Regeling vervallen per 13-12-2016

Beleid artikel 19, derde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

Geldend van 09-04-2008 t/m 12-12-2016

Intitulé

Beleid artikel 19, derde lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening

Op 13 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders aangepast beleid voor de toepassing van artikel 19, lid 3 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna te noemen: WRO) vastgesteld. Dit beleid was echter dusdanig geformuleerd, dat toepassing van artikel 19, lid 3 WRO in zijn algemeenheid beperkt was tot een drietal gevallen. Het was goed beschouwd alleen binnen aangewezen beschermde stad- of dorpsgezichten mogelijk om, onder enkele voorwaarden, vrijstelling te verlenen voor licht bouwvergunningsplichtige bouwwerken, regulier bouwvergunningsplichtige bijgebouwen en een wijziging van het gebruik. Dit beleid blijkt in de praktijk te leiden tot ongewenste beperkingen en daarom wordt de formulering enigszins aangepast.

Tenslotte is aanvullend beleid opgenomen voor een persoongebonden vrijstelling voor het tijdelijk gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning. Per 1 juni 2007 is artikel 20 Bro namelijk gewijzigd en is het mogelijk om op grond van artikel 19, lid 3 WRO een persoongebonden vrijstelling te verlenen voor het tijdelijk gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning. Dit is echter alleen mogelijk voor mensen die al vóór, maar uiterlijk op 31 oktober 2003 een recreatiewoning permanent bewoonden, de recreatiewoning voldoet aan de eisen van de Woningwet voor een bestaande woning, de bewoning niet in strijd is met milieuwetgeving én men meerderjarig is. Wanneer de laatste bewoner voor wie de vrijstelling geldt, de recreatiewoning verlaat, vervalt de vrijstelling en herleeft automatisch het verbod op het wonen in de recreatiewoning. Eventuele huisgenoten die na 31 oktober 2003 zijn gaan ‘medewonen’, vallen niet onder de persoongebonden vrijstelling en hebben dus geen zelfstandig recht om in deze woning te blijven wonen. Wel kunnen zij hier blijven wonen zolang er een (hoofd)bewoner is met een persoongebonden vrijstelling.

Het nieuwe beleid treedt in werking na publicatie in de Steenwijkerland Expres.

Vastgesteld in de collegevergadering van 25 maart 2008, nummer 20

Burgemeester en wethouders van Steenwijkerland,

de secretaris, drs. A.J. Peterson

de burgemeester, drs. H.H. Apotheker

Landelijke wetgeving

Artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985: Wettekst

  • 1.

    Voor de toepassing van artikel 19, derde lid van de wet komen in aanmerking:

    • a.

      Een uitbreiding van of een bijgebouw bij:

  • 1*.

    Een woongebouw in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft;

  • 2*.

    Een woongebouw buiten de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en

    • a.

      het bruto-vloeroppervlak van de uitbreiding of het bijgebouw niet groter is dan 25 m2;

    • b.

      de uitbreiding of het bijgebouw bestaat uit één bouwlaag en gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 meter, en

    • c.

      de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat het aansluitende terrein voor meer dan 50% bebouwd is, dan wel dat de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;

  • 3*.

    Een ander gebouw in de bebouwde kom, alsmede een ander gebouw buiten de bebouwde kom met een agrarische bestemming, mits de uitbreiding niet tot gevolg heeft dat:

    • a.

      het aansluitende terrein voor meer dan 50% bebouwd is, en

    • b.

      de oppervlakte die op grond van het geldende bestemmingsplan voor bebouwing in aanmerking komt met meer dan 50% wordt overschreden;

    • b.

      een gebouw ten behoeve van een openbare nutsvoorziening, het openbaar vervoer of het wegverkeer:

1* waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m2 en

2* dat bestaat uit één bouwlaag en dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 meter

c.een bouwwerk geen gebouw zijnde:

1* waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 25 m2 en

2* dat bestaat uit één bouwlaag en dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 5 meter;

d.een kas of een bedrijfsgebouw van lichte constructie:

1* ten dienste van een agrarische bestemming en

2* waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 100 m2;

  • e.

    een wijziging in het gebruik van opstallen in de bebouwde kom, mits het aantal woningen gelijk blijft en het gebruik niet meer omvat dan een bruto-vloeroppervlak van 1500 m2;

  • f.

    een antenne-installatie als bedoeld in het Besluit bouwvergunningsvrije en licht- bouwvergunningsplichtige bouwwerken, in de bebouwde kom, mits de hoogte van de antenne, of indien de antenne is geplaatst op een antennedrager als bedoeld in dat besluit, de hoogte van de antennedrager en de antenne tezamen, gemeten van de voet van de antenne, respectievelijk de antennedrager, niet meer is dan 40m;

  • g.

    een wijziging in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning, mits:

1* de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen;

2* bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden;

3* de aanvrager vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont.

  • 2.

    Onder een gebouw als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan een gebouw als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Woningwet.

  • 3.

    Onder een woongebouw als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Huisvestingswet.

  • 4.

    De vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel g, wordt uitsluitend verleend ten behoeve van de aanvrager en diens met name genoemde meerderjarige huisgenoten die voldoen aan het eerste lid, aanhef en onderdeel g, onder 3*. Zij vervalt in elk geval zodra de in de eerste volzin genoemde personen de bewoning hebben beëindigd.

  • 5.

    Vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, onder g, wordt in elk geval geweigerd, indien verlening in strijd zou zijn met door de gemeente op 31 oktober 2003 gevoerd handhavingsbeleid ten aanzien van het gebruik van recreatiewoningen.

Aanvullend gemeentelijk beleid

In aanvulling op bovenstaande wetgeving voor toepassing van artikel 19, derde lid van de wet, hebben wij besloten enkele aanvullende bepalingen vast te stellen. Naast enkele algemene bepalingen, is verder specifiek beleid vastgesteld voor een wijzing in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning en voor het bouwen binnen aangewezen beschermde stad- of dorpsgezichten. Opgemerkt wordt dat gemotiveerd afwijken van het aanvullend beleid op grond van ruimtelijke overwegingen (inherente afwijkingsmogelijkheid van beleidsregels) mogelijk is.

Algemene bepalingen

Bij de beoordeling of een vrijstelling op grond van artikel 19, lid 3 WRO tot de mogelijkheden behoort, dienen in ieder geval onderstaande criteria gehanteerd te worden:

  • het verzoek om vrijstelling moet passen binnen de ruimtelijke structuur voor het betreffende gebied;

  • voor het bepalen van de grenzen van de bebouwde kom wordt de feitelijke situatie beoordeeld;

  • geen vrijstelling wordt verleend voor een uitbreiding van of een bijgebouw bij een woongebouw of een ander gebouw in de bebouwde kom, indien het perceel voor meer dan 60% wordt bebouwd;

  • in de bebouwde kom mag, bovenstaande bepaling in achtnemende, de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 50 m2 bedragen, tenzij het geldende bestemmingsplan een grotere oppervlakte mogelijk maakt, in welk geval de oppervlakte van dat bestemmingsplan aangehouden kan worden.

Bouwen binnen aangewezen beschermde stad- of dorpsgezichten

Binnen een beschermd stad- of dorpsgezicht geldt verder het volgende specifieke beleid:

  • Toepassing van artikel 19, derde lid WRO binnen beschermde stad- of dorpsgezichten, is alleen mogelijk indien door de monumenten- en welstandscommissie een positief advies is gegeven, waarbij het belang van het beschermde stads- en dorpsgezicht zwaar wordt meegewogen. Indien nodig wordt aanvullend advies gevraagd aan de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten;

  • In het geval sprake is van een aanvraag om reguliere bouwvergunning voor een bijgebouw bij een woongebouw of ander gebouw binnen een beschermd stad- of dorpsgezicht, geldt bovendien dat toepassing van artikel 19, derde lid WRO alleen mogelijk is indien er sprake is van één bouwlaag met een kap met een maximale hellingshoek van 60 graden. De vorm van de kap dient te passen bij de omliggende bebouwing.

Wijziging gebruik recreatiewoning

Voor het indienen van een verzoek om vrijstelling voor een wijzing in het gebruik van een recreatiewoning ten behoeve van bewoning, geldt verder het volgende specifieke beleid:

  • het verzoek om vrijstelling wordt alleen in behandeling genomen indien een volledig ingevuld aanvraagformulier ‘Wijzing in het gebruik van een recreatiewoning’ is ingediend;

  • het aanvraagformulier dient vergezeld te gaan van een uittreksel van het GBA waaruit blijkt dat de bewoning vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003 is aangevangen. Bij het niet kunnen voldoen aan deze voorwaarde kan bijvoorbeeld ook een kopie van de aangifte van de belastingdienst bijgevoegd worden, als daaruit blijkt dat men woonachtig was op het bewuste perceel vóór, maar in elk geval op 31 oktober 2003;

  • voor het overige gelden de wettelijke eisen van de Algemene wet bestuursrecht ten aanzien van een aanvraag en de ontvankelijkheid.