Verordening uitvoering wet kinderopvang gemeente Steenbergen / aangepast op grond van regeling "tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie"

Geldend van 29-12-2007 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2007

Intitulé

Verordening uitvoering wet kinderopvang gemeente Steenbergen / aangepast op grond van regeling "tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie"

De raad van de gemeente Steenbergen;

Gelezen het voorstel van het college d.d. 6 november 2007 betreffende het vaststellen van de Regeling “Tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie”

gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;

overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;

BESLUIT:

De Verordening Uitvoering Wet Kinderopvang Gemeente Steenbergen vastgesteld d.d. 27 januari 2005 per direct in te trekken en d.d. 20 december 2007 ;

vastgesteld te hebben de volgende verordening :

VERORDENING UITVOERING WET KINDEROPVANG GEMEENTE STEENBERGEN / AANGEPAST OP GROND VAN REGELING “Tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie”.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

HOOFDSTUK 2.AANVRAAG TEGEMOETKOMING

Artikel 2.1 Te erstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang voor personen bedoeld in artikel 22 van de wet bevat:

    • a.

      naam, adres, geboortedatum en sofi-nummer van de ouder;

    • b.

      als dit van toepassing is: naam, geboortedatum en sofi-nummer van de partner en, indien dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en (zo mogelijk) sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven : het aantal uren kinderopvang per kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming;

  • 2.

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, voor personen waarvoor mogelijk een sociaal-medische indicatie geldt zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel k en/of l van de wet, bevat de gegevens zoals aangegeven in het vorige lid onder a, b, c, e en f.

  • 3.

    Zodra vastgesteld is dat er sprake is van een sociaal-medische indicatie, kan het college verzoeken de gegevens zoals bedoeld in lid 1 onder d te overleggen.

  • 4.

    Voordat het college een besluit neemt op de aanvraag zoals bedoeld onder lid 2 wint het college advies in bij een onafhankelijke organisatie die over voldoende deskundigheid beschikt.

  • 5.

    Het college kan bepalen dat voor de aanvraag gebruik gemaakt wordt van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 6.

    Als de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

HOOFDSTUK 3 VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 3.1 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1.

    Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2.

    Het college kan dit besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het informeert de aanvrager hierover schriftelijk.

Artikel 3.2 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 of artikel 6, eerste lid, onderdeel k en/of l van de wet.

Artikel 3.3 Ingangsdatum

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag is ontvangen.

  • 2.

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang daadwerkelijk plaatsvindt.

Artikel 3.4 De periode waarvoor tegemoetkoming wordt verleend

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een kalenderjaar;

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een kortere periode verlenen.

Artikel 3.5 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming

  • 1.

    Het college verstrekt de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang per kind dat door de ouder is aangevraagd.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a of tweede lid, onderdeel a van de wet, de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.

Artikel 3.6 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder en/of partner behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per kind waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

  • e.

    het maximaal toegekende bedrag per kalenderjaar of andere periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend en de wijze waarop dit is berekend;

  • f.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Als de aanvraag betrekking heeft op een persoon zoals bedoeld in artikel 6, onderdeel k en/of l van de wet omvat de beschikking eveneens:

  • a.

    of er al dan niet sprake is van een sociaal-medische indicatie;

  • b.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • c.

    wie de geïndiceerde persoon is.

Artikel 3.7 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

HOOFDSTUK 4 VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4.1 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1.

    De ouder verstrekt binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2.

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen dertien weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 4.2 Verrekening met de voorschotten

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.

  • 2.

    Teveel betaalde voorschotten worden zo mogelijk verrekend met lopende voorschotten dan wel teruggevorderd op grond van het bepaalde in de wet.

HOOFDSTUK 5 VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 5.1 Inlichtingenplicht

  • 1.

    De ouder of de partner verstrekt het college onmiddellijk, uit eigen beweging, alle gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

  • 2.

    De ouder verstrekt desgevraagd aan het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens van hem en zijn partner die voor de aanspraak en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

HOOFDSTUK 6 HET REGISTER, DE HANDHAVING EN SANCTIONERING

Artikel 6.1 Het register

Het college houdt een register bij zoals bedoeld in artikel 46 van de wet.

Artikel 6.2 De handhaving

Het college zorgt voor de naleving van de wet zoals bedoeld in Hoofdstuk 4 van de wet.

Artikel 6.3 De sanctionering

Het college zorgt voor sanctionering zoals bedoeld in Hoofdstuk 5, paragraaf 2 van de wet.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 7.1 Beleidsregels

Het college kan beleidsregels formuleren waarin nadere invulling gegeven wordt aan het bepaalde in de artikelen 2.1, lid 1 sub d en f, artikel 2.1 lid 4, artikel 3.1 lid 2, artikel 3.4 lid 2, artikel 3.5 en hoofdstuk 6 van deze verordening.

Artikel 7.2 Afwijken van bepalingen, hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 7.3 Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 7.4 Inwerkingtreding

1. De verordening treedt in werking een dag na datum van bekendmaking;

Artikel 7.5 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening uitvoering Wet kinderopvang gemeente Steenbergen / aangepast op grond van Regeling : Tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie.

Artikel 8 Intrekking

De Verordening Uitvoering Wet Kinderopvang Gemeente Steenbergen vastgesteld op 27 januari 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 9 Reikwijdte

De Subsidieverordening Welzijn 1999 van de gemeente Steenbergen is niet van toepassing op de subsidiëring op grond van de Wet Kinderopvang.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van:
Steenbergen, 20 december 2007
De raad voornoemd,
De griffier, de voorzitter.

A L G E M E N E T O E L I C H T I N G

1. INLEIDING

Op Wet kinderopvang is op 1 januari 2005 in werking getreden. De Wet kinderopvang wil het ouders of verzorgers gemakkelijker maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang maar ook niet werkenden. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang heet ‘tegemoetkoming’, in juridische zin gaat het om een subsidie.

Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. In deze verordening zijn, naast de subsidieverlening, ook de andere gemeentelijke taken in het kader van de Wet kinderopvang; de registratie, de handhaving en de sanctionering, opgenomen. De verordening heet daarom : Verordening uitvoering Wet kinderopvang gemeente Steenbergen.

2. KARAKTER VAN DE TEGEMOETKOMING

De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

De Subsidieverordening Welzijn 1999 van de gemeente Steenbergen is niet van toepassing op de subsidieverlening in het kader van de Wet kinderopvang. Dit is dan ook in artikel 9 van de verordening opgenomen.

3. DE GEMEENTELIJKE DOELGROEPEN

In de artikelen 22 en 23 van de Wet kinderopvang zijn de gemeentelijke doelgroepen geregeld. In artikel 22 worden de doelgroepen aangeduid die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de gemeente om arbeid en zorg te kunnen combineren. Daarbij moet het begrip ‘arbeid’ ruim worden opgevat. Ook het volgen van een traject in het kader van arbeidsinschakeling of het volgen van een scholing of cursus valt er onder.

Op grond van artikel 23 kunnen ook ouders in aanmerking komen voor en tegemoetkoming van de gemeente op grond van een sociaal-medische indicatie. Daarbij kan het zowel gaan om sociaal-medische problemen bij de ouder of zijn partner als bij het kind (artikel 6 Wet kinderopvang, eerste lid, onderdelen k en l). Bij sociaal-medische problemen van de ouder of zijn partner moet worden gedacht aan lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen die kinderopvang noodzakelijk maken.

Het college moet vaststellen dat er een sociaal-medische indicatie aanwezig is. Het college dient zich daarover te laten adviseren door een onafhankelijke organisatie die beschikt over adequate deskundigheid (artikel 23, derde lid van de wet). Het zesde lid van artikel 23 maakt het mogelijk om bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur, nadere regels te stellen ten aanzien van het vaststellen van de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie.

Bovendien kunnen organisaties worden aangewezen die belast worden met de advisering aan het college en kunnen regels worden gesteld over de door deze organisaties te hanteren werkwijze. Naar verwachting zal dit in eerste instantie niet gebeuren zodat het de gemeente vrij staat om hier zelf een keuze in te maken.

In de gemeente Steenbergen is het mogelijk om deze adviezen o.a. in te winnen bij een indicatiebureau.

Om te bepalen of iemand al of niet tot de doelgroep van de gemeente behoort, moet gekeken worden naar de omstandigheden van de ouder én indien aanwezig, van de partner van de ouder.

Artikel 1, eerste lid onderdeel i van de wet geeft de definitie van het begrip ‘ouder’. Voor de omschrijving van het begrip ‘partner’ wordt in de wet aangesloten bij het partnerbegrip zoals dat in de Wet inkomensbelasting 2001 wordt gehanteerd.

4. AANWIJZEN VAN GEMEENTELIJKE DOELGROEPEN

De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd, eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen of ouders die zich bezig houden met mantelzorg. De gemeenteraad heeft in haar vergadering van 28 september 2004 besloten om als eigen gemeentelijke doelgroep de Mantelzorger aan te wijzen.

Indien een Mantelzorger een beroep doet op een tegemoetkoming kinderopvang zal deze aanvraag steeds aan het college van burgemeester en wethouders ter besluitvorming worden voorgelegd. Indien noodzakelijk geacht kan de aanvrager verzocht worden nadere gegevens over te leggen waaruit werkzaamheden in het kader van Mantelzorg aantoonbaar worden gemaakt.

Ten aanzien van een aanvraag voor een tegemoetkoming door een Mantelzorger en de daarbij behorende procedure dient verder aangesloten te worden bij hetgeen in deze verordening is gesteld.

5. HOOGTE VAN DE TEGEMOETKOMING TEN BEHOEVE VAN DE GEMEENTELIJKE DOELGROEPEN

In artikel 24 van de wet is de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente bepaald. Naast de plicht tot betaling van het werkgeversdeel van de kosten van kinderopvang ten behoeve van de in artikel 22 en 23 genoemde wettelijke doelgroepen (1/6 of 1/3 deel van de kosten) heeft de gemeente voor een deel van deze doelgroepen nog een verplichting tot betaling van de inkomensafhankelijke ouderbijdrage. In de hierna volgende schema’s zijn de doelgroepen aangegeven ten aanzien van wie deze verplichting bestaat.

Deze inkomensafhankelijke ouderbijdrage moet in overeenstemming met de jaarlijks door het ministerie van SZW vast te stellen ouderbijdragetabel kinderopvang (“percentagetabel”) bepaald worden.

Navolgend wordt een overzicht gegeven van de gemeentelijke doelgroepen volgens de Wet kinderopvang, met daarbij de betreffende bepalingen in de wet. Bovendien wordt per doelgroep aangegeven welk deel van de kosten van kinderopvang door de gemeente wordt vergoed door middel van een tegemoetkoming.

Naast het 1/6 of 1/3 deel van de kosten van de kinderopvang zoals opgenomen in artikel 7 lid 1 van de wet, bestaat er voor ouders in een arbeidstoeleidingstraject met een uitkering en voor ouders met een deeltijdbaan en een aanvullende WWB-uitkering, nog recht op een aanvullende vergoeding. Dit heeft tot doel om met name voor deze groep ouders de kosten van de kinderopvang geen belemmering te laten zijn voor deelname aan het reïntegratietraject dan wel arbeidsproces.

Een ouder zonder partner:

Doelgroep overeenkomstig

Bepaling in de Wk:

Hoogte van tegemoetkoming

1. Ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling Artikel 6 lid 1 sub c

Artikel 22 lid 1 sub a

Art. 24 lid 2 sub a1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriële regeling vast te stellen verhoging.

2. Ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars Artikel 6 lid 1sub d

Artikel 22 lid 1 sub a

Art. 24 lid 2 sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang

3. Heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen Artikel 6 lid 1 sub e

Artikel 22 lid 1 sub a

Art. 24 lid 2 sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriële regeling vast te stellen verhoging.

4. Is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI en maakt gebruik van een voorziening gericht op abeidsinschakeling Artikel 6 lid 1 sub f

Artikel 22 lid 1 sub a

Art. 24 lid 2 sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriële regeling vast te stellen verhoging.

5. Is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt Artikel 6 lid 1 sub g

Artikel 22 lid 1 sub a

Art. 24 lid 2 sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang

6. Is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000 Artikel 6 lid 1 sub j

Artikel 22 lid 2 sub b

Art. 24 lid 2 sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang

7. Heeft een inkomen uit arbeid, aangevuld met algemene bijstand op grond van de WWB Artikel 6 lid 1 sub a

Artikel 22 lid 2

Art. 24 lid 3 en 4

8. Behoort niet tot een andere doelgroep én het college heeft een sociaal-medische indicatie vastgesteld. Artikel 6 lid 1 sub k, l

Artikel 22 lid 1 sub a juncto artikel 23 lid 1

Art. 24 lid 2 sub b 0 procent van de kosten van kinderopvang

Een ouder met partner:

Doelgroep:

Bepaling in de Wk:

Hoogte tegemoetkoming

9. Zowel de ouder als zijn partner behoren tot een van de categorieën 1, 3 of 4 Artikel 6 lid 1 sub c, e of f

Artikel 22 lid 1 sub b

Artikel 24 lid 1 sub a 1/3 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriele regeling vast te stellen verhoging

10. Zowel de ouder als zijn partner behoren tot een van de categorieën 2, 5 of 6 Artikel 6 lid 1 sub d, g of j

Artikel 22 lid 1 sub b

artikel 24 lid 1 sub b 1/3 deel van de kosten van kinderopvang

11. De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 1, 3 of 4 én de andere persoon ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling Artikel 29 lid 1 sub a Artikel 6 lid 1 sub c, e of f

Artikel 22 lid 1 sub a en c

Artikel 24 lid 1 sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriele regeling vast te stellen verhoging

12. De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieen 2, 5, of 6 én de andere persoon ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling Artikel 29 lid 1 sub a Artikel 6 lid 1 sub d, g of j

Artikel 22 lid 1 sub a en c

Artikel 24 lid 1 sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang

13. De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 1,3 of 4 én de andere persoon is arbeidsgehandicapte als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten die gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Artikel 6 lid 1 sub c, e of f

Artikel 22 lid 1 sub a

Artikel 24 lid 2 sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriele regeling vast te stellen verhoging

14. De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 2, 5 of 6 én de andere persoon is arbeidsgehandicapte als bedoeld in de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten die gebruik maakt van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen Artikel 6 lid 1 sub d, g of j

Artikel 22 lid 1 sub a

Artikel 24 lid 2 sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang

15. De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 1, 3 of 4 én de andere persoon verricht betaalde arbeid Artikel 6 lid 1 sub a Artikel 6 lid 1 sub c, e of f

Artikel 22 lid 1 sub a en d

Artikel 24 lid 2 sub a 1/6 deel van de kosten van kinderopvang en de bij ministeriele regeling vast te stellen verhoging

16. De ouder of zijn partner behoort tot een van de categorieën 2, 5 of 6 én de andere persoon verricht betaalde arbeid Artikel 6 lid 1 sub a Artikel 6 lid 1 sub d, g of j

Artikel 22 lid 1 sub a en d

Artikel 24 lid 2 sub b 1/6 deel van de kosten van kinderopvang

17. Zowel de ouder als zijn partner hebben een inkomen uit arbeid die wordt aangevuld met algemene bijstand op grond van de WWB Artikel 6 lid 1 sub a

Artikel 22 lid 2

artikel 24 lid 3 en 4 Voorliggende voorziening van werkgever gaat voor. Anticumulatiebepaling

18. De ouder of zijn partner behoren niet tot een andere doelgroep én het college heeft een sociaal-medische indicatie vastgesteld. Artikel 6 lid 1 sub k en l Artikel 22, lid 1 sub b

Artikel 22 lid 1 sub b juncto artikel 23

Artikel 24 lid 1 sub b 0 procent van de kosten van kinderopvang

6. Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

In deze verordening zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is, dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar moeten zijn.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een "open-einde regeling". Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.

Om greep te houden op de kosten die het gevolg zijn van de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • -

    De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening is bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken. De wens van de ouder is hier dus uitdrukkelijk niet bepalend.

  • -

    Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt op zijn vroegst verstrekt met ingang van datum waarop de aanvraag is ingediend. De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er ook feitelijk kinderopvang plaatsvindt.

  • -

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft de omvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de ouders moet terugvorderen, beperkt.

Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingdienst worden verstrekt.

Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).

Daarnaast kunnen natuurlijk ook twee besluiten genomen worden, een voor het lopende jaar en een voor het komende jaar. Dit zal het geval zijn als de behoefte aan kinderopvang bijvoorbeeld kort doorloopt in het komende jaar.

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak.

De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt, achteraf, vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindercentrum of gastouderbureau op te vragen.

A R T I K E L S G E W IJ Z E T O E L I C H T I N G

Artikel 1 Begripsbepalingen

In de begripsbepalingen is aangesloten bij de begrippen die in de Wet kinderopvang worden gehanteerd. Begrippen die in deze wet zijn opgenomen zijn in de Verordening dus niet opnieuw gedefinieerd.

Artikel 2.1 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 van de Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid,van de wet). De aanvraag moet schriftelijk worden ingediend (artikel 4:1 Awb).

Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een kalenderjaar wordt verstrekt (artikel 3.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor de aanvragers zo beperkt mogelijk te houden kan de gemeente het aanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toesturen, waarbij het formulier al is ingevuld met de gegevens die al bekend zijn. De ouders hoeven dan alleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.

Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang per kind, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van de tegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niet te worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan het college (artikel 28, derde lid, Wk en artikel 5.1, eerste lid).

In de Verordening wordt bij artikel 2.1, eerste lid onder e bepaalt, dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat de gemeente over de gegevens beschikt:

  • -

    de ouder of partner ontvangt van een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bij het CWI maakt én maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;

  • -

    de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;

In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

Situatie:

Te verstrekken gegevens:

De ouder of partner ontvangt een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars

Als de uitkering wordt verkregen in een andere gemeente: naam van deze gemeente

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, volgt scholing of een opleiding en ontvangt algemene bijstand op grond van de WWB of kan zo’n uitkering ontvangen

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

De ouder of partner is ingeschreven bij een school of instelling als bedoeld in paragraaf 2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot en met 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Bewijs van inschrijving school of opleidingsinstituut

De ouder of diens partner ontvangt een WW-uitkering en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

De ouder of diens partner is arbeidsgehandcapte en maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

In de Verordening is in artikel 2.1, tweede lid, aangegeven dat als ouders een tegemoetkoming aanvragen op grond van een sociaal-medische indicatie er nog niet meteen een offerte of contract overlegd hoeft te worden bij de aanvraag. Eerst zal dan immers de indicatie vastgesteld moeten worden. Overigens is bij de vormgeving van de verordening er van uitgegaan dat er bijna nooit sprake zal zijn van een verzoek om uitsluitend een sociaal-medische indicatie vast te stellen zonder daaraan gekoppeld het verzoek om een tegemoetkoming te ontvangen.

Mocht onverhoopt een dergelijke aanvraag toch ingediend worden dan kan die op grond van artikel 7.3. van de Verordening afgewerkt worden. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.

In de Verordening is in artikel 2.1, vierde lid, bepaald dat, als een aanvraag op grond van een sociaal-medische indicatie ingediend wordt, er advies ingewonnen wordt.

In het vierde lid is vastgelegd dat het college kan bepalen dat van een aanvraagformulier gebruik gemaakt wordt waarop aangegeven staat welke gegevens overlegd moeten worden bij de aanvraag.

In de Verordening is in artikel 2.1, zesde lid, bepaald dat als de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de Verordening opgenomen. De verplichting is al neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 3.1 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang.

In de Verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. Dit sluit aan bij de termijnen die bij de uitvoering van de Wet werk en bijstand gehanteerd worden.

De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid wordt de besluitvorming versneld.

Artikel 3.2 Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgrond in dit artikel van de Verordening kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen over de verrichtte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 Awb bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd als de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 3.3 Ingangsdatum

Dit artikel bepaalt dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend. Zoals eerder bij punt 6 (Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen) van de Algemene Toelichting aangegeven is, ligt hieraan een financiële reden ten grondslag. Het niet verlenen van tegemoetkomingen met terugwerkende kracht is één van de mogelijkheden om greep te houden op de kosten.

De bepaling dat een tegemoetkoming niet met terugwerkende kracht wordt verleend heeft ook betrekking op aanvragen voor een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt, op zijn vroegst, verstrekt vanaf het moment waarop die aangevraagd is.

Artikel 3.4 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), kan in sommige gevallen voorkomen worden dat ten onrechte subsidie verleend wordt.

Artikel 3.5 Beperking van de aanspraak op de tegemoetkoming

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort, heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

De eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang van de ouders die tot de gemeentelijke doelgroep behoren is in bepaalde gevallen nihil, namelijk wanneer de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente wordt gecompenseerd (zie artikel 24, eerste en tweede lid, onderdeel a).

Dit betekent dat voor degenen die tot deze gemeentelijke doelgroep behoren de hoogte van de eigen bijdrage geen rem zet op de vraag naar kinderopvang. Ouders die een (substantiële) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen, zullen de hoogte van die bijdrage wél mee laten wegen bij hun vraag naar kinderopvang.

Om de kosten voor de gemeente te beperken, is daarom deze bepaling over de noodzaak van het aantal uren kinderopvang per week in de Verordening opgenomen, die de aanspraak op een tegemoetkoming beperkt.

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om per individueel geval te beoordelen hoeveel kinderopvang per week een ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die deze ouder verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Dit alleen voor die ouders die géén eigen bijdrage moeten betalen; in dat geval namelijk ontbreekt de prikkel om zich hierin te beperken.

Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 van de Wet kinderopvang, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.

In beleidsregels zal neergelegd worden hoe omgegaan wordt met deze bevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.

Artikel 3.6 Inhoud van de beschikking

In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (artikel 3.6 onderdeel f van de Verordening). Artikel 3.7 van de Verordening bepaalt dat de uitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten.

Onderdeel g van artikel 3.6 van de Verordening schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

- de verplichting om binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

- de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang (en is in ongeveer dezelfde bewoordingen overgenomen in artikel 5.1 van de Verordening);

Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.

Als de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in de beschikking aangegeven hoeveel uren of dagdelen kinderopvang per week noodzakelijk wordt geacht.

Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente.

Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid van artikel 23 Wet kinderopvang. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperkte termijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.

Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.

Artikel 3.7 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen. Bij kortere perioden wordt naar gelang de duur daarvan een andere verdeling toegepast.

De gemeente betaalt de tegemoetkoming in principe uit aan de ouder. De ouder kan de gemeente echter machtigen om de betalingen rechtstreeks aan het kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Deze zullen er op gericht zijn om een zo eenvoudig mogelijke administratie te verkrijgen en ervoor te zorgen dat achteraf zo min mogelijk verrekeningen nodig zijn.

Artikel 4.1 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt en dat de ouders daarvoor geen aanvraag hoeven in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen zes weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend, aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, moet het overzicht van de kosten uiterlijk zes weken na 31 december bij het college worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten.

Het college heeft vervolgens twaalf weken de tijd om de tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waarop de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht heeft en de manier waarop dit berekend is. Het bedrag in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt daarbij als het maximumbedrag. De uiteindelijke vastgestelde tegemoetkoming kan wel lager, maar nooit hoger zijn dan het bedrag dat is vermeld in de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen.

Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld als:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 4.2 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang.

Zoals bij de toelichting op artikel 3.7 van de Verordening is aangegeven wordt er naar gestreefd om de uitbetaling en administratie zo te organiseren dat het ontstaan van verrekeningen voorkomen wordt.

Overigens zijn de bepalingen over terugvordering uit de WWB van toepassing voor de gemeente.

Artikel 5.1 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de Wet kinderopvang.

Het vierde lid van artikel 28 van deze wet bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik gemaakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is het mogelijk om hiernaast een bestuurlijke boete op te leggen aan de betreffende ouder of partner.

Artikelen 6.1 Het register

In de wet is opgenomen dat de gemeente zorgt voor een openbaar toegankelijk register waarin alle kindercentra zijn opgenomen die zich daartoe aangemeld hebben. Na ontvangst van de melding wordt de toezichthouder (lees; de GGD) door de gemeente geïnformeerd, die vervolgens nagaat of de exploitatie van het kindercentrum overeenkomstig het bepaalde in de wet is.

Als dit niet het geval is kan de gemeente het kindercentrum aanwijzingen geven waarin aangegeven is welke maatregelen genomen moeten worden. Het niet opvolgen daarvan, ondanks de mogelijke inzet van bestuursdwang kan leiden tot het verbieden van de exploitatie. Overigens geldt voor hoofdstuk 6 dat via beleidsregels de uitvoering nader ingevuld zal worden.

Artikelen 6.2 De handhaving

In de wet is tevens opgenomen dat de gemeente zorgt voor de handhaving van de kwaliteit van de kinderopvang binnen de gemeente. Bij handhaving gaat het om het toezicht op de naleving en het zonodig ingrijpen. In het vorige artikel is, in grote lijnen, aangegeven welke procedure daarbij gevolgd wordt.

Artikelen 6.3 De sanctionering

De sanctionering richt zich zowel op de ouder als de houder van het kindercentrum. Beiden kunnen een bestuurlijke boete opgelegd krijgen bij het niet nakomen van verplichtingen zoals opgelegd op grond van de wet en deze verordening. De handhaving gebeurt op grond van hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang.

Artikelen 7.1 Beleidsregels

In dit artikel is geregeld dat het college beleidsregels kan opstellen waarin nader aangegeven is hoe omgegaan wordt met bevoegdheden ten aanzien van de genoemde artikelen. Op die wijze wordt de beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.

Artikelen 7.2 Hardheidsclausule

De hardheidsclausule maakt het mogelijk om, in gevallen dat toepassing van de verordening tot een onbillijke uitkomst zou leiden, van de verordening af te wijken.

Artikelen 7.3 Onvoorzien

Anders dan de hardheidsclausule geeft dit artikel ruimte om in onvoorziene omstandigheden adequaat te kunnen handelen. Deze ruimte is nodig nu het hier een nieuwe regelgeving betreft waarbij op voorhand niet te overzien is welke situaties zich zullen aandienen.

Artikel 7.4 Inwerkingtreding

In dit artikel is bij het eerste lid geregeld op welk moment de verordening in werking treedt. Onder intrekking van de in de raadsvergadering van 27 januari 2005 vastgestelde Verordening Uitvoering Wet Kinderopvang Gemeente Steenbergen treedt deze, op grond van de Regeling “Tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal –medische indicatie” aangepaste verordening in werking een dag na publicatie.

Artikel 7.5 Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 8 Intrekking

De Verordening Uitvoering Wet Kinderopvang Gemeente Steenbergen vastgesteld op 27 januari 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 9 Reikwijdte

Omdat het hier om een specifieke subsidieregeling gaat voor nauwkeurig omschreven doelgroepen staat deze verordening geheel los van de Subsidieverordening Welzijn d.d. 21 december 2006 gemeente Steenbergen . In dit artikel is deze daarom ook niet van toepassing verklaard op de subsidiering op grond van de Wet kinderopvang

REGELING TEGEMOETKOMING KOSTEN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL MEDISCHE INDICATIE

Artikel 1 Doel van de regeling

Deze regeling heeft als doel te voorzien in een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie. Daarmee voorziet deze regeling in een lacune die ontstaan is als gevolg van het feit dat de artikelen van de Wet Kinderopvang die op deze doelgroep van toepassing zijn (artikel 6, eerste lid, onder k; artikel 6, eerste lid onder 1, artikel 23,) nog niet in werking zijn getreden.

Artikel 2 Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze regeling wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet : de Wet Kinderopvang

    • b.

      de regeling : de Regeling uitvoering Wet Kinderopvang gemeente Steenbergen,

    • c.

      het college : het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen,

    • d.

      een indicatiebureau : een op het betreffende gebied deskundig bureau;

    • e.

      verordening : de Verordening Uitvoering Wet Kinderopvang gemeente Steenbergen vastgesteld d.d. 27 januari 2005.

  • 2.

    Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze regeling gebruikt in dezelfde betekenis als in de Wet Kinderopvang of de verordening.

Artikel 3 Verordening

Voor zover daarvan in deze regeling niet wordt afgeweken, zijn de hierna volgende bepalingen uit de verordening ook van toepassing op deze regeling:

  • a.

    artikel 2.1 van Hoofdstuk 2 van de verordening betreffende de aanvraag van de tegemoetkoming;

  • b.

    de artikelen 3.1 tot en met 3.7 van Hoofdstuk 3 van de verordening betreffende de verlening van de tegemoetkoming;

  • c.

    de artikelen 4.1 tot en met 4.2 van Hoofdstuk 4 van de verordening betreffende de vaststelling van de tegemoetkoming;

  • d.

    artikel 5.1. van Hoofdstuk 5 van de verordening betreffende de inlichtingenplicht.

Artikel 4 Doelgroep

Deze regeling is van toepassing op een ouder, die woonachtig is in de gemeente Steenbergen, hetgeen blijkt uit een inschrijving in de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens, en:

  • a.

    die tot de categorie personen behoort met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en voor wie bij besluit als bedoeld in artikel 3.1 is vastgesteld dat een of meer van deze beperkingen kinderopvang noodzakelijk maken, of

  • b.

    die een kind heeft ten aanzien van wie bij besluit als bedoeld in artikel 3.1. is vastgesteld dat kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

Artikel 5 Voorliggende voorziening

  • 1.

    Het college weigert de tegemoetkoming indien er sprake is van een voorliggende voorziening. Tot een voorliggende voorziening wordt in ieder geval gerekend:

    • a.

      de Wet Kinderopvang;

    • b.

      de Algemene Wet bijzondere ziektekosten;

    • c.

      jeugdzorg;

    • d.

      persoonsgebonden budget;

    • e.

      medisch kinderdagverblijf;

    • f.

      het peuterspeelzaalwerk;

    • g.

      een bijdrage van de werkgever.

  • 2.

    In geval van toepassing van het eerste lid ziet het college af van de vaststelling van de noodzaak vankinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie,

Artikel 6 Aanvraag

De aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie wordt ingediend bij het college.

Artikel 7 Vaststelling noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medisch indicatie

  • 1.

    Het college stelt op aanvraag van de ouder vast of hij of zijn partner een persoon is:

    • a.

      met een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking en in welke mate om die reden kinderopvang noodzakelijk is, of

    • b.

      die een kind heeft waarvoor en in welke mate kinderopvang in het belang van een goede en gezonde ontwikkeling van dat kind noodzakelijk is.

  • 2.

    Alvorens te besluiten, wint het college ten behoeve van de vaststelling van de noodzakelijkheid van kinderopvang als bedoeld in het eerste lid advies in bij een indicatiebureau.

  • 3.

    Van een advies van een indicatiebureau als bedoeld in het voorgaande lid wordt afgezien, indien naar oordeel van het college op basis van schriftelijke gegevens van een onafhankelijke deskundige als bedoeld in artikel 9, in voldoende mate is aangetoond dat sprake is van ernstige sociaal-medische problematiek die kinderopvang noodzakelijk maakt.

  • 4.

    De indicatie heeft een geldigheidsduur van maximaal 6 maanden.

  • 5.

    Het college kan periodiek herindicatie verrichten van personen als bedoeld in het eerste lid. De herindicatie vindt plaats overeenkomstig het tweede of derde lid.

Artikel 8 Advies Indicatiebureau

1. Het advies van een arts van een indicatiebureau bevat in ieder geval:

  • a.

    de redenen voor de noodzaak van kinderopvang;

  • b.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • c.

    de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 9 Schriftelijke verklaring onafhankelijke deskundige

  • 1.

    Onderstaande personen worden in ieder geval aangemerkt als onafhankelijke deskundigen die door middel van schriftelijke gegevens een indicatie kunnen geven omtrent de sociaal-medische problematiek die kinderopvang noodzakelijk maakt.

    • a.

      een verpleegkundige van het consultatiebureau, GGD of Thuiszorg;

    • b.

      een arts consultatiebureau, GGD of Thuiszorg;

    • c.

      een huisarts;

    • d.

      een (ortho)pedagoog;

    • e.

      een psycholoog;

    • f.

      een psychiater;

    • g.

      een interne begeleider basisscholen.

  • 2.

    De gegevens van een onafhankelijke deskundige als bedoeld in het voorgaande lid bestaan in ieder geval uit:

    • a.

      de redenen voor de noodzaak van kinderopvang;

    • b.

      de geldigheidsduur van de indicatie;

    • c.

      de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 10 Aanspraak op een tegemoetkoming

Een ouder heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de door hem of zijn partner te betalen kosten van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie indien:

  • a.

    het college op de voet van het bepaalde in artikel 3.1. heeft vastgesteld in welke mate deze ouder in aanmerking behoort te komen voor een tegemoetkoming in deze kosten vanwege een gebleken noodzaak op grond van sociaal-medische indicatie, en

  • b.

    het betreft kinderopvang in een geregistreerd kindercentrum of gastouderopvang die plaatsvindt door tussenkomst van een geregistreerd gastouderbureau.

Artikel 11 Hoogte van de tegemoetkoming

De kosten van de kinderopvang als bedoeld in artikel 10 komen voor volledige vergoeding in aanmerking. De raad heeft bij besluit van 20 december 2007 besloten om de ouderbijdrage vast te stellen op 0 procent van de kosten voor kinderopvang.

Artikel 12 Slotbepalingen

  • 1.

    Deze regeling treedt in werking de dag volgend op haar bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2007.

  • 2.

    Deze regeling geldt tot en met 31 december 2009 mits vanuit Rijkswege in genoemde periode geen aanpassing van de Wet Kinderopvang of andere regelgeving ten aanzien van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie plaatsvindt en de gemeente dus nog steeds verantwoordelijk blijft voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie.

  • 3.

    Deze regeling kan worden aangehaald als : Regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van:

Steenbergen, 20 december 2007

De raad voornoemd,

De griffier, de voorzitter.

Toelichting

Algemeen

De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de met ingang van 27 januari 2005 inwerking getreden Verordening Uitvoering Wet Kinderopvang gemeente Steenbergen ligt bij de afdeling Publiekszaken, taakveld Sociale Zaken. Deze verordening regelt de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.

Hoewel voor de vergoeding kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie een aparte regeling moet worden getroffen omdat deze doelgroep nog niet onder de Wet Kinderopvang en de daarop gebaseerde Verordening valt, ligt het voor de hand de bepalingen van de Verordening zoveel mogelijk van toepassing te verklaren. Ten eerste omdat in beide gevallen sprake is van een vergoeding in de vorm van een subsidie; ten tweede omdat op deze wijze een efficiënte manier van uitvoering mogelijk wordt.

De sociaal medische indicatie

Een ouder kan een vergoeding voor de kosten van kinderopvang ontvangen als vast staat dat het om sociaal-medische redenen noodzakelijk is dat (en in welke mate) gebruik wordt gemaakt van kinderopvang. De sociaal-medische redenen kunnen zowel bij de ouder als bij het kind aanwezig zijn.

Deze doelgroep omvat niet alleen klanten van de het taakveld Sociale Zaken maar ook personen die een hoger inkomen hebben of een partner met inkomsten.

Voorliggende voorzieningen

Als er sprake is van een passende voorliggende voorziening, is een aanvraag voor indicatie naar de noodzakelijkheid van kinderopvang op grond van sociaal-medische problematiek door de gemeente niet mogelijk.

Attest Indicatiebureau

Voor het vaststellen van de noodzakelijkheid van kinderopvang op grond van sociaal-medische redenen, de indicatie, wordt advies gevraagd bij een indicatiebureau.

Het attest bevat in ieder geval de vraag naar het minimum aantal uren kinderopvang per week en de periode.

Als uit schriftelijke gegevens van een onafhankelijke deskundige blijkt dat er sprake is van ernstige sociaal-medische problematiek die kinderopvang noodzakelijk maakt, kan van een attest worden afgezien. Aan de hand van schriftelijke gegevens kan het minimum aantal uren kinderopvang per week en de periode worden bepaald.

De geldigheidsduur van de indicatie wordt in beginsel op een half jaar gesteld. Bij plaatsingen die langer dan een half jaar duren, wordt na dat half jaar een nieuwe indicatie gevraagd.

Aanvraag en verlening vergoeding

Als de noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie is vastgesteld kan de aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang verder in behandeling worden genomen.

De bepalingen uit de Verordening Uitvoering Wet Kinderopvang gemeente Steenbergen met betrekking tot afhandeling van de aanvraag en verlening en vaststelling van de tegemoetkoming kinderopvang, zijn ook van toepassing op de tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie.

Tevens zijn de genoemde verplichtingen in hoofdstuk 5 van de Verordening op de doelgroep van toepassing.

Hoogte van de tegemoetkoming en de ouderbijdrage

In de Wet Kinderopvang is geregeld dat ouders die aanspraak hebben op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang een inkomensafhankelijke bijdrage betalen. Ouders met een inkomen op minimumniveau ontvangen een tegemoetkoming die vrijwel alle kosten dekt.

Met betrekking tot de tegemoetkoming aan sociaal-medisch geïndiceerde personen worden de gemeenten vrijgelaten in de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming (wel of geen eigen bijdrage). Verder mogen ze zelf de wijze van uitvoering regelen.

De raad heeft bij besluit van 20 december 2007 de ouderbijdrage vastgesteld op 0 procent van de kosten voor kinderopvang.

Indien de ouder moet rondkomen van een minimuminkomen kan, wanneer aan de gestelde criteria wordt voldaan Bijzondere Bijstand worden verstrekt.

Regeling

In de regeling tegemoetkoming kosten kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie zijn de bepalingen met betrekking tot de aanvraag-, de verlening, en de vaststelling van de tegemoetkoming en de bepaling betreffende de inlichtingenplicht uit de Verordening Uitvoering Wet Kinderopvang overgenomen en zijn nieuwe bepalingen opgenomen over onderwerpen die in de Verordening niet of onvoldoende zijn geregeld.