Regeling vervallen per 01-01-2015

Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland 2012

Geldend van 01-07-2012 t/m 31-12-2014

Intitulé

VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING STEENWIJKERLAND 2012

x

TOELICHTING VERORDENING VOORZIENINGEN MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING STEENWIJKERLAND 2012

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

HOOFDSTUK 2. VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

HOOFDSTUK 3. WOONVOORZIENINGEN

HOOFDSTUK 4. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

HOOFDSTUK 5. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

HOOFDSTUK 6. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

HOOFDSTUK 7. HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop gebaseerde nadere regelgeving wordt verstaan onder:

a.

Wet:

Wet maatschappelijke ondersteuning(Wmo);

b.

Compensatiebeginsel:

de algemene verplichting van het gemeentebestuur om personen met aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek door het treffen van voorzieningen een gelijkwaardige uitgangspositie te verschaffen zodat zij zelfredzaam zijn en in staat tot maatschappelijke participatie;

c.

Beperkingen:

moeilijkheden die een persoon heeft met het uitvoeren van activiteiten;

d.

Persoon met beperkingen:

een persoon, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning; bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan aangaan van sociale verbanden;

e.

Mantelzorger:

een persoon, die mantelzorg verleent als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder b. van de wet.;

f.

Zelfredzaamheid:

het lichamelijk, verstandelijk, geestelijk of financiële vermogen om voorzieningen te treffen die deelname aan het normale maatschappelijke verkeer mogelijk maken;

g.

Maatschappelijke participatie:

normale deelname aan het maatschappelijke verkeer, te weten het voeren van een huishouden, het normale gebruik van de woning; het zich in en om de woning verplaatsen; het zich zodanig verplaatsen dat aansluiting wordt gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoersystemen; het ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier deel te nemen aan het lokale maatschappelijke leven;

h.

Algemene voorziening:

een voorziening die wordt geleverd op basis van directe beschikbaarheid, en beperkte toegangsbeoordeling en die een snelle, regelarme en compenserende oplossing biedt voor de beperkingen die een persoon ondervindt;

i.

Eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten:

een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen bijdrage, die bij respectievelijk de verstrekking van een voorziening in natura, een persoonsgebonden budget (een eigen bijdrage) of een financiële tegemoetkoming (een eigen aandeel) betaald moet worden en waarop de regels van het Besluit maatschappelijke ondersteuning van toepassing zijn;

j.

Voorziening in natura:

een voorziening die in eigendom, in bruikleen, in huur of in de vorm van persoonlijke dienstverlening wordt verstrekt;

k.

Persoonsgebonden budget:

een geldbedrag waarmee de aanvrager een of meer aan hem te verlenen voorzieningen kan verwerven en waarop de in deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland te stellen regels van toepassing zijn;

l.

Financiële tegemoetkoming:

een tegemoetkoming in de kosten van een voorziening welke kan worden afgestemd op het inkomen van de aanvrager;

m.

Algemeen gebruikelijk:

naar geldende maatschappelijke normen tot het gangbare gebruiks- dan wel bestedingspatroon van een persoon als de aanvrager behorend;

n.

Gebruikelijke zorg:

de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden als ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden;

o.

Meerkosten:

kosten van een mogelijk krachtens de wet te verlenen voorziening, voorzover dit deel van de kosten uitgaat boven voor die persoon als algemeen gebruikelijk te beschouwen kosten van een dergelijke voorziening;

p.

Huisgenoot:

iedere meerderjarige met wie de aanvrager duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont;

q.

Budgethouder:

een persoon aan wie ingevolge deze verordening een persoonsgebonden budget is toegekend en die aan het college verantwoording over de besteding van het persoonsgebonden budget verschuldigd is.

r.

Woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet, dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

s.

Standplaats:

een kavel als bedoeld in artikel 1 van de Woningwet, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

t.

Woonschip:

een vaartuig als bedoeld in artikel 1 van de Huisvestingswet;

u.

Ligplaats:

een door de gemeente aangewezen ligplaats in het water welke door een woonschip wordt ingenomen;

v.

Hoofdverblijf:

de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar een persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven, dan wel het feitelijk woonadres, indien een briefadres wordt aangehouden, dan wel zal staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;

w.

Woonruimte:

een woonruimte als bedoeld in artikel 11, eerste lid onder a van de Wet op de Huurtoeslag en bedoeld als zelfstandige woning conform het gestelde in artikel 234, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek of waarvoor zowel gebruikersbelasting als eigenarenbelasting op grond van de Verordening onroerende zaakbelastingen Steenwijkerland verschuldigd is of op grond van de vermelding in de kadastrale registratie als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht verschuldigd zal zijn;

x.

Gemeenschappelijke ruimte:

gedeelte(n) van een woongebouw, niet behorende tot de onderscheiden woningen, bestemd en noodzakelijk om de woning van een persoon met beperkingen vanaf de toegang van het woongebouw te bereiken en ruimten die onder het gehuurde vallen en/of waarvan de persoon met beperkingen gebruik moet kunnen maken;

y.

Uitraasruimte:

een ruimte waarin een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 5 en 6 van de wet, die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen;

z.

Woningaanpassing:

een ingreep van bouw- of woontechnische aard, die gericht is op het opheffen of verminderen van beperkingen die een persoon met beperkingen ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte of het realiseren van een uitraasruimte. Onder woningaanpassing wordt tevens verstaan aanpassing aan gemeenschappelijke ruimten die noodzakelijk zijn om de individuele woning van de persoon met beperkingen te kunnen bereiken;

aa.

Hoofdverblijf:

de woonruimte, waaronder tevens wordt verstaan een woonwagen of een woonschip, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven, dan wel het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is ingeschreven en waarbij geen wezenlijke woonfuncties, zoals woon- en slaapruimte, was- en kookgelegenheid en toilet met andere woningen wordt gedeeld;

bb.

Netto inkomen:

het inkomen zoals bedoeld in artikel 1 onder aa van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland 2012;

cc.

Bijstandsnorm:

de voor betrokkene op grond van de Wet werk en bijstand geldende bijstandsnorm

Artikel 2. Voorwaarden voor verstrekking

  • 1. Een voorziening kan slechts worden toegekend voor zover:

    • a.

      deze langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van het voeren van het huishouden, het verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel en bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan sociale verbanden aangaan op te heffen of te verminderen;

    • b.

      deze als de goedkoopst compenserende voorziening aan te merken is.

    • c.

      deze in overwegende mate op het individu is gericht;

  • 2. In afwijking van het gestelde in lid 1, onder a, dat een voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, kan een persoon met beperkingen in aanmerking komen voor hulp bij het huishouden in situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, zoals bij ontslag uit het ziekenhuis of bij een ontregeld huishouden;

  • 3. Geen voorziening wordt toegekend:

    • a.

      indien de voorziening voor een persoon als de aanvrager algemeen gebruikelijk is;

    • b.

      indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Steenwijkerland;

    • c.

      voor zover op grond van enige andere wettelijke regeling aanspraak op de voorziening bestaat;

    • d.

      voor zover de ondervonden problemen bij het normale gebruik van de woning voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen.

    • e.

      voor zover de aangevraagde voorzieningen betrekking hebben op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw;

    • f.

      voor zover de aanvraag een financiële tegemoetkoming betreft in kosten die de aanvrager voor het moment van beschikken heeft gemaakt of waartoe deze zich reeds voor deze datum onherroepelijk heeft verbonden;

    • g.

      indien een voorziening als waarop de aanvraag betrekking heeft reeds eerder krachtens deze, dan wel krachtens de aan deze verordening voorafgaande Verordening voorzieningen gehandicapten, is vergoed of verstrekt en de normale afschrijvingsduur voor dat middel nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening geheel of gedeeltelijk verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen;

    • h.

      indien niet is voldaan aan de bepalingen van de wet en/of deze verordening en de hierop steunende besluiten.

    • i.

      vervallen

Artikel 3. Besluitvorming, nadere regels en nadere voorwaarden

  • 1. Voor zover in deze verordening geen beperkingen zijn opgelegd zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot alle besluitvorming ter uitvoering van deze verordening en de wet.

  • 2. Burgemeester en wethouders stellen het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland vast en nemen tevens de, voor de uitvoering van deze verordening, noodzakelijke nadere besluiten.

  • 3. Burgemeester en wethouders stellen de hoogte van de financiële tegemoetkomingen, de omvang van de persoonsgebonden budgetten en de omvang van de eigen inbreng vast en nemen deze op in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland .

HOOFDSTUK 2. VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 4. Keuzevrijheid

Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget niet wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland neergelegde criteria.

Artikel 5. Voorziening in natura

Indien een voorziening in natura in bruikleen wordt verstrekt is de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst tussen de leverancier en de aanvrager van toepassing.

Artikel 6. Financiële tegemoetkoming.

Bij verstrekking van een financiële tegemoetkoming worden de toepasselijke voorwaarden zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland in de beschikking opgenomen.

Artikel 7. Persoonsgebonden budget

  • 1. Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing:

    • a.

      een persoonsgebonden budget wordt alleen verstrekt ten aanzien van individuele voorzieningen;

    • b.

      de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst compenserende te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten, zoals vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland;

    • c.

      de wijze waarop het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld wordt door het college vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland;

    • d.

      op het persoonsgebonden budget zijn de voorwaarden persoonsgebonden budget gemeente Steenwijkerland van toepassing.

  • 2. De toekenning van het te verstrekken persoonsgebonden budget, de omvang en de looptijd ervan worden bij beschikking vastgesteld.

  • 3. Bij de beschikking wordt een programma van eisen verstrekt waarin aangegeven is aan welke vereisten de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening dient te voldoen.

  • 4. Na verzending van de beschikking wordt het persoonsgebonden budget ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de aanvrager.

  • 5. Het college gaat steekproefsgewijs na of het verstrekte persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. De budgethouder is verplicht de daarvoor noodzakelijke stukken, zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland, op verzoek van het college per omgaande te verstrekken.

  • 6. Na ontvangst van de in het vorige lid bedoelde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen.

Artikel 8. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Bij het verstrekken van individuele voorzieningen op grond van de wet kan het college van burgemeester en wethouders bepalen dat voor een voorziening de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd is, dat de financiële tegemoetkoming afgestemd wordt op het inkomen of dat een inkomensgrens wordt gehanteerd om aan te geven dat bepaalde kosten indirect algemeen gebruikelijk worden geacht in relatie tot het inkomen. Het college legt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland 2012 vast voor welke voorzieningen dit geldt en de omvang van deze eigen inbreng.

HOOFDSTUK 3. WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemene omschrijvingen

Artikel 9. Vormen van woonvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het voeren van een huishouden, te verstrekken woonvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene woonvoorziening;

  • b.

    een woonvoorziening in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;

  • d.

    een financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.

Artikel 10. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 9, onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek een aanpassing aan de woning noodzakelijk maken en de algemene woonvoorziening dit snel en compenserend kan oplossen.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 9, onder b, c, en d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht als de in het vorige lid genoemde oplossing niet aanwezig is of niet tot een snelle en compenserende oplossing leidt.

Artikel 11. Soorten individuele woonvoorzieningen

De in artikel 9 onder b, c en d genoemde voorzieningen kunnen bestaan uit:

  • a.

    een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten;

  • b.

    een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening;

  • c.

    een woonvoorzieningen van niet-bouwkundige en woontechnische aard;

  • d.

    onderhoud, keuring en reparatie;

  • e.

    tijdelijke huisvesting;

  • f.

    huurderving;

  • g.

    een uitraasruimte.

Artikel 12. Uitbetaling

De tegemoetkoming in de kosten genoemd in artikel 11, onder b, d, f en g wordt uitbetaald aan de eigenaar van de woonruimte.

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 13. Het primaat van de verhuizing

  • 1. Een persoon met beperkingenkan voor een door het college vast te stellen financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, als bedoeld in artikel 11, onder a in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek het normale gebruik van de woning belemmeren.

  • 2. Een persoon met beperkingenkan voor een voorziening, als bedoeld in artikel 11, onder b en c in aanmerking komen indien de in het eerste lid genoemde voorziening niet te realiseren is of niet de goedkoopst compenserende oplossing is.

  • 3. Een persoon met beperkingen kan voor een voorziening als bedoeld in artikel 11, onder g in aanmerking worden gebracht wanneer sprake is van een op basis van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek aanwezige gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg waarbij alleen het zich kunnen afzonderen kan leiden tot een situatie waarin deze persoon tot rust kan komen.

  • 4. Een tegemoetkoming in de kosten van verhuizen wordt niet verstrekt indien de woning compenserend kan worden aangepast voor een bedrag lager dan de financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten. Indien de kosten van woningaanpassing worden begroot op een bedrag minimaal ter grootte van de financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten en maximaal tweemaal deze tegemoetkoming, kan de in het eerste lid bedoelde persoon kiezen tussen een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing of een tegemoetkoming voor de kosten van de woningaanpassing tot maximaal tweemaal dit bedrag. Indien de kosten van woningaanpassing worden begroot op een bedrag hoger dan tweemaal de financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, dient deze persoon te verhuizen naar een reeds aangepaste woning, indien een dergelijke woning ten minste binnen een periode van zes maanden - te rekenen vanaf de dag na de verzenddatum van de beschikking met de voorlopige toekenning van de verhuiskostenvergoeding - beschikbaar komt. De gemeente beoordeelt of een woning geschikt is.

  • 5. Indien na de in het vierde lid genoemde periode van zes maanden geen geschikte aangepaste woning is aangeboden, staat het aanvankelijke primaat van verhuizen een woningaanpassing van de huidige woning niet langer in de weg.

  • 6. Indien een persoon met beperkingeneen aangeboden geschikte woning niet accepteert, bedraagt de financiële tegemoetkoming voor de aanpassing van de huidige woning maximaal tweemaal de financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten. De tegemoetkoming wordt slechts verstrekt indien een compenserende woningaanpassing is gerealiseerd.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen op grond van artikel 51 van deze verordening (hardheidsclausule) afwijken van het primaat van verhuizing ingeval zich bijzondere omstandigheden voordoen.

Artikel 14. Hoofdverblijf

  • 1. Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de gemaakte kosten indien een persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.

  • 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een financiële tegemoetkoming worden verleend in de kosten van het aanpassen van één woonruimte indien een persoon met beperkingen zijn hoofdverblijf heeft in een Awbz-inrichting of een daaraan gelijkgestelde instelling.

  • 3. De aanvraag wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 4. De financiële tegemoetkoming bedoeld in het tweede lid wordt verleend onder de voorwaarde, dat de gemeente waar een persoon met beperkingenzijn hoofdverblijf heeft, verklaart dat haar niet bekend is dat ten behoeve van deze persoon reeds eerder een woning bezoekbaar is gemaakt.

  • 5. De financiële tegemoetkoming betreft slechts een tegemoetkoming in de kosten van het bezoekbaar maken van de in het tweede lid bedoelde woonruimte met een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland vast te leggen maximumbedrag.

  • 6. Onder het in het tweede lid genoemde bezoekbaar maken van de woonruimte wordt verstaan dat de persoon met beperkingen de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken en gebruiken.

Paragraaf 3 Beperkingen

Artikel 15. Beperking op het recht op een woonvoorziening

De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in dit hoofdstuk wordt geweigerd indien:

  • 1.
    • a.

      de ondervonden belemmeringen voortvloeien uit de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen of de slechte staat van onderhoud van de woonruimte;

    • b.

      de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college;

    • c.

      een persoon met beperkingen zijn huidige woonruimte zonder recht of titel bewoont.

  • 2.
    • a.

      De aanvraag voor een woonvoorziening als bedoeld in artikel 11, onder b en c wordtgeweigerd indien de noodzaak tot het treffen van deze woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing, waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolge van ziekte of gebrek, geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was;

    • b.

      Het gestelde in het eerste lid is niet van toepassing indien de verhuizing plaatsvindt als gevolg van het aanvaarden van een werkkring in een andere gemeente, alsmede ten gevolge van gewijzigde omstandigheden zoals een verslechtering van de lichamelijke toestand van deze persoon.

Artikel 16. Tegemoetkoming verhuis- en (her)inrichtingskosten

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten als bedoeld in artikel 11, sub a verstrekken aan:

    • a.

      de persoon met beperkingen;

    • b.

      een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een persoon met beperkingen de woonruimte, bestemd voor permanente bewoning, heeft ontruimd.

  • 2. Een aanvraag om een financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten als bedoeld in het eerste lid, sub a wordt geweigerd, indien:

    • a.

      de verhuizing heeft plaatsgevonden voor dat burgemeester en wethouders op de aanvraag hebben beschikt, tenzij zij daar schriftelijk toestemming voor hebben verleend;

    • b.

      de persoon met beperkingen voor het eerst zelfstandig gaat wonen;

    • c.

      de persoon met beperkingen verhuist vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is om het hele jaar door bewoond te worden;

    • d.

      de persoon met beperkingen verhuist naar een Awbz-inrichting of een verzorgingstehuis;

    • e.

      in de te verlaten woonruimte geen belemmeringen in het normale gebruik zijn ondervonden betreft.

  • 3. De aanspraak op de door burgemeester en wethouders toegekende financiële tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten vervalt, indien de verhuizing en/of de ontruiming niet binnen een jaar na de verzenddatum van de toekenningbeschikking is geëffectueerd.

Artikel 17. Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorzieningen worden verstrekt

De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, kloosters, woon- en leefgemeenschappen, communes, trekkerswoonwagens, bejaardenoorden of daarmee vergelijkbare tehuizen, vakantiewoningen, tweede woningen, kamerverhuur en onzelfstandige woonruimten.

Artikel 18. Het verwerven van grond

Voor zover het treffen van voorzieningen, als bedoeld in artikel 11, onder b betreft het uitbreiden van bestaande woningen, dan wel het groter bouwen van een nieuw te bouwen woning dan zonder de voorzieningen nodig zou zijn, kunnen burgemeester en wethouders een bijdrage verlenen voor de extra te verwerven grond die ten hoogste overeenkomt van de bijdrage voor het aantal vierkante meters per vertrek en een gedeelte van de buitenruimte bij de woning, zoals vermeld in bijlage I van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland.

Artikel 19. Aanpassing gemeenschappelijke ruimten

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming verlenen voor het treffen van voorzieningen aan een gemeenschappelijke ruimte indien zonder deze woningaanpassing de woonruimte voor een persoon met beperkingen ontoegankelijk blijft.

  • 2. Geen financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen in of aan een gemeenschappelijke ruimte kan worden verleend voor gebouwen en wooncomplexen, die bestemd zijn voor de huisvesting van ouderen of personen met beperkingen, welke na 1 januari 1995 zijn gebouwd of gerenoveerd, aangezien de in het 1e lid genoemde voorzieningen voor deze gebouwen en wooncomplexen als algemeen gebruikelijk beschouwd worden

Paragraaf 4 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 20. Aanpassing woonwagen

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonwagen tot een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland vast te stellen maximumbedrag. indien:

  • 1.

    de technische levensduur van de woonwagen nog minimaal vijf jaar is;

  • 2.

    de standplaats niet binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt;

  • 3.

    de woonwagen ten tijde van de indiening van de aanvraag voor een woonvoorziening bij de gemeente op de standplaats stond en

  • 4.

    de hoofdbewoner van een woonwagen in het bezit is van een bewoningsvergunning als bedoeld in de Woningwet.

Artikel 21. Aanpassing woonschip

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een woonschip indien:

  • 1.

    de technische levensduur van het woonschip nog minimaal vijf jaar is;

  • 2.

    het woonschip nog minimaal vijf jaar op de ligplaats mag blijven liggen.

Artikel 22. Beperking in verband met levensduur woonwagen en woonschip

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 1000,00.

Artikel 23. Aanpassing binnenschip

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel V van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, nummer 466) van een binnenschip dat:

  • 1.

    in het register, bedoeld in artikel 783 van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek als zodanig te boek is gesteld op de wijze omschreven in de maatregel teboekgestelde schepen 1992 en

  • 2.

    bedrijfsmatig wordt gebruikt, hetzij voor het vervoer van goederen, daarbij blijkens de meetbrief bedoeld in het Metingsbesluit binnenvaartuigen 1978 een laadvermogen van ten minste 15 ton hebbend of voor het vervoer van meer dan twaalf personen buiten de in de aanhef bedoelde.

Paragraaf 5 Overige woonvoorzieningen

Artikel 24. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie als bedoeld in artikel 11, onder d, indien:

  • a.

    de woonvoorziening in het kader van deze verordening, de Verordening voorzieningen gehandicapten Steenwijkerland, dan wel de Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten is verleend;

  • b.

    de woonvoorziening voorkomt op de in bijlage II van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland, genoemde voorzieningen;

  • c.

    een persoon met beperkingen ten tijde van het onderhoud, de keuring of reparatie de woonruimte als hoofdverblijf bewoont, of indien de kosten betrekking hebben op een woonvoorziening als bedoeld in artikel 19.

Artikel 25. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting verlenen die door een persoon met beperkingen moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van:

    • a.

      zijn huidige woonruimte;

    • b.

      de door de persoon met beperkingen nog te betrekken woonruimte;

    De financiële tegemoetkoming als bedoeld onder a en b wordt uitsluitend verleend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de persoon met beperkingen als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verlenen maximaal zes maanden een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 26. Huurderving

  • 1.

    In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan de financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten is aangepast, kunnen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal zes maanden.

  • 2.

    Het college van burgemeester en wethouders verleent slechts een bijdrage in de kosten van huurderving, als bedoeld in het eerste lid, indien:

    • a.

      het leegkomen van de woning vooraf bij de gemeente is gemeld;

    • b.

      tenminste een maand duurt.

Paragraaf 6 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 27. Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Burgemeester en wethouders verlenen slechts een financiële tegemoetkoming indien:

  • a.

    niet reeds een begin met de werkzaamheden, waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, is gemaakt zonder hun toestemming;

  • b.

    de door hen aangewezen personen toegang is verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht;

  • c.

    aan de onder b genoemde personen inzicht wordt geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;

  • d.

    de onder b genoemde personen de gelegenheid is geboden tot het controleren van de woningaanpassing.

Artikel 28. Gereedmelding woningaanpassing

  • a. Na de voltooiing van de werkzaamheden in het kader van de voorziening als bedoeld in artikel 11, onder b maar uiterlijk binnen twaalf maanden na het verlenen van de financiële tegemoetkoming, verklaart de woningeigenaar aan burgemeester en wethouders dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid.

  • b. De gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming.

Artikel 28a. Terugbetaling bij verkoop

  • 1. De woningeigenaar die voor de door hem zelf bewoonde woning een voorziening van bouwkundige of woontechnische aard, als bedoeld in artikel 11, onderdeel b, heeft ontvangen waarvan het bedrag hoger is dan het bedrag zoals genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland 2012 en die binnen een periode van 5 jaar na de datum van gereedmelding van de werkzaamheden de woning verkoopt, is gehouden de gemeente een deel van de voorziening terug te betalen.

  • 2. De hoogte van het terug te betalen bedrag als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan 50% van het bedrag van de voorziening, verminderd met 20% per jaar.

  • 3. De bepaling in het eerste lid is niet van toepassing indien de woning wordt verkocht aan de persoon ten behoeve van wie de voorziening is verleend of aan de persoon aan wie op grond van deze verordening een vergelijkbare voorziening zou zijn toegekend.

  • 4. De woningeigenaar als bedoeld in het eerste lid is verplicht om binnen een maand na de verkoop van de woning het college hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen.

HOOFDSTUK 4. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 29. Vormen van vervoersvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het zich lokaal verplaatsen te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder een collectieve vervoersvoorziening;

  • b.

    een individuele vervoersvoorziening in natura;

  • c.

    een financiële tegemoetkoming

  • d.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan een vervoersvoorziening.

Artikel 30. Soorten vervoersvoorzieningen

  • 1. een voorziening als bedoeld in artikel 29, onder b kan bestaan uit:

    • a.

      een al dan niet aangepaste gesloten buitenwagen;b.

    • b.

      een open elektrische buitenwagen;

    • c.

      een ander verplaatsingsmiddel;

  • 2. een voorziening als bedoeld in artikel 29, onder c kan bestaan uit een tegemoetkoming in de kosten van:

    • a.

      gebruik van het collectief systeem van aanvullend al dan niet openbaar vervoer;

    • b.

      gebruik van een taxi of een eigen auto;

    • c.

      gebruik van een rolstoeltaxi;

    • d.

      medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer

    • e.

      aanschaf of gebruik van een verplaatsingsmiddel;

    • f.

      aanpassing van een eigen auto;

    • g.

      onderhoud en/of reparatie van de onder lid 1 genoemde voorzieningen;

    • h.

      accessoires bij de onder lid 1 genoemde voorzieningen;

    • i.

      aanpassingen aan de onder lid 1 genoemde voorzieningen.

Artikel 31. Het recht op een vervoersvoorziening

  • 1. Een persoon met beperkingen komt voor een voorziening als bedoeld in artikel 29, met uitzondering van een open elektrische buitenwagen zoals bedoeld in artikel 30 lid 1 onder b (scootmobiel), in aanmerking, indien deze persoon ten gevolge van ziekte of gebrek aantoonbare beperkingen van langdurige aard heeft, waardoor hij in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 800 meter binnen een redelijke tijd te overbruggen of geen gebruik kan maken van het reguliere openbaar vervoer, niet zijnde deur tot deur vervoer.

  • 1a. De voorziening in de vorm van een open elektrische buitenwagen (scootmobiel) zoals bedoeld in artikel 30 lid 1 onder b, kan worden verleend indien de aanvrager niet in staat is zich geheel zelfstandig en in eigen tempo over een afstand van 300 meter te verplaatsen.

  • 2. Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt ten aanzien van de vervoersbehoefte ten behoeve van maatschappelijke participatie uitsluitend rekening gehouden met de verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag, tenzij zich een uitzonderingssituatie voordoet waarbij het gaat om een bovenregionaal contact, dat uitsluitend door de aanvrager zelf bezocht kan worden, terwijl het bezoek voor de aanvrager noodzakelijk is om dreigende vereenzaming te voorkomen.

  • 3. De hoogte van de voorziening als bedoeld in artikel 30, lid 2, onder a, b, c en d wordt vastgesteld aan de hand van de individuele vervoersbehoefte van deze persoon, voor zover de kosten hiervan beneden een door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen maximumbedrag per jaar blijven.

  • 4. Ten einde de individuele vervoersbehoefte te bepalen dient de persoon met beperkingen, per kwartaal aan het college van burgemeester en wethouders een opgave te verstrekken van het aantal door hem/haar afgelegde kilometers en/of betalingsbewijzen over te leggen van de gemaakte vervoerskosten met het collectief vraagafhankelijk vervoer en/of taxi.

  • 5. Indien echtgenoten of daarmee gelijk te stellen samenwonende personen beiden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming, wordt de maximale financiële tegemoetkoming voor ieder vastgesteld op 75% van het maximumbedrag per jaar van een enkele tegemoetkoming.

  • 6. Burgemeester en wethouders kunnen de gemaximeerde financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten voor personen in een verzorgingshuis of gelijkwaardige huisvesting lager vaststellen.

  • 7. Burgemeester en wethouders kunnen de gemaximeerde financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten bij gebruik van een scootmobiel, driewielfiets of andere vervoersvoorziening lager vaststellen.

  • 8. Burgemeester en wethouders kunnen de gemaximeerde financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten ten behoeve van personen jonger dan twaalf jaar lager vaststellen.

Artikel 32. Training gebruik vervoersvoorziening

Wanneer blijkt dat een persoon met beperkingen onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een voorziening, als bedoeld in artikel 30, lid 1verlenen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training.

HOOFDSTUK 5. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 33. Vormen van rolstoelvoorzieningen

De door het college, ter compensatie van beperkingen bij het verplaatsen in en om de woning, dan wel voor sportbeoefening te verstrekken rolstoelvoorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een rolstoelvoorziening in natura;

  • b.

    een financiële tegemoetkoming

  • c.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een rolstoelvoorziening,

  • d.

    een persoonsgebonden budget, te besteden aan een sportrolstoel.

Artikel 34. Soorten rolstoelvoorzieningen

Onder rolstoelvoorzieningen in artikel 33 wordt verstaan:

  • a.

    een rolstoel voor verplaatsing binnen, dan wel voor verplaatsing binnen en buiten de woonruimte;

  • b.

    een tegemoetkoming in de kosten van een sportrolstoel;

  • c.

    een tegemoetkoming in de kosten van onderhoud en/of reparatie;

  • d.

    een tegemoetkoming in de kosten van accessoires bij een rolstoel;

  • e.

    aanpassingen aan een rolstoel;

  • f.

    een combinatie van de onder a tot en met e genoemde voorzieningen.

Artikel 35. Het recht op een rolstoel

  • 1. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 33, onder a, b en c vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning noodzakelijk maken en hulpmiddelen die verstrekt worden op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of een andere wettelijke regeling geen compenserende oplossing bieden.

  • 2. Een persoon met beperkingen kan voor de in artikel 33, onder d vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het sporten zonder sportrolstoel onmogelijk maken.

Artikel 36. Bruikleen of eigendom

  • a. Een rolstoelvoorziening in natura wordt in bruikleen verstrekt.

  • b. Eens in de drie jaar kan een persoonsgebonden budget worden verstrekt voor de aanschaf van een sportrolstoel in eigendom. Het budget is bedoeld voor de kosten van aanschaf in eigendom, onderhoud en reparatie van de rolstoel.

Artikel 37. Training elektrische rolstoel

Wanneer blijkt dat een persoon met beperkingen onvoldoende in staat is aan het verkeer deel te nemen met een elektrische rolstoel, verlenen burgemeester en wethouders een financiële tegemoetkoming in de kosten van een training.

Artikel 38. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor Awbz-bewoners

In uitzondering op het gestelde in artikel 35, lid 1 komt een persoon die verblijft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling uitsluitend voor een rolstoel in aanmerking indien hij geen recht heeft op een rolstoel, verstrekt op grond van de Awbz.

HOOFDSTUK 6. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 39. Vormen van hulp bij het huishouden

De door het college van burgemeester en wethouders, ter compensatie van beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek bij het voeren van een huishouden, te verstrekken voorziening kan bestaan uit:

  • a.

    een algemene voorziening waaronder algemene hulp bij het huishouden;

  • b.

    hulp bij het huishouden in natura;

  • c.

    een persoonsgebonden budget te besteden aan hulp bij het huishouden.

Artikel 40. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

  • 1. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g onderdeel 4, 5 en 6 van de wet, die voldoet aan de criteria van de Wmo Richtlijn indicatieadvisering hulp bij het huishouden Steenwijkerland 2012, kan voor de in artikel 39 onder a vermelde voorziening in aanmerking worden gebracht indien,

    • a.

      aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek of

    • b.

      problemen bij het uitvoeren van de mantelzorg

      het zelf uitvoeren van een of meer huishoudelijke taken onmogelijk maken en de algemene hulp bij het huishouden dit snel en compenserend kan oplossen.

  • 2. Een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet kan voor de in artikel 39 onder b en c vermelde voorzieningen in aanmerking worden gebracht als hij in aanmerking komt voor de in lid 1 bedoelde algemene voorziening, maar

    • a.

      de in artikel 39 onder a genoemde voorziening een onvoldoende oplossing biedt of

    • b.

      niet beschikbaar is.

Artikel 41. Gebruikelijke zorg

In afwijking van het gestelde in artikel 40 komt een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de wet niet in aanmerking voor hulp bij het huishouden als tot de leefeenheid waar deze persoon deel van uitmaakt een of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijk werk te verrichten, tenzij het verrichten van bedoeld huishoudelijk werk de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Artikel 42. Omvang van de hulp bij het huishouden

De omvang van de toe te kennen hulp bij het huishouden wordt uitgedrukt in uren, afgerond naar decimalen per week.

Artikel 43. Omvang van het persoonsgebonden budget

Het bedrag per uur dat in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, wordt jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland.

HOOFDSTUK 7. HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

Artikel 44. Aanvraagprocedure

Een aanvraag voor een voorziening dient te worden ingediend door middel van een door burgemeester en wethouders beschikbaar gesteld formulier/document.

Artikel 45. Indienen van de aanvraag

De aanvraag kan worden ingediend bij het daartoe bestemde loket.

Artikel 46. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend:

    • a.

      op te roepen in persoon te verschijnen op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip en hem te ondervragen;

    • b.

      op een door burgemeester en wethouders te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen ondervragen en/of onderzoeken.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen zonder advies van adviesinstanties tot een verstrekking of de verlening van een voorziening overgaan wanneer zij naar hun oordeel beschikken over voldoende informatie om, rekening houdend met specifieke omstandigheden van het geval, op basis daarvan een verantwoorde beslissing kunnen nemen.

  • 3. Burgemeester en wethouders vragen een daartoe door hen aangewezen adviesinstantie om advies omtrent de aard en de omvang van de aangegeven en ondervonden beperkingen, alsmede mogelijke oplossingen ter vermindering van deze beperkingen indien:

    • a.

      de aanvraag naar verwachting om redenen van medische of ergonomische aard moet worden afgewezen;

    • b.

      er onduidelijkheid bestaat over (het verloop van) het ziektebeeld en/of de daaruit voortvloeiende belemmeringen;

    • c.

      burgemeester en wethouders dat overigens gewenst vinden.

  • 4. De externe adviseur dient te beschikken over kennis op de volgende gebieden:

    • a.

      medische kennis op het niveau van een arts;

    • b.

      sociale kennis;

    • c.

      ergonomische kennis;

    • d.

      technische kennis.

  • 5. Een aanvrager is verplicht aan burgemeester en wethouders of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te (doen) verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.

  • 6. Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager laat het college onderzoek verrichten naar de situatie van de aanvrager.

  • 7. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 47. Bijzondere bepalingen

  • 1. Indien een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget wordt verleend, wordt in de beschikking vermeld op welke kosten de tegemoetkoming betrekking heeft.

  • 2. Indien een periodieke tegemoetkoming wordt verleend, wordt in de beschikking tevens vermeld: de geldingsduur, de uitkeringsmaatstaf, alsmede de voorschriften waaraan de rechthebbende dient te voldoen alvorens tot uitbetaling van de tegemoetkoming kan worden overgegaan.

  • 3. Indien de geldingsduur niet in de beschikking is vermeld, wordt uitgegaan van een verstrekking van onbepaalde duur.

Artikel 48. Wijzigingen in de situatie

Degene aan wie krachtens deze verordening een voorziening is verstrekt is verplicht aan burgemeester en wethouders mededeling te doen van feiten en omstandigheden, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op de voorziening.

Artikel 49. Intrekking van een voorziening

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een beschikking genomen op grond van deze verordening geheel of gedeeltelijk intrekken, indien:

    • a.

      niet is voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening;

    • b.

      op grond van gegevens beschikt is en gebleken is dat de gegevens zodanig onjuist waren, dat, waren de juiste gegevens bekend geweest, een andere beslissing zou zijn genomen.

  • 2. Een besluit tot verlening van een financiële tegemoetkoming, persoonsgebonden budget, dan wel een gemaximeerde vergoeding, kan worden ingetrokken, indien blijkt dat de tegemoetkoming binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van het middel waarvoor deze was verleend.

  • 3. Een besluit tot verlening van een voorziening in natura kan worden ingetrokken indien niet meer aan de bepalingen voor het recht op een voorziening wordt voldaan of indien de voorziening voor de persoon met beperkingen niet langer noodzakelijk is.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing op het verlenen van onroerende woonvoorzieningen.

Artikel 50. Terugvordering

  • 1. Indien een in natura verstrekte voorziening op grond van artikel 49 van deze verordening is ingetrokken, kan de voorziening worden teruggevorderd.

  • 2. Indien een voorziening op grond van artikel 49 van deze verordening is ingetrokken, kan een reeds betaalde financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget worden teruggevorderd.

  • 3. Indien de voorziening anderszins ten onrechte is verstrekt en de persoon met beperkingen dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, wordt de voorziening eveneens teruggevorderd.

  • 4. In geval het recht op een in eigendom verstrekte voorziening is ingetrokken kan deze voorziening worden teruggevorderd indien de voorziening is verleend op basis van valselijk verstrekte gegevens.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 51. Hardheidsclausule

Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard zou leiden.

Artikel 52. Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen burgemeester en wethouders.

Artikel 53. Indexering

Burgemeester en wethouders kunnen jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.

Artikel 54.

Vervallen.

Artikel 55. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per jaar geëvalueerd. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft wordt deze verordening aangepast. Het college zendt hiertoe elk jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effectiviteit van de verordening in de praktijk.

Artikel 56. Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland 2012.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.

  • 3.

    De Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland 2007 wordt met ingang van 1 juli 2012 ingetrokken.

Ondertekening

De raad voornoemd,
de griffier,R.G.H.P. Moonen
de voorzitter, M.A.J. van der Tas

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Artikel 2. Voorwaarden voor verstrekking

Artikel 3. Besluitvorming, nadere regels en nadere voorwaarden

HOOFDSTUK 2. VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 4. Keuzevrijheid

Artikel 5. Voorziening in natura

Artikel 6. Financiële tegemoetkoming.

Artikel 7. Persoonsgebonden budget

Artikel 8. Eigen bijdragen en eigen aandeel

HOOFDSTUK 3. WOONVOORZIENINGEN

Paragraaf 1 Algemene omschrijvingen

Artikel 9. Vormen van woonvoorzieningen

Artikel 10. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

Artikel 11. Soorten individuele woonvoorzieningen

Artikel 12. Uitbetaling

Paragraaf 2 Het recht op een woonvoorziening

Artikel 13. Het primaat van de verhuizing

Artikel 14. Hoofdverblijf

Paragraaf 3 Beperkingen

Artikel 15. Beperking op het recht op een woonvoorziening

Artikel 16. Tegemoetkoming verhuis- en (her)inrichtingskosten

Artikel 17. Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorzieningen worden verstrekt

Artikel 18. Het verwerven van grond

Artikel 19. Aanpassing gemeenschappelijke ruimten

Paragraaf 4 Aanpassingen van woonwagens, woonschepen en binnenschepen

Artikel 20. Aanpassing woonwagen

Artikel 21. Aanpassing woonschip

Artikel 22. Beperking in verband met levensduur woonwagen en woonschip

Artikel 23. Aanpassing binnenschip

Paragraaf 5 Overige woonvoorzieningen

Artikel 24. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Artikel 25. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Artikel 26. Huurderving

Paragraaf 6 Voorwaarden bij verlening van woonvoorzieningen

Artikel 27. Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Artikel 28. Gereedmelding woningaanpassing

Artikel 28a. Terugbetaling bij verkoop

HOOFDSTUK 4. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 29. Vormen van vervoersvoorzieningen

Artikel 30. Soorten vervoersvoorzieningen

Artikel 31. Het recht op een vervoersvoorziening

Artikel 32. Training gebruik vervoersvoorziening

HOOFDSTUK 5. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 33. Vormen van rolstoelvoorzieningen

Artikel 34. Soorten rolstoelvoorzieningen

Artikel 35. Het recht op een rolstoel

Artikel 36. Bruikleen of eigendom

Artikel 37. Training elektrische rolstoel

Artikel 38. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor Awbz-bewoners

HOOFDSTUK 6. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 39. Vormen van hulp bij het huishouden

Artikel 40. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

Artikel 41. Gebruikelijke zorg

Artikel 42. Omvang van de hulp bij het huishouden

Artikel 43. Omvang van het persoonsgebonden budget

HOOFDSTUK 7. HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

Artikel 44. Aanvraagprocedure

Artikel 45. Indienen van de aanvraag

Artikel 46. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Artikel 47. Bijzondere bepalingen

Artikel 48. Wijzigingen in de situatie

Artikel 49. Intrekking van een voorziening

Artikel 50. Terugvordering

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 51. Hardheidsclausule

Artikel 52. Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Artikel 53. Indexering

Artikel 55. Evaluatie

Artikel 56. Citeertitel; inwerkingtreding  

Toelichting Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland 2012

Inleiding.

In de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna te noemen Wmo) krijgen de gemeenten de opdracht invulling te geven aan de Wmo door regels te stellen bij verordening. Op 20 december 2011 heeft de gemeenteraad van Steenwijkerland besloten een aantal bezuinigingen/ beleidswijzigingen in te voeren, om de beoogde bezuinigingen op de voorzieningen die op grond van de Wmo verstrekt worden per 2012 en volgende jaren te realiseren. Het merendeel van de in te voeren maatregelen geven aanleiding de gemeentelijke Wmo-verordening en beleidsregels aan te passen. In deze verordening zijn de verschillende verstrekkingenterreinen in de eerste zes hoofdstukken behandeld. De laatste twee hoofdstukken zijn gereserveerd voor procedurele aspecten. Alle bedragen en bijbehorende regelgeving zijn uitgewerkt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland en in het Verstrekkingenboek voorzieningen Wmo.

Compensatiebeginsel.

De kern van de Wet maatschappelijke ondersteuning wordt gevormd door het begrip “compensatiebeginsel”.

In artikel 4 van de wet wordt de gemeente opgedragen ten behoeve van de compensatie "voorzieningen te treffen".

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. Omdat er geen begripsomschrijving van het begrip compensatiebeginsel in het amendement is opgenomen, is in de modelverordening van de VNG een begripsomschrijving opgenomen, in artikel 1.1. aanhef en onder b.

Het compensatiebeginsel geldt, zo geeft de tekst van artikel 4, lid 1 van de wet aan, voor de onderdelen:

  • a.

    een huishouden te voeren,

  • b.

    zich te verplaatsen in en om de woning,

  • c.

    zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en

  • d.

    medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.

Uitgaande van een overgang van de drie Wvg-terreinen woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen plus de functie huishoudelijke verzorging uit de AWBZ naar de Wmo worden de onderdelen uit artikel 4 van de wet in deze modelverordening als volgt uitgewerkt:

  • a.

    onder het voeren van een huishouden wordt verstaan: zowel het wonen, met name de woonvoorzieningen, als de eerdere functie huishoudelijke verzorging, in deze verordening hulp bij het huishouden genoemd;

  • b.

    zich verplaatsen in en om de woning: de rolstoel inclusief (uitsluitend) de sportrolstoel;

  • c.

    zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel: de vervoersvoorzieningen uit de Wvg;

  • d.

    het ontmoeten van medemensen en het daaruit volgende aangaan van sociale verbanden wordt beschouwd als doelstelling voor de eerste drie verstrekkingenterreinen.

De wet stelt niet dat het steeds om individuele voorzieningen moet gaan. Om te voorzien in het snel en regelarm treffen van veel voorkomende eenvoudige voorzieningen is in deze verordening, conform het gestelde hieromtrent in de modelverordening VNG, het begrip "algemene voorzieningen" opgenomen. Dit type voorziening komt in de Wvg voor onder de noemer “collectief vervoer”. In deze verordening wordt het begrip algemene voorziening geïntroduceerd voor alle onderdelen van het compensatiebeginsel. De mogelijkheid wordt geschapen voor algemene woonvoorzieningen, algemene hulp bij het huishouden, algemene vervoersvoorzieningen en algemene rolstoelvoorzieningen.

Kenmerkend voor algemene voorzieningen is dat de gemeente deze voorzieningen organiseert, inkoopt en ter beschikking stelt, los van of vooruitlopend op individuele aanvragen terzake. Het zal in de regel gaan om steunpunten, depots, pools, waar de betreffende voorzieningen op voorraad worden gehouden, al of niet op wijkniveau. Algemene voorzieningen zullen in de regel met een minimum aan procedures kunnen worden aangeboden: met geen of slechts een lichte toegangstoets en zonder eigen bijdragen.

De voordelen van deze algemene voorzieningen zijn een snelle en simpele oplossing van de problemen, zonder bureaucratie en zonder eigen bijdragen. In plaats van de soms complexe advisering wordt in dit kader van het veel lichtere begrip toegangsbeoordeling gebruik gemaakt. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van deze algemene voorzieningen om daarmee de mogelijkheid van de aanvrager tot het kiezen voor een PGB in te perken. Voor zover de gemeente nog geen algemene voorzieningen heeft gerealiseerd bestaat onverminderd aanspraak op een individuele voorziening.

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Ad a.

Deze bepaling spreekt voor zich; zie ook de in artikel 43 van de Wet maatschappelijke ondersteuning opgenomen citeertitel van de wet.

Ad b.

Het compensatiebeginsel is via het amendement-Miltenburg c.s. (30 131, nr. 65) aan het wetsvoorstel toegevoegd. In het amendement is geen begripsomschrijving van dit begrip opgenomen. Gevolg hiervan is dat er in de wet een begripsomschrijving van het cruciale begrip compensatiebeginsel ontbreekt. Daarom staat de begripsomschrijving van het compensatiebeginsel in de verordening. Voor de begripsomschrijving is gebruik gemaakt van het briefadvies van de Raad voor de Volksgezondheid en de Zorg, de ‘uitvinder’ van het compensatiebeginsel. Voor wat betreft de gelijkwaardige uitgangspositie is gebruik gemaakt van de toelichting op het amendement, evenals voor wat betreft de termen zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het onderdeel “aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek” is afkomstig uit artikel 1, lid 1, onder a. van de Wvg.

Ad c.

De term “beperkingen” is ontleend aan de ICF, de International Classification of Functioning, Disability, and Health, opgesteld door de Wereld Gezondheidsorganisatie (World Health Organisation, onderdeel van de Verenigde Naties). Het genoemde amendement-Miltenburg stelt over de ICF: “Voor de gemeentelijke uitvoeringspraktijk biedt de International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF classificatie) een uniform begrippenkader dat als grondslag kan dienen om de behoefte aan voorzieningen in individuele gevallen vast te stellen.”

Ad d.

De begripsomschrijving van het begrip “persoon met beperkingen” is afgeleid van de begripsomschrijving van “beperkingen” en van de verschillende terreinen waarvoor op grond van de wet voorzieningen kunnen worden verstrekt. Daarnaast is vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten het onderdeel “aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek” toegevoegd. Mede in verband met de begrenzing van de doelgroep zal immers een objectief criterium nodig zijn. Hierdoor blijft jurisprudentie op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten ten aanzien van dit onderdeel op dit begrip van toepassing. Aan deze formulering is de nieuwe doelgroep “personen met een chronisch psychisch of psychosociaal probleem” toegevoegd. Deze doelgroep is afkomstig uit de AWBZ- regelgeving (Besluit zorgaanspraken). Hiermee sluit de begripsomschrijving aan bij de omschrijving genoemd in artikel 1, eerste lid , onderdeel g, onderdeel 5 en 6 van de wet.

Ad. e.

De begripsomschrijving van het begrip “ mantelzorger” is ontleend aan de begripsomschrijving van “mantelzorg” in de wet (artikel 1, lid 1 onder b, van de wet).

Ad f.

Deze begripsomschrijving komt uit de toelichting op eerder reeds genoemde amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad g.

Ook deze begripsomschrijving is, evenals de onder f. genoemde, ontleend aan de toelichting op het

amendement-Miltenburg c.s., dat het compensatiebeginsel aan de wet heeft toegevoegd.

Ad h.

Het gaat hier om direct of uit voorraad beschikbare voorzieningen, die met een minimum aan bureaucratie kunnen worden verstrekt. Daarbij valt te denken aan een scala van reeds bestaande of nog te ontwikkelen voorzieningen: collectief vervoer, scootermobielpools, algemene woonvoorzieningen als klussendiensten en voorzieningendepots, rolstoelpools en vrijwilligersdiensten. De verstrekkingsprocedure is eenvoudiger dan bij individuele voorzieningen: een beperkte toegangsbeoordeling, geen formele beslissing (beschikking) en geen eigen bijdragen. In de regel gaat het om eenvoudige en veel voorkomende voorzieningen die bedoeld zijn voor incidenteel of kortdurend gebruik. Kenmerk van algemene voorzieningen is tenslotte dat zij altijd in natura verstrekt worden en nooit als financiële tegemoetkoming of persoonsgebonden budget. Op verzoek zal er aan de aanvrager wel een beschikking kunnen worden afgegeven, zodat rechtsbescherming gewaarborgd is.

Ad i.

De bevoegdheid voor het vragen van een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening vloeit voort uit artikel 15 lid 1 van de wet. Deze kan op het inkomen worden afgestemd, zij het dat daarvoor op basis van artikel 15 lid 3 van de wet bij Algemene Maatregel van Bestuur nadere regels kunnen worden gesteld. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door middel van het vaststellen van het Besluit maatschappelijke ondersteuning. In de AmvB wordt bepaald wat de ruimte is die gemeenten hebben voor het vaststellen van eigen bijdragen, als ze daartoe willen overgaan.

Ad j.

Naturavoorzieningen zijn voorzieningen die niet in de vorm van enigerlei financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Daarbij kan worden gedacht aan verstrekking in huur, in bruikleen, in eigendom of in de vorm van dienstverlening.

Ad k.

Persoonsgebonden budget: een geldbedrag dat de aanvrager onder door het college bepaalde voorwaarden mag besteden aan een compenserende voorziening naar zijn keuze. Nadere uitwerking omtrent de relatie tussen diverse compenserende voorzieningen en daarbij behorende persoonsgebonden budgetten kan plaats vinden in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente.

Ad l.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Het is niet per se een kostendekkende vergoeding, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad m.

Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten het geval was, is het ook onder de Wet maatschappelijke ondersteuning niet de bedoeling dat de gemeentelijke overheid voorzieningen verstrekt, waarover de aanvrager, gezien zijn individuele situatie, ook zonder zijn handicap of beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningen worden als algemeen gebruikelijk beschouwd. Wat in een concrete situatie als algemeen gebruikelijk te beschouwen is, hangt af van de geldende maatschappelijke normen van het moment van de aanvraag. Het begrip “algemeen gebruikelijk” is geconcretiseerd in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Het begrip heeft vaak voor verwarring gezorgd, omdat algemeen gebruikelijke voorzieningen soms wel specifiek voor een handicap worden aangeschaft, maar vanwege hun algemeen gebruikelijke karakter toch niet vergoed worden. Om duidelijk te maken wat in de wet verstaan wordt onder dit begrip is de begripsomschrijving vanuit de jurisprudentie in de verordening opgenomen.

Het begrip “algemeen gebruikelijk” moet overigens niet worden verward met “gebruikelijke zorg”, zoals dat onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten is geformuleerd in beleidsregels. Het begrip “gebruikelijke zorg” komt onder de Wet maatschappelijke ondersteuning terug, zie hieronder.

Ad n.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast. Het betreft de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden als ze als leefeenheid een gezamenlijk huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van dat huishouden.

Ad o.

Het begrip “meerkosten” hangt nauw samen met het begrip “algemeen gebruikelijk”; deze twee begrippen zijn elkaars tegenhangers. De meerkosten zijn de kosten, die in een direct oorzakelijk verband staan met het compenseren van de ondervonden beperking of het psychosociaal probleem, zoals die zijn genoemd in artikel 1, lid 1, onder g, achtste volzin van de wet. Een met de persoon als de aanvrager vergelijkbaar persoon zonder die beperking of dat psychosociale probleem heeft deze meerkosten per definitie niet, omdat daarvoor in diens situatie geen noodzaak is. Mede op de bestrijding van deze meerkosten, dus de kosten die voor een persoon als de aanvrager niet algemeen gebruikelijk zijn, is de wet gericht.

Ad p.

Het uitgangspunt van deze begripsomschrijving ligt in het Protocol Gebruikelijke zorg, zoals tot aan de invoering van de wet door het Centrum Indicatiestelling Zorg werd toegepast als verzameling beleidsregels voor de AWBZ-indicatiestelling voor huishoudelijke zorg. Het is op enkele punten aangepast om te voorkomen dat problemen die in de AWBZ met dit begrip speelden ook naar de wet overgaan. Zo is in plaats van ‘volwassenen’ de term ‘meerderjarigen’ opgenomen en is het begrip ‘gemeenschappelijke huishouding voeren’ vervangen door het begrip ‘gemeenschappelijk een woning bewonen’.

Ad q.

De invoering van het persoonsgebonden budget maakt het opnemen van het begrip “budgethouder” noodzakelijk. De budgethouder is de persoon die de beschikking krijgt over het budget en over de besteding daarvan ook verantwoording af dient te leggen.

Ad r.

Met de begripsomschrijving van woonwagen is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals is opgenomen in de Woningwet.

Ad s.

De begripsomschrijving van standplaats is in overeenstemming met de begripsomschrijving zoals is opgenomen in de Woningwet.

Ad t.

De begripsomschrijving van woonschip is in overeenstemming met de begripsomschrijving zoals is opgenomen in de Huisvestingswet.

Ad u.

Met de begripsomschrijving van ligplaats is aangesloten bij de begripsomschrijving zoals is opgenomen in de Woningwet.

Ad v.

In de begripsomschrijving van hoofdverblijf is tot uitdrukking gebracht dat het gaat om een woonruimte die bedoeld is om permanent bewoond te worden en daar ook geschikt voor is. Woonruimten die niet aan deze criteria voldoen komen niet voor aanpassing in aanmerking, ook al dienen zij voor een gehandicapte tot woonverblijf. Vaak zal hier sprake zijn van niet toegestane permanente bewoning van recreatieverblijven. De gemeente heeft een compensatieplicht voor de in de gemeente woonachtige personen met een beperking. In eerste instantie geeft de gemeentelijke bevolkingsadministratie hierover uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden.

De gemeente waar de gehandicapte daadwerkelijk verblijft heeft een compensatieplicht voor het verlenen van voorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'dan wel zal staan ingeschreven' op te nemen voor situaties waarin de gehandicapte naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken.

Ad w.

Hierbij is aangesloten bij het begrip woonruimte als bedoeld in artikel 11, lid 1, onder a van de wet op de Huurtoeslag. Uit de toelichting van deze wet blijkt, dat, mede gelet op de omschrijving in de Huurprijzenwet en de jurisprudentie, er sprake is van een zelfstandige woonruimte:

als de ruimte voor particuliere bewoning geschikt is, een eigen afsluitbare toegangsdeur heeft en over een eigen toilet, eigen sanitair(niet gedeeld met anderen) beschikt, alsmede minimaal een tweepits kookgelegenheid heeft. Een en ander sluit ook aan bij de omschrijving van het begrip woonruimte, dat in Boek 7 in Titel 4, artikel 233 van het Burgerlijk wetboek(BW) is opgenomen. Hier wordt het begrip woonruimte omschreven, als een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige dan wel niet zelfstandige woning is verhuurd, dan wel een woonwagen of een standplaats, alsmede onroerende aangehorigheden. Volgens artikel 7:234 BW wordt onder zelfstandige woning verstaan de woning welke een eigen toegang heeft en welke de bewoner kan bewonen zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten de woning.

Voor eigen woningen is in de gemeentelijke verordeningen bepaald, dat voor de woonruimte zowel gebruikersbelasting als eigenarenbelasting op grond van de Verordening onroerende zaakbelastingen Steenwijkerland verschuldigd is of op grond van de vermelding in de kadastrale registratie als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht deze belasting verschuldigd zal zijn.

Dit laatste is opgenomen, omdat ook een woonvoorziening verstrekt kan worden in de meerkosten van een aanpassing aan een nog te bouwen woning, terwijl dat jaar nog geen onroerend zaakbelasting verschuldigd is, omdat de peildatum voor onroerend zaakbelasting op 1 januari is gesteld.

Ad x.

Het begrip gemeenschappelijke ruimte wordt omschreven als de ruimten die niet tot de onderscheiden woning behoren, zoals gangen en portalen en trappenhuizen die toegang verschaffen tot de woonruimte. De omschrijving kan uitgebreid worden met andere gemeenschappelijke ruimten die de gehandicapte moet kunnen gebruiken.

Ad y.

Een uitraasruimte is een ruimte die kan worden gedefinieerd als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge van een beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Een zeer specifieke voorziening derhalve, die alleen op basis van een specifieke noodzaak en op basis van een specifieke beperking kan worden verstrekt. Het zal in de regel gaan om een kleine, veilige en prikkelarme ruimte.

Ad z.

Onder woningaanpassing wordt verstaan woningaanpassingen van bouw- of woontechnische aard (onroerende woonvoorzieningen), die gericht zijn op het opheffen of verminderen van beperkingen, die een persoon met een beperking ondervindt bij het normale gebruik van zijn woonruimte.

Om voor deze voorzieningen in aanmerking te komen moet er sprake zijn van ergonomische beperkingen. Het criterium ergonomische beperkingen is dus gekoppeld aan bouw- of woontechnische voorzieningen.

Ad aa.

De compensatieplicht strekt zich uit tot de inwoners van de gemeente, de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geeft hierover uitsluitsel. Als de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen moet duidelijk zijn waar de aanvraag ingediend moet worden.

Ad bb.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Ad cc.

Deze bepaling spreekt voor zich.

Artikel 2. Voorwaarden voor verstrekking

Ad a.

Wat langdurig noodzakelijk is, is afhankelijk van de concrete situatie. Het kan, in tijd uitgedrukt, gaan om twee maanden, bijvoorbeeld bij mensen die in een terminaal ziektestadium verkeren. Het kan ook gaan om veertig jaar, in situaties waarin de beperking bijvoorbeeld aangeboren is en stabiel van aard is. Kenmerk is in beide genoemde situaties dat de ondervonden beperking, naar de stand van de medische wetenschap op het moment van de aanvraag, onomkeerbaar is. Er is dus redelijkerwijs geen verbetering te verwachten in de situatie van de aanvrager. Bij een wisselend beeld, waarbij verbetering in de toestand periodes van terugval opvolgen, kan echter uitgegaan worden van een langdurige noodzaak. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijke beperkingen heeft, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vast staat dat de handicap van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in het kader van deze verordening in aanmerking komt. Betrokkene kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de Thuiszorgorganisaties die opgezet zijn in het kader van de AWBZ. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig ligt zal van situatie tot situatie verschillen.

Ad b.

Uit jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep is gebleken dat de term goedkoopst adequate voorziening een Wvg-term was, en dat nu gesproken moet worden van goedkoopst compenserende voorziening.

Uit artikel 4 van de Wmo vloeit voort dat de aanvrager recht heeft op een voorziening die in zijn individuele situatie kan worden aangemerkt als compensatie. Voor gevallen waarin meer dan één voorziening als compensatie voor de vastgestelde beperkingen kan worden aangemerkt, bestaat slechts recht op de goedkoopste compenserende voorziening.

Ad c.

Het probleem van het individu dient op grond van de wet te worden gecompenseerd. Dat individueleprobleem staat dan ook centraal bij de beoordeling van de aanvraag voor een voorziening op grond van de wet.Elke aanvraag voor het verstrekken van een voorziening op grond van de wet wordt individueel afgewogen. In een gesprek met de aanvrager wordt eerst gekeken wat mensen zelf kunnen doen of regelen, ook financieel. Vervolgens wordt gekeken naar voorliggende voorzieningen en het sociaal netwerk van mensen: op welke manier kunnen deze worden ingeschakeld voor ondersteuning. Pas wanneer burgers zelf geen mogelijkheden kunnen creëren, kan een beroep worden gedaan op de individuele Wmo voorzieningen. Daarbij wordt zoveel mogelijk maatwerk geleverd en wordt gekeken naar wat burgers echt nodig hebben om deel te kunnen nemen aan de samenleving. Bij de vraag wat mensen zelf kunnen doen, speelt het inkomen van mensen ook een rol. Bepaalde kosten worden algemeen gebruikelijk geacht. Voor welke voorzieningen dit geldt en welk bijbehorend inkomen bij de individuele toetsing wordt meegewogen wordt vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland 2012.

Artikel 2, lid 2

Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden.

Artikel 2. lid 3

Ad a.

Algemeen gebruikelijke voorzieningen zijn voorzieningenwaarover een met de aanvrager vergelijkbare persoon, ook los van de beperking, zou kunnen beschikken. Deze voorzieningenhoeven niet te worden verstrekt. Dit beginsel wordt al tientallen jaren tijd gehanteerd in de sociale wetgeving (AAW/WAO, voormalige Wet-Rea, Wvg) en heeft tot een omvangrijke jurisprudentie geleid, die is vastgelegd in de definitie van dit begrip, zoals die is opgenomen in artikel 1, onder n. van deze verordening. Wat in een concreet geval algemeen gebruikelijk is, hangt dus in beginsel af van de aard van de gevraagde voorziening. Daarnaast speelt de -financiële- situatie van de aanvrager een rol, bezien in relatie tot de maatschappelijke normen op het moment van de aanvraag. Met name die financiële situatie van de aanvrager kan leiden tot een uitzondering op het beginsel dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Uit de bovengenoemde jurisprudentie blijkt immers dat een dergelijke uitzondering zich voordoet als het inkomen van de aanvrager – mede ten gevolge van aantoonbare kosten ten gevolge van zijn beperking, onder het in diens situatie geldende bijstandsniveau dreigt te geraken. Een andere uitzondering is het ten gevolge van een plotseling optredende handicap moeten vervangen van zaken die nog niet zijn afgeschreven; dat zou zonder die handicap immers ook niet gebeuren.

Ad b.

In de wet is, in tegenstelling tot de situatie bij de Wet voorzieningen gehandicapten, geen specifieke bepaling opgenomen waaruit blijkt dat de compensatieplicht zich beperkt tot in de gemeente woonachtige personen, hoewel artikel 11 van de wet spreekt over ingezetenen. Dit artikel moet opgenomen worden om te voorkomen dat er aanvragen binnenkomen bij gemeenten waar de aanvrager niet woonachtig is.

Ad c.

Als aanspraak bestaat op de gevraagde voorziening op grond van een andere regeling, bestaat er geen aanspraak op deze voorziening krachtens de Wmo.

Ad d.

Deze afwijzingsgrond is afkomstig uit de Modelverordening Wet voorzieningen gehandicapten, en is bedoeld voor situaties waarin gebruikte materialen voor problemen zorgen.

Ad e.

Het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw is vastgesteld in het Bouwbesluit 2003. Woonvoorzieningen die op dat uitrustingsniveau worden verstrekt, zijn in beginsel van voldoende kwaliteit; duurdere of andere voorzieningen hoeven niet te worden verstrekt. Een duidelijke begrenzing derhalve. Garages bijvoorbeeld vallen daarom niet onder dit niveau.Alleen in die gevallen dat bijvoorbeeld vanuit welstandstoezicht hogere eisen worden gesteld, kan het college hierop een uitzondering maken.

Adf. en g.

In artikel 2 lid 2, onder f. en g. geeft de verordening een tweetal gronden voor weigering aan. Onder f. wordt gedoeld op de situatie dat de aanvrager een voorziening aanvraagt nadat deze reeds door de aanvrager gerealiseerd of aangekocht is. Omdat het college dan geen mogelijkheden meer heeft de voorziening volgens het vastgestelde beleid te verstrekken, noch anderszins invloed heeft op de te verstrekken voorziening, kan in deze situatie de voorziening worden geweigerd. Door deze regeling wordt voorkomen dat een voorziening waar vroegtijdig mee is begonnen uiteindelijk niet overeenstemt met hetgeen het college als goedkoopst compenserende voorziening beschouwt. Het college kan bijvoorbeeld ook factoren mee laten wegen die buiten de woonruimte van de aanvrager gelegen zijn, zoals een beschikbare aangepaste of goedkoop aan te passen woning elders, of een losse woonunit, waardoor een woningaanpassing wellicht niet noodzakelijk is.

Pas nadat het college een positieve beschikking voor een verhuiskostenvergoeding heeft gegeven, komt een aanvrager hiervoor in aanmerking. Pas nadat advies is verkregen en de gemeente een afweging heeft gemaakt welke oplossing het meest compenserend is kan de aanvragertot verhuizen overgaan. Met deze voorwaarde wordt tevens voorkomen dat de gemeente achteraf, nadat de aanvragerreeds is verhuisd, met een claim voor een verhuiskostenvergoeding geconfronteerd wordt. In bepaalde gevallen kan het echter nodig zijn dat de aanvrager snel moet beslissen omdat de woning anders aan een andere woningzoekende wordt toegewezen. In deze of andere urgente gevallen is het verkrijgen van toestemming van het college ook voldoende. Maar in alle gevallen dient de aanvrager voorafgaand aan de verhuizing schriftelijk toestemming van de gemeente te hebben verkregen. Het hoeft hier uiteraard niet te gaan om de feitelijke verhuizing, maar om een situatie waarin men bepaalde onomkeerbare stappen heeft gezet die in de regel voorafgaan aan een verhuizing, zoals het sluiten van een koop- huur- of erfpachtovereenkomst inzake de te betrekken woning.

Onder g. wordt in dit artikel aangegeven dat de aanvraag geweigerd kan worden als het gaat om een vergoeding of verstrekking die reeds eerder heeft plaatsgehad, terwijl het de aanvrager verwijtbaar is dat het middel verloren is gegaan, bijvoorbeeld door roekeloosheid of verwijtbare onachtzaamheid, dus niet indien de aanvrager geen schuld treft. Indien een ander aansprakelijk is voor het verloren gaan, dient bekeken te worden of het mogelijk is deze derde door de aanvrager hiervoor aansprakelijk te doen stellen om zodoende de kosten te kunnen verhalen. Indien in een woning een verstelbare keuken of een andere dure voorziening is aangebracht heeft dit gevolgen voor de te verzekeren waarde van de opstal.

Artikel 3. Besluitvorming, nadere regels en nadere voorwaarden

Met deze bepaling wordt aangegeven dat het de bevoegdheid van het college is om zo nodig nadere besluiten te nemen en om het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland vast te stellen en zo nodig te wijzigen.

HOOFDSTUK 2. VORM VAN TE VERSTREKKEN INDIVIDUELE VOORZIENINGEN

Artikel 4. Keuzevrijheid

De in artikel 6 van de wet genoemde verplichting om bij een aanspraak op een individuele voorziening de keuze te bieden tussen een persoonsgebonden budget en een naturaverstrekking, is niet absoluut. Er kunnen overwegende bezwaren bestaan om niet over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget. Het college kan regels stellen om af te wegen in welke gevallen er sprake is van bezwaren van overwegende aard, die reden zijn om geen persoonsgebonden budget te verstrekken. Naast deze keuzevrijheid bestaat er nog een tweede vorm van keuzevrijheid: namelijk de vrijheid om bij voorzieningen in natura te kiezen uit meerdere aanbieders.

Artikel 5. Voorziening in natura

Het doel van deze bepaling is het vastleggen van de rechten en plichten van het college en de aanvrager. Deze bepaling ziet op de situatie waarin het college een derde inschakelt voor verstrekking van naturavoorzieningen en deze derde eigenaar blijft van de te verstrekken voorziening of wanneer het college een derde inschakelt voor het verlenen van zorg. Als een voorziening in eigendom wordt verstrekt is er uiteraard niet een dergelijke overeenkomst nodig.

Artikel 6. Financiële tegemoetkoming.

Om te waarborgen dat de verstrekte financiële tegemoetkoming wordt besteed aan een noodzakelijke voorziening, en niet aan zaken die los staan van de doelen die met de wet worden beoogd, kunnen bij beschikking voorwaarden worden verbonden aan de verstrekking van een tegemoetkoming op grond van de wet. Deze bepaling, die moet worden bezien in relatie tot de bepalingen uit hoofdstuk 7 van deze verordening, biedt daartoe de mogelijkheid.

Artikel 7. Persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget dient gezien te worden als een manier waarop een toegekende voorziening wordt verstrekt. De onder lid 1, onder a., van dit artikel genoemde bepaling spreekt dan ook voor zich en sluit aan op de bepaling in artikel 6 van de wet. Hierin is vastgelegd dat alleen bij toekenning van individuele voorzieningen in beginsel de keuze voor een persoonsgebonden budget moet worden geboden. Algemene voorzieningen vallen niet onder deze eis.

Onder b. is bepaald dat de hoogte van het persoonsgebonden budget is gekoppeld aan de tegenwaarde van de te verstrekken goedkoopst compenserende voorziening. Er moet immers een referentiebedrag zijn, waarop het persoonsgebonden budget kan worden gebaseerd. “Goedkoopst compenserend” is een objectief vaststelbaar referentiepunt. Voorts kan een aanvullend bedrag worden vastgesteld voor de instandhoudingskosten van de voorziening. Voor de diverse soorten voorzieningen zal een nadere regeling moeten worden gegeven in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, dat door het college moet worden vastgesteld.

Lid 1, onder c. bepaalt dat het college de omvang van een persoonsgebonden budget bepaalt. Het zal immers gaan om een veelheid van verschillende persoonsgebonden budgetten voor verschillende voorzieningen. Daarbij zullen, ter bevordering van de rechtsgelijkheid, eenduidige richtlijnen noodzakelijk zijn. Invulling van deze richtlijnen vindt plaats in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland en de beleidsregels.

Verder is onder d. bepaald dat er, om misverstanden zoveel mogelijk te voorkomen, het persoonsgebonden budget onder voorwaarden met betrekking tot de besteding wordt verstrekt.

Lid 2 bepaalt dat in elk geval de belangrijkste aspecten van het persoonsgebonden budget in de toekenningsbeschikking worden vastgelegd. Het gaat om de omvang ervan (de hoogte van het budget), maar het kan ook gaan om de periode waarover het wordt toegekend. Het spreekt voor zich dat dergelijke beschikkingen uiterst zorgvuldig worden geformuleerd.

In lid 3 is neergelegd de algemene eis dat er een program van eisen wordt vastgesteld, waarin wordt aangegeven aan welke eisen de met het persoonsgebonden budget te verwerven voorziening moet voldoen. Het program van eisen is dus een belangrijk document; als niet aan het program van eisen wordt voldaan kan dat gevolgen hebben voor de afrekening van het toegekende budget.

Lid 4 regelt tenslotte de feitelijke betaling van het persoonsgebonden budget. Over de wijze waarop de betaling plaatsvindt kunnen door het college nadere regels worden gesteld. Gedacht kan worden aan betaling in termijnen, bijvoorbeeld bij hulp bij het huishouden of in situaties waarin er twijfels zijn over het budgetbeheer. Zo kunnen financiële risico’s voor de gemeente worden beperkt en worden aanvragers minder snel geconfronteerd met hoge terugvorderingbedragen.

Lid 5 en 6

De gemeente is zelf verantwoordelijk voor de rechtmatige en doelmatige besteding van gelden op grond van de wet, en heeft ook zelf de bevoegdheid om vast te stellen in hoeverre er wordt gecontroleerd of aanvragers hun persoonsgebonden budgets besteden conform de toekenningsvoorwaarden. Het is dus aan de raad en het college om te bepalen hoe die controle plaatsvindt en daarbij de afweging te maken tussen volledige controle en steekproefsgewijze controle.

Op basis van steekproefsgewijze controle wordt een bepaald gedeelte van de toegekende persoongebonden budgetten gecontroleerd via het opvragen van gegevens bij de budgethouders.

Mocht uit de controle blijken dat er aanleiding is het toegekende persoonsgebonden budget van de budgethouder terug te vorderen, dan dient de in hoofdstuk 7 genoemde procedure te worden gevolgd.

Artikel 8. Eigen bijdragen en eigen aandeel

Artikel 15 van de wet biedt de mogelijkheid bij verstrekking van voorzieningen in natura of een persoonsgebonden budget eigen bijdragen te vragen. Artikel 19 van de wet biedt de mogelijkheid de hoogte van financiële tegemoetkomingen af te stemmen op het inkomen van degene aan wie maatschappelijke ondersteuning wordt verleend: het zogeheten eigen aandeel. In dit artikel stelt de raad vast van deze mogelijkheid gebruik te maken, zoals opgedragen in artikel 15 lid 1 van de wet. Bovendien wordt bepaald dat de wijze waarop dit wordt uitgevoerd door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland wordt vastgelegd. De Raad heeft hierbij ingevolge de Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid binnen de grenzen, die de Algemene Maatregel van Bestuur stelt, de verschillende bedragen vast te stellen. Het eigen bijdrage beleid zoals dat gold onder de Awbz wordt, voor zover niet in strijd met de Algemene Maatregel van Bestuur, zoveel mogelijk gehandhaafd.

Bij het stellen van een inkomensgrens bij een inkomen boven een bepaalde grens wordt ervan uitgegaan dat een bepaalde voorziening, bijvoorbeeld het bezit van een personenauto, algemeen gebruikelijk wordt geacht. Iemand met een dergelijk inkomen wordt geacht de kosten van het lokaal vervoer of bezit van een auto zelf te kunnen dragen.

HOOFDSTUK 3. WOONVOORZIENINGEN

Artikel 9. Vormen van woonvoorzieningen

De woonvoorziening kan worden verstrekt in vier hoofdvormen:

Ad a.

de algemene woonvoorziening. Hierbij moet worden gedacht aan een mogelijkheid om snel oplossingen voor vaak minder complexe woonproblemen te krijgen. Te denken valt aan klussendiensten, snel beschikbare voorzieningen uit depot en mogelijk andere, nog te ontwikkelen voorzieningen;

Ad b.

een woonvoorziening in natura. Dergelijke woonvoorzieningen worden niet in de vorm van financiële tegemoetkoming -op individuele basis- verstrekt, bijvoorbeeld de losse tillift of een douchestoel;

Ad c.

het persoonsgebonden budget, bijvoorbeeld een verhuiskostenvergoeding;

Ad d.

de financiële tegemoetkoming voor woningeigenaren die niet zelf huren en soms ook

rechtspersoon zijn. Deze financiële tegemoetkoming wordt genoemd in artikel 7 lid 2 van de wet.

Artikel 10. Primaat algemene woonvoorzieningen en recht op individuele woonvoorzieningen

In eerste instantie zal worden bezien of een woonprobleem kan worden opgelost met een algemene voorziening. Deze voorziening heeft voorrang bij het zoeken naar een oplossing voor een voor de wet relevant woonprobleem, dus een probleem bij het normale gebruik van de woning, zie de toelichting op het amendement dat leidde tot artikel 4 van de wet (amendement Miltenburg c.s., 30 131, nr. 65). Als een algemene voorziening niet volstaat als oplossing ofwel niet aanwezig is in de gemeente, moet het probleem middels een individuele voorziening worden opgelost; dat kan zijn een woonvoorziening in natura of een persoonsgebonden budget.

Artikel 11. Soorten individuele woonvoorzieningen

Ad a.

Het college kan besluiten om een tegemoetkoming te verstrekken in de verhuis- en inrichtingskosten, indien verhuisd wordt naar een aangepaste of een goedkoper aan te passen woning dan de reeds bewoonde woning . Het college maakt de afweging tussen verstrekking van een tegemoetkoming in de verhuiskosten en een woningaanpassing. Uitgangspunt van het gemeentelijk beleid is dat zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de voorraad aangepaste woningen in de gemeente.

Ad b.

Een bouwkundige of woontechnische woningaanpassing is een aanpassing van de woning zelf, ter compensatie van de problemen die in de woning spelen ten aanzien van de bewoner met een beperking.

Ad c.

Onder een woonvoorziening waarbij geen sprake is van een ingreep van bouw- of woontechnische aard zal in de praktijk met name een persoonsgebonden budget voor woningsanering i.v.m. CARA verstaan worden. Ook kan onder deze categorie worden begrepen hulpmiddelen voor baden, wassen en douchenwelke niet nagelvast aan de woning zijn bevestigd, alsmede mobiele patiëntenliften. Deze laatste twee categorieën roerende woonvoorzieningen kunnen ook in de vorm van een voorziening in natura worden verstrekt, bijvoorbeeld in bruikleen of huur, zodat hergebruik mogelijk is.

Ad d.

Het college kan besluiten om voor de reparatie, onderhoud en keuring van sommige voorzieningen een financiële tegemoetkoming te verstrekken om een langdurig en veilig gebruik er van te waarborgen.

Ad e.

Als tijdens de realisatie van de aanpassingen aan de woning deze niet bewoond kan worden kan aan de aanvrager een vergoeding worden verleend in de kosten van tijdelijke huisvesting.

Ad f.

De gemeente heeft er belang bij dat een aangepaste woning voor de doelgroep beschikbaar blijft. Als de verwachting bestaat dat binnen afzienbare tijd een geschikte kandidaat voor de woning kan worden gevonden is het redelijk dat de gemeente een bijdrage levert in de huurderving bij leegstand.

Ad g.

Omdat met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet wordt beoogd om het inhoudelijke beleidsterrein ten opzichte van de vervallen Wet voorzieningen te verbreden, noch om dat te versmallen, is de uitraasruimte als woonvoorziening opgenomen. Een uitraasruimte is een ruimte die gedefinieerd kan worden als een verblijfsruimte, waarin een persoon die tengevolge vaneen beperking in de vorm van een ernstige gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoont, zich kan afzonderen of tot rust kan komen.

Artikel 12. Uitbetaling

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 13. Het primaat van de verhuizing

Al onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold de regel dat bij een aanvraag voor een woningaanpassing eerst werd bezien of verhuizing naar een andere woning een oplossing kon bieden. Dit is het zogenaamde primaat van de verhuizing. In feite gaat het om een uitwerking van de regel dat in beginsel wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende voorziening. De mogelijkheid tot het hanteren van het primaat van de verhuizing is onder de Wet voorzieningen gehandicapten in de jurisprudentie erkend, zij het dat wel enkele duidelijke voorwaarden zijn gesteld. In de eerste plaats moeten de financiële gevolgen van de verhuizing voor de woonlasten binnen aanvaardbare financiële grenzen vallen, een eis die ook onder deze wet gesteld kan worden.

Verder moet duidelijk zijn dat de oplossing in de vorm van een verhuizing kan worden gerealiseerd binnen een uit het advies blijkende medisch verantwoorde termijn. Ook diverse andere relevante aspecten, nader uit te werken in de gemeentelijke beleidsregels, kunnen, afhankelijk van de situatie een rol spelen bij de afweging omtrent het toepassen van het primaat van de verhuizing in een concreet geval.

Artikel 14. Hoofdverblijf

Lid 1

In tegenstelling tot de Wet voorzieningen gehandicapten wordt in de wet niet expliciet vermeld dat de gemeentelijke compensatieplicht alleen geldt voor de inwoners van de gemeente. Artikel 11 van de wet geeft echter wel een aanwijzing in die richting door vermelding van “ingezetenen”, mede gezien het feit dat er met de wet geen inhoudelijke uitbreiding van de werking van de Wet voorzieningen gehandicapten is beoogd.

In eerste instantie geeft de gemeentelijke basisadministratie uitsluitsel. Voor bepaalde gezondheidszorginstellingen geldt dat de bewoners een briefadres elders kunnen aanhouden. De gemeente waar de aanvrager van de voorziening daadwerkelijk verblijft heeft de verplichting tot compensatie van beperkingen. In het geval van Awbz-bewoners heeft deze verplichting geen betrekking op de woonvoorzieningen. Het is noodzakelijk de zinsnede 'of zalhebben' op te nemen voor situaties waarin de aanvrager naar een andere gemeente wil verhuizen en in die gemeente een woning wil laten bouwen of aanpassen voordat deze daadwerkelijk wordt betrokken, zie ook artikel 15, onder b.

Lid 2 t/m 6

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren Awbz-bewoners uitgesloten van het recht op woonvoorzieningen. Een bovenwettelijke uitzondering hierop werd door gemeenten gemaakt voor het zogenaamde bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Deze uitzondering was gebaseerd op de verordening. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht in te krimpen of uit te breiden, is de optie van het bezoekbaar maken ook weer in de verordening opgenomen. “Bezoekbaar maken” wordt in de verordening gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd, zie lid 4. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten werd hiervoor vaak een bedrag gehanteerd dat gelijk was aan het bedrag voor een verhuiskostenvergoeding.

Artikel 15. Beperking op het recht op een woonvoorziening

Om in aanmerking te komen voor woonvoorzieningen moet ereen duidelijke samenhang zijn tussen de ondervonden woonproblemen en de beperking die men heeft. Aanvragen voor woonvoorzieningen die hun oorzaak vinden in andere factoren dan die beperking, kunnen worden geweigerd.

Lid 1, onder a.

Het wegnemen en opheffen van problemen die voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen valt niet onder de compensatieplicht. Zo komen vocht en tocht bijvoorbeeld in veel woningen voor. Het oplossen van deze problemen moet gezien worden als een woningverbetering. Dit betekent niet dat belemmeringen die voortvloeien uit bijvoorbeeld cara niet op grond van de Wmo zouden kunnen worden weggenomen.

Lid 1, onder b.

Als een persoon met beperkingen verhuist, zal deze, in relatie tot die beperkingen, moeten zoeken naar een zo geschikt mogelijke woning. Het is niet de bedoeling dat men zo maar een ongeschikte woning kiest en vervolgens de rekening voor aanpassingen bij de gemeente indient.

Lid 1, onder c.

Dit lid is opgenomen om te voorkomen, dat illegaal permanent bewoonde vakantiewoningen en andere niet voor permanente bewoning bedoelde ruimten moeten worden aangepast aan de handicap van de bewoner.

Lid 2, onder a en b

Onder a. wordt de verhuizing naar een niet compenserende woning genoemd als weigeringsgrond voor woonvoorzieningen. Niet de ondervonden beperking, maar de verhuizing naar een niet geschikte woningis dan de voornaamste oorzaak van de ondervonden problemen. Deze bepaling heeft voornamelijk betrekking op situaties waarin men gaat verhuizen zonder specifieke reden, maar gewoon omdat men daar zin in heeft. Uitzondering in deze bepaling is de zogeheten “belangrijke reden”. Daarbij moet gedacht worden aan een verhuizing vanwege samenwoning, huwelijk of het aanvaarden van werk elders.

Artikel 16. Tegemoetkoming verhuis- en (her)inrichtingskosten

Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en (her)inrichtingskosten, moet de gehandicapte bij normaal gebruik in zijn huidige woning, belemmeringen ondervinden die in de nieuwe woonruimte worden weggenomen of aanzienlijk worden verminderd.

Soms zijn er in de nieuwe woning nog enkele aanpassingen nodig om dit te realiseren. Daarom wordt een tegemoetkoming toegekend: bij verhuizing naar een geschikte woning en zo nodig ook bij verhuizing naar een woning die verbouwd moet worden.

Een financiële tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten kan ook nog verstrekt worden aan een niet-gehandicapte indien een aangepaste woning wordt vrijgemaakt.

Indien bijvoorbeeld de partner of familie, na overlijden of uit huis plaatsing van de gehandicapte, in een aangepaste woning achterblijft, kan de gemeente het vrijwillig verhuizen uit de aangepaste woning aantrekkelijk maken door het aanbieden van een tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en inrichting.

In een aantal gevallen wordt voor een verhuizing geen financiële tegemoetkoming verstrekt, ook al is er sprake van belemmeringen in het normale gebruik van de woning. Het gaat hier om een verhuizing naar een Awbz-inrichting, een verzorgingstehuis of een andere onzelfstandige woonzorgvorm. Een kamer in een dergelijke instelling valt niet onder de definitie van zelfstandige woonruimte. Ook ten behoeve van een verhuizing naar een vakantiewoning of een andere woning die niet geschikt is om het hele jaar te bewonen worden geen verhuis- en inrichtingskosten vergoed.

Artikel 17. Woon- en verblijfsruimten waarvoor geen woonvoorzieningen worden verstrekt

Een persoonsgebonden budget, een financiële tegemoetkoming voor het treffen van voorzieningen of een voorziening in natura wordt alleen verstrekt als het woonruimten betreft die als zelfstandige woonruimte in het kader van de Wet op de huurtoeslag ook als zodanig aangemerkt worden. Eenuitzondering zijn aanpassingen aan woonschepen, binnenschepen en woonwagens

Artikel 18. Het verwerven van grond

Voor het realiseren van sommige woningaanpassingen kan het nodig zijn dat extra grond moet worden gekocht. Om in aanmerking te kunnen komen voor een dergelijke vergoeding, moet vast staan dat het omwille van ergonomische belemmeringen noodzakelijk is dat een woning wordt uitgebreid of dat een aanbouw wordt gerealiseerd.

Artikel 19. Aanpassing gemeenschappelijke ruimten

Op basis van het feit dat voorzieningen op grond van de wet in hoofdzaakzijn gericht op het individu, worden in beginsel geen voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten van wooncomplexen verstrekt. Evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten gold, zijn er uitzonderingen gemaakt voor het treffen van voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten, als zonder deze woningaanpassing(en) de woonruimte voor de gehandicapte, die in deze woonruimte zijn hoofdverblijf heeft ontoegankelijk blijft.

Bij gebouwen, gebouwd of gerenoveerd na 1 januari 1995, welke bestemd zijn voor de huisvesting van ouderen of gehandicapten, wordt er van uitgegaan, dat reeds bij de bouw/renovatie rekening is gehouden met aspecten van bereikbaarheid en toegankelijkheid. In deze wooncomplexen worden voorzieningen bedoeld om woonruimten voor gehandicapten toegankelijk te maken als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Artikel 20 en 21. Aanpassing woonwagen/woonschip

Voor het aanpassen van een woonwagen of een woonschip is een bijdrage mogelijk gelijk aan een door het college in het Besluit maatschappelijke ondersteuning vast te stellen maximumbedrag. De bijdrage is inclusief eventuele aanpassingen aan de stand- c.q. ligplaats van de woonwagen of woonschip.

In het verstrekkingenboek worden voorwaarden gesteld met betrekking tot de technische levensduur, de stand- c.q. ligplaats en woonvergunning.

Artikel 22. Beperking in verband met levensduur woonwagen en woonschip

Indien de technische levensduur van de woonwagen of het woonschip minder dan vijf jaar is of de standplaats van de woonwagen binnen vijf jaar voor opheffing in aanmerking komt of het woonschip niet ten minste nog vijf jaar op de ligplaats mag liggen, bedragen de maximale aanpassingskosten € 1.000,00.

Artikel 23. Aanpassing binnenschip

Een financiële tegemoetkoming in de aanpassingskosten van een binnenschip worden verder slechts verleend indien de aanpassing betrekking heeft op het voor de schipper, de bemanning en hun gezinsleden bestemde gedeelte van het verblijf als bedoeld in het Binnenschepenbesluit en het betreffende binnenschip.

Artikel 24. Kosten in verband met onderhoud, keuring en reparatie

Het college kan voor de reparatie, onderhoud en keuring van sommige voorzieningen een financiële tegemoetkoming verstrekken. Het gaat daarbij om stoelliften, rolstoel- of sta-plateauliften, woonhuisliften, hefplateauliften, balansliften, de mechanische inrichting voor het verstellen van de hoogte van een keukenblok, wastafel of bad en elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren.

Artikel 25. Kosten in verband met tijdelijke huisvesting

Als tijdens de realisatie van de aanpassingen aan de woning deze niet bewoond kan worden kan aan de aanvrager een vergoeding worden verleend in de kosten van tijdelijke huisvesting.

Artikel 26. Huurderving

Het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van huurderving kan gezien worden als een van de instrumenten waardoor de medewerking van verhuurders sneller verkregen kan worden. Gemeente en verhuurders hebben er beiden belang bij dat reeds aangepaste woningen weer opnieuw aan een andere gehandicapte toegewezen worden. Om woningen te reserveren voor gehandicapten kan het voorkomen dat de woning een aantal maanden leeg zal staan. Het is niet een automatisme dat de gemeente bijdraagt in de kosten van huurderving. De gemeente heeft er echter ook belang bij dat een aangepaste woning voor de doelgroep beschikbaar blijft. Als de verwachting bestaat dat binnen afzienbare tijd een geschikte kandidaat voor de woning kan worden gevonden is het ook redelijk dat de gemeente hieraan een bijdrage levert.

Artikel 27. Aanvang werkzaamheden en inzicht in woning

Een financiële tegemoetkoming voor het aanbrengen van woningaanpassingen kan alleen worden verkregen wanneer met de start van de werkzaamheden wordt gewacht tot na de beslissing op de aanvraag of als toestemming is verleend met de werkzaamheden te beginnen. Dit om te voorkomen, dat de woning niet op compenserende wijze wordt aangepast. Verder dienen betrokkenen de door het college aangewezen ambtenaar: toegang te verlenen tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt verricht, inzicht te bieden in bescheiden en tekeningen en de gelegenheid te geven tot het controleren van de gerealiseerde woningaanpassing.

Artikel 28. Gereedmelding woningaanpassing

De financiële tegemoetkoming wordt uiteindelijk door burgemeester en wethouders vastgesteld indien zij kunnen instemmen met het verzoek tot vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. Hetgeen inhoudt dat de woning overeenkomstig het door de gemeente vastgestelde programma van eisen is aangepast.

Artikel 28a. Terugbetaling bij verkoop

Met dit artikel wordt kapitaalvernietiging voorkomen. De woningeigenaar is bij verkoop verplicht tot terugbetaling van een deel van de aanpassingskosten.

HOOFDSTUK 4. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL

Artikel 29. Vormen van vervoersvoorzieningen

Ad a.

Onder een algemene voorziening kan het opzetten van scootmobielpools, zoals in sommige verzorgingshuizen al op basis van de Wet voorzieningen gehandicapten mogelijk was, worden begrepen. Ook een collectieve vervoersvoorziening valt hieronder. In onze gemeente is dit niet een specifieke voorziening voor gehandicapten, maar een vorm van openbaar vervoer, welke wordt uitgevoerd door de Regiotaxi in de vorm van vraagafhankelijk vervoer. Daarnaast zijn er aantal organisaties in de gemeente die speciaal voor deze doelgroep vervoer verzorgen, maar nog niet het gehele gebied van de gemeente dekken.

Ad b.

Individuele voorzieningen in natura kunnen bestaan uit een diversiteit van vervoermiddelen, evenals onder de Wet voorzieningen gehandicapten. In de beleidsregels c.q. het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Ad c.

Een financiële tegemoetkoming is een geldbedrag dat is bedoeld om een bepaalde voorziening te verwerven. Deze vergoeding behoeft niet een kostendekkende te zijn, maar een bedrag, bedoeld als tegemoetkoming in de kosten.

Ad d.

Belangrijkste aanvulling ten opzichte van de Wet voorzieningen gehandicapten is het persoonsgebonden budget. De vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget door het college wordt in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Steenwijkerland uitgewerkt.

Artikel 30. Soorten vervoersvoorzieningen

Onder dit artikel wordt een diversiteit aan voorzieningen genoemd. In de beleidsregels c.q. het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Artikel 31. Het recht op een vervoersvoorziening

Door deze formulering is bepaald dat louter de aantoonbare beperkingen van de persoon in relatie tot de beperkingen van het bestaande vervoerssysteem bepalend zijn voor de vraag of, en zo ja in hoeverre de aanvrager in aanmerking komt voor een voorziening terzake. Hierbij wordt aangesloten bij de individuele vervoersbehoefte van de persoon met beperkingen, voor zover de kosten ervan beneden een door het college vast te stellen maximumbedrag per jaar blijven. De financiële tegemoetkoming is bedoeld voor verplaatsingen in de directe woon- en leefomgeving in het kader van het leven van alledag. De wet spreekt nu in artikel 4 lid 1, onder c. over “het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel”. Dit lijkt beperkter te zijn dan de zorgplicht onder de Wet voorzieningen gehandicapten, maar aangezien met de Wet maatschappelijke ondersteuning niet is beoogd de reikwijdte van de Wet voorzieningen gehandicapten te beperken of uit te breiden, is er geen reden om aan te nemen dat alleen de letterlijk lokale verplaatsingen onder de wet zullen vallen. Vandaar dat in dit artikel, conform de onder de Wet voorzieningen gehandicapten gevormde jurisprudentie, wordt uitgegaan van de eigen woon- of leefomgeving, met als uitzondering de bovenregionale zorgplicht, zoals die ook in de Wvg-jurisprudentie is omschreven. Sinds maart 2002 houdt de vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep onder de Wet voorzieningen gehandicapten in dat een vervoersvoorziening of een combinatie van voorzieningen de mogelijkheid moet bieden om op jaarbasis minimaal 1.500-2.000 kilometer af te leggen.

Algemeen criterium om in aanmerking te kunnen komen voor een vervoermiddel is het ten gevolge van een beperking niet kunnen gebruiken van het openbaar vervoer. Die regel stamt uit de aan de Wet voorzieningen gehandicapten voorafgaande AAW en wordt in de praktijk beoordeeld door te kijken naar de loopafstand van een aanvrager (de bekende 800-metergrens). Doordat de streekbus, bijvoorbeeld voor iemand met een functionele beperking niet toegankelijk is, heeft men recht op een vervoersvoorziening.

Bij de verstrekking van een gehandicaptenparkeerkaart of gehandicaptenparkeerplaats wordt gewerkt met het criterium dat iemand maximaal 100 meter kan lopen. Een mogelijkheid is deze loopafstand ook voor de scootmobiel te gaan hanteren. Met het oog op participatie wordt de grens in Steenwijkerland gelegd op 300 meter. Dit is een soepeler criterium dan 100 meter, want wie bijvoorbeeld nog maximaal 150 meter kan lopen, heeft in Steenwijkerland, dankzij de 300 meter grens nog recht op een scootmobiel.

Verder zijn in dit artikel bijzondere bepalingen opgenomen van uit de gemeentelijke Wvg-verordening met betrekking tot samenwonenden, personen die in verzorgingshuizen en dergelijke verblijven, samenloop van twee of meer vervoersvoorzieningen, kinderen en de wijze waarop de individuele vervoersbehoefte kan worden bepaald. In de beleidsregels c.q. het verstrekkingenbeleid wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden men voor een bepaald soort voorziening in aanmerking komt.

Artikel 32. Training gebruik vervoersvoorziening

Deze training is bedoeld om iemand vertrouwd te maken met een reeds verstrekte voorziening. De training vindt zo veel mogelijk plaats in de woonomgeving van de cliënt. Trainingen kunnen door de adviseur geïndiceerd worden. De cliënt kan ook zelf een aantal gewenningslessen aanvragen, wanneer hij zich onzeker voelt over het gebruik ervan. In de beleidsregels c.q. het verstrekkingenbeleid worden nadere voorwaarden uitgewerkt met betrekking tot de training.

HOOFDSTUK 5. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING

Artikel 33. Vormen van rolstoelvoorzieningen

De verstrekking voor een rolstoelvoorzieningen kan plaats vinden als een verstrekking in natura, een financiële tegemoetkoming en in de vorm van een persoonsgebonden budget voor rolstoelen voor het incidenteel of dagelijks zittend verplaatsen in en om de woning alsmede voor sportrolstoelen.

Artikel 34. Soorten rolstoelvoorzieningen

Onder de Wet voorzieningen gehandicapten waren rolstoelen in de wet zelf als aparte categorie voorzieningen opgenomen. In de Wet maatschappelijke ondersteuning is dat niet het geval, maar aangezien met deze wet niet wordt beoogd het beleidsterrein ten opzichte van de voorafgaande Wet voorzieningen gehandicapten te verbreden of te versmallen, wordt de rolstoel gehandhaafd als de enige voorziening waarmee beperkingen bij het verplaatsen in en rond de woning in het kader van de wet gecompenseerd kunnen worden. Een definitie van een rolstoel is niet te geven, daarom wordt hier onder het begrip “rolstoel” een rolstoel begrepen te worden de rolstoel zoals iedereen die kent. Deze rolstoel kan zowel handbewogen als elektrisch aangedreven zijn. Een (elektrische)trippelstoel wordt niet als rolstoel beschouwd en wordt niet op grond van de wet verstrekt. De trippelstoel valt onder de door de Regeling Zorgverzekering te verstrekken voorzieningen. Een rolstoel kan zowel worden gebruikt als een verplaatsingsmiddel voor binnen als voor buiten. Primair doel van de rolstoel is het zittend verplaatsen, omdat lopend verplaatsen, ook met op grond van andere regelingen te verstrekken voorzieningen als looprekken, rollators, wandelstokken en krukken niet of onvoldoende mogelijk is. Kosten van onderhoud en reparatie van de rolstoel vallen eveneens onder de wet.

De sportrolstoel valt in het kader van deze verordening onder het begrip rolstoel. Onder de Wet voorzieningen gehandicapten was de sportrolstoel, meestal verstrekt in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming, een bovenwettelijke voorziening die alleen op basis van de verordening werd verstrekt.

Artikel 35. Het recht op een rolstoel

In dit artikel is geregeld dat een aanvrager voor een rolstoel in aanmerking kan komen als het gaat om incidenteel of dagelijks gebruik van de rolstoel, waarbij aan aanvrager een rolstoel in natura, een financiële tegemoetkoming, of een persoonsgebonden budget voor de kosten van aanschaf van een rolstoel verstrekt kan worden, als de rolstoel voor het verplaatsen in en om de woning langdurig medisch noodzakelijk is.

Geen rolstoel wordt verstrekt als hulpmiddelen als krukken, een rollator, of andere hulpmiddelen een voldoende oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Wel kan, als dit noodzakelijk is, een rolstoel verstrekt worden in aanvulling op dergelijke voorzieningen, mits het gebruik incidenteel of dagelijks noodzakelijk is. De nadere verstrekkingscriteria worden vastgelegd in de beleidsregels.

Een sportrolstoel, in principe altijd te verstrekken als een persoonsgebonden budget, zal verstrekt worden als zonder de sportrolstoel sportbeoefening niet mogelijk is of zal zijn. Voor dit doel zijn er speciale sportrolstoelen ontwikkeld. Naast de gewone sportstoel is er ook nog de "wheeler". Dit is een sportrolstoel, die voor de lange afstandssport (marathon bijvoorbeeld) is ontwikkeld. De kosten voor onderhoud en reparatie zijn bij dit bedrag inbegrepen.

Artikel 36. Bruikleen of eigendom

Rolstoelvoorzieningen in natura worden door de rolstoelleverancier van de gemeente aan de aanvrager in bruikleen verstrekt. Een persoonsgebonden budget voor een sportrolstoel wordt maximaal éénmaal per drie jaar verstrekt.

Artikel 37. Training elektrische rolstoel

Indien daartoe aanleiding bestaat is het mogelijk om op grond van de verordening kosten te vergoeden van trainingen in het gebruik van een elektrische rolstoel. Dit kan zowel voor trainingen tijdens het adviestraject als voor trainingen na aflevering van de rolstol. Ook is dit mogelijk voor een zogenaamde proefplaatsing.

Artikel 38. Aanspraak op rolstoelvoorzieningen voor Awbz-bewoners

Recht op een op grond van de Awbz verstrekte rolstoel aan Awbz-bewoners bestaat alleen indien de Awbz-bewoner zowel de Awbz-functie “verblijf”, als de functie “behandeling” geniet in één en dezelfde erkende Awbz-instelling. Als een Awbz-bewoner niet aan deze voorwaarde voldoet, is er ook geen recht op een Awbz-rolstoel, en zal er door de gemeente een rolstoel moeten worden verstrekt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning.

HOOFDSTUK 6. HULP BIJ HET HUISHOUDEN

Artikel 39. Vormen van hulp bij het huishouden

In artikel 4 lid 1 van de wet wordt het college opgedragen om voorzieningen aan te bieden ter ondersteuning van het voeren van een huishouden. In deze verordening wordt dit onderdeel opgesplitst in twee onderdelen. In hoofdstuk 3 van deze verordening gaat het om “woonvoorzieningen, in hoofdstuk 6 om de voorziening “hulp bij het huishouden”. Bij het interpreteren van het begrip “voeren van een huishouden” is er van uitgegaan dat een persoon pas behoefte kan hebben aan hulp bij het huishouden indien dat huishouden in een voor hem geschikte woning is gesitueerd. Vandaar dat de onder de Wet voorzieningen gehandicapten bestaande woonvoorzieningen onder dit begrip zijn gebracht.

Onder de Awbz werd gesproken van de functie huishoudelijke verzorging. Om aan te geven dat onder de Wmo sprake is van een eigen begrip wordt in deze verordening het begrip ‘hulp bij het huishouden’ geïntroduceerd.

Hulp bij het huishouden kan in drie vormen als voorziening worden aangeboden.

Onder a. wordt genoemd de algemene voorziening; een snelle en eenvoudige dienstverleningsoplossing zonder veel administratieve rompslomp voor gemeente en aanvrager. Gedacht moet worden aan vormen van direct beschikbare hulp bij het huishouden vanuit bijvoorbeeld een wijksteunpunt, met name voor eenvoudige werkzaamheden, al dan niet op basis van een kortdurende hulpbehoefte.

Onder b. wordt genoemd de hulp bij het huishouden in natura. Ook hier gaat het om een vorm van persoonlijke dienstverlening, net als bij de onder a. genoemde vorm. Het verschil zit echter in de toekenningsprocedure, die meer op de persoon is afgestemd, en in de regel meer geschikt zal zijn voor de wat grotere en langduriger behoefte aan hulp.

Onder c. is genoemd het persoonsgebonden budget (Pgb) voor hulp bij het huishouden. Met dit Pgb moet de aanvrager zelf hulp inhuren.

Artikel 40. Primaat van de algemene hulp bij het huishouden

In artikel 40 lid 1 wordt geregeld onder welke basisvoorwaarden men gebruik kan maken van een algemene voorziening voor hulp bij het huishouden, indien deze in de gemeente voorhanden is. In onze gemeente wordt de Wmo Richtlijn indicatieadvisering hulp bij het huishouden Steenwijkerland 2012 als toegangscriterium voor hulp bij het huishouden gehanteerd. In aanmerking komen in eerste instantie personen met een aantoonbare beperking ten gevolge van ziekte of gebrek. Verder komen in aanmerking mantelzorgers in het kader van de zogenaamde ‘respijtzorg’, dat wil zeggen als de noodzaak aanwezig is om mantelzorgers te ontlasten. Nota bene: het is daarbij niet de bedoeling van de wetgever dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt is wel degelijk mogelijk. Algemeen aangeboden hulp bij het huishouden is in de vorm van een primaat in deze verordening neergelegd. Dat houdt in dat in eerste instantie wordt bezien of deze vorm van hulp bij het huishouden het probleem op compenserende wijze kan oplossen.

Als de in het vorige lid genoemde algemene voorziening onvoldoende compenserend is of niet aanwezig is, komt de individuele voorziening voor hulp bij het huishouden aan de orde. Lid 2 moet dus in samenhang met lid 1 worden gelezen. De individuele voorziening kan bestaan uit een voorziening in natura of uit een persoongebonden budget. Het college bepaalt wanneer iemand voor een persoonsgebonden budget in aanmerking kan komen. Deze criteria zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente.

Artikel 41. Gebruikelijke zorg

Bij het vaststellen van de aanspraak op hulp bij het huishouden wordt allereerst bezien of en in hoeverre eventueel andere personen binnen de leefeenheid zelf de problemen kunnen oplossen. Deze ontwikkeling is al onder de Awbz-indicatiestelling in gang gezet vanaf het midden van de jaren ’90 van de vorige eeuw. Voorzover de ondervonden problemen door middel van dergelijke gebruikelijke zorg kunnen worden opgelost, is er geen aanspraak op hulp bij het huishouden. Als de zorg langer duurt dan drie maanden en voorzover dit meer dan acht uur per week is, wordt deze zorg mantelzorg genoemd. De Wmo Richtlijn indicatieadvisering hulp bij het huishouden Steenwijkerland 2012 is aangewezen als criterium om te bepalen op welke wijze er rekening wordt gehouden met gebruikelijke zorg bij het vaststellen van een aanspraak op een voorziening voor hulp bij het huishouden.

Artikel 42 en 43 Omvang van de hulp bij het huishouden en het persoonsgebonden budget

In de AWBZ werd de omvang van hulp bij het huishouden uitgedrukt in klassen. Klassen zijn te vergelijken met standaardporties. Een klasse was gekoppeld aan een minimaal en een maximaal aantal uren per week binnen een vaste bandbreedte. In eerste instantie is deze systematiek gehandhaafd. Onder de Wmo wordt in Steenwijkerland de omvang van hulp bij het huishouden nu, mede naar aanleiding van recente jurisprudentie, uitgedrukt in het daadwerkelijk aantal geïndiceerde uren.

HOOFDSTUK 7. HET VERKRIJGEN VAN EEN VOORZIENING EN HET MOTIVEREN VAN BESLUITEN

Artikel 44. Aanvraagprocedure

In artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat een aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk wordt ingediend, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald. Dat betekent dat er altijd een eerste handeling van de kant van de aanvrager noodzakelijk is: er moet eerst een aanvraag worden ingediend.

In dit artikel is bepaald dat de aanvraag plaats dient te vinden op een daartoe beschikbaar gesteld aanvraagformulier/document. Het woord document wordt hier gebezigd, om ook een digitale aanvraag mogelijk te maken.

De aanvraag in het kader van de wet die niet op het beschikbaar gestelde aanvraagformulier/document is ingediend, kan echter niet zonder meer buiten behandeling worden gelaten. De Algemene wet bestuursrecht bepaalt immers dat de aanvraag in ieder geval naam en adres van de aanvrager en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt, dient te bevatten en verder ondertekend moet zijn. Jurisprudentie leert dat een ondertekend formulier, dat overigens niet is ingevuld, geaccepteerd dient te worden als de overige benodigde bescheiden daarbij zijn gevoegd. Het ligt voor de hand in een dergelijke situatie te verzoeken om aanvulling van de gegevens.

Artikel 45. Indienen van de aanvraag

In de Beleidsnotitie Individuele Wmo-voorzieningen is bepaald, dat burgers voor (aan)vragen zowel bij de balies van de bij het digitale zorgloket aangesloten organisaties, het Centrum Indicatiestelling Zorg(CIZ), als bij de gemeentelijke balie terecht kunnen.

Daar het CIZ de indicatiestelling huishoudelijke verzorging als de Awbz-indicatiestelling uitvoert, wordt tegemoet gekomen aan het amendement-Mosterd c.s. (kamerstuk nr. 30 131-54 ). Hierin is bepaald dat in de verordening moet worden opgenomen hoe de toegang tot individuele voorzieningen in samenhang met voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Awbz is geregeld. De wetsbepaling en toelichting op het amendement lopen echter enigszins uit elkaar, omdat in de wetsbepaling “voorzieningen op het gebied van wonen en zorg als bedoeld in de Awbz gebundeld (als vallend onder de Awbz) worden genoemd, terwijl in de toelichting op het amendement waarop de wetsbepaling is gebaseerd onderscheid wordt gemaakt tussen toegang tot zorgvoorzieningen krachtens de Awbz en toegang tot voorzieningen op het gebied van het wonen. Verder wordt er in de toelichting geen onderscheid meer gemaakt tussen raad en college, slechts “de gemeente” wordt genoemd. Praktisch gezien zal de concrete uitvoering van activiteiten met betrekking tot het aanvragen van voorzieningen een typische uitvoeringsactiviteit zijn, dus naar zijn aard vallen onder de verantwoordelijkheid van het college. De door de raad vast te stellen verordening beperkt zich daarom tot het aanwijzen van een loket, waarbij de nadere uitwerking daarvan via het college geregeld moet worden.

Artikel 46. Inlichtingen, onderzoek, advies en beschikking

Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen en te ondervragen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of ondervragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag.

Afdeling 3:3 van de Algemene wet bestuursrecht, geeft in een vijftal artikelen enige algemene bepalingen over (externe) advisering. Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.

Lid 2 bepaalt, dat zonder advies van adviesinstanties tot een verstrekking of de verlening van een voorziening overgaan kan worden, wanneer het college naar hun oordeel beschikken over voldoende informatie om, rekening houdend met specifieke omstandigheden van het geval, op basis daarvan een verantwoorde beslissing kunnen nemen. Hiermee is indicatiestelling door de cluster individuele Wmo-voorzieningen, voorheen cluster Wvg, mogelijk. In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wet voorzieningen gehandicapten is in de wet niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. In de verordening behoeft niet opgenomen te worden wie de adviseur is. Men kan immers meer adviseurs in verschillende, zelfs wisselende situaties hebben, hetgeen een eenduidige vermelding voor alle voorzieningen onmogelijk maakt.

Lid 3 bepaalt, dat advies wordt gevraagd als er onduidelijkheid bestaat over (het verloop van) het ziektebeeld en/of de daaruit voortvloeiende belemmeringen wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van Awbz en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij deze wet.

Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder a, kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Door deze bepaling is het te allen tijde mogelijk om advies te vragen.

Lid 5 spreekt voor zich; het is duidelijk dat de externe adviseur over de benodigde kennis dient te beschikken. Lid 6 is ook voor de handliggend, gegevens inzake de medische toestand, het inkomen, de woonsituatie en allerlei andere gegevens kunnen noodzakelijk zijn om een aanvraag te kunnen beoordelen.

Er is een duidelijke praktische samenhang met artikel 44 van deze verordening, inzake het gebruik van een door het college te verstrekken formulier. Door middel van gebruik van een formulier kunnen de procedures inzake de gegevensverstrekking worden gestroomlijnd.

Lid 7 is een uitvoering van artikel 5, lid 2, onder b. van de wet, waarin is vastgelegd dat de raad in de verordening bepaalt op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend afgestemd wordt op de situatie van de aanvrager. Deze bepaling is bedoeld om, naast de toepassing van algemene bestuursrechtelijke zorgvuldigheidseisen, de inhoud van de voorzieningen zelf, vanuit cliëntperspectief, in samenhang te bezien, vandaar de delegatiebepaling.

Lid 8 vertaalt de opdracht van artikel 26 lid 1 van de wet naar de verordening en bepaalt dat de beschikking dient te vermelden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.

Artikel 47. Bijzondere bepalingen

Dit artikel bevat enkele bepalingen met betrekking tot de inhoud van de Wmo-bechikkingen.

Artikel 48. Wijzigingen in de situatie

Het spreekt voor zich dat wijzigingen in de situatie gemeld dienen te worden in al die gevallen dat zij van invloed zijn op de verstrekte of te verstrekken voorzieningen.

Artikel 49. Intrekking van een voorziening

Duidelijk is, dat verstrekking van voorzieningen gebonden is aan voorwaarden. Het is in verband met het kenbaarheidvereiste, verwoord in de passage in artikel 48 “waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed zijn op het recht op een voorziening”, van groot belang om de beschikkingsvoorwaarden duidelijk te vermelden in een beschikking. Het is daarom raadzaam om een belanghebbende te wijzen op de voorwaarden die het recht op de voorziening met zich meebrengen. Daarnaast is het belangrijk in de beschikking ook expliciet te wijzen op de verplichting om wijzigingen in de situatie aan het college door te geven. Mocht er sprake zijn van een, om wat voor reden dan ook, ten onrechte toegekende voorziening, dan vergemakkelijkt een duidelijke formulering in de beschikking een eventuele beëindiging of terugvordering van (het recht op) een voorziening , omdat de betrokkene zich dan niet kan beroepen op onbekendheid met de feiten.

Artikel 50. Terugvordering

De wet bevat geen bepalingen omtrent terugvordering van voorzieningen, wat reden is om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening, omdat er anders geen juridische basis is om voorzieningen terug te vorderen. Indien er, naar later blijkt, ten onrechte is uitbetaald of geleverd (voorziening in natura) is, kan het college de voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Het ligt voor de hand dat van de terugvorderingmogelijkheid in ieder geval gebruik wordt gemaakt indien er aan de zijde van de aanvrager sprake is van verwijtbaarheid. Wanneer deze dus bewust verkeerde gegevens heeft verstrekt, bijvoorbeeld over zijn inkomen. Ook kan terugvordering van een voorziening in natura aan de orde zijn wanneer de aanvrager in gebreke blijft zijn eigen bijdrage binnen de gestelde termijn en na aanmaning te voldoen.

Wanneer blijkt dat een financiële tegemoetkoming of een gemaximeerde vergoeding binnen zes maanden na de uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor deze is verleend, kan deze betaling ook worden teruggevorderd. Het gaat hierbij om voorzieningen waarbij de uitbetaling van de tegemoetkoming of de vergoeding aan de aanschaf van de voorziening voorafgaat. Bij woningaanpassingen zal dit in de regel niet voorkomen omdat de uitbetaling pas dan plaatsvindt nadat de woningaanpassing is uitgevoerd. Artikel 50 is dus niet van toepassing op woningaanpassingen.

HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN

Artikel 51. Hardheidsclausule

Artikel 51 bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager kan afwijken van de bepalingen van deze verordening, en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen. Zonodig wordt hierbij advies ingewonnen. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de betrokken persoon met beperkingen of de eigenaar van de woonruimte. Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Het college moet in verband met precedentwerking dan ook duidelijk aangeven waarom in een bepaalde situatie van de verordening wordt afgeweken.

Artikel 52. Beslissing burgemeester en wethouders in gevallen waarin de verordening niet voorziet

Dit artikel geeft de gemeente de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Aangezien er zich vele omstandigheden in een situatie van mensen met een beperking kunnen voordoen, kan het voorkomen dat in een hele specifieke situatie een persoon met gebreken tussen wal en schip kan vallen en nergens terecht kan voor ondersteuning. Voor deze zeer uitzonderlijke gevallen kan dan door het college toch een oplossing bewerkstelligd worden.

Artikel 53. Indexering

Deze bepaling, maakt het mogelijk alle bedragen, genoemd in het op de verordening gebaseerde Besluit maatschappelijke ondersteuning van de gemeente, te indexeren. Indexering voor de meeste van de op deze verordening gebaseerde normbedragen vindt plaats volgens het CBS-prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie. De Algemene Maatregel van Bestuur zoals op 22 mei 2006 naar de Tweede Kamer gezonden bepaalt in artikel 4.5. lid 1 dat ook de bedragen van de eigen bijdragen jaarlijks aan de hand van de prijsindex voor de gezinsconsumptie worden gewijzigd bij ministeriële regeling. Het ligt voor de hand wijzigingen in bedragen in de lokale verordening tegelijkertijd hiermee door te voeren.

Artikel 54. Overgangsbepalingen bestaande aanspraken Awbz en Wvg

Dit artikel is vervallen, omdat dit inmiddels achterhaald is.

Artikel 55. Evaluatie

Op grond van dit artikel dient het gemeentelijk beleid periodiek geëvalueerd te worden. Dat beleid omvat zowel het algemene beleid, zoals door de gemeenteraad neergelegd in de verordening, als het uitvoeringsbeleid, dat onder de bevoegdheid van het college is neergelegd in beleidsregels. Indien de evaluatie daartoe aanleiding geeft, bijvoorbeeld omdat het voorzieningenniveau te hoog of te laag blijkt te zijn, kan de evaluatie leiden tot aanpassing van de verordening of van de beleidsregels.

Artikel 56. Citeertitel; inwerkingtreding

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.