Beheersverordening Bedrijventerreinen Steenwijk, Vollenhove en Oldemarkt

Geldend van 26-06-2013 t/m heden

Intitulé

Beheersverordening Bedrijventerreinen Steenwijk, Vollenhove en Oldemarkt

Inhoudsopgave regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Artikel 2 Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Agrarisch

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

Artikel 5 Bedrijf - Gasontvangstation

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

Artikel 7 Bedrijventerrein

Artikel 8 Groen

Artikel 9 Maatschappelijk

Artikel 10 Maatschappelijk - Begraafplaats

Artikel 11 Sport

Artikel 12 Tuin

Artikel 1 Verkeer

Artikel 14 Water

Artikel 15 Wonen - 1

Artikel 16 Wonen - Woonschepen

Artikel 17 Leiding - Gas

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 21 Antidubbeltelregel

Artikel 22 Algemene bouwregels

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

Artikel 26 Algemene procedureregels

Artikel 27 Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

Artikel 29 Slotregel

Bijlagen bij de regels

Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten

Bijlage 2 Aan huis verbonden beroepen en bedrijven

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 verordening:

de beheersverordening 'Bedrijventerreinen' van de gemeente Steenwijkerland.

1.2 verordeningsgebied:

het gebied waarop de beheersverordening 'Bedrijventerreinen' van de gemeente Steenwijkerland van toepassing is, bestaande uit de geometrisch bepaalde objecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1708.BTvlhstwoldBV-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanbouw/uitbouw:

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw, maar er functioneel onderdeel van uitmaakt.

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan huis verbonden bedrijf:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende bedrijfsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.7 aan huis verbonden beroep:

een dienstverlenend beroep dat op kleine schaal in een woning of de daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijke uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse, niet zijnde detailhandel, behoudens de ondergeschikte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten.

1.8 achtererfgebied:

erf aan de achterkant en de niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1,00 meter van de voorkant van het hoofdgebouw.

1.9 afvalverzamelsysteem

Een bouwwerk of container, al dan niet ondergronds, welke dient voor de inzameling van afval alsmede goederen die na bewerking voor wedergebruik in aanmerking komen.

1.10 agrarisch:

het telen van gewassen en/of het houden van dieren.

1.11 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder tevens wordt verstaan een productiegerichte paardenhouderij, niet zijnde een agrarische nevenactiviteit.

1.12 agrarisch bedrijfsmatig gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, ten behoeve van een agrarisch bedrijf met een omvang van minimaal 40 NGE.

1.13 agrarisch hobbymatig gebruik:

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren met een omvang van maximaal 20 NGE.

1.14 agrarisch grondgebruik:

een agrarische activiteit waarvan de productie afhankelijk is van het voortbrengend vermogen

van onbebouwde grond.

1.15 ambacht(elijk):

het bedrijfsmatig, geheel of overwegend door middel van handwerk vervaardigen, ver-/bewerken, herstellen of installeren van goederen, alsook het verkopen en/of leveren, als ondergeschikte activiteit, van goederen die ter plaatse worden vervaardigd, ver- of bewerkt, ondergeschikt aan de woonfunctie. Wanneer deze activiteit in een woning en de daarbij behorende bijgebouwen plaatsvindt, dient de omvang van de activiteit zodanig te zijn dat de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.16 antenne-installatie

installatie bestaande uit een antenne, een antennedrager, de bedrading en de al dan niet in een of meer techniekkasten opgenomen apparatuur, met de daarbij behorende bevestigingsconstructie.

1.17 archeologische deskundige:

de provinciaal, gemeentelijk of regionaal archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van archeologie.

1.18 archeologisch monument:

terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 is aangewezen als beschermd archeologisch monument.

1.19 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten.

1.20 architectonische waarde:

de aan een bouwwerk toegekende waarde in verband met de vormgeving, het materiaalgebruik en/of detaillering.

1.21 automatenhal/speelhal:

een gebouw of een gedeelte van een gebouw welk is bestemd en/of wordt gebruikt om het publiek gelegenheid te geven om spel door middel van speelautomaten te beoefenen, als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen.

1.22 bebouwde kom in verband met archeologie:

voor het bepalen van de bebouwde kom als genoemd in artikel Waarde - Archeologie 1 en artikel Waarde - Archeologie 2 wordt aangesloten bij de bebouwde kom volgens de Wegenwet.

1.23 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

1.24 bebouwingspercentage:

een in de verbeelding of regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel, dat ten hoogste mag worden bebouwd.

1.25 bed & breakfast:

het aanbieden van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies met ontbijt binnen bestaande gebouwen gericht op kortdurend verblijf, niet zijnde de uitoefening van een hotel, pension of ander bedrijf. Hieronder wordt niet verstaan het overnachten, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijk of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

1.26 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten. Aan huis verbonden beroepen en bedrijven niet daaronder begrepen.

1.27 bedrijfsgebouw:

een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten.

1.28 bedrijfsmatig:

via een bedrijf, stichting of andere rechtspersoon deelnemen aan het economisch verkeer al dan niet met winstoogmerk, en activiteiten die hiermee naar aard, omvang en regelmaat zijn gelijk te stellen.

1.29 bedrijfsverzamelgebouw

een gebouw ten behoeve van de huisvesting van twee of meer bedrijven.

1.30 bedrijfsvloeroppervlak:

het vloeroppervlak van de ruimten die worden of kunnen worden gebruikt voor bedrijfsactiviteiten.

1.31 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, slechts bedoeld voor één huishouden waarvan de huisvesting ter plaatse noodzakelijk is, gelet op de bestemming van het gebouw en/of terrein.

1.32 begane grond:

het gedeelte van een gebouw dat gelijk is aan het natuurlijk oppervlak van het terrein, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging. Is er sprake van hoogteverschillen in het terrein, dan geldt: de hoogte van het hoogst gelegen aansluitende maaiveld of de gemiddelde hoogte daarvan.

1.33 beperkt kwetsbaar object:

objecten, niet zijnde een kwetsbaar of bijzonder kwetsbaar object bestemd voor regelmatig of vast verblijf van mensen.

1.34 besluitgrens

de grens van een besluitvlak.

1.35 besluitvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde gebruiksvorm.

1.36 bestaand:

situatie ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening.

1.37 bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 2.4 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.38 bijgebouw:

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.39 bijzonder kwetsbaar object:

een kwetsbaar object zijnde:

  • a.

    een gebouw met bijbehorende grond dat bestemd is voor gebruik door of verblijf van personen met lichamelijke of geestelijke beperkingen of voor het opsluiten van personen voor langere tijd, waardoor deze personen geen of gering vermogen hebben zich zelfstandig binnen korte tijd in veiligheid te brengen of bescherming te zoeken voor dreigend gevaar door het vrijkomen van een gevaarlijke stof;

  • b.

    een kinderdagverblijf;

  • c.

    een school voor basisonderwijs.

1.40 boerderijkamer:

appartement in een daarvoor ingericht bedrijfsgebouw op een agrarisch bedrijf, ten behoeve

van recreatief nachtverblijf.

1.41 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.42 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak.

1.43 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, zolder, dakopbouw of setback.

1.44 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.45 bouwperceelgrens:

de grens van een bouwperceel.

1.46 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.47 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.48 brug:

een vaste (of beweegbare) verbinding voor het verkeer tussen twee punten die door water gescheiden zijn.

1.49 buitenopslag/open opslag:

het opslaan, of opgeslagen houden van voorwerpen, stoffen of producten en andere materialen op de onbebouwde gronden van de bedrijfspercelen, daaronder mede begrepen de uitstalling ten verkoop, verhuur en dergelijke.

1.50 carport:

een bouwwerk met tenminste een dak en niet, of aan maximaal twee zijden van wanden voorzien, inclusief bestaande wanden.

1.51 complementair daghorecabedrijf:

een aan de hoofdfunctie ondergeschikt horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van dranken en etenswaren.

1.52 consument verzorgend ambacht/consument verzorgende ambachtelijke bedrijfsactiviteiten:

het beroepsmatig uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, in tegenstelling tot het aan huis verbonden beroep, gericht op consumentverzorging geheel of overwegend door middel van handwerk en waarbij de omvang van de activiteit zodanig is dat als deze in een woning en daarbij behorende bijgebouwen wordt uitgeoefend de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd.

1.53 cultuurhistorische waarde:

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde gekenmerkt door het beeld dat ontstaan is door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of gebied heeft gemaakt.

1.54 dagrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats zonder overnachtingsmogelijkheden.

1.55 dak:

een uitwendige scheidingsconstructie als bovenafsluiting van een bouwwerk.

1.56 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop, te huur of in lease aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, ter verhuur, ter leasing, het verkopen, het verhuren en/of leveren, van goederen aan diegenen die, die goederen kopen respectievelijk huren, voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.57 detailhandel in volumineuze goederen:

detailhandel die vanwege de aard en omvang van de gevoerde artikelen een relatief grote oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, motoren, boten, caravans, tenten, tuincentra (inclusief dierverzorgingsartikelen), detailhandel in grove bouwmaterialen en landbouwwerktuigen, detailhandel in keukens en badkamers (inclusief tegels en sanitair), woninginrichting mits groter dan 1.000 m²), bouwmarkten, detailhandel in zonwering, vijvers, zwembaden en tuinhuisjes en detailhandel in auto accessoires in directe relatie met inbouw.

1.58 dienstverlening:

bedrijf of instelling voor het bedrijfsmatig verrichten van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder in ieder geval zijn begrepen een kapperszaak, schoonheidsinstituut, fotostudio, uitzendbureau, stomerij, wasserette, apotheek, reisbureau en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf, een horecabedrijf, een centrum voor fysiotherapie, een fitnesscentrum, een seksinrichting en een coffeeshop.

1.59 draadomheining en draaderfafscheiding:

een omheining of erfafscheiding bestaande uit één of meerdere evenwijdig aan elkaar lopende of haaks op elkaar staande draden.

1.60 eerste bouwlaag:

bouwlaag ter plaatse van de begane grond.

1.61 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden.

1.62 erfafscheiding:

afscheiding welke op een grens tussen twee erven is geplaatst.

1.63 erker:

een ondergeschikte uitbouw op de begane grond van de woning, die strekt ter vergroting van het woongenot. Een erker is gelegen aan de verblijfsruimte en zorgt voor een verbijzondering van de voor- of zijgevel zonder de architectuur wezenlijk aan te tasten. Een erker heeft een diepte van maximaal 1,00 meter en is aan drie zijden geheel of gedeeltelijk voorzien van glas.

1.64 evenement:

een activiteit in de openlucht, dan wel in al dan niet tijdelijke tenten of paviljoens, gericht op het bereiken van een algemeen of besloten publiek voor informerende, educatieve, culturele en/of levensbeschouwelijke doeleinden.

1.65 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.66 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, zoals genoemd in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging een geluidszone als bedoeld in die wet moet worden vastgesteld.

1.67 gevellijn:

de bouwgrens die (nagenoeg) gelijk loopt aan de as van de weg of het water waarin een (of meer) gevel(s) van een gebouw is (zijn) geplaatst en die is gelegen aan de weg grenzende perceelsgrens, ofwel de gevellijn als aangeduid op de kaart.

1.68 groepsaccommodatie:

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief nachtverblijf, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers.

1.69 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie in overwegende mate afhankelijk is van het

voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf.

1.70 hoofdgebouw:

gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.

1.71 horeca:

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren en/of logies.

1.72 horeca van categorie 2:

een inrichting die is gericht op het verstrekken van maaltijden of etenswaren die ter plaatse dienen of kunnen worden genuttigd. Daaronder worden begrepen: cafetaria / snackbar, fastfood en broodjeszaak, lunchroom, ijssalon / ijswinkel, koffie en/of theeschenkerij, afhaalcentrum, eetwinkels, restaurant.

1.73 industrieel bedrijf:

een bedrijf, dat is gericht op het geheel of overwegend machinaal verkopen van grondstoffen en/of vervaardigen van producten (nijverheids- en productietechnische bedrijven).

1.74 jachthaven:

afmeergelegenheid en ligplaats ten behoeve van pleziervaartuigen, daaronder tevens begrepen recreatief nachtverblijf.

1.75 kampeermiddel:

  • a.

    een tent, een tentwagen, een kampeerauto, toercaravans, vouwwagens, campers of huifkarren;

  • b.

    enig ander onderkomen of enig ander voertuig, gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 2.1 lid 1a van de Wabo een omgevingsvergunning voor het bouwen vereist is. Eén en ander voor zover genoemde onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.76 kantine:

een drink- en eetgelegenheid die zich bevindt bij bedrijven, scholen, sportvoorzieningen of andere instanties en die ondergeschikt is aan en uitsluitend ten dienste staat van de hoofdfunctie.

1.77 kantoor:

een ruimte die door haar aard, indeling en inrichting is bedoeld voor het verrichten van werkzaamheden van hoofdzakelijk administratieve aard.

1.78 kleinschalig kampeerterrein (mini-camping):

terrein of plaats met maximaal 15 kampeerplaatsen, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf, gedurende de periode van 15 maart tot 1 november van elk kalenderjaar.

1.79 kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:

de in Bijlage 2 (Bedrijvenlijst ontleend aan de brochure Bedrijven en Milieuzonering VNG) genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.80 kwetbaar object:

  • a.

    een gebouw waarbinnen zich gemiddeld meer dan 50 personen bevinden gedurende meer dan 8 uur per dag en meer dan 5 dagen van de week, gedurende een groot deel van het jaar; niet zijnde een kantoor of andersoortige gebouw dat hoort bij een externe veiligheid relevante inrichting;

  • b.

    één of meerdere woningen in een gebied dat de bestemming wonen heeft;

  • c.

    een water waar woonboten zijn toegestaan;

  • d.

    een winkelcentrum, waarbij de begrenzing wordt gevormd door de gebouwen waarin de winkels zijn gevestigd, voor zover dat het gedeelte betreft dat toegankelijk is voor het publiek;

  • e.

    gebouwen op een terrein dat specifiek bestemd is voor het concentreren van detailhandelsverkopen voor particuliere consumenten;

  • f.

    gebouwen met onderwijsdoeleinden, niet zijnde scholen voor basisonderwijs;

  • g.

    een terrein of gebouw dat bestemd is voor recreatieve of culturele doeleinden, waar zich gemiddeld grote aantallen mensen bevinden, gedurende meerdere aaneengesloten dagen of gedurende een aanmerkelijk deel van de dag als dit met regelmaat plaatsvindt gedurende een groot deel van het jaar;

  • h.

    objecten n.e.g. waarvan in redelijkheid is vast te stellen dat daar met regelmaat grote aantallen mensen verblijven, gedurende een aantal uren per dag tijdens een groot deel van het jaar.

1.81 landschappelijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak, die wordt bepaald door de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende en niet-levende natuur.

1.82 loswal

technische voorziening op de oever bestemd voor overslag van goederen uit of in schepen.

1.83 maaiveld:

bovenkant van het terrein dat een gebouw/bouwwerk omgeeft, zonder enige kunstmatige verhoging c.q. verlaging.

1.84 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen.

1.85 maatvoeringsvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge een maatvoeringssymbool in het betreffende vlak bepaalde afmetingen, percentages, oppervlakten, hellingshoeken en/of aantallen, zowel ten aanzien van het bouwen als ten aanzien van het gebruik, zijn toegelaten.

1.86 mantelzorg:

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie.

1.87 milieubelasting:

de beïnvloeding van de fysieke omgeving door het veroorzaken van lawaai, stank, hinder en/of door de uitworp van schadelijk (afval-)stoffen daarin.

1.88 milieucategorie:

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij de regels).

1.89 nevenactiviteit:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge deze verordening toegestane hoofdfunctie op een perceel.

1.90 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer.

1.91 omgevingsvergunning:

omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 of 2.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.92 onderbouw/kelder:

een gedeelte van een gebouw, dat is gelegen binnen de buitenwerkse gevelvlakken en wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,20 meter boven het peil is gelegen.

1.93 ondergeschikte functie:

een functie die qua omvang en uitstraling ondergeschikt is aan een op dezelfde plaats voorkomende (hoofd)functie, maar indien dat in de bestemmingsomschrijving niet expliciet is aangegeven aan die functie niet ten dienste hoeft te staan c.q. daar functioneel mee verbonden hoeft te zijn.

1.94 onderkomens:

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief verblijf.

1.95 openbare nutsvoorziening:

een gebouw of bouwwerk dat ten dienste staat van het openbaar energietransport dan wel de telecommunicatie, zoals een schakelkast, een elektriciteitshuisje en een verdeelstation.

1.96 opslag:

het bewaren van goederen, materialen en stoffen, al dan niet in combinatie met de productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.97 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde met een dak, dat niet of slechts aan één zijde is voorzien van een (bestaande) wand.

1.98 paardenbak:

een onoverdekte, als zodanig herkenbare ruimte, al dan niet omsloten, bedoeld voor het trainen, rijden en berijden van paarden en pony's.

1.99 parkeervoorzieningen:

een al dan niet overdekte c.q. ondergrondse stallingsgelegenheid ten behoeve van gemotoriseerd verkeer:

  • a.

    openbare parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel openbaar toegankelijk zijn;

  • b.

    particuliere parkeerplaatsen: parkeerplaatsen die in beginsel niet openbaar toegankelijk zijn, zoals bijvoorbeeld parkeerplaatsen op eigen terrein

1.100 parkeren:

het gedurende een aaneengesloten periode plaatsen van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen.

1.101 peil:

  • a.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b.

    voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de gemiddelde hoogte van het afgewerkte aansluitende maaiveld;

  • c.

    indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (NAP) of het ter plaatse geldende waterpeil.

102 permanente bewoning:

bewoning door een persoon, gezin of andere groep van personen van een gebouw, dan wel een gedeelte daarvan, als hoofdverblijf.

1.103 plaatsgebonden risico:

  • a.

    op de grens van of op een plaats buiten een inrichting aanwezige kans op overlijden van een persoon die gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven als gevolg van een ongeval binnen die inrichting, waarbij deze kans is bepaald op grond van regels die daarvoor gelden als vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

  • b.

    op een locatie buiten een buisleiding, weg of spoorweg aanwezige kans op overlijden van een persoon die gedurende een jaar onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven als gevolg van een ongeval door getransporteerde gevaarlijke stoffen.

1.104 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.105 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.106 recreatie:

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding.

1.107 recreatief nachtverblijf:

verblijf door recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben.

1.108 recreatief medegebruik:

het medegebruik van gronden voor recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, sportvisserijen, alsmede route-ondersteunende voorzieningen, zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

1.109 risicovolle inrichting:

een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (BRZO'99) of het Vuurwerkbesluit.

1.110 ruimtelijke kwaliteit:

de kwaliteit van de ruimte als bepaald door de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van die ruimte.

1.111 schuilgelegenheid:

een bouwwerk dat aan dieren de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij de dieren vrij in en uit kunnen lopen.

1.112 seksinrichting:

de voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar in bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.113 serviceshop:

een gebouw, of een gedeelte van een gebouw bij een benzinestation waar behalve autogerelateerde artikelen bij wijze van serviceverlening ook artikelen als bijvoorbeeld lectuur, dranken, ijs, en daarmee vergelijkbare versnaperingen en artikelen worden verkocht.

1.114 setback:

een dakopbouw die is gelegen ten minste 2,00 meter achter de denkbeeldige verticaal doorgetrokken voorgevel van een gebouw en die een hoogte heeft van maximaal 3,50 meter, gemeten vanaf de bovenkant van de desbetreffende verdiepingsvloer.

1.115 silo:

een bouwwerk dat dient voor het opslaan van mest, veevoeder, graan of andere bulkstoffen ten behoeve van het agrarische bedrijf.

1.116 sociale veiligheid:

een ruimtelijke situatie die overzichtelijk, herkenbaar en sociaal controleerbaar is.

1.117 statische opslag:

opslag van goederen die naar hun aard weinig verplaatsing behoeven, zoals bijvoorbeeld caravans, campers, boten en (klassieke) auto's.

1.118 Staat van bedrijfsactiviteiten:

1.119 stedenbouwkundig beeld:

het door de omvang, de vorm en de situering van de bouwmassa's bepaalde beeld inclusief de ter plaatse door de infrastructuur, de begroeiing en andere door de mens aangebrachte (kunstmatige) elementen gevormde ruimte.

1.120 straatmeubilair:

de op of bij de weg behorende bouwwerken, zoals verkeersgeleiders, verkeersborden, brandkranen, lichtmasten, parkeermeters, stadsplattegronden, oplaadpunten voor elektrische auto's, zitbanken, bloem- en plantenbakken, papier-, glas- en andere inzamelbakken, kunstobjecten, draagconstructies voor reclame alsmede telefooncellen, abri's en andere, hiermee gelijk te stellen bouwwerken.

1.121 supermarkt:

een gebouw of een ruimte in een gebouw, welke door zijn inrichting of indeling kennelijk bedoeld is voor detailhandel in (hoofdzakelijk) een grote verscheidenheid aan levensmiddelen door middel van zelfbediening.

1.122 terras:

een plek van een horecagelegenheid waar men buiten kan zitten.

1.123 theeschenkerij:

een gebouw of een gedeelte daarvan waar overdag bedrijfsmatig dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse wordt verstrekt.

1.124 tuincentrum:

het bedrijfsmatig uitoefenen van detailhandelsactiviteiten ten behoeve van de verkoop van bloemen, planten, heesters en bomen alsmede de voor de aanleg, de inrichting en het onderhoud van tuinen, parken, plantsoenen en bosschages benodigde hulpmiddelen en gereedschappen.

1.125 tunnelkas:

een verankerde, menstoegankelijke kas met een tijdelijk karakter, behorende bij een vollegrondsgroente-, bloemen-, planten- en boomteeltbedrijf ter teeltondersteuning.

1.126 vaartuig:

alle soorten van varende en drijvende voorwerpen welke gebezigd kunnen worden en/of ingericht zijn voor vervoer te water van personen en /of goederen waaronder mede vaartuigen dienende tot beoefening van de watersport of in gebruik ten behoeve van de sportvisserij, evenals vaartuigen dienende tot uitvoering van werkzaamheden onder in of boven water zoals baggermolens, zandbakken, vlotten en drijvende inrichtingen, elevators, dokken, sleepboten, duwboten en daarmee gelijk te stellen vaartuigen alsmede woonschepen.

1.127 verbeelding:

de weergave van de inhoud van een bestemmingsplan of beheersverordening conform het gestelde in de Regeling Standaarden Ruimtelijke Ordening 2008. Onder het begrip 'verbeelding' wordt zowel de analoge wijze als de digitale wijze verstaan.

1.128 verblijfsrecreatie:

het totaal van mogelijkheden en voorzieningen om te recreëren op een bepaalde plaats waarbij recreatief nachtverblijf centraal staat.

1.129 verdieping:

een bouwlaag die is gelegen boven de eerste bouwlaag, welke is gelegen ter plaatse van de begane grond.

1.130 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers.

1.131 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de

detailhandel, niet zijnde de netto-vloeroppervlakte.

1.132 voorgevel:

gevel van een gebouw die is gelegen aan de zijde van de weg of het water en die in ruimtelijk opzicht de voorkant van het gebouw vormt.

1.133 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en/of waterkwaliteit zoals duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten etc.

1.134 weg:

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerplaatsen.

1.135 woning:

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

1.136 woningsplitsing:

het bouwkundig en functioneel splitsen van een bestaande woning in twee of meer zelfstandige woningen.

1.137 woonark:

een object te water, zijnde een woonboot, niet zijnde een woonschip of woonvaartuig, dat feitelijk niet geschikt is om mee te varen en dat wordt gebruikt als of is bestemd tot woon- en/of nachtverblijf.

1.138 woonboot:

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd voor de huisvesting van één afzonderlijk en zelfstandig huishouden.

1.139 woonschip:

een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, zijnde een woonboot die aan romp en opbouw herkenbaar is als een van origine varend schip met een authentieke opbouw.

1.140 zakelijke dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, zoals banken, verzekeringswezen, exploitatie van handel in onroerende zaken, adviesbureaus en verhuurbedrijven, met uitsluiting van detailhandel.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bestaande maatvoeringen:

  • a.

    daar waar bestaande afstanden meer of minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, worden de bestaande afstanden als ten hoogste respectievelijk ten minste toelaatbaar aangehouden;

  • b.

    in die gevallen dat bestaande dakhellingen, kapvormen, hoogten, bestaande inhoud en/of bestaande oppervlakten afwijken van de regels in hoofdstuk 2, worden de bestaande maatvoeringen als ten hoogste toelaatbaar aangehouden.

2.2 de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens:

tussen de zijdelingse grenzen van een bouwperceel en enig punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd-)gebouw, waar die afstand het kortst is.

2.3 het bebouwingspercentage:

het percentage van een bouwperceel dat met gebouwen mag worden bebouwd.

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.5 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.6 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.7 de horizontale diepte van een bouwwerk:

de lengte van een bouwwerk, gemeten loodrecht vanaf de naar de weg gekeerde gevel.

2.8 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of) het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.9 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

de buitenwerks tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren gemeten grootste afstand.

2.10 de ondergeschikte bouwdelen:

bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, tot een maximum van 1,00 meter.

2.11 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.12 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 Gebiedsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Omschrijving gebruiksvorm

3.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    agrarisch bedrijfsmatig gebruik;

  • b.

    agrarisch hobbymatig gebruik;

  • c.

    een ijsbaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'ijsbaan';

  • d.

    een zend- en/of ontvangstinstallaties uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend- /ontvangstinstallaties';

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    perceelsontsluitingswegen;

  • 2.

    recreatief medegebruik;

  • 3.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

3.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

3.2 Bouwregels

3.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden mogen géén bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a.

    omheiningen en/of erfafscheidingen, uitsluitend in de vorm van draadomheiningen en/of draaderfafscheidingen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter bedraagt;

  • b.

    voederruiven, drinkbakken en/of picknickplaatsen, met dien verstande dat de bouwhoogte maximaal 1,50 meter mag bedragen;

  • c.

    paardenbakken uitsluitend voor zover daarvoor een omgevingsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 3.4.1;

  • d.

    een zend- en/of ontvangstinstallaties ter plaatse van de aanduiding 'zend –/ontvangstinstallaties', waarvan de bouwhoogte maximaal 40 meter mag bedragen.

3.3 Specifieke gebruiksregels

3.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • b.

    paardenbak, terras, tennisbaan en zwembad;

  • c.

    het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;

  • d.

    opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;

  • e.

    buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.

3. 4 Afwijken van de gebruiksregels

3.4.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van paardenbak

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 3.3 ten behoeve van het gebruik van gronden als paardenbak, met dien verstande dat:

  • a.

    de paardenbak geen grotere afmeting mag hebben dan 20 x 40 meter;

  • b.

    de volledige paardenbak dient te worden gerealiseerd binnen een straal van 70,00 meter gemeten vanaf het hoofdgebouw;

  • c.

    de paardenbak op een minimale afstand van 50,00 meter gemeten vanaf woningen van derden dient te worden aangelegd;

  • d.

    een goede landschappelijke inpassing dient te zijn gewaarborgd en lichthinder door lichtmasten dient te worden voorkomen;

  • e.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      het straat- en bebouwingsbeeld;

    • 2.

      het woon- en leefklimaat;

    • 3.

      de verkeersveiligheid;

    • 4.

      de sociale veiligheid;

    • 5.

      de milieusituatie;

    • 6.

      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

    • 7.

      de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de gronden;

    • 8.

      de waterstaats- en huishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden;

  • f.

    de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid is aangetoond;

  • g.

    in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte.

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Omschrijving gebruiksvorm

4.1.1 Algemeen

De voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    agrarische bedrijven;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    agrarisch hobbymatig gebruik;

  • 2.

    perceelsontsluitingswegen;

  • 3.

    recreatief medegebruik;

  • 4.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

4.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

4.2 Bouwregels

4.2.1 Algemeen

Op de voor 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van de in artikel 4.1 genoemde bestemming, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';

  • b.

    één bedrijfswoning per bedrijf, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  • c.

    de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';

  • d.

    de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zowel binnen als buiten de aanduiding ' bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (4.2.2 tot en met 4.2.5).

4.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a.

    per bouwvlak is maximaal één agrarisch bedrijf toegestaan;

  • b.

    het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' de aangeduide maximum bebouwingspercentage geldt;

  • c.

    de voorgevels worden geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;

  • d.

    bedrijfsgebouwen worden met een kap van minimaal 10° en maximaal 60° afgedekt;

  • e.

    de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag maximaal 5,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide goothoogte als maximum geldt;

  • f.

    de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag maximaal 10,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide goothoogte als maximum geldt;

  • g.

    voor de maatvoering met betrekking tot de bedrijfswoning wordt verwezen naar artikel 4.2.3;

  • h.

    voor de maatvoering met betrekking tot bijgebouwen wordt verwezen naar artikel 4.2.4;

  • i.

    voor de maatvoering met betrekking tot bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 4.2.5.

4.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a.

    per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  • b.

    de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen of maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is;

  • c.

    de goothoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 5,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide maximale goothoogte geldt;

  • d.

    de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag maximaal 10,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide maximale bouwhoogte geldt;

  • e.

    de bedrijfswoning wordt met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt.

4.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a.

    binnen het bouwvlak is de bouw van bijgebouwen uitsluitend toegestaan als zij horen bij een binnen hetzelfde bouwvlak aanwezige bedrijfswoning;

  • b.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van carports mag maximaal 75 m² bedragen;

  • c.

    bijgebouwen worden met een kap van maximaal 60° afgedekt;

  • d.

    de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen;

  • e.

    de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedragen.

4.2.5 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen;

  • b.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 10,00 meter bedragen, met dien verstande dat:

    • 1.

      de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;

    • 2.

      de bouwhoogte van sleufsilo's mag maximaal 2,00 meter bedragen;

    • 3.

      de bouwhoogte van mestsilo's mag maximaal 4,00 meter bedragen;

    • 4.

      de bouwhoogte van voersilo's mag maximaal 8,00 meter bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • b.

    ambachtelijke en/of industriële doeleinden;

  • c.

    detailhandel;

  • d.

    horeca;

  • e.

    groothandel, anders dan ondergeschikt aan en voortvloeiend uit het toegestane gebruik;

  • f.

    een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 4.3.2;

  • g.

    opschriften, aankondigingen of afbeeldingen, waaronder reclame-uitingen;

  • h.

    het beproeven van en/of racen met voertuigen, al dan niet in wedstrijdverband;

  • i.

    buitenopslag, waaronder de opslag van mest(stoffen), behoudens voor zover dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte gebruik, met uitzondering van mestbassins;

  • j.

    buitenopslag voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

4.3.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning of in de daarbij behorende bijgebouwen;

  • b.

    maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);

  • c.

    de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

  • d.

    er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de bedrijfswoning is;

  • e.

    er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;

  • f.

    het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;

  • g.

    in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

  • h.

    er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

4.4.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van nevenactiviteiten

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 4.3, ten behoeve van de volgende ondergeschikte nevenactiviteiten naast de agrarische bedrijfsfunctie:

  • a.

    bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 1 en 2 die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (1 bij deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, tot maximaal van 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing;

  • b.

    statische opslag, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing;

  • c.

    hoogwaardige recreatieve voorzieningen welke qua ruimtebelasting en arbeidsproductiviteit ondergeschikt zijn aan de agrarische bedrijfsfunctie;

  • d.

    groepsaccommodaties, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 30 slaapplekken;

  • e.

    complementaire daghoreca (inclusief terras), tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 100 m²;

  • f.

    logiesverstrekking en bed & breakfast met een maximum van 10 slaapplaatsen;

  • g.

    toonzalen, expositieruimten, ateliers, praktijkruimten, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 150 m²;

  • h.

    boerderijkamers, tot maximaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing, met een maximum van 15 slaapplaatsen;

met dien verstande dat:

  • 1.

    maximaal in totaal 35% van de oppervlakte van de bedrijfsbebouwing mag worden gebruikt ten behoeve van de onder a t/m h genoemde nevenactiviteiten tezamen;

  • 2.

    de functies worden gevestigd in de bestaande bebouwing;

  • 3.

    de wijziging niet leidt tot onevenredige aantasting van bestaande natuurlijke, landschappelijke en/of cultuurhistorische waarden;

  • 4.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • ·

      de verkeersveiligheid;

    • ·

      de milieusituatie;

    • ·

      het woon- en leefklimaat;

    • ·

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • 5.

    uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;

  • 6.

    de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;

  • 7.

    in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;

  • 8.

    omliggende functies niet worden gehinderd.

4.4.2 Afwijken van gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 4.3, ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaande vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a.

    voor mantelzorg in de woning de volgende regels gelden:

    • 1.

      het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning mag maximaal 75 m² bedragen;

    • 2.

      de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;

  • b.

    voor mantelzorg in bestaande vrijstaande bijgebouwen de volgende regels gelden;

    • 1.

      het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in bestaande vrijstaande bijgebouwen mag maximaal 75 m² bedragen;

    • 2.

      het vrijstaande bijgebouw binnen een afstand van 25 meter van de woning dient te zijn gesitueerd;

    • 3.

      realisatie van de afhankelijke woonruimte binnen de woning inclusief de aangebouwde bijgebouwen niet mogelijk is;

    • 4.

      de mantelzorgvoorziening qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

    • 5.

      de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;

    • 6.

      geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

      • ·

        de verkeersveiligheid;

      • ·

        het woon- en leefklimaat;

      • ·

        de milieusituatie;

      • ·

        de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 5 Bedrijf - Gasontvangstation

5.1 Omschrijving gebruiksvorm

5.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Gasontvangstation' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    de aanleg en instandhouding van een gasontvangstation;

  • b.

    ondergrondse en bovengrondse leidingen en toebehoren;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    wegen, paden en parkeervoorzieningen

  • 2.

    lichtvoorzieningen en erf- en terreinafscheidingen;

  • 3.

    groenvoorzieningen

  • 4.

    waterhuishoudkundige voorzieningen.

5.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Gasontvangstation' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van de in artikel 5.1 genoemde gebruiksvorm, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';

  • b.

    de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (5.2.2 tot en met 5.2.3).

5.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a.

    het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;

  • b.

    de goothoogte van gebouwen mag maximaal het aantal meters bedragen zoals ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' is aangegeven;

  • c.

    voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 5.2.3.

5.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een terreinafscheiding maximaal 3,00 meter mag bedragen.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • b.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorziening

6.1 Omschrijving gebruiksvorm

6.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor nutsvoorzieningen, met de daarbij behorende voorzieningen.

6.1.2 Mede gebruiksvorm en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

6.2 Bouwregels

6.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijf - Nutsvoorziening' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van de in artikel 6.1 genoemde gebruiksvorm, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';

  • b.

    de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (6.2.2 tot en met 6.2.3).

6.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a.

    het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;

  • b.

    de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' de aangeduide bouwhoogte als maximum geldt;

  • c.

    de goothoogte van gebouwen mag maximaal 3,00 meter bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' de aangeduide goothoogte al maximum geldt;

  • d.

    voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 6.2.3.

6.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een terreinafscheiding maximaal 3 meter mag bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

6.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de bestemming wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • b.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.

Artikel 7 Bedrijventerrein

7.1 Omschrijving gebruiksvorm

7.1.1 Algemeen

De voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    ter plaatse reeds bestaande bedrijven, welke aanwezig zijn op het moment dat deze verordening in werking treedt;

  • b.

    bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten die behoren tot milieucategorie 1 tot en met 4.2, zoals die zijn opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten (Bijlage 1 bij deze regels) en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, met uitzondering van:

    • 1.

      geluidzoneringsplichtige inrichtingen voorzover niet gesitueerd binnen de aanduiding 'overig - gezoneerd industrieterrein', en;

    • 2.

      risicovolle inrichtingen, anders dan bedoeld onder c

en met dien verstande dat de volgende milieuzonering in acht wordt genomen:

Ter plaatse van de aanduiding:

zijn de volgende categorieën bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, zoals opgenomen in de Staat van bedrijfsactiviteiten en/of daarmee qua milieueffecten gelijk te stellen bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten, toegestaan:

'bedrijf tot en met categorie 2'

milieucategorie 1 – tot en met 2

'bedrijf tot en met categorie 3.1'

milieucategorie 1 – tot en met 3.1

'bedrijf tot en met categorie 3.2'

milieucategorie 1 – tot en met 3.2

'bedrijf tot en met categorie 4.1'

milieucategorie 1 – tot en met 4.1

'bedrijf tot en met categorie 4.2'

milieucategorie 1 – tot en met 4.2

  • c.

    uitsluitend een verkooppunt motorbrandstoffen met LPG ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen met LPG' inclusief serviceshop;

  • d.

    uitsluitend een rioolwaterzuiveringsbedrijf, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - rioolwaterzuivering';

  • e.

    uitsluitend een jachthaven en de daarbij behorende voorzieningen, waaronder begrepen uitstalruimten, onderhoud en werkplaatsen voor onderhoud en reparatie en andere dienstruimten met daarbij behorende activiteiten waaronder begrepen de reparatie van boten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven';

  • f.

    uitsluitend een wal ten dienste van het laden en lossen van over het water vervoerde respectievelijk te vervoeren goederen, met daarbij behorende voorzieningen, ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats';

  • g.

    tevens een zend- en/of ontvangstinstallaties uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'zend –/ontvangstinstallaties';

  • h.

    tevens een verkooppunt motorbrandstoffen zonder LPG uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'verkooppunt motorbrandstoffen';

  • i.

    tevens de opslag en verkoop van consumentenvuurwerk tot maximaal 10.000 kg ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - opslag en verkoop van vuurwerk';

  • j.

    tevens een brandweerkazerne uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'brandweerkazerne';

  • k.

    een bedrijfswoning:

    • 1.

      al dan niet inpandig, ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning ;

    • 2.

      ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen- woon-werkcombinaties';

  • l.

    tevens detailhandel in volumineuze goederen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel volumineus';

  • m.

    tevens een tuincentrum, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'tuincentrum';

  • n.

    tevens een bouwmarkt, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - bouwmarkt';

  • o.

    tevens detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' en in omvang niet groter dan aanwezig op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening;

  • p.

    tevens detailhandel in auto's met de daarbij behorende ondergeschikte accessoires, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - autohandel';

  • q.

    tevens detailhandel in rijwielen met de daarbij behorende ondergeschikte accessoires, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - rijwielhandel';

  • r.

    tevens een dierenkliniek met ondergeschikte detailhandel in diervoedingsartikelen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - diervoeding';

  • s.

    tevens een dansschool, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'dansschool';

  • t.

    tevens een maatschappelijke voorziening ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk';

  • u.

    tevens een kinderdagverblijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - kinderdagverblijf';

  • v.

    tevens een kringloopwinkel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van detailhandel - kringloopwinkel';

  • w.

    tevens een gezondheidscentrum, ter plaatse van de aanduiding 'gezondheidszorg';

  • x.

    tevens een sportcentrum met een kantine, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'sportcentrum';

  • y.

    tevens een horecavoorziening van categorie 2 ter plaatse van de aanduiding 'horeca'.

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    kantoren ten dienste van het bedrijf of de bedrijfsactiviteiten, dan wel als onderdeel van een bedrijfsverzamelgebouw;

  • 2.

    (ontsluitings)wegen, in- en uitritten en voorzieningen ter ontsluiting van de bedrijven;

  • 3.

    productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotsmiddelen, waarvan de oppervlakte niet meer mag bedragen dan 10% van de bedrijfsvloeroppervlakte van het bedrijf met een maximum van 150 m²;

  • 4.

    parkeervoorzieningen en overige verhardingen;

  • 5.

    erven, tuinen en terreinen;

  • 6.

    groenvoorzieningen;

  • 7.

    infiltratie- en bergingsvoorzieningen, inclusief benodigde voorzieningen voor voorbehandeling en risicobeperking in verband met het te infiltreren en/of te bergen water;

  • 8.

    nutsvoorzieningen;

  • 9.

    afvalwaterzuiveringsvoorzieningen;

  • 10.

    voorzieningen voor het gebruik van duurzame ernergiebronnen;

  • 11.

    collectieve voorzieningen ten aanzien van de inzameling en afvoer van vrijkomende afvalstromen;

  • 12.

    de aanleg van collectieve energiesystemen;

  • 13.

    water.

7.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

7.2 Bouwregels

7.2.1 Algemeen

Op de voor 'Bedrijventerrein' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van de in artikel 7.1 genoemde gebruiksvorm, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';

  • b.

    één bedrijfswoning, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning';

  • c.

    de bij de bedrijfswoning behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';

  • d.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, zowel binnen als buiten de aanduiding ' bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (7.2.2 tot en met 7.2.7).

7.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a.

    het bouwperceel mag tot maximaal 80% worden bebouwd tenzij op de verbeelding een bebouwingspercentage is opgenomen, in dat geval geldt het op de verbeelding opgenomen bebouwingspercentage als maximum;

  • b.

    de gebouwen worden op een afstand van minimaal 2,00 meter uit de perceelsgrens gebouwd;

  • c.

    indien de bestaande bebouwing binnen het bouwvlak ten tijde van inwerkingtreding van het plan minder bedraagt dan 2,00 meter, dan geldt de op dat moment bestaande afstand tot de perceelsgrens in afwijking van het bepaalde in artikel 7.2.2 lid b;

  • d.

    de goothoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' aangeduide maximale goothoogte of maximaal de bestaande goothoogte indien deze hoger is;

  • e.

    de bouwhoogte bedraagt maximaal de ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' aangeduide maximale bouwhoogte of maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is ;

  • f.

    voor de maatvoering van een vrijstaande bedrijfswoning wordt verwezen naar artikel 7.2.3;

  • g.

    voor de maatvoering van de bijgebouwen wordt verwezen naar artikel 7.2.4;

  • h.

    voor de maatvoering van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 7.2.7.

7.2.3 Bedrijfswoning

Voor het bouwen van de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a.

    per bedrijf is slechts één bedrijfswoning toegestaan;

  • b.

    de inhoud van een bedrijfswoning mag maximaal 750 m³ bedragen of maximaal de bestaande inhoud indien deze groter is;

  • c.

    de goothoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag maximaal 5,50 meter bedragen of maximaal de bestaande goothoogte indien deze hoger is;

  • d.

    de bouwhoogte van een niet inpandige bedrijfswoning mag maximaal 10,00 meter bedragen of maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze hoger is.

7.2.4 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen behorende bij de bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van carports mag maximaal 50 m² bedragen;

  • b.

    bijgebouwen worden met een kap van maximaal 60° worden afgedekt;

  • c.

    de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen;

  • d.

    de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 80% van de bouwhoogte van de bedrijfswoning bedragen.

7.2.5 Nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a.

    gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    de bouwhoogte van nutsvoorzieningen mag maximaal 5 meter bedragen.

7.2.6 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;

  • b.

    de bouwhoogte van verlichtingsarmaturen, lichtmasten en cameramasten mag maximaal 12 meter bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte van een zend- en/of ontvangstinstallaties ter plaatse van de aanduiding 'zend –/ontvangstinstallaties' mag maximaal 40 meter bedragen;

  • d.

    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 10,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter mag bedragen en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen.

7.2.7 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • 1.

    voorzien dient te worden in:

    • -

      voldoende laad- en losvoorzieningen op eigen terrein, waarbij de laad- en losplaatsen zo dienen te worden gesitueerd dat het openbaar terrein niet wordt belast met de bevoorrading, alsmede in;

    • -

      voldoende parkeervoorzieningen voor het parkeren van medewerkers en bezoekers op eigen terrein, waarbij in ieder geval ruimte dient te worden gereserveerd om te voldoen aan de parkeernormering zoals opgenomen onder b;

  • 2.

    bij nieuwbouw of uitbreiding van gebouwen, dan wel een gebruiksverandering dient voldaan te worden aan de volgende parkeernormen op eigen terrein:

Bedrijfsactiviteiten

Aantal parkeerplaatsen per 100 m² bvo

minimaal

maximaal

Arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven (loodsen, opslag en transportbedrijf)

0,8

0,9

Arbeidsintensieve en bezoekersintensieve bedrijven (industrie, laboratorium, werkplaats)

2,5

2,8

Arbeidsextensieve en bezoekersintensieve bedrijven

1,6

1,8

Bedrijfsverzamelgebouw

0,8

1,7

Showroom

1,6

1,8

7.3 Afwijken van de bouwregels

7.3.1 Afwijken van de bouwregels ten aanzien van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.2.7 ten aanzien:

  • a.

    het verhogen van het maximum bebouwingspercentage tot 85%, indien de aard of het type bedrijf daartoe noodzaakt of wanneer dit uit een oogpunt van duurzaam ruimtegebruik, in de vorm van dubbel ruimtegebruik (gecombineerde functies) als intensief en meervoudig ruimtegebruik door verticale stapeling van functies (dubbel ruimtegebruik), wenselijk is;

  • b.

    het bouwen van bedrijfsverzamelgebouwen, met dien verstande dat dient te zijn aangetoond dat er behoefte is aan bedrijfsruimte c.q. bedrijfskavels met een kleinere oppervlakte dan 1.000 m²;

  • c.

    een hogere bouwhoogte tot een maximum van 15 meter, indien de aard of het type bedrijf daartoe noodzaakt of wanneer dit uit een oogpunt van duurzaam ruimtegebruik, in de vorm van intensief en meervoudig ruimtegebruik door verticale stapeling van functies (dubbel ruimtegebruik), wenselijk is;

  • d.

    van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering, welke niet vergunningsvrij zijn, met dien verstande dat:

    • 1.

      deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;

    • 2.

      belangen van derden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;

    • 3.

      de totale bouwhoogte van de antenne-installatie inclusief bebouwing niet meer dan 40,00 meter mag bedragen;

  • e.

    het bouwen tot in de perceelsgrens, indien de perceelsgrens niet is gelegen aan het openbaar gebied, met dien verstande dat geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      het straat- en bebouwingsbeeld;

    • 2.

      de verkeersveiligheid;

    • 3.

      de milieusituatie;

    • 4.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Specifieke gebruiksregels

7.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de gebruiksvorm als bedoeld in artikel 7.1, wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld in artikel 7.1.1;

  • b.

    geluidszoneringsplichtige inrichtingen anders dan bedoeld in artikel 7.1.1;

  • c.

    risicovolle inrichtingen anders dan bedoeld in artikel 7.1.1;

  • d.

    het gebruik van gronden en opstallen voor het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • e.

    zelfstandig kantoren;

  • f.

    shop-in-shop formules;

  • g.

    detailhandel (o.a. perifere detailhandel en detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen) anders dan bedoeld in artikel 7.1.1;

  • h.

    horeca, anders dan bedoeld in artikel 7.1.1;

  • i.

    een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 7.4.2;

  • j.

    wonen anders dan bedoeld in artikel 7.1.1.

7.4.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de bedrijfswoning of in de daarbij behorende bijgebouwen;

  • b.

    maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende bijgebouwen wordt gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);

  • c.

    de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

  • d.

    er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de bedrijfswoning is;

  • e.

    er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;

  • f.

    het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;

  • g.

    in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

  • h.

    er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.

7.4.3 Recreatief nachtverblijf

  • a.

    Ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven' is recreatief nachtverblijf slechts toegestaan voor de duur van 2 x 24 uur.

7.5 Afwijken van de gebruiksregels

7.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen als nevenactiviteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 7.4, ten behoeve van het gebruik voor detailhandel in ter plaatse vervaardigde of bewerkte goederen als nevenactiviteit naast de bedrijfsfunctie, met dien verstande dat:

  • a.

    de oppervlakte van productiegebonden detailhandel maximaal 10% van het brutovloeroppervlak bedraagt, tot een maximum van 150 m²;

  • b.

    de oppervlakte van afhaalpunten van internetwinkels maximaal 15 m² bedraagt, met dien verstande dat detailhandel anders dan in de aan het hoofdassortiment ondergeschikte artikelen niet is toegestaan;

  • c.

    etalages niet zijn toegestaan;

  • d.

    verkoop van etenswaren, dranken en genotsmiddelen uitgesloten is, tenzij het ter plaatse vervaardigde producten betreft;

  • e.

    in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;

  • f.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      de verkeersveiligheid;

    • 2.

      de milieusituatie;

    • 3.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten aanzien van het vestigen van andere bedrijven

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van de milieusituatie, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 7.1.1 onder b. ten behoeve van de uitoefening van bedrijfsactiviteiten, die zijn opgenomen in een hogere milieucategorie dan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 6.1.1, indien deze gelet op de milieubelasting naar aard en invloed op de omgeving gelijkwaardig zijn aan de bedrijfsactiviteiten als bedoeld in artikel 6.1.1, maar niet in de Staat van bedrijfsactiviteiten, als bedoeld in Bijlage 1 bij de regels, wordt genoemd, met dien verstande dat:

  • a.

    het geen risicovolle inrichtingen betreft;

  • b.

    het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft buiten de aanduiding 'overig - gezoneerd industrieterrein';

  • c.

    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      het straat- en bebouwingsbeeld;

    • 2.

      de milieusituatie;

    • 3.

      de sociale veiligheid;

    • 4.

      de verkeersveiligheid;

    • 5.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.

Artikel 8 Groen

8.1 Omschrijving gebruiksvorm

8.1.1 Algemeen

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    groenvoorzieningen, zoals trapvelden, speelplaatsen, plantsoenen, waterpartijen met de daarbij behorende voet- en fietspaden en andere voorzieningen;

  • b.

    structurele beplantingen;

  • c.

    recreatief medegebruik;

  • d.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • e.

    openbare nutsvoorzieningen;

8.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

8.2 Bouwregels

8.2.1 Algemeen

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a.

    gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen, met dien verstande dat;

    • 1.

      de bouwhoogte van deze gebouwen maximaal 3,00 meter mag bedragen;

    • 2.

      de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  • a.

    noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;

  • b.

    ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;

  • c.

    behorende tot de recreatieve voorziening, zoals recreatieve bewegwijzering, informatieborden en kleinschalige uitzicht- en rustpunten;

  • d.

    behorende tot het straatmeubilair;

  • e.

    ten behoeve van nutsvoorzieningen;

  • f.

    speelvoorzieningen;

  • g.

    daarmee vergelijkbare bouwwerken.

8.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 1,00 meter mag bedragen.

8.3 Afwijken van de gebruiksregels

8.3.1 Afwijken van de gebruiksregels voor het verbreden van wegen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 ten behoeve van het verbreden van aan de bestemming grenzende wegen of voor de aanleg van fietspaden, onder de voorwaarden dat:

  • a.

    de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft;

  • b.

    de verbreding binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse past;

  • c.

    geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;

  • d.

    waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.

8.3.2 Afwijken van de gebruiksregels voor het realiseren van parkeerplaatsen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 8.1 ten behoeve van het realiseren van parkeerplaatsen onder de voorwaarden dat:

  • a.

    de parkeerbehoefte is aangetoond;

  • b.

    de verkeersveiligheid gewaarborgd blijft;

  • c.

    deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;

  • d.

    geen onevenredig nadelige gevolgen voor het woonmilieu ontstaan of kunnen ontstaan;

  • e.

    waarden en belangen van derden niet onevenredig worden geschaad of kunnen worden geschaad.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Vergunningsplicht

Het is verboden in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a.

    het aanbrengen van halfverhardingen ten behoeve van evenementen.

8.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 8.4.1 is niet van toepassing op:

  • a.

    normale onderhoudswerkzaamheden;

  • b.

    werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;

  • c.

    werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.

8.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 8.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

Artikel 9 Maatschappelijk

9.1 Omschrijving gebruiksvorm

9.1.1 Algemeen

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    onderwijs en/of educatieve doeleinden ter plaatse van de aanduiding 'onderwijs';

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    groenvoorzieningen;

  • 2.

    parkeervoorzieningen;

  • 3.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

9.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

9.2 Bouwregels

9.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van de in artikel 9.1 genoemde gebruiksvorm;

  • b.

    de daarbij behorende bijgebouwen;

  • c.

    de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

9.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a.

    binnen het bouwvlak mogen gebouwen, bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;

  • b.

    het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;

  • c.

    de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:

    • 1.

      de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 meter bedraagt;

    • 2.

      de breedte niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de woning;

    • 3.

      de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;

  • d.

    de goothoogte niet meer mag bedragen dan de aangeduide maximale goothoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte';

  • e.

    voor de maatvoering van bijgebouwen wordt verwezen naar artikel 9.2.3;

  • f.

    voor de maatvoering van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 9.2.4.

9.2.3 Bijgebouwen

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a.

    bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak gebouwd worden;

  • b.

    het gezamenlijk oppervlak aan bijgebouwen buiten het bouwvlak mag maximaal 100 m² bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen.

9.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

  • a.

    Binnen het besluitvlak 'Maatschappelijk' mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde en carports worden gebouwd;

  • b.

    carports worden op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,00 meter mag bedragen en de oppervlakte van carports maximaal 20 m² mag bedragen;

  • c.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erf- of terreinafscheidingen en vlaggenmasten;

  • d.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 5,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen.

9.3 Specifieke gebruiksregels

9.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de gebruiksvormen van het besluitvlak 'Maatschappelijk' wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • b.

    wonen of recreatieve bewoning;

  • c.

    horeca;

  • d.

    ambachtelijke of industriële bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten;

  • e.

    detailhandel en/of groothandel;

  • f.

    gebruik van gronden voor het stallen van voertuigen, caravans en dergelijke;

  • g.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en dan niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw.

Artikel 10 Maatschappelijk - Begraafplaats

10.1 Omschrijving gebruiksvorm

10.1.1 Algemeen

De voor Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    begraafplaats;

  • b.

    religieuze doeleinden, waaronder tevens begrepen een kapel;

  • c.

    urnenmuur;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    groenvoorzieningen;

  • 2.

    wegen en paden;

  • 3.

    parkeervoorzieningen;

  • 4.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • 5.

    nutsvoorzieningen.

10.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Algemeen

Op de voor 'Maatschappelijk - Begraafplaats' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de in artikel 10.1 genoemde bestemming, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak';

met inachtneming van de volgende regels (10.2.2).

10.2.2 Bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a.

    het gezamenlijk oppervlak aan gebouwen mag maximaal 50 m² bedragen;

  • b.

    gebouwen worden met een kap van minimaal 35° afgedekt;

  • c.

    de goothoogte van een gebouw mag maximaal 3,00 meter bedragen;

  • d.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen.

10.3 Nadere eisen

10.3.1 Onderwerpen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen ten aanzien van:

  • a.

    de situering, de oppervlakte en de hoogte van de bebouwing;

  • b.

    voorzieningen ter voorkoming van hemelwaterproblematiek in verband met de nieuwe bebouwing.

10.3.2 Toepassingscriteria

De in artikel 10.3.1 genoemde onderwerpen voor het stellen van nadere eisen mogen uitsluitend worden gesteld ten behoeve van:

  • a.

    het stedenbouwkundig beeld;

  • b.

    de verkeerssituatie;

  • c.

    de milieusituatie;

  • d.

    de sociale veiligheid;

  • e.

    verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;

  • f.

    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken

10.4 Specifieke gebruiksregels

10.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de gebruiksvorm als beoeld in artikel 10.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten anders dan bedoeld in artikel 10.1.1;

  • b.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • c.

    wonen of recreatieve bewoning;

  • d.

    horeca;

  • e.

    detailhandel;

  • f.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik.

Artikel 11 Sport

11.1 Omschrijving gebruiksvorm

11.1.1 Algemeen

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    het uitoefenen van sportactiviteiten;

  • b.

    evenementen;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    horeca in de vorm van een kantine;

  • 2.

    wegen en paden;

  • 3.

    groenvoorzieningen;

  • 4.

    parkeervoorzieningen;

  • 5.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

11.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

11.2 Bouwregels

11.2.1 Algemeen

Op de voor 'Sport' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van de in artikel 11.1 genoemde gebruiksvorm;

  • b.

    de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde.

11.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a.

    binnen het bouwvlak mogen gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd;

  • b.

    het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;

  • c.

    ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte' geldt de aangeduide goot- en bouwhoogte als maximum;

  • d.

    voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 11.2.3.

11.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

  • a.

    Buiten het bouwvlak mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde, gebouwen en overkappingen worden gebouwd, met dien verstande dat er maximaal 25 m2 aan gebouwen en overkappingen mag worden gebouwd;

  • b.

    de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag maximaal 3,00 meter bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 3,00 meter bedragen, met uitzondering van:

    • 1.

      erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;

    • 2.

      vlaggenmasten en lichtmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen.

11.3 Specifieke gebruiksregels

11.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de gebruiksvorm als bedoeld in artikel 11.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • b.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik;

  • c.

    wonen of recreatieve bewoning;

  • d.

    ambachtelijke of industriële bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten;

  • e.

    detailhandel;

  • f.

    dienstverlening;

  • g.

    horeca, anders dan bedoeld in artikel 11.1.1, onder 1.

Artikel 12 Tuin

12.1 Omschrijving gebruiksvorm

12.1.1 Algemeen

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    tuinen behorende bij op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

  • b.

    parkeren;

  • c.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

met de daarbij behorende voorzieningen.

12.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

12.2 Bouwregels

12.2.1 Algemeen

Op de voor 'Tuin' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    erfafscheidingen, waarvan de bouwhoogte voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen;

  • b.

    vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen;

  • c.

    erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:

    • 1.

      de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens binnen de bestemming 'Wonen - 1' niet meer dan 1,00 meter bedraagt;

    • 2.

      de breedte niet meer dan 50% van de breedte van de woning bedraagt;

    • 3.

      de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter.

12.3 Specifieke gebruiksregels

12.3.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de gebruiksvorm als bedoeld in artikel 12.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • b.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de gebruiksvorm gerichte tijdelijke gebruik.

Artikel 13 Verkeer

13.1 Omschrijving gebruiksvorm

13.1.1 Algemeen

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    verkeersdoeleinden;

  • b.

    speelvoorzieningen;

  • c.

    parkeervoorzieningen;

  • d.

    een wal ten dienste van het laden en lossen van over het water vervoerde respectievelijk te vervoeren goederen, met daarbij behorende voorzieningen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'laad- en losplaats';

  • e.

    paden, wegen en straten;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    groenvoorzieningen;

  • 2.

    straatmeubilair;

  • 3.

    kunstwerken;

  • 4.

    herdenkingsmonumenten;

  • 5.

    afvalinzameling;

  • 6.

    nutsvoorzieningen;

  • 7.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder (ondergrondse) waterbergings- en infiltratievoorzieningen.

13.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

13.2 Bouwregels

13.2.1 Algemeen

Op de voor 'Verkeer' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde:

  • 1.

    noodzakelijk met het oog op de regeling van de veiligheid van het verkeer;

  • 2.

    ten behoeve van de verlichting van wegen, rijwiel- en voetpaden;

  • 3.

    behorende tot het straatmeubilair;

  • 4.

    ten behoeve van speelvoorzieningen;

  • 5.

    ten behoeve van afvalinzameling;

  • 6.

    kunstwerken, zoals bruggen en duikers;

  • 7.

    voorwerpen betreffende de beeldende kunsten;

  • 8.

    ten behoeve van onder- en/of bovengrondse voorzieningen voor de opvang en buffering van water;

  • 9.

    met sub 1 t/m 8 vergelijkbare bouwwerken;

met inachtneming van de volgende regels (artikel 13.2.2 tot en met 13.2.3).

13.2.2 Gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten dienste van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a.

    de bouwhoogte van deze gebouwen mag maximaal 3,00 meter bedragen;

  • b.

    de oppervlakte mag maximaal 15 m2 bedragen.

13.2.3 Overige regels

Voor het overige gelden de volgende regels:

  • a.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 10,00 meter bedragen;

  • b.

    de bouwhoogte van een openbaar toilet mag maximaal 2,50 meter bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte van een sanitaire voorziening ten behoeve van watersportrecreatie mag maximaal 3,00 meter bedragen.

13.3 Afwijken van de bouwregels

13.3.1 Afwijken van de bouwregels ten aanzien van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 13.2.3 ten aanzien van het plaatsen van masten ten behoeve van telecommunicatie en alarmering, welke niet vergunningsvrij zijn, met dien verstande dat:

  • a.

    deze passen binnen het stedenbouwkundige en landschappelijk beeld ter plaatse;

  • b.

    belangen van derden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad;

  • c.

    de totale bouwhoogte van de antenne-installatie inclusief bebouwing niet meer dan 40,00 meter mag bedragen.

Artikel 14 Water

14.1 Omschrijving gebruiksvorm

14.1.1 Algemeen

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    de aanleg en/of instandhouding van waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals watergangen, waterbergingen met de bijbehorende bermen en taluds;

  • b.

    watersportvoorzieningen;

  • c.

    bruggen;

  • d.

    aanlegsteigers ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger';

  • e.

    behoud en ontwikkeling van ecologische waarden in relatie tot de waterhuishoudkundige voorzieningen.

14.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

14.2 Bouwregels

14.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

14.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Water' aangewezen gronden mogen uitsluitend verkeerstekens worden gebouwd alsmede aanlegsteigers ter plaatse van de aanduiding 'aanlegsteiger'.

14.2.3 Overige regels

  • a.

    De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag maximaal 3,00 meter bedragen

14.3 Afwijken van de bouwregels

14.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 14.2.2, ten behoeve van het bouwen van aanlegsteigers, kademuren en oeverbeschoeiingen, met dien verstande dat:

  • a.

    kademuren en oeverbeschoeiingen noodzakelijk zijn vanuit het oogpunt van waterbeheer;

  • b.

    deze vanuit landschappelijk oogpunt aanvaardbaar zijn.

14.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

14.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Water' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a.

    het dempen van oppervlaktewater;

  • b.

    het vergraven van oevers;

  • c.

    het verleggen van watergangen.

14.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 14.4.1 is niet van toepassing op:

  • a.

    normale onderhoudswerkzaamheden;

  • b.

    werken of werkzaamheden in het kader van het normale bodemgebruik;

  • c.

    werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van deze beheersverordening in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.

14.4.3 Toetsingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 14.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen voor de in artikel 14.1 genoemde waarden en doeleinden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van de bedoelde waarden, niet wezenlijk worden of kunnen worden verkleind.

14.4.4 Advies

Alvorens de vergunning te verlenen, wordt door het bevoegd gezag advies ingewonnen bij de betreffende waterbeheerder.

Artikel 15 Wonen - 1

15.1 Omschrijving gebruiksvorm

15.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    wonen;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    tuinen;

  • 2.

    parkeervoorzieningen op eigen terrein;

  • 3.

    groenvoorzieningen;

  • 4.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

15.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

15.2 Bouwregels

15.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    vrijstaande woningen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak';

  • b.

    de daarbij behorende bijgebouwen, uitsluitend binnen de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';

  • c.

    de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde, zowel binnen als buiten de aanduiding 'bouwvlak' en de aanduiding 'bijgebouwen';

met inachtneming van de volgende regels (15.2.2 tot en met 15.2.5).

15.2.2 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' gelden de volgende regels:

  • a.

    binnen het bouwvlak is de bouw van bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde uitsluitend toegestaan als zij horen bij een binnen hetzelfde bouwvlak aanwezige woning;

  • b.

    het bouwvlak mag tot maximaal 100% worden bebouwd;

  • c.

    per bouwvlak is maximaal één vrijstaande woning toegestaan;

  • d.

    per bouwvlak bedraagt het aantal woningen niet meer en niet minder dan het aantal bestaande legale woningen;

  • e.

    de voorgevel van de woning wordt geplaatst in of evenwijdig aan de naar de weg gekeerde bouwgrens;

  • f.

    de grenzen van het bouwvlak mogen worden overschreden door erkers, luifels, balkons en dergelijke, mits:

    • 1.

      de diepte gemeten vanaf de bouwvlakgrens niet meer dan 1,00 meter bedraagt;

    • 2.

      de breedte niet meer dan 50% van de breedte van de woning bedraagt;

    • 3.

      de goothoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van de eerste verdiepingsvloer + 0,30 meter;

  • g.

    de goothoogte van een woning mag maximaal 3,50 meter bedragen;

  • h.

    de bouwhoogte van een woning mag maximaal 7,50 meter bedragen;

  • i.

    woningen worden met een kap van minimaal 30° en maximaal 60° afgedekt;

  • j.

    voor de maatvoering van bijgebouwen wordt verwezen naar artikel 15.2.3;

  • k.

    voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 15.2.4

15.2.3 Regels ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen'

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen, met uitzondering van carports, mag maximaal bedragen:

Oppervlakte bestaand bouwperceel

Toegestane oppervlakte bijgebouwen ter plaa t se van de aanduiding 'bijg e bouwen'

Bouwperceel tot 350 m²

50 m²

Bouwperceel van 350 m² - 700 m²

70 m²

Bouwperceel van 700 m² - 1.000 m²

80 m²

Bouwperceel vanaf 1.000 m²

100 m²

  • b.

    de grond ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' mag tot maximaal 60% worden bebouwd;

  • c.

    bijgebouwen worden met een kap van maximaal 60° afgedekt;

  • d.

    de goothoogte mag maximaal 3,50 meter bedragen;

  • e.

    de bouwhoogte van bijgebouwen mag maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw bedragen;

  • f.

    voor de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt verwezen naar artikel 15.2.4.

15.2.4 Overige regels

  • a.

    carports worden op een afstand van minimaal 1,00 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte van carports maximaal 3,00 meter mag bedragen en de oppervlakte van carports maximaal 20 m² mag bedragen;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen uitsluitend achter de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd, met uitzondering van erfafscheidingen en vlaggenmasten;

  • c.

    de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag maximaal 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 1,00 meter en achter de naar de weg gekeerde bouwgrens maximaal 2,00 meter mag bedragen.

15.2.5 Saneringsregeling

Voor zover de bestaande oppervlakte aan bijgebouwen de maximale oppervlakte zoals vermeld in artikel 15.2.3 lid a overschrijdt, mag indien het meerdere wordt gesloopt, 75% van de gesloopte oppervlakte van een gebouw worden teruggebouwd.

15.3 Afwijken van de bouwregels

15.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.2.2, ten behoeve van het verkleinen van de dakhelling tot 0°, met dien verstande dat:

  • a.

    het vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is

15.4 Specifieke gebruiksregels

15.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de gebruiksvorm als beoeld in artikel 15.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte wagens en/of voer- en vaartuigen van derden, anders dan bedoeld in artikel 15.1.1;

  • b.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte tijdelijke gebruik en anders dan bedoeld in artikel 15.1.1;

  • c.

    een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen, anders dan bedoeld in artikel 15.4.2 en 15.5.1;

  • d.

    woningsplitsing;

  • e.

    mantelzorg in de woning en/of in de vrijstaande bijgebouwen;

  • f.

    vrijstaande bijgebouwen als logiesruimte;

  • g.

    gebouwen voor recreatieve bewoning;

  • h.

    detailhandel en/of groothandel.

15.4.2 Aan huis verbonden beroepen

Een aan huis verbonden beroep, als opgenomen in het overzicht aan huis verbonden beroepen (Bijlage 2 bij deze regels), is toegestaan onder de volgende voorwaarden:

  • a.

    een aan huis verbonden beroep uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;

  • b.

    maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte van de woning en de bijgebouwen mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroep(en);

  • c.

    de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

  • d.

    er mogen maximaal 2 personen werkzaam zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;

  • e.

    er is ten hoogste één reclame-uiting toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;

  • f.

    het gebruik mag geen (ernstige of onevenredige) hinder opleveren voor het woonmilieu en geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de omgeving;

  • g.

    in de parkeerbehoefte wordt in voldoende mate voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

  • h.

    er vindt geen detailhandel plaats, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende beroep gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden beroep gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.

15.5 Afwijken van de gebruiksregels

15.5.1 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van aan huis verbonden bedrijven

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.4, ten behoeve van een aan huis verbonden bedrijf als opgenomen in het overzicht aan huis gebonden bedrijven (Bijlage 2 bij deze regels), met dien verstande dat:

  • a.

    een aan huis verbonden bedrijf uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;

  • b.

    de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;

  • c.

    maximaal in totaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt voor een aan huis verbonden bedrijf, tot een maximum van 25 m², met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 15.5.2, 15.5.3 en/of 15.5.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;

  • d.

    de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

  • e.

    er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;

  • f.

    het onbebouwde gedeelte van het perceel niet mag worden gebruikt voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten, met uitzondering van parkeren;

  • g.

    er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;

  • h.

    in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

  • i.

    er geen detailhandel plaatsvindt, met uitzondering van detailhandel in aan het betreffende bedrijf gerelateerde producten, waarvoor maximaal 10% van de voor het aan huis verbonden bedrijf gebruikte oppervlakte mag worden gebruikt.

15.5.2 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van detailhandel als ondergeschikte activiteit

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 15.4, ten behoeve van het gebruik voor detailhandel als ondergeschikte activiteit, met dien verstande dat:

  • a.

    de ondergeschikte detailhandel uitsluitend wordt uitgeoefend in de woning of in de bijgebouwen;

  • b.

    maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt als verkoopruimte en productieruimte, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 15.5.1, 15.5.3 en/of 15.5.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;

  • c.

    de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

  • d.

    er maximaal 2 personen werkzaam mogen zijn, waarbij minstens één persoon tevens de bewoner van de woning is;

  • e.

    de oppervlakte van productiegebonden detailhandel maximaal 10% van het brutovloeroppervlak, tot een maximum van 150 m² mag bedragen;

  • f.

    etalages niet zijn toegestaan;

  • g.

    verkoopruimten alleen toegestaan zijn op de begane grond;

  • h.

    er ten hoogste één gevelreclame-uiting is toegestaan tot een maximum van 20 x 30 centimeter;

  • i.

    verkoop van producten met veiligheidsrisico's niet zijn toegestaan;

  • j.

    vrachtverkeer ten behoeve van bevoorrading niet is toegestaan;

  • k.

    in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

  • l.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      de verkeersveiligheid;

    • 2.

      het woon- en leefklimaat;

    • 3.

      de milieusituatie;

    • 4.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.5.3 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van complementaire daghoreca

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 15.4, ten behoeve van complementaire daghoreca, met dien verstande dat:

  • a.

    de voor bezoekers toegankelijke ruimten alleen zijn toegestaan op de begane grond van de woning of in een bijgebouw;

  • b.

    de bestaande bouwmogelijkheden niet mogen worden verruimd;

  • c.

    maximaal 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt voor de horeca-activiteiten, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 15.5.1, 15.5.2 en/of 15.5.4 genoemde nevenactiviteiten tezamen;

  • d.

    de totale oppervlakte, inclusief terras, die wordt gebruikt voor de horeca-activiteiten mag maximaal 100 m² bedragen;

  • e.

    de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en de verschijningsvorm als woning niet wezenlijk wordt aangetast;

  • f.

    minimaal één bewoner werkzaam is in het horecabedrijf;

  • g.

    er ten hoogste één reclame-uiting is toegestaan met een maximale afmeting van 20 x 30 centimeter;

  • h.

    in de parkeerbehoefte in voldoende mate wordt voorzien op eigen terrein, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bestaande parkeervoorzieningen niet onevenredig mogen worden belast;

  • i.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      de verkeersveiligheid;

    • 2.

      de milieusituatie;

    • 3.

      het woon- en leefklimaat;

    • 4.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.5.4 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van bed & breakfast

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 15.4 , ten behoeve van een bed en breakfast, met dien verstande dat:

  • a.

    er maximaal 10 slaapplaatsen per bouwperceel worden toegestaan, ten behoeve van een gelijktijdig nachtverblijf van maximaal 10 personen;

  • b.

    de slaapplaatsen moeten worden gerealiseerd in het hoofdgebouw (de woning);

  • c.

    maximaal 35% van het vloeroppervlak van het hoofdgebouw voor bed- en breakfast activiteiten mag worden gebruikt, met dien verstande dat niet meer dan 35% van de toegestane bebouwde oppervlakte mag worden gebruikt ten behoeve van de in het onderhavige artikel en de artikelen 15.5.1, 15.5.2 en/of 15.5.3 genoemde nevenactiviteiten tezamen;

  • d.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      de verkeersveiligheid;

    • 2.

      het woon- en leefklimaat;

    • 3.

      de milieusituatie;

    • 4.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  • e.

    uit de noodzakelijke (milieu)onderzoeken blijkt dat de gronden geschikt zijn voor het beoogde gebruik;

  • f.

    de effecten op de waterhuishouding in beeld zijn gebracht (watertoets), waarbij geldt dat de bestaande waterhuishouding niet mag verslechteren als gevolg van de ontwikkeling;

  • g.

    in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;

  • h.

    omliggende functies niet worden gehinderd.

15.5.5 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van mantelzorg in vrijstaande bijgebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 15.4, ten behoeve van mantelzorg in de woning of in bestaande vrijstaande bijgebouwen, met dien verstande dat:

  • a.

    voor mantelzorg in de woning de volgende regels gelden:

    • 1.

      het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in de woning mag maximaal 75 m² bedragen;

    • 2.

      de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;

  • b.

    voor mantelzorg in bestaande vrijstaande bijgebouwen de volgende regels gelden;

  • 1.

    het oppervlak van de mantelzorgvoorziening in bestaande vrijstaande bijgebouwen bedraagt maximaal 75 m²;

  • 2.

    het vrijstaande bijgebouw binnen een afstand van 25 meter van de woning dient te zijn gesitueerd;

  • 3.

    realisatie van de afhankelijke woonruimte binnen de woning inclusief de aangebouwde bijgebouwen niet mogelijk is;

  • 4.

    de mantelzorgvoorziening qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;

  • 5.

    de tijdelijkheid in voldoende mate vaststaat;

  • 6.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • ·

      de verkeersveiligheid;

    • ·

      het woon- en leefklimaat;

    • ·

      de milieusituatie;

    • ·

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

15.5.6 Afwijken van de gebruiksregels ten behoeve van woningsplitsing

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 15.4, ten behoeve van splitsing van bestaande woningen, met dien verstande dat:

  • a.

    de te splitsen woning een inhoud heeft van minimaal 600 m³;

  • b.

    de woningen na splitsing elk afzonderlijk een inhoud hebben van minimaal 250 m³;

  • c.

    de splitsing vanuit stedenbouwkundig oogpunt aanvaardbaar is;

  • d.

    de verschijningsvorm van karakteristieke bebouwing niet mag worden aangetast;

  • e.

    de inhoud en oppervlakte van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen niet mag worden vergroot;

  • f.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • 1.

    de verkeersveiligheid;

  • 2.

    het woon- en leefklimaat;

  • 3.

    de milieusituatie;

  • 4.

    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 16 Wonen - Woonschepen

16.1 Omschrijving gebruiksvorm

16.1.1 Algemeen

De voor 'Wonen - Woonschepen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a.

    wonen op het water;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

16.1.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de aangewezen mede gebruiksvormen van de besluitvlakken en aanduidingen zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

16.2 Bouwregels

16.2.1 Algemeen

Op de voor 'Wonen - Woonschepen' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd:

  • a.

    woonschepen, woonboten en/of woonarken;

  • b.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, uitgezonderd op de oever;

  • c.

    het aantal woonschepen, woonboten en/of woonarken mag niet meer en niet minder bedragen dan het aantal bestaande legale woonschepen, woonboten en/of woonarken op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening;

  • d.

    de lengte van woonschepen, woonboten en/of woonarken mag maximaal 15,00 meter bedragen, dan wel de bestaande lengte indien deze meer bedraagt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening;

  • e.

    de breedte van woonschepen, woonboten en/of woonarken mag maximaal 4,00 meter bedragen, dan wel de bestaande breedte indien deze meer bedraagt op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening;

  • f.

    de bouwhoogte van woonschepen, woonboten en/of woonarken mag maximaal 3,00 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt op het tijdstip van inwerkingtreding van de verordening;

  • g.

    woonschepen, woonboten en/of woonarken worden met een plat dak afgedekt.

16.2.2 Bijgebouwen

Voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' gelden de volgende regels:

  • a.

    bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' worden gebouwd;

  • b.

    de grond mag ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' tot maximaal 100% worden bebouwd;

  • c.

    de goothoogte van bijgebouwen mag maximaal 3,50 meter bedragen.

16.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

  • a.

    bouwwerken, geen gebouw zijnde, mogen niet op de oever worden gebouwd;

  • b.

    de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde mag maximaal 2,50 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- of terreinafscheidingen maximaal 2,00 meter mag bedragen.

16.3 Afwijken van de bouwregels

16.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het vergroten van de afmetingen van een woonschip, woonboot en/of woonark

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 16.2.1, ten behoeve van het vergroten van de afmetingen van een woonschip, woonboot en/of woonark, met dien verstande dat:

  • a.

    de lengte maximaal 20,00 meter mag bedragen;

  • b.

    de breedte maximaal 6,00 meter mag bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte maximaal 4,00 meter mag bedragen;

  • d.

    er geen gevaar is te verwachten voor de scheepsvaart;

  • e.

    vooraf advies wordt ingewonnen bij de vaarweg- c.q. waterbeheerder.

16.4 Specifieke gebruiksregels

16.4.1 Strijdig gebruik

Onder gebruiken of het laten gebruiken in strijd met de gebruiksvorm als bedoeld in artikel 16.1 wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens;

  • b.

    buitenopslag, behalve als dit noodzakelijk is voor het op de gebruiksvorm gerichte tijdelijke gebruik;

  • c.

    een aan huis verbonden beroep of bedrijf in het woonschip, woonboot en/of woonark en/of in de vrijstaande bijgebouwen;

  • d.

    mantelzorg in het woonschip, woonboot en/of woonark en/of in de vrijstaande bijgebouwen;

  • e.

    (recreatieve) bewoning in bijgebouwen;

  • f.

    detailhandel;

  • g.

    horeca;

  • h.

    dienstverlening;

  • i.

    ambachtelijke en industriële doeleinden.

Artikel 17 Leiding - Gas

17.1 Omschrijving gebruiksvorm

17.1.1 Algemeen

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende gebruiksvorm(en), mede bestemd voor een ondergrondse hogedruk gastransportleiding en de daarbij behorende voorzieningen.

17.1.2 Gebruiksvormen, mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen gebruiksvormen, mede gebruiksvormen en aanduidingen als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

17.2 Bouwregels

17.2.1 Gebouwen

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd.

17.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd, bouwwerken, geen gebouwen zijnde:

  • a.

    van geringe omvang, die noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de in 17.1 bedoelde leiding(en);

  • b.

    met een bouwhoogte van maximaal 2,00 meter.

17.3 Afwijken van de bouwregels

17.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van bouwen gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 17.2.1, ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a.

    de veiligheid van de in artikel 17.1 bedoelde leiding niet wordt aangetast;

  • b.

    vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder;

  • c.

    bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende gebruiksvorm van het besluitvlak;

  • d.

    geen kwetsbare objecten worden toegelaten

17.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

17.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een verleende omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a.

    aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;

  • b.

    het ontginnen, woelen, mengen, diepploegen, bodem verlagen of afgraven, ophogen en/of egaliseren van de bodem en het aanleggen van drainage;

  • c.

    het aanbrengen en rooien van hoogopgaande en/of diepwortelende beplantingen en/of bomen;

  • d.

    het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem;

  • e.

    het aanleggen van andere kabels en leidingen dan de in artikel 17.1 bedoelde leiding;

  • f.

    het aanleggen van watergangen of andere wateren of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen of andere wateren;

  • g.

    het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

  • h.

    het permanent opslaan van goederen.

17.4.2 Uitzonderingen

Het verbod als bedoeld in artikel 17.4.1 is niet van toepassing op:

  • a.

    normale onderhoudswerkzaamheden;

  • b.

    graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling;

  • c.

    werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van het van kracht worden van deze verordening in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing of anderszins mogen worden uitgevoerd.

17.4.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 17.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien:

  • a.

    door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de belangen van de in artikel 17.1 bedoelde leiding niet wordt aangetast;

  • b.

    daarover vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de betreffende leidingbeheerder.

Artikel 18 Waarde - Archeologie 1

18.1 Omschrijving gebruiksvorm

18.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebruiksvorm(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

18.1.2 Gebruiksvormen, mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen gebruiksvormen, mede gebruiksvormen en aanduidingen als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

18.2 Bouwregels

18.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van gebouwen en/of bouwwerken, waarbij de bestaande bebouwing wordt vergroot met een oppervlakte van meer dan 100 m² en/of de bestaande fundering niet wordt benut, dient door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag:

  • a.

    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;

  • b.

    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:

  • c.

    in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.

18.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 18.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties

18.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

18.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a.

    het ophogen, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  • b.

    het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  • c.

    het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

  • d.

    voorzover de ingreep dieper gaat dan 50 centimeter beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 100 m² beslaat.

18.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 18.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a.

    door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;

  • b.

    het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  • c.

    werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.

  • d.

    de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

18.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 18.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

18.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 18.3.1 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 1 dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a.

    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;

  • b.

    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:

  • c.

    in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.

18.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 18.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 19 Waarde - Archeologie 2

19.1 Omschrijving gebruiksvorm

19.1.1 Algemeen

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebruiksvorm(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische waarden.

19.1.2 Gebruiksvormen, mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen gebruiksvormen, mede gebruiksvormen en aanduidingen als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

19.2 Bouwregels

19.2.1 Onderzoek ten behoeve van verlenen omgevingsvergunning voor het bouwen

  • a.

    Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken:

    • ·

      met een oppervlakte groter dan 250 m² wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom, dan wel,

    • ·

      met een oppervlakte groter dan 2.500 m² wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom,

  • 1.

    dient door de door de aanvrager een aanvullend en/of definitief archeologisch rapport te worden overgelegd waarin, naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

    • ·

      de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en;

    • ·

      in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard of gedocumenteerd, dan wel:

    • ·

      in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.

19.2.2 Voorwaarden verlening omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in artikel 19.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties

19.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

19.3.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a.

    het ophogen, afgraven (ook ten behoeve van het verwijderen van bestaande funderingen) woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren en het aanleggen van drainage;

  • b.

    het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  • c.

    het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;

voorzover de ingreep:

  • 1.

    dieper gaat dan 50 centimeter beneden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 250 m² beslaat, wanneer deze zich bevindt binnen de bebouwde kom;

  • 2.

    dieper gaat dan 50 centimeter benden het maaiveld en een grotere oppervlakte dan 2.500 m² beslaat, wanneer deze zich bevindt buiten de bebouwde kom.

19.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 19.3.1 is niet van toepassing, indien:

  • a.

    door middel van een aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn;

  • b.

    het gaat om onderhouds- en vervangingswerkzaamheden van bestaande bestratingen en beplantingen en werkzaamheden binnen bestaande tracés van kabels en leidingen;

  • c.

    werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.

  • d.

    de werken en werkzaamheden worden verricht in het kader van een aanvullend of definitief archeologisch onderzoek.

19.3.3 Toepassingscriteria

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 19.3.1 zijn slechts toelaatbaar indien mede op basis van aanvullend en/of definitief archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad.

19.3.4 Onderzoeksplicht

De aanvrager van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 19.3 die betrekking heeft op gronden, die zijn aangewezen voor 'Waarde - Archeologie 2' dient een rapport te overleggen waarin naar het oordeel van burgemeester en wethouders:

  • a.

    de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgelegd, en;

  • b.

    in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd, dan wel:

  • c.

    in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van de gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.

19.3.5 Voorschriften omgevingsvergunning

Indien uit het in artikel 19.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van opgravingen;

  • c.

    de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

Artikel 20 Waterstaat - Waterkering

20.1 Omschrijving gebruiksvorm

20.1.1 Algemeen

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende gebruiksvorm(en), mede bestemd voor:

  • a.

    primaire waterkering;

  • b.

    regionale waterkering;

  • c.

    hoofdwatergang;

  • d.

    watergang;

  • e.

    behoud en bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden;

met daaraan ondergeschikt:

  • 1.

    terreinen.

20.1.2 Gebruiksvormen, mede gebruiksvormen en aanduidingen

Voor zover de gronden tevens zijn gelegen binnen de overige aangewezen gebruiksvormen, mede gebruiksvormen en aanduidingen als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3, zijn mede de desbetreffende regels van toepassing, met inachtneming van de voorrangsregels uit artikel 27.2.

20.2 Bouwregels

20.2.1 Algemeen

Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen géén gebouwen worden gebouwd.

20.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde ten dienste van de gebruiksvorm, waarvan de bouwhoogte maximaal 10,00 meter bedraagt.

20.3 Afwijken van de bouwregels

20.3.1 Afwijken van de bouwregels ten behoeve van het oprichten van gebouwen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor afwijking van het bepaalde in artikel 20.2 ten behoeve van het bouwen van gebouwen of andere bouwwerken, geen gebouw zijnde op de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden, met dien verstande dat:

  • a.

    vooraf advies wordt ingewonnen bij het bevoegd waterschapsgezag;

  • b.

    bebouwing mogelijk is op grond van de onderliggende bestemming;

  • c.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      het straat- en bebouwingsbeeld;

    • 2.

      het woon- en leefklimaat;

    • 3.

      de verkeersveiligheid;

    • 4.

      de sociale veiligheid;

    • 5.

      de milieusituatie;

    • 6.

      de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

    • 7.

      de landschappelijke en/of natuurlijke waarden en/of archeologische waarden van de gronden;

    • 8.

      de waterstaats- en huishoudkundige waarden van de gronden en van de aangrenzende gronden.

20.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk20.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zonder of in afwijking van omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren en/of te laten uitvoeren:

  • a.

    het ophogen en afgraven van de gronden

  • b.

    het verwijderen en aanbrengen van verhardingen;

  • c.

    het wijzigen van het waterpeil;

  • d.

    het dempen van watergangen;

  • e.

    het verwijderen en aanbrengen van oeverbeschoeiingen.

20.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 20.4.1 is niet van toepassing op:

  • a.

    normale onderhoudswerkzaamheden;

  • b.

    werken of werkzaamheden, welke op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning/ontheffing mogen worden uitgevoerd.

20.4.3 Voorwaarden

De in 20.4.1 genoemde omgevingsvergunning wordt slechts verleend indien door de werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvoor hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen de waterstaatkundige en waterkerende functies niet in gevaar wordt of kan worden gebracht. Hiertoe wordt schriftelijk advies ingewonnen bij het bevoegde waterschapsgezag.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 21 Antidubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 22 Algemene bouwregels

22.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a.

    ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak';

  • b.

    de oppervlakte van ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan de toegestane oppervlakte van bouwwerken boven peil;

  • c.

    de ondergrondse bouwdiepte mag maximaal 4,00 meter onder peil bedragen;

  • d.

    om het ondergrondse bouwwerk toegankelijk te maken is overschrijding van het bouwvlak toegestaan, mits de voorgevelrooilijn niet wordt overschreden;

  • e.

    de regels van de betreffende gebruiksvormen als bedoeld in hoofdstuk 2 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23 Algemene gebruiksregels

23.1 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden de gronden en bouwwerken in deze verordening te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven gebruiksvorm(en).

23.2 Strijdig gebruik

Onder gebruiken en/of het laten gebruiken in strijd met de verordening wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor en/of als:

  • a.

    een seksinrichting of een daarmee vergelijkbaar bedrijf voor zover daarvoor door de burgemeester geen gedoogbestemming is verleend;

  • b.

    een coffeeshop, growshop, smartshop of een daarmee vergelijkbaar bedrijf;

  • c.

    straatprostitutie;

  • d.

    het plaatsen van onderkomens en/of kampeermiddelen, van al dan niet afgedankte voer- en vaartuigen en van wagens, tenzij de betreffende gebruiksvorm daarin wel uitdrukkelijk voorziet.

Artikel 24 Algemene aanduidingsregels

24.1 geluidzone - industrie

24.1.1 Algemeen

Ter plaatse van de aanduiding geluidzone - industrie mogen géén nieuwe geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd.

24.1.2 Afwijking

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 24.1.1, met dien verstande dat de geluidsbelasting vanwege industrielawaai op de gevels van de te realiseren geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

24.1.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig wordt in ieder geval gerekend het gebruik van niet-geluidsgevoelige gebouwen als geluidsgevoelige gebouwen.

24.2 'geluidzone - spoor'

24.2.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - spoor' mogen géén geluidgevoelige objecten worden gerealiseerd.

24.2.2 Afwijken van de regels

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 24.2.1, met dien verstande dat de geluidbelasting vanwege spoorweglawaai op de gevels van de te realiseren geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde of een verleende hogere grenswaarde.

24.3 overig - gezoneerd industrieterrein

Ter plaatse van de aanduiding 'gezoneerd industrieterrein' zijn de gronden aangewezen als gezoneerd industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder.

24.4 veiligheidszone - gasontvangstation

Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - gasontvangstation mogen géén kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

24.5 veiligheidszone - LPG

Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - LPG mogen géén kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

24.6 veiligheidszone - vuurwerkopslag

Ter plaatse van de aanduiding veiligheidszone - vuurwerkopslag mogen géén kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

Artikel 25 Algemene afwijkingsregels

25.1 Meetverschillen

Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de aangeduide bouwgrenzen indien een meetverschil of onnauwkeurigheid ten opzichte van de feitelijke situatie daartoe aanleiding geeft, mits de afwijking maximaal 3,00 meter bedraagt.

25.2 Kleine bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen

Het bevoegd gezag kan met inachtneming van het bepaalde in de mede gebruiksvormen en (gebieds)aanduidingen, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de bouw- en/of gebruiksregels voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde bouwwerken van openbaar nut, zoals wachthuisjes, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, telefooncellen, pinautomaten, afval- en glascontainers en dergelijke, met dien verstande dat:

  • a.

    de oppervlakte maximaal 15 m2 mag bedragen;

  • b.

    de goothoogte maximaal 3,00 meter mag bedragen;

  • c.

    de bouwhoogte maximaal 6,00 meter mag bedragen

25.3 Functiewijzigingen onbebouwde gronden

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in de mede gebruiksvormen en (gebieds)aanduidingen als bedoeld in hoofdstuk 2 en 3, een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van de gebruiksregels voor een wijziging van het gebruik van onbebouwde gronden, zonder dat daarbij wordt gebouwd, met dien verstande dat:

  • a.

    de oppervlakte maximaal 1.000 m2 mag bedragen;

  • b.

    geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

    • 1.

      de verkeersveiligheid;

    • 2.

      het woon- en leefklimaat;

    • 3.

      de milieusituatie;

    • 4.

      de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 26 Algemene procedureregels

26.1 Procedure nadere eisen

Bij het stellen van nadere eisen, worden in ieder geval de volgende procedureregels in acht genomen:

  • a.

    het ontwerp-besluit ligt, met de daarop betrekking hebbende stukken, gedurende twee weken voor belanghebbenden ter inzage;

  • b.

    burgemeester en wethouders maken de terinzagelegging tevoren bekend in een of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen die in de gemeente worden verspreid of op een andere geschikte wijze;

  • c.

    in deze kennisgeving wordt vermeld dat belanghebbenden gedurende de termijn van terinzagelegging schriftelijk zienswijzen omtrent de aanvraag of het ontwerpbesluit kunnen indienen bij burgemeester en wethouders;

  • d.

    indien tegen het ontwerpbesluit zienswijzen naar voren zijn gebracht, wordt het besluit met redenen omkleed;

  • e.

    burgemeester en wethouders delen aan hen die hun zienswijzen naar voren hebben gebracht de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 27 Overige regels

27.1 Wettelijke regelingen

Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, dienen deze regelingen te worden gelezen, zoals deze luidden op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening.

27.2 Voorrangsregels

27.2.1 Voorrang mede gebruiksvorm van een besluitvlak

In het geval van strijdigheid van belangen tussen een gebruiksvorm van een besluitvlak en een mede gebruiksvorm van een besluitvlak gaat het belang van de gebruiksvorm van het besluitvlak voor.

27.2.2 Mede gebruiksvormen en aanduidingen

Ten aanzien van de onderlinge relatie tussen de medegebruiksvorm van besluitvlakken geldt dat mede gebruiksvormen van besluitvlakken gericht op het in stand houden of ontwikkelen van het groene karakter en het voorkomen van bebouwing voorgaan boven mede gebruiksvormen van besluitvlakken met bebouwing. In concreto wordt in afnemende mate prioriteit verleend aan de mede gebruiksvormen van de besluitvlakken:

  • a.

    Leiding - Gas;

  • b.

    Waterstaat - Waterkering.

  • c.

    Waarde - Archeologie 1;

  • d.

    Waarde - Archeologie 2.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 28 Overgangsrecht

28.1 Overgangsrecht bouwwerken

  • a.

    Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

    • 1.

      gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

    • 2.

      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • b.

    Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.

  • c.

    Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

    28.2 Overgangsrecht gebruik

  • a.

    Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • b.

    Het is verboden het met deze verordening strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met de verordening strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • c.

    Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • d.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

28.3 Hardheidsclausule

Voor zover toepassing van het overgangsrecht gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor een of meer natuurlijke personen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening grond en opstallen gebruiken in strijd met het voordien geldende bestemmingsplan kan het bevoegde gezag ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht afwijken.

Artikel 29 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van de 'Beheersverordening Bedrijventerreinen'.