grond van de Wmo eerder een toekenning van een (individuele) voorziening heeft plaatsgevonden, is het college bevoegd om op eigen initiatief een heronderzoek in te (laten) stellen.

Artikel 23. Intrekking

Lid 1

Het college kan een besluit, genomen op grond van deze verordening, geheel of gedeeltelijk intrekken indien:

  • a.

    Niet of niet meer is of wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

  • b.

    Beschikt is op grond van gegevens waarvan gebleken is dat die gegevens zodanig onjuist waren dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

Lid 2

Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget kan worden ingetrokken indien blijkt dat de tegemoetkoming of het budget binnen drie maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het resultaat waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

Artikel 24. Terugvordering

Lid 1

Ingeval het recht op een voorziening is ingetrokken of gewijzigd kan het college een op basis daarvan reeds uitbetaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget terugvorderen tot het tijdstip vanaf wanneer de voorziening is toegekend tot maximaal 5 jaar vanaf heden, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Lid 2

In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan het college deze voorziening terugvorderen, indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Lid 3

In geval het recht op een in bruikleen verstrekte voorziening is ingetrokken kan het college deze voorziening terugvorderen, indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

Lid 4

Ingeval uit de verantwoording van het persoonsgebonden budget blijkt dat het budget niet of niet volledig is besteed aan de voorziening waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt, of in het geval dat niet of niet tijdig een verantwoording is ingediend, kan het college het reeds uitbetaalde persoonsgebonden budget terugvorderen tot het tijdstip vanaf wanneer de voorziening is toegekend.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 25. Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van hetgeen bij of krachtens deze verordening is bepaald, indien strikte toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 26. Indexering

Het college kan jaarlijks de hoogte van de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenbergen geldende bedragen indexeren.

Artikel 27. Evaluatie

Het door het college gevoerde beleid kan (jaarlijks) worden geëvalueerd. Indien deze evaluatie daar aanleiding toe geeft, wordt de verordening aangepast.

Artikel 28. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juni 2013, onder gelijktijdige intrekking van “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenbergen 2011”.

Artikel 29. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenbergen 2013”.

Ondertekening

Steenbergen, 30 mei 2013
De raad voornoemd,
de griffier,de voorzitter

Toelichting

[1] Overal waar in deze tekst de mannelijke vorm staat kan ook de vrouwelijke vorm worden gelezen.

[2] Ontleend aan uitspraak CRvB 29-04-2009. LJN: BI6832. Dit is een omgewerkt citaat uit de parlementaire behandeling in die uitspraak geciteerd.

[3]Toelichting amendement van het lid van Miltenburg c.s. TK 2005-2006, 30131 nr. 65: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

INLEIDING

Deze verordening geeft invulling aan de in de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) gegeven opdracht regels te stellen bij verordening.

Met de invoering van de Wmo op 1 januari 2007 heeft de gemeente de verantwoordelijkheid gekregen voor de beleidsbepaling en uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 5 van de Wmo schrijft voor dat de gemeenteraad een verordening vaststelt waarin regels worden vastgelegd over de door het college van burgemeester en wethouders te verlenen

-individuele- voorzieningen en onder welke voorwaarden personen die aanspraak hebben op dergelijke voorzieningen recht hebben op het ontvangen van die -individuele- voorzieningen in natura, het ontvangen van een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget.

ACHTERGROND

De kern van de Wmo wordt gevormd door het begrip “compensatieplicht”. Artikel 4 van de Wmo geeft aan dat ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4°, 5° en 6°, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, het college van burgemeester en wethouders voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen:

  • a.

    Een huishouden te voeren;

  • b.

    Zich te verplaatsen in en om de woning;

  • c.

    Zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;

  • d.

    Medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Vanwege de op de langere termijn toenemende vergrijzing, met als gevolg een toenemende druk op (individuele) voorzieningen binnen de Wmo, is het noodzakelijk de compensatieplicht anders vorm te geven. Hierbij moet een omslag worden gemaakt van het huidige claim- en aanbodgericht werken (aanvraag - voorziening) naar het nieuwe probleem- en ondersteuninggericht werken (belemmering – oplossing). Deze laatste werkwijze vraagt om een nieuwe manier van denken en doen. De relatie tussen burger en gemeente wordt hiermee meer wederkerig. Het is niet langer de burger die een voorziening vraagt en de gemeente die de aanvraag beoordeelt, maar de burger die samen met de gemeente tijdens een gesprek in beeld brengt wat de belemmeringen zijn, wat het gewenste resultaat is en hoe dit resultaat behaald kan worden. Het uitgangspunt hierbij is maatwerk waarbij de participatie en eigen kracht van de burger en zijn leefomgeving (nog meer) centraal komen te staan.

Om een probleem- en ondersteuninggerichte werkwijze uit te kunnen voeren in de praktijk, zijn op basis van de hierboven genoemde vier domeinen zeven resultaten geformuleerd:

Het voeren van een huishouden

  • a.

    Wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    Wonen in een geschikt huis;

  • c.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

Verplaatsen

  • e.

    Zich verplaatsen in en om de woning;

  • f.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Daginvulling

  • g.

    De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten.

  • Bovengenoemde

    te behalen resultaten vormen de basis van deze verordening en worden na de begripsbepalingen en het procesverloop verder uitgewerkt.

HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

Lid 1 Wet

Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).

Lid 2 College

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 3 Compensatieplicht

De begripsomschrijving van het cruciale begrip “compensatieplicht” is ontleend aan de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 december 2008. In deze uitspraak wordt voor het eerst een fundamenteel standpunt gegeven over de Wmo.

Het letterlijke citaat luidt:

“4.2.2. Artikel 4 van de Wmo verplicht het college aan de in dat artikel genoemde personen voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college gericht moet zijn. Het is - gelet op de artikelen 3 en 5 van de Wmo - in beginsel aan de gemeenteraad en - gelet op artikel 4 van de Wmo - aan het college om te bepalen op welke wijze invulling wordt gegeven aan de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De rechter dient de keuze(n) die de gemeenteraad en het college daarbij hebben gemaakt in beginsel te respecteren, onverminderd de rechtsplicht van het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Artikel 4 van de Wmo legt het college, wat dat aangaat, de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden. De Raad heeft noch in de wet, noch in de wetsgeschiedenis aanknopingspunten gevonden voor een terughoudende beoordeling van een ter uitvoering van artikel 4 van de Wmo genomen besluit. Wel heeft hij daarin aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat een dergelijk besluit in het individuele geval maatwerk dient te zijn. Onder omstandigheden kan dit leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht. De Raad vindt hiervoor steun in de parlementaire geschiedenis, meer in het bijzonder in het verslag van het wetgevingsoverleg (Tweede Kamer 2005-2006, 30 131, nr. 98, p. 58 en 61), de brief van de staatssecretaris van 30 oktober 2006 (Tweede Kamer 2006-2007, 30 131, nr. 122, p. 6), de memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30131, C, p. 7, 9, 10 en 57), de nadere memorie van antwoord (Eerste Kamer 2005-2006, 30 131, E, p. 19 en 25) en de Handelingen (Eerste Kamer 27 juni 2006, p. 34-1645).”

Uit dit citaat zijn de belangrijkste bestanddelen samengevoegd tot de volgende begripsomschrijving: “Compensatieplicht: De plicht van het college van burgemeester en wethouders aan personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, voorzieningen te bieden ter compensatie van hun beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie teneinde hen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan (met als doeleinden de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen). Daarbij legt artikel 4 van de Wmo het college de plicht op om een resultaat te bereiken dat als compensatie mag gelden en dat in het individuele geval maatwerk is”

De compensatieplicht houdt een plicht in voor het college. Die plicht geldt in ieder geval ten aanzien van personen met een beperking, een chronisch psychisch of een psychosociaal probleem, waaronder ook ouderen kunnen vallen. Daarbij moet het gaan om ondervonden beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie. Doel is betrokkenen in staat te stellen een huishouden te voeren, zich te verplaatsen in en om de woning, zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Bij wat het college ook besluit geldt: het moet gaan om maatwerk. Uitgegaan moet worden van de persoonskenmerken en behoeften van de betrokkene. Dat legt een beperking op aan de mogelijkheid algemene maatregelen te treffen, zoals het hanteren van primaten. Dat is toegestaan, mits in het individuele geval steeds wordt nagegaan of die algemene maatregel wel leidt tot maatwerk. Of zoals de Centrale Raad het zegt: “Onder omstandigheden kan dit (maatwerk) leiden tot het oordeel dat algemene keuzen die de gemeenteraad en het college bij de uitvoering van de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Wmo hebben gemaakt in het concrete, individuele geval niet kunnen worden toegepast wegens strijd met de in artikel 4 van de Wmo bedoelde compensatieplicht.”

Lid 4 Belanghebbende

In de wet wordt gesproken over mantelzorgers als doelgroep voor de compensatieplicht.

Het college is onder de Wmo verplicht mantelzorgers te ondersteunen op basis van artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4 Wmo. Het college moet ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder g onderdeel 4 Wmo, dus ook de mantelzorger, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voorzieningen treffen.

De staatssecretaris heeft hierover aangegeven dat gemeenten tot taak hebben mantelzorgers te ondersteunen, maar niet verplicht zijn mantelzorgers individuele voorzieningen aan te bieden (EK 2005-2006, 30 131, E, bijlage 1, p. 9). Het begrip ‘belanghebbende’ kan dus ruimer zijn dan alleen betrokkene zelf. Onder belanghebbende kan dus ook verstaan worden de mantelzorgers van betrokkene.

Lid 5 Psychosociaal probleem

Naar aanleiding van een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB 29-04-2009, LJN:B16832) wordt binnen de Wmo onder het begrip psychosociaal probleem verstaan:

“Een situatie van verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan mogelijkheden tot deelname aan het maatschappelijk verkeer, veroorzaakt door belemmeringen die iemand ondervindt in zijn relatie met anderen en/of met zijn sociale omgeving.”

Lid 6 Melding

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 7 Aanvraag

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 8 Gesprek

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 9 Professional

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 10 Voorliggende voorziening

Voorliggende voorzieningen kunnen onder andere zijn algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen en collectieve voorzieningen. Voorliggende voorzieningen gaan voor op individuele voorzieningen als deze voldoende compensatie bieden en leiden tot het beoogde resultaat.

Lid 11 Algemene voorziening

In een aantal gevallen kan de belanghebbende gebruik maken van een (voorliggende) algemene voorziening. Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Voorbeelden zijn:

  • Dagrecreatie voor ouderen;

  • Sociale alarmering;

  • Plusbus, supermarktservice, de (vrijwillige) boodschappenhulp/boodschappendienst;

  • Maaltijdenservice en het eetcafé;

  • Klusjesdiensten om kleine woningaanpassingen te realiseren zoals een conciërge van een woongebouw en de klussendienst;

  • (Ramen)wasservice;

  • Rolstoel- en scootmobielpools voor incidenteel gebruik;

  • Kinderopvang in al zijn verschijningsvormen.

Een algemene voorziening is geen individuele voorziening en wordt altijd in natura verleend, nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Ook aan ondersteuning via algemene voorzieningen kan een melding of aanvraag en eventueel een gesprek vooraf gaan.

Lid 12 Algemeen gebruikelijke voorziening

Voorzieningen waarover de belanghebbende, gezien zijn individuele situatie, ook zonder functionele of psycho-sociale beperking zou kunnen beschikken. Het begrip ‘algemeen gebruikelijk’ is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Deze jurisprudentie geeft aan dat een voorziening algemeen gebruikelijk is wanneer voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • Het aan te schaffen object kan voor een niet-ondersteuningsbehoevende in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;

  • Het aan te schaffen object is niet speciaal voor de ondersteuningsbehoevende, zodat deze ook op grote schaal door niet-ondersteuningsbehoevende kan worden gebruikt;

  • Het is gewoon in een normale winkel te koop en niet speciaal in de revalidatie-vakhandel of soortgelijke winkels;

  • Het is niet (aanzienlijk) duurder dan soortgelijke producten.

Daarnaast geeft de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep aan dat er in principe een uitzondering moet worden gemaakt als het gaat om vervanging van een zaak die (nog lang) niet is afgeschreven.

Lid 13 Collectieve voorziening

Een voorziening die individueel wordt verstrekt maar die door meerdere personen tegelijk wordt gebruikt, in casu het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Lid 14 Wettelijk voorliggende voorziening

De wettelijk voorliggende voorzieningen zijn die voorzieningen die in wetgeving en regelgeving zijn vastgelegd, die op basis van artikel 2 van de wet voorgaan op de Wmo. Te denken valt hierbij aan onder meer de Zorgverzekeringswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, de Wet op de kinderopvang en de verschillende arbeidsongeschiktheidswetten.

Als een wettelijk voorliggende voorziening het probleem kan compenseren is er geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo.

Lid 15 Individuele voorziening

Een individuele voorziening is niet voor iedereen beschikbaar, maar uitsluitend voor diegenen die onder artikel 4 van de wet vallen. Gebruikelijke zorg en (wettelijk) voorliggende voorzieningen gaan voor op individuele voorzieningen als deze voldoende compensatie bieden en leiden tot het beoogde resultaat.

Individuele voorzieningen worden bij besluit toegekend en er staat bezwaar en beroep open. Verder zijn alle regels van de Wmo van toepassing, zoals die rond eigen bijdragen en eigen aandeel.

Lid 16 Gebruikelijke zorg

Als in een leefeenheid meerderjarige personen wonen hebben zij gezamenlijk de taak al het zich voordoende huishoudelijke werk te verrichten. Zij zijn zelf verantwoordelijk voor de (her)verdeling en dit uitgangspunt heeft een verplichtend karakter. In geval de leefeenheid mede bestaat uit kinderen, dient ervan te worden uitgegaan dat zij, afhankelijk van hun leeftijd en psychosociaal functioneren, een (kleine) bijdrage kunnen leveren aan het huishoudelijk werk. In de beleidsregels wordt nader omschreven welke taken en activiteiten het hier betreft.

Lid 17 Mantelzorger

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 18 Sociaal netwerk

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 19 Hoofdverblijf

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 20 Voorziening in natura

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 21 Persoonsgebonden budget

Een persoonsgebonden budget (pgb) is een geldbedrag wat onder bepaalde voorwaarden, gesteld door het college van burgemeester en wethouders, wordt verstrekt aan een belanghebbende, waarmee hij één of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven om het resultaat te bereiken, als alternatief voor een voorziening in natura. Met een pgb ontstaat er een keuzevrijheid voor de belanghebbende.

Lid 22 Financiële tegemoetkoming

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een voorziening mee aan te schaffen voor het te bereiken resultaat. Het is niet persé een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Lid 23 Eigen aandeel

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

Lid 24 Eigen bijdrage

Definitie behoeft geen verdere toelichting.

HOOFDSTUK 2. RESULTAATGERICHTE COMPENSATIE

Artikel 2. De te bereiken resultaten

Op basis van artikel 4 lid 1 van de wet worden compenserende maatregelen bereikt op de vier benoemde domeinen:

  • Het voeren van een huishouden;

  • Zich verplaatsen in en om de woning;

  • Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel;

  • De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan het recreatieve, maatschappelijke of religieuze activiteiten.

Op basis van de bovengenoemde vier domeinen zijn er zeven te bereiken resultaten opgesteld:

Het voeren van een huishouden

  • a.

    Wonen in een schoon en leefbaar huis;

  • b.

    Wonen in een geschikt huis;

  • c.

    Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften;

  • d.

    Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding.

Verplaatsen

  • e.

    Zich verplaatsen in en om de woning;

  • f.

    Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

Daginvulling

  • g.

    De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten.

Op bovenstaande terreinen heeft het college een resultaatverplichting. Wanneer een belanghebbende niet of niet volledig in staat is om eigen oplossingen te realiseren voor de ondervonden belemmeringen, treft het college compenserende maatregelen om het beoogde resultaat te bereiken.

HOOFDSTUK 3. MELDING, AANVRAAG, GESPREK EN BESLUIT

Artikel 3. Melding

Lid 1

De belanghebbende, waaronder ook wordt verstaan een mantelzorger, maakt via een melding

kenbaar dat hij een belemmering op het gebied van maatschappelijke participatie en/of het zelfstandig functioneren ondervindt. Dit wordt ook wel een probleem- en ondersteuningsgerichte benadering genoemd. Deze manier van benaderen voorkomt dat de belanghebbende door middel van een aanvraag voor een specifieke (individuele) voorziening zijn behoefte al vertaald heeft in een oplossing terwijl het juist van belang is om eerst de ondersteuningsbehoefte van de belanghebbende vast te stellen voordat er naar passende oplossingen kan worden gezocht.

Het moment dat de melding door de belanghebbende kenbaar wordt gemaakt is het begin van de toegangsbepaling. De melding wordt vervolgens geregistreerd en op dat moment start de beslistermijn.

Lid 2

De in lid 1 genoemde melding kan door belanghebbende op meerdere manieren kenbaar worden gemaakt bij de door het college aangewezen personen of instellingen, namelijk: Schriftelijk, digitaal, maar ook mondeling of telefonisch.

In Artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Bij wettelijk voorschrift kan hier dus van worden afgeweken en is het mogelijk een aanvraag, in deze een melding, mondeling of telefonisch in te dienen.

Artikel 4. Aanvraag

Lid 1

Het is noodzakelijk om eerst de ondersteuningsbehoefte van de belanghebbende vast te stellen voordat er naar passende oplossingen kan worden gezocht. Hierbij is het kenbaar maken van een belemmering op het gebied van maatschappelijke participatie en/of het zelfstandig functioneren middels een melding het ideale startpunt. Wanneer een belanghebbende zijn belemmering op het gebied van maatschappelijke participatie en/of het zelfstandig functioneren niet kenbaar wil maken middels een melding, maar expliciet een aanvraag voor een specifieke individuele voorziening wil indienen, kan dit te allen tijden op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht

Lid 2

In lid 2 is geregeld dat een aanvraag voor een individuele voorziening altijd schriftelijk moet worden ingediend, waarbij digitaal een vorm van schriftelijk is. Dit is een verplichting op grond van artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht dat bepaalt dat, tenzij bij wettelijk voorschrift anders bepaald, een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk moet worden ingediend op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de belanghebbende en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 5. Gesprek

Lid 1

Na het kenbaar maken van een melding of het indienen van een aanvraag voor een individuele voorziening door de belanghebbende, vindt er een gesprek plaats tussen belanghebbende en professional. Het gesprek kan telefonisch, bij Vraagwijzer of bij de belanghebbende thuis gevoerd worden. Tijdens het gesprek wordt er gezamenlijk met de belanghebbende een inventarisatie gemaakt, met als doel het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte en het zoeken naar hiervoor passende oplossingen. Bij het zoeken naar de oplossingen staat maatwerk centraal, geen belanghebbende is tenslotte hetzelfde. Het gesprek leidt uiteindelijk naar één of meer passende oplossingen, ook wel een arrangement genoemd. Tijdens het samenstellen van een arrangement gaan (wettelijk) voorliggende voorzieningen en gebruikelijke zorg voor op individuele voorzieningen als deze voldoende compensatie bieden en leiden tot het beoogde resultaat.

De volgende punten worden tijdens het gesprek in ieder geval geïnventariseerd:

  • De belemmeringen die de belanghebbende als gevolg van zijn beperkingen ondervindt;

  • Hetgeen belanghebbende inmiddels zelf heeft gedaan om bestaande belemmeringen op te lossen en om de gewenste resultaten te bereiken;

  • De mogelijkheden die de belanghebbende heeft ondanks zijn beperkingen;

  • De mogelijkheden die belanghebbende heeft om de resultaten eventueel in samenwerking met het sociale netwerk en/of via (wettelijk) voorliggende voorzieningen te bereiken;

  • De resultaten die belanghebbende wil bereiken als gevolg van zijn belemmeringen op de verschillende in deze verordening weergegeven terreinen;

  • De beperking, het chronisch psychisch probleem of het psychosociaal probleem dat de basis is van de behoefte aan compensatie;

  • Indien van toepassing de oplossingen die de gemeente in principe biedt om de belemmeringen via een individuele voorziening op te lossen.

Lid 2 geeft aan dat de ICF de basis is voor het begrippenkader van het gesprek. Dit wil niet zeggen dat tijdens het gesprek de ICF wordt doorgenomen of dat de belanghebbende bekend moet zijn met de ICF. De ICF zal aan de basis liggen van de lijst met te bespreken punten en de daarbij te gebruiken begrippen. Wel betekent dit dat de professional de ICF dient te kennen.

Lid 3 bepaalt dat als de melding of aanvraag gedaan is door een mantelzorger, het gesprek met de mantelzorger en zo mogelijk ook met degene die door de mantelzorger verzorgd wordt, gevoerd zal worden.

Lid 4

De inhoud van het gesprek wordt door de professional vastgelegd en op basis daarvan wordt door de professional een rapportage opgesteld. In de rapportage worden onder andere alle in artikel 5 genoemde punten, voor zover relevant, vastgelegd. Belangrijk hierbij is de formulering van het te bereiken resultaat, de daarbij behorende oplossingen, ook wel een arrangement genoemd, en de onderbouwing/motivatie van deze onderdelen.

De verslaglegging middels bovengenoemde punten is noodzakelijk daar uit jurisprudentie is gebleken dat rechters een breed onderzoek naar de persoonlijke behoeften van de belanghebbende eisen. Middels bovenstaande verslaglegging wordt hier onder andere aan voldaan.

Artikel 6. Besluit

Lid 1

De rapportage genoemd in artikel 5 lid 4 wordt naar de belanghebbende toegezonden waarbij onder andere de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift wordt aangegeven. Dit is noodzakelijk omdat artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht de volgende omschrijving voor het begrip besluit hanteert: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. De rapportage kan in deze dus worden beschouwd als een besluit.

Als er in het samengestelde arrangement een individuele voorziening geselecteerd is, wordt er in de rapportage een omschrijving van de toegekende individuele voorziening gegeven en de daaraan gestelde voorwaarden. Ook als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage of aandeel zoals aangegeven in artikel 18 lid 3 wordt dit in de artikel 5 lid 4 genoemde rapportage opgenomen.

HOOFDSTUK 4. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

In paragraaf 1 van dit hoofdstuk worden de algemene regels die voor alle zeven te bereiken resultaten gelden weergegeven. Het betreft dan met name het maken van een afweging.

In paragraaf 2 zijn er zeven te bereiken resultaten geformuleerd aan de hand van de ICF classificatie. Per te bereiken resultaat wordt besproken wat de (globale) kaders zijn. Er is bewust gekozen voor het niet noemen van de (individuele) voorzieningen die mogelijk zijn omdat er gewerkt wordt met een probleem- en ondersteuningsgerichte benadering. Het noemen van de mogelijke (individuele) voorzieningen kan er namelijk voor zorgen dat een bepaalde (individuele) voorziening centraal in de procedure komt te staan in plaats van het te bereiken resultaat en de daarbij passende oplossing hiervoor.

PARAGRAAF 1. HET MAKEN VAN EEN AFWEGING

Artikel 7. Het maken van een afweging

Lid 1 bepaalt dat de mogelijkheden in het kader van gebruikelijke zorg en alle voorliggende voorzieningen zoals algemene voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, collectieve voorzieningen en wettelijk voorliggende voorzieningen die beschikbaar en bruikbaar zijn eerst beoordeeld dienen te worden. Dat wil zeggen dat allereerst bekeken moet worden of via deze, in de maatschappij voorhanden voorzieningen, de te bereiken resultaten ook daadwerkelijk bereikt kunnen worden. Als deze voorzieningen toch niet of gedeeltelijk leiden tot het te bereiken resultaat zal naar andere oplossingen gezocht moeten worden waarbij onder andere gedacht kan worden aan individuele voorzieningen.

In lid 2 van artikel 7 is vastgelegd dat het college de in artikel 5 lid 4 opgestelde rapportage als uitgangspunt neemt bij het beoordelen van de te treffen –individuele- voorzieningen. Het college gaat hierbij uit van de persoonskenmerken en behoeften van de belanghebbende, zoals artikel 4 van de wet voorschrijft. "Uitgaan van" betekent dat het college die persoonskenmerken en behoeften als vertrekpunt van het onderzoek en de afweging neemt. Bij het onderzoek zal gekeken worden naar de ondersteuningsbehoefte van belanghebbende en wordt er middels maatwerk gezocht naar hiervoor passende oplossingen. Het college kijkt daarbij onder andere ook naar de mogelijkheden van belanghebbende om het resultaat zelf te bereiken en/of de mogelijkheden van ondersteuning vanuit het sociale netwerk en/of de mogelijkheden van gebruikelijke zorg en/of voorliggende voorzieningen.

PARAGRAAF 2. DE TE BEREIKEN RESULTATEN

TE BEREIKEN RESULTATEN TEN AANZIEN VAN HET VOEREN VAN EEN HUISHOUDEN

Artikel 8. Wonen in een schoon en leefbaar huis

In het eerste lid van dit artikel wordt geschetst wat het te bereiken resultaat is ten aanzien van een schoon en leefbaar huis. Dit resultaat houdt in dat iedereen moet kunnen wonen in een huis dat schoon en leefbaar is volgens de aanvaarde maatschappelijke normen. Die normen zijn ontleend aan gangbare ideeën die bestaan in de maatschappij. Uitgangspunt hierbij is dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat het college voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende.

Ten aanzien van de omvang van de woning is het uitgangspunt hierbij de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Dit uitgangspunt is niet star: er zijn altijd mogelijkheden om van dit uitgangspunt af te wijken (bijstelling naar boven of naar beneden) om het gewenste maatwerk te kunnen leveren. De ruimten die onder dit principe vallen zijn: een woonkamer, de aanwezige en in gebruik zijnde slaapkamer(s), de keuken en de sanitaire ruimten.

Lid 2

van artikel 8 geeft aan welke individuele compenserende maatregelen getroffen kunnen worden om het gestelde resultaat te bereiken. Dat gaat via licht en/of zwaar huishoudelijk werk en wil zeggen het droog, nat schoon en stofvrij maken en houden van de woning. In de beleidsregels staat nader omschreven welke taken en activiteiten er onder dit resultaat vallen. Het reinigen van de ramen aan de buitenkant van de woning valt niet onder de compensatieplicht, omdat daarvoor een algemeen gebruikelijke voorziening bestaat: de glazenwasser.

Artikel 9. Wonen in een geschikt huis

Lid 1

gaat over het normaal gebruik kunnen maken van de woning waar men over beschikt. Uitgangspunt is daarbij dat men zelf al beschikt of zal beschikken over een woning. Het is niet zo dat het college voor een woning moet zorgen: dat is een eigen verantwoordelijkheid van de

belanghebbende. Het college kan wel ondersteunen of bemiddelen bij het zoeken naar een (geschikte) woning indien op medische gronden een andere woning nodig is. Daarbij is uitgangspunt dat iedereen altijd zoekt naar een voor hem op dat moment meest geschikte beschikbare woning, uiteraard passend bij het bestedingspatroon.

Heeft de belanghebbende een woning, dan zal de compensatieplicht betekenen dat eventuele belemmeringen met betrekking tot het normale gebruik van de woning opgelost worden ten aanzien van de woonkamer, de aanwezige en in gebruik zijnde slaapvertrekken, de keuken, de sanitaire ruimten, tuin of balkon en ook een eventuele berging die daadwerkelijk in gebruik is. Het uitgangspunt hierbij is de omvang van een nieuwe woning binnen de sociale woningbouw. Er kan altijd afgeweken worden naar boven of beneden, maar omvangrijke woningen en zeer grote ruimten zullen niet als uitgangspunt voor compensatie gelden.

Lid 2.

Als het gaat om een geschikte woning is er een reeks aan mogelijke wijzen van compensatie. Het kan mogelijk zijn de woning aan te passen, maar ook kan het mogelijk zijn dat er een andere woning beschikbaar is die geschikt is, of een woning die gemakkelijker geschikt te maken is. In die situatie zal een afweging moeten worden gemaakt van de diverse mogelijkheden. Goedkoopst-compenserend is leidraad tijdens deze afweging. De verschillende regels die gelden bij het maken van afwegingen zijn in de beleidsregels opgenomen.

Artikel 10. Beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften

Lid 1

van artikel 10 heeft betrekking op het resultaat beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften betekent dat de dagelijks benodigde hoeveelheid voedsel voor maaltijden en andere momenten waarop iets genuttigd wordt, beschikbaar moet zijn. Hetzelfde geldt voor toiletartikelen en schoonmaakmiddelen. De compensatieplicht van het college gaat niet over de belanghebbende financieel in staat stellen te kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften. De hierboven genoemde dagelijkse benodigdheden kunnen op vele manieren in huis komen. Compensatie houdt niet per definitie in dat de aanvrager zelf de boodschappen moet kunnen doen. Er zal via maatwerk gezocht moeten worden naar een passende en compenserende oplossing waarmee het resultaat bereikt wordt. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan een boodschappendienst of -service, waarbij wel opgelet wordt dat de supermarkt qua prijsniveau past bij het bestedingspatroon van de aanvrager.

Dit resultaat gaat niet alleen om het aanschaffen van goederen voor primaire levensbehoeften, maar ook om het bereiden en aanreiken van de maaltijden zelf. Compensatie hiervoor betekent dat de belanghebbende beschikt over de verschillende maaltijden door de dag heen. Daarbij dient onder andere rekening te worden met medisch geïndiceerde diëten.

Lid 2

van artikel 10 heeft betrekking op welke individuele compenserende maatregelen getroffen kunnen worden om het gestelde resultaat te bereiken. Goedkoopst-compenserend zal bij de afweging leidraad zijn, zodat het doen van boodschappen niet perse door de aanvrager zelf met hulp hoeft te worden gedaan. Boodschappen kunnen namelijk op verschillende manieren gedaan worden. Ook hier is het te bereiken resultaat van belang en is de manier waarop daaraan ondergeschikt. In individuele gevallen kan er gekozen worden voor het inzetten van hulp om de boodschappen te doen. Het onderdeel bereiden en aanreiken van de maaltijd kan onder andere behaald worden via een maaltijdservice, via kant- en klare (magnetron)maaltijden, via het gebruik maken van gezamenlijke maaltijden of via het – met behulp van een vrijwilliger of anderszins – zelf bereiden van maaltijden. Als de persoonlijke situatie van de belanghebbende dit vereist, kan het bereiden van maaltijden worden overgenomen.

Artikel 11. Beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding

Lid 1

van artikel 11 geeft aan dat het college de belanghebbende in staat moet stellen te beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleiding. Wat doelmatige kleding precies is verschilt per situatie. Het moge duidelijk zijn dat het gaat om dagelijkse kleding en niet om exceptionele kleding zoals bijvoorbeeld speciale gelegenheidskleding.

Dit resultaat is beperkt tot het verzorgen van kleding die iemand in zijn bezit heeft. Het bieden van financiële ondersteuning voor het aanschaffen van kleding valt, net als begeleiding bij het kopen van kleding, niet onder de compensatieplicht.

Lid 2

Schone, draagbare en doelmatige kleding betekent dat er compenserende maatregelen getroffen kunnen worden voor het wassen, drogen, strijken en/of opruimen van de dagelijkse was. Alles voor zover de belanghebbende daartoe zelf niet in staat is. Het wassen zal veelal gebeuren met de ‘algemeen gebruikelijke’ wasmachine en het drogen van de was vindt indien mogelijk plaats met een wasdroger. Voor zover het noodzakelijk is de kleding te strijken valt dit onder de compensatieplicht. Ook bij dit resultaat is het uitgangspunt wat in de maatschappij als algemeen gangbaar wordt beschouwd. Goedkoopst-compenserend is leidraad tijdens het maken van de afweging(en).

TE BEREIKEN RESULTATEN TEN AANZIEN VAN HET VERPLAATSEN

Artikel 12. Zich verplaatsen in en om de woning

Lid 1 geeft aan dat het te bereiken resultaat betekent dat de belanghebbende zich in, om en nabij de woning moet kunnen verplaatsen en zich daardoor zodanig kan redden dat, voor zover mogelijk, normaal functioneren mogelijk is. Bij al deze verplaatsingen staat de woning centraal. Ook de verplaatsingen naar een centrale hal in een flat, waar veelal de brievenbussen zijn, vallen onder artikel 12. Alle verplaatsingen, die verder gaan dan de woning (zoals bijvoorbeeld het posten van een brief, het bezoeken van een buurman of het maken van een ommetje) vallen onder artikel 13: zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

In de woning moeten de normale en in gebruik zijnde woonruimten bereikt kunnen worden. Te denken valt daarbij aan de woonkamer, de aanwezige en in gebruik zijnde slaapkamer(s), het toilet en de douche. Ook een balkon of tuin moeten bereikbaar zijn. Wat de tuin betreft moet het mogelijk zijn in de tuin te komen, de inrichting van de tuin is een eigen verantwoordelijkheid. Als er een berging is die belanghebbende daadwerkelijk gebruikt, moet ook de berging bereikt kunnen worden.

Lid 2 geeft aan dat om dit resultaat te bereiken compensatie kan worden geboden in de vorm van individuele voorzieningen. Bijvoorbeeld een rolstoel voor verplaatsingen in de woning en ook een verrijdbare tillift kan worden gezien als een dergelijk middel. Daarnaast kan het voorkomen dat het verstrekken van één (individuele) voorziening niet voldoende is om het gestelde resultaat te bereiken. Het verstrekken van een tweede (individuele) voorziening kan in sommige situaties noodzakelijk zijn. Goedkoopst-compenserend is leidraad tijdens het maken van de afweging(en).

De hulpmiddelen die het te bereiken resultaat kunnen bevorderen kunnen nieuw of gebruikt zijn. Het is niet zo dat de compensatieplicht betekent dat iemand een nieuwe voorziening moet ontvangen, de compensatieplicht betekent dat iemand met de verstrekking het te bereiken resultaat moet kunnen bereiken.

Artikel 13. Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Lid 1 geeft aan dat als het gaat om het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel het te bereiken resultaat is dat de belanghebbende zich met een vervoermiddel binnen zijn eigen woonplaats en het direct daaromheen gelegen gebied kan verplaatsen. Die verplaatsingen moeten passen in het kader van het leven van alledag. Dat zijn alle verplaatsingen die niet uitsluitend te maken hebben met verplaatsingen in het kader van betaalde arbeid. Deze vallen niet onder de compensatieplicht van de Wmo. Verder zijn ook vakanties en ander verblijf buiten het gebied zoals omschreven met woonplaats en omgeving uitgesloten. Voor dit laatste is als aanvulling op de door de Wmo te compenseren voorzieningen en vallend buiten de verantwoordelijkheid van het college door het Ministerie van VWS de Valys beschikbaar gesteld. Het college is verantwoordelijk voor de vervoersbehoefte van de pashouder tot en met vijf OV-zones vanaf diens woonadres of wanneer het vertrekadres is gelegen binnen vijf OV-zones vanaf diens woonadres. Valys regelt het vervoer wanneer de pashouder een vervoersbehoefte heeft die verder reikt dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder of wanneer het vertrekadres is gelegen op een afstand van meer dan 5 OV-zones vanaf het woonadres van de pashouder.

Onder dit resultaat vallen ook de verplaatsingen die noodzakelijk zijn voor het doen van de boodschappen (zodat ook op deze wijze het resultaat van het kunnen beschikken over de eerste levensbehoeften wordt bereikt), het op bezoek gaan en het afleggen van bezoeken aan artsen/specialisten, paramedici en ziekenhuisonderzoek. Ook het vervoer om in de natuur te zijn, al dan niet met familie of vrienden, of het vervoer om een kerk, een sporthal, of een museum te bezoeken, valt onder de compensatieplicht.

Lid 2 geeft aan dat om dit resultaat te bereiken compensatie kan worden geboden in de vorm van individuele voorzieningen. Om hierbij te komen tot maatwerk zal de vervoersbehoefte van de belanghebbende uitgangspunt zijn van de beoordeling welke voorziening nodig is om het te bereiken resultaat te bereiken. Goedkoopst-compenserend is leidraad tijdens het maken van de afweging(en).

TE BEREIKEN RESULTATEN TEN AANZIEN VAN DAGINVULLING

Artikel 14. De mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten

Lid 1 gaat over het te bereiken resultaat ten aanzien van de mogelijkheid om contacten te hebben met medemensen en deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en/of religieuze activiteiten. Deze bestaat uit het kunnen afleggen van gewenste bezoeken en het deel kunnen nemen aan gewenste activiteiten. Daarbij kan gedacht worden aan familiebezoek, aan het bezoeken van bijeenkomsten of het bezoeken van kerkdiensten, het deelnemen aan het verenigingsleven (o.a. sportvereniging), maar ook het volgen van cursussen om de vrije tijd op een aangename wijze te kunnen invullen. Voorwaarden hiervoor is onder andere het zich kunnen verplaatsen naar deze bestemmingen.

Lid 2 geeft aan dat om dit resultaat te bereiken compensatie kan worden geboden in de vorm van individuele voorzieningen. Goedkoopst-compenserend is leidraad tijdens het maken van de afweging(en).

HOOFDSTUK 5. COMPENSATIE DOOR MIDDEL VAN EEN INDIVIDUELE VOORZIENING

Artikel 15. Compensatie door middel van een individuele voorziening

Lid 1 onder a bepaalt dat een individuele voorziening kan worden toegekend als deze langdurig noodzakelijk is. Op deze regel bestaat een duidelijke uitzondering: hulp bij het huishouden na een ziekte of ziekenhuisopname. Als deze kortdurende hulp bij het huishouden niet geleverd kan worden als algemene voorziening, waardoor geen individuele voorziening meer nodig zal zijn, zal deze hulp als individuele voorziening verstrekt moeten worden.

Wat langdurig noodzakelijk is hangt geheel af van de situatie, maar ook een te bereiken resultaat voor een belanghebbende die terminaal is, dient gerekend te worden tot langdurig noodzakelijk. De voorziening zal immers iemands gehele verdere leven noodzakelijk zijn.

Lid 1 onder b bepaalt dat een individuele voorziening wordt toegekend als deze voorziening als goedkoopst-compenserend kan worden aangemerkt. In de eerste plaats gaat het erom dat een voorziening compenseert, zodat het te bereiken resultaat daadwerkelijk wordt bereikt. Maar wanneer er meerdere voorzieningen in de situatie compenserend blijken te zijn, mag volstaan worden met de goedkoopste voorziening.

Lid 2 bepaalt onder a, b en c dat geen individuele voorziening wordt toegekend als (wettelijk) voorliggende voorzieningen en/of gebruikelijke zorg voldoende compensatie bieden en leiden tot het beoogde resultaat. Verder wordt geen individuele voorziening toegekend als het hoofdverblijf van de belanghebbende niet in de gemeente Steenbergen is of wanneer niet meer is na te gaan of de voorziening noodzakelijk was en of er wel sprake was van een goedkoopst compenserende voorziening. In dit laatste geval kan na het vaststellen van de ondersteuningsbehoefte en de hiervoor passende oplossing(en) het college volstaan met het vergoeden van een lager bedrag conform de goedkoopst-compenserende voorziening.

Lid 2 bepaalt onder d dat geen individuele voorziening wordt toegekend als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het aan de belanghebbende verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde aansprakelijk te stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Hiervoor is de belanghebbende zelf aansprakelijk. Dit geldt eveneens voor het afsluiten van verzekeringen van in eigendom verstrekte goederen.

Lid 2 onder e bepaalt tot slot dat geen individuele voorziening wordt toegekend als het college door belanghebbende niet in staat wordt gesteld door middel van (medisch) onderzoek de compensatienoodzaak vast te stellen. Het college moet hiervoor onderzoek kunnen verrichten naar de persoonlijke situatie van belanghebbende en/of diens sociale netwerk.

HOOFDSTUK 6. VERSTREKKING IN NATURA, ALS PERSOONSGEBONDEN BUDGET EN ALS FINANCIËLE TEGEMOETKOMING

Artikel 16. Mogelijke verstrekkingwijzen

In dit artikel wordt behandeld in welke vormen individuele voorzieningen verstrekt kunnen worden. Artikel 6 van de Wmo geeft aan dat het college de belanghebbende die aanspraak heeft op een individuele voorzieningen de keuze biedt tussen een voorziening in natura of een persoonsgebonden budget. Daarnaast geeft artikel 7 van de Wmo aan dat er ook een mogelijkheid is voor een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte.

Artikel 17. Overwegende bezwaren persoonsgebonden budget

Artikel 17 bepaalt dat die situaties waarin geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt door het college opgenomen moeten worden in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenbergen. Het aantal situaties waarin dit is voorgekomen is nog zeer beperkt, maar in de loop der jaren zullen meer situaties ontstaan waarin tegen het verstrekken van een pgb overwegende bezwaren bestaan. Dit kan onder andere zijn als vast staat dat belanghebbende niet in staat is de gelden te beheren. De keuze hiervoor moet altijd onderbouwd worden en uitzonderingen moeten mogelijk zijn.

HOOFDSTUK 7. EIGEN BIJDRAGE EN EIGEN AANDEEL

Artikel 18. Eigen bijdrage en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een pgb, een eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel.

In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenbergen wordt vastgelegd. Het college heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt de verschillende bedragen vast te stellen. Deze bedragen worden in het Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenbergen opgenomen.

Als er sprake is van een te betalen eigen bijdrage of aandeel wordt dit in de artikel 5 lid 4 genoemde rapportage opgenomen.

HOOFDSTUK 8. PROCEDURELE BEPALINGEN RONDOM BESLISTERMIJNEN,

ONDERZOEK, ADVISERING, BESLUITVORMING, INTREKKING EN TERUGVORDERING

Artikel 19. Beslistermijn

De Wmo zelf bepaalt niets over beslistermijnen. De Algemene wet bestuursrecht regelt dat, als bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald, een besluit genomen dient te worden binnen een redelijke termijn. Dit redelijke termijn is 8 weken.

Voor het te bereiken resultaat; wonen in een geschikt huis, is het hanteren van langere termijnen noodzakelijk wanneer er bouwkundige offertes opgevraagd dienen te worden.

Artikel 20. Onderzoek en advisering

Artikel 20 bepaalt dat het college bevoegd is om, voor zover dit van belang kan zijn voor de vaststelling van de compensatienoodzaak en de beoordeling van de melding of aanvraag voor een individuele voorziening, degene door wie een melding of aanvraag is ingediend of bij gebruikelijke zorg diens relevante huisgenoten op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen en/of hem door één of meer daartoe aangewezen (medische) deskundigen te doen bevragen en/of onderzoeken. Deze laatste mogelijkheid biedt ook de gelegenheid tot (medisch) onderzoek, bijvoorbeeld door een arts. Hierbij zal de ICF terminologie gebruikt worden met het oog op de consistentie van verslag, onderzoek en beoordeling.

Van bovenstaande mogelijkheden wordt alleen gebruik gemaakt als zonder dit onderzoek geen zorgvuldige besluitvorming plaats kan vinden. In principe mag van de belanghebbende verwacht worden mee te werken. Is de belanghebbende niet bereid tot medewerking, dan zal het college moeten beoordelen of zonder deze medewerking een zorgvuldig besluit genomen kan worden. Is het maken van een zorgvuldig besluit wel mogelijk dan zal dat besluit genomen moeten worden.

Lid 3

geeft aan dat wanneer voor het vaststellen van de compensatienoodzaak en de beoordeling van de melding of aanvraag voor een individuele voorziening het noodzakelijk is om medische informatie over de belanghebbende op te vragen bij (medisch) deskundigen, een ondertekende toestemmingsverklaring van belanghebbende dan noodzakelijk is op grond van onder andere de privacywet. Het opvragen van de medische informatie zal geschieden door de in lid 1 van dit artikel genoemde aangewezen (medische) deskundige(n). De toestemming kan door belanghebbende worden verleend middels het ondertekenen van een door of namens het college ter beschikking gestelde toestemmingsverklaring.

Artikel 21. Wijziging situatie

Dit artikel voorziet erin dat bij een gewijzigde situatie voor de belanghebbende de plicht bestaat het college hiervan op de hoogte te stellen als men kan vermoeden dat dit invloed kan hebben op de verstrekte voorziening. Bij een aantal situaties kan de gemeente ook via het GBA kennis hebben genomen van deze gewijzigde omstandigheid, maar dat is niet bij alle situaties zo. In die situaties kan men op basis van dit artikel verwachten dat wijzigingen worden doorgegeven.

Artikel 22. Heronderzoek

In geval er op grond van de Wmo eerder een toekenning van een (individuele) voorziening heeft plaatsgevonden, is het college bevoegd om op eigen initiatief een heronderzoek in te (laten) stellen. Maatschappelijke, financiële, juridische ontwikkelingen kunnen het noodzakelijk maken een heronderzoek uit te voeren. Een heronderzoek wordt ingesteld met als doel te toetsen of de (individuele) voorziening nog als goedkoopst-compenserend aangemerkt kan worden. Indien collectieve voorzieningen zijn gerealiseerd die in de plaats kunnen komen van individuele voorzieningen zal de toekenning van de individuele voorziening hierop aangepast worden. Hierbij worden de persoonlijke omstandigheden meegewogen.

Artikel 23. Intrekking

Een besluit, genomen op basis van deze verordening, kan in bepaalde omstandigheden geheel of gedeeltelijk ingetrokken worden als bij de toekenning voorwaarden gesteld zijn en daar op enig moment niet of niet meer aan is voldaan of als de situatie beslist is op onjuist verstrekte gegevens. Wanneer het besluit geheel of gedeeltelijk is ingetrokken bestaat tevens de mogelijkheid tot terugvordering, indien de voorziening zich daartoe leent. Dat is in artikel 24 geregeld. Een besluit wordt genomen met de bedoeling dat men daar een voorziening mee treft. Als binnen drie maanden na het nemen van het besluit de voorziening nog niet is getroffen, is er ook de mogelijkheid een beslissing geheel of ten dele in te trekken. Uitzondering op deze drie maanden is het indienen van een gereedmelding na uitvoering van een (complexe) woonvoorziening ten behoeve van het resultaat: wonen in een geschikt huis.

Artikel 24. Terugvordering

Indien een besluit is ingetrokken kan tot terugvordering worden overgegaan indien de voorziening zich daartoe leent. Voorwaarde voor terugvordering is dat het recht op de voorziening is ingetrokken. Een voorziening verstrekt middels een financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget of een voorziening in eigendom of natura kunnen worden teruggevorderd. Er wordt aangesloten bij wettelijke termijnen van verhaal zoals opgenomen in de Awb (artikel 4:104 en artikel 4:111. Een vordering verjaart na vijf jaar.

Als blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een pgb binnen drie maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze verleend is, wordt deze teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding, aan de aanschaf van de voorziening vooraf is gegaan.

Uitzondering op deze drie maanden is het indienen van een gereedmelding na uitvoering van een (complexe) woonvoorziening ten behoeve van het resultaat: wonen in een geschikt huis.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 25. Hardheidsclausule

Artikel 25 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen van deze verordening en dus niet van de in de wet genoemde bepalingen. Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen van de in artikel 20 genoemde aangewezen (medische) deskundige(n). Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precendentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 26. Indexering

Deze bepaling maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Financieel besluit voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenbergen aan te passen.

Artikel 27. Evaluatie

De wet vereist evaluatie. Indien de evaluatie daar aanleiding toe geeft wordt de verordening aangepast.

Artikel 28. Inwerkingtreding

Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 29. Citeertitel

Dit artikel regelt hoe deze verordening geciteerd gaat worden.