Leidraad Participatiewet Steenwijkerland

Geldend van 09-11-2022 t/m heden

Intitulé

Leidraad Participatiewet Steenwijkerland

Deel algemene bijstand inclusief Bbz 2004, IOAW en IOAZ

Hoofdstuk 1 Bijzondere aanvraagprocedures Participatiewet

Regelingen: Participatiewet, Bbz2004, IOAZ en IOAW

Onderwerpen:

  • -

    Inleiding

  • -

    Ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag

  • -

    Aanvragen Bbz 2004 en IOAZ

Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal afwijkende aanvraagprocedures.

Ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag

In principe ontvangt een belanghebbende geen bijstand over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

  • Als een belanghebbende een beroep heeft gedaan op een voorliggende voorziening bijvoorbeeld WW uitkering maar deze wordt afgewezen dan wordt de aanvraagdatum van de voorliggende voorziening de aanvraagdatum voor de bijstandsuitkering1.

  • De belanghebbende moet dan binnen 10 werkdagen na dagtekening van de afwijzingsbeschikking van UWV een digitale aanvraag algemene bijstand hebben ingediend via www.werk.nl.

Afgewezen WW-aanvragen en voorschotten

Als de belanghebbende een voorschot heeft ontvangen van het UWV en dit is onterecht gebeurd dan kan het voorschot verrekend worden met de bijstandsuitkering

De bijstand kan in dat geval zonder machtiging van de belanghebbende tot het bedrag van het voorschot worden terugbetaald aan het UWV (artikel 53 lid 1 Participatiewet).

Als de klant een voorschot niet hoeft terug te betalen dan geldt slecht recht op bijstand voor zover deze meer bedraagt dan de door het UWV verleende voorschotten.

Voorbeeld afwijzing WW en aanvraag Participatiewet

  • 1.

    Belanghebbende vraagt op 15 juni een WW uitkering aan.

    Het UWV wijst de aanvraag op 14 juli af.

    Op 16 juli meldt belanghebbende zich voor een aanvraag WWB.

    De ingangsdatum van de bijstandsuitkering is dan 15 juni.

    De verstrekking van gegevens ten aanzien van het vermogen wijkt in deze gevallen af van het verificatie- en validatiebeleid. Belanghebbende moet inzage in zijn bankrekeningen verstrekken door de afschriften over de periode van 15 mei tot en met 16 juli ter inzage te geven. Bij de vermogensvaststelling mag volstaan worden met de saldi van de bankrekeningen rond 16 juli tenzij de vermogensmutaties over de periode aanleiding geven om het vermogen per 15 juni vast te stellen.

  • 2.

    Als 1 maar belanghebbende meldt zich pas op 14 augustus.

    De ingangsdatum is gelijk aan de melddatum, te weten 14 augustus. Voor de vermogensvaststelling hoeft dan niet van het verificatiebeleid te worden afgeweken.

De hierboven beschreven werkwijze ten aanzien van de WW geldt ook voor overige voorliggende voorzieningen.

Aanvragen Bbz 2004 en IOAZ

Aanvragen Bbz 2004 en IOAZ gaan rechtstreeks naar de gemeente. Deze worden door het Regionaal Bureau zelfstandigen (RBZ) afgehandeld. Het Rbz neemt de aanvragen in behandeling en adviseert het college. Het college neemt het uiteindelijke besluit. Hetzelfde geldt voor aanvragen in het kader van de IOAZ.

Hoofdstuk 2 Overbruggingsuitkering

Regeling: artikel 18 lid 1 Participatiewet

Aan een belanghebbende die de periode tussen zijn aanvraag en de eerste betaling van de uitkering niet kan overbruggen kan een overbruggingsuitkering worden verstrekt. Een belanghebbend kan in de volgende situatie in aanmerking komen voor een overbruggingsuitkering:

  • 1.

    de uitbetaalperiode vóór de bijstand sluit niet aan op die van de bijstand.

    De eerdere uitbetaalperiode was bijvoorbeeld wekelijks en sluit niet aan bij onze maandelijkse betaalperiode/-datum;

  • 2.

    een "verlaten partner" blijft zonder middelen achter en kan niet wachten tot de eerste betaaldatum van de bijstand;

  • 3.

    de hoogte van het inkomen in de periode voorafgaande aan de bijstandsverstrekking is ontoereikend om de periode tot de eerste bijstandsbetaling te overbruggen;

De overbruggingsuitkering is bedoeld om te voorkomen dat een cliënt op het moment van aanvraag met betalingsproblemen te maken krijgt. De praktijk leert dat mensen die bij aanvang van de bijstand al met achterstanden te maken krijgen deze niet meer inlopen. Er kunnen dan ook heel snel schulden ontstaan.

Als de Participatiewet geen aanknopingspunten biedt om overbruggingsbijstand in de vorm van een borgtocht of een lening toe te kennen moet de overbruggingsbijstand om niet te worden verleend.

Voor de terugbetaling van overbruggingsuitkeringen in de vorm van een geldlening sluit het college aan bij hetgeen in het debiteurenbeleid is opgenomen over terugbetalingen van geldleningen, uitgezonderd krediethypotheken.

Het overbruggingsbedrag beslaat maximaal een periode van één maand en de hoogte is gelijk aan de van toepassing zijnde bijstandsnorm, exclusief vakantietoeslag, minus de financiële middelen waarover wordt/kan worden beschikt.

NB:

Indien later blijkt dat in verband met een eigen woning, de bijstand in de vorm van een krediethypotheek wordt toegekend, zal ook de incidentele bijstand alsnog als krediethypotheek moeten worden toegekend

Hoofdstuk 3 Middelen

Regeling: Participatiewet, IOAW en IOAZ

Onderwerpen:

  • -

    Inleiding

  • -

    Giften

  • -

    Smartengeld

  • -

    Tegemoetkoming Schadefonds Geweldsmisdrijven

  • -

    (Her)berekening inkomsten

  • -

    Vakantiereserveringen uitzendkrachten bij verplichte bedrijfssluiting

  • -

    Vrijlating inkomsten uit arbeid en Parttime Ondernemen (PTO)

  • -

    Hoe vaak pas je de inkomstenvrijlating toe

  • -

    Inkomstenvrijlating en terugvordering

  • -

    Inkomstenvrijlating bij gehuwden

  • -

    Bijverdiensten kinderen jonger dan 18 jaar

  • -

    Vermogensvaststelling bij aanvang en tijdens de verlening van algemene bijstand

  • -

    Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

  • -

    Algemeen gebruikelijke bezittingen in natura (auto, inboedel)

  • -

    Interen op vermogen

  • -

    Vermogen te hoog vanwege achteraf verkregen middelen

  • -

    Vermogensdeel met bijzondere bestemming

Inleiding

In dit hoofdstuk zijn bepalingen opgenomen over middelen.

Giften

Giften worden, als deze verantwoord zijn, bij de vaststelling van de bijstand in principe niet meegerekend. Hierbij speelt het volgende een rol:

  • De gift leidt niet tot een bestedingsniveau dat niet in overeenstemming is met het bijstandsniveau;

  • Het gaat om kosten voor een bestemmingen die niet inbegrepen zijn in de bijstandsnorm;

  • Het moet om een redelijk bedrag/bestemming gaan;

  • De gift heeft een onverplicht karakter

Smartengeld

Voor vergoedingen voor materiële en immateriële schade die onder artikel 31 lid 2 onderdeel m Participatiewet vallen, heeft het college het volgende beleid.

Hoe stel je vast waarvoor de schadevergoeding is

Het college ontvangt van de belanghebbende een vaststellingsovereenkomst. Daarin staat hoe de schadevergoeding is opgebouwd. In de vaststellingsovereenkomst is te zien welk gedeelte voor de immateriële schade (smartengeld) is en welk deel voor de materiële schade.

Heeft de belanghebbende geen vaststellingsovereenkomst of kan de belanghebbende niet op een andere manier aantonen hoe de schadevergoeding is opgebouwd, dan onderzoekt het college met de belanghebbende wat het doel van de schadevergoeding is.

Is de schadevergoeding:

  • a.

    qua doel en hoogte vergelijkbaar met de schadevergoedingen genoemd in artikel 7 Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ dan rekent het college deze niet tot de middelen,

  • b.

    ook bedoeld voor loonverlies aan arbeidsvermogen, maar is niet duidelijk voor welk deel, dan rekent het college een derde deel van die vergoeding toe aan loonverlies en arbeidscapaciteit. Tenzij belanghebbende kan aantonen dat dit lager is,

  • c.

    ook bedoeld voor materiële schade (geen loonderving verlies aan arbeidsvermogen, maar is niet duidelijk welk deel, dan moet de belanghebbende aannemelijk maken welke kosten hij heeft moeten maken om deze schade te herstellen,

  • d.

    ook bedoeld voor immateriële schade, maar blijkt de omvang daarvan niet uit de vaststellings- / schadeovereenkomst, dan wordt de hoogte daarvan vastgesteld onder aftrek van wat met behulp van b en/of c is vastgesteld.

Materiële schadevergoeding

Als de materiele schade een vergoeding bevat voor het verlies aan arbeidsvermogen dan wordt de schadevergoeding tot de middelen gerekend.

Vergoedingen voor medische behandelingen of schade aan de eigendommen van belanghebbende worden niet tot de middelen gerekend, tenzij met dat doel bijstand is verleend. Als de schadevergoeding niet wordt gebruikt voor herstel of vervanging van bezittingen, dan wordt de schadevergoeding als vermogen gerekend.

De vergoeding wordt wel tot de middelen gerekend als de vergoeding voor schade aan eigendommen is die bij de vaststelling van het recht op bijstand ook tot de middelen zouden zijn gerekend (artikel 34 lid 2 onderdeel a Participatiewet). Denk bijvoorbeeld aan schadevergoeding voor een exclusieve auto.

Periode schadevergoeding

Als in de schadeovereenkomst niet staat voor welke periode de schadevergoeding is bedoeld, dan loopt deze periode vanaf de datum van het ongeval tot het moment waarop belanghebbende de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt2. Is de vergoeding bedoeld voor de periode van voor de bijstandsverlening dan is dit vermogen.

Immateriële schadevergoeding (smartengeld)

Immateriële schadevergoeding is een vergoeding voor het leed dat ontstaat door lichamelijk en/of psychisch letsel veroorzaakt door een ander. Vergoedingen voor immateriële schade worden niet tot de middelen gerekend (als deze verantwoord zijn). Het college laat bij de vaststelling van het vermogen de immateriële schadevergoeding buiten beschouwing voor zover die:

  • -

    lager of gelijk is aan het bedrag genoemd in artikel 34 lid 2 onderdeel d Participatiewet; en

  • -

    de helft van het meerdere.

De Nederlandse rechter is zeer terughoudend in het toekennen van immateriële schadevergoeding. Als de rechter dit toekent, gaat het veelal om zeer ernstige situaties. Reden waarom het college deze vergoeding niet volledig tot het vermogen wil rekenen.

Voorschotten smartengeld

Als belanghebbende een voorschot van de verzekeringsmaatschappij ontvangt bedoeld voor materiele schade dan wordt deze niet tot de middelen gerekend. Behalve als de vergoeding bedoeld is voor loonderving/verlies aan arbeidsvermogen of vergoeding van schade aan bezittingen die in het kader van bijstandsverlening ook tot het vermogen gerekend zouden worden.

Tegemoetkoming Schadefonds Geweldsmisdrijven

Het college rekent eenmalige tegemoetkomingen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven aan slachtoffers en nabestaanden van slachtoffer van geweldsmisdrijven niet tot de middelen.

Het college vindt deze tegemoetkoming vanuit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord (artikel 31 lid 2 onderdeel m Participatiewet). De tegemoetkoming bedraagt maximaal € 35.000,00.

Dit is echter anders wanneer deze tegemoetkoming een uitkering is, bedoeld voor het compenseren van het verlies van arbeidsvermogen/derving van levensonderhoud. Deze komt dan naar aard overeen met een periodiek te ontvangen bedrag aan inkomsten in verband met arbeid en moet daarom als middel in aanmerking worden genomen in het kader van de Participatiewet.

(Her)berekening inkomsten

Als de inkomsten niet per maand maar per week of vier weken worden ontvangen, rekent het college de inkomsten om naar inkomsten op maandbasis. Dit doet het college met behulp van de berekeningstool van Langhenkel, https://www.langhenkel.nl/langhenkel-shop/de-langhenkel-berekeningsprogramma/

Vakantiereserveringen uitzendkrachten bij verplichte bedrijfssluiting

Op loonstrookjes van uitzendbureaus staan reserveringen voor vakantiedagen en kort verzuim

Deze reserveringen zijn bedoeld om het loon door te betalen bij verlofdagen en vakantie (en dus verplichte bedrijfssluiting). Het gaat hier om inkomen zoals staat in artikel 32 lid 2 tweede zin van de Participatiewet. Dus bij verlofdagen wordt van de belanghebbende verwacht dat hij zijn reservering kort verzuim opneemt en bij bedrijfssluiting (wegens vakantie) zijn reservering vakantiedagen. Het zijn middelen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken.

Vakantiegeld/toeslag/bijslag

Bij uitbetaling van het vakantiegeld, de vakantietoeslag of vakantiebijslag is het geen inkomen maar vermogen als het gereserveerde vakantiegeld betrekking heeft op de periode waarover geen bijstand is verleend. In alle andere gevallen is bij het verrekenen van het inkomen met de uitkering al rekening gehouden met het vakantiegeld op basis van de Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ.

Voorbeeld vakantiegeld

Belanghebbende ontvangt vanaf 1 maart bijstand in aanvulling op zijn inkomsten uit arbeid. Hij ontvangt al inkomsten uit arbeid vanaf 1 januari dat jaar. In juni betaalt zijn werkgever het vakantiegeld uit over de periode van 1 januari tot en met mei.

Het in juni uitbetaalde vakantiegeld over 1 januari tot en met februari is vermogen in de zin van de Participatiewet. Het vakantiegeld over 1 maart tot en met mei is in juni geen inkomen of vermogen. Dat is al meegenomen bij het verrekenen van de inkomsten met de uitkering in maart, april en mei.

Vrijlating inkomsten uit arbeid en Parttime ondernemen (PTO)

Drie soorten van inkomstenvrijlatingen:

  • a.

    reguliere inkomstenvrijlating (artikel 31 lid 2 onder n Participatiewet, artikel 8 lid 2 IOAW en artikel 8 lid 3 IOAZ). Hieronder vallen ook zogenoemde Parttime ondernemers.

  • b.

    aanvullende inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders (artikel 31 lid 2 onder r Participatiewet, artikel 8 lid 5 IOAW en artikel 8 lid 9 IOAZ)

  • c.

    voor personen die medisch urenbeperkt zijn (artikel 31 lid 2 onder z Participatiewet, artikel 8 lid 7 IOAW en artikel 8 lid 11 IOAZ).

Het doel van de inkomstenvrijlating is om belanghebbenden te stimuleren een gehele of gedeeltelijke baan te accepteren en het stimuleren van ondernemerschap. Aan het aspect "bijdragen aan arbeidsinschakeling" omschreven in bovengenoemde inkomstenvrijlatingen onder a en b geeft het college als volgt invulling:

Het college past de inkomstenvrijlating toe op iedereen met een uitkering van het college van de Participatiewet, IOAW of IOAZ, die inkomsten uit arbeid of uit PTO verwerft en in aanvulling op de inkomsten nog recht heeft op een uitkering.

Hoe vaak pas je de inkomstenvrijlating toe

Het recht op inkomstenvrijlating tijdens de bijstandsverlening geldt voor slechts één keer per periode van bijstandsverlening. Dit geldt ook voor de IOAW en IOAZ. Zie voor een nadere toelichting Grip op Participatiewet van Schulinck.

In de volgende situatie past het college de inkomstenvrijlating opnieuw toe. Past of paste het college de inkomstenvrijlating toe en beëindigt het college daarna de uitkering dan kan de belanghebbende weer in aanmerking komen voor de inkomstenvrijlating als hij minimaal zes achtereenvolgende maanden (te rekenen vanaf de einddatum c.q. intrekkingsdatum van de uitkering) geen uitkering ontvangt. Bij een alleenstaande ouder kan dan aansluitend op de reguliere inkomstenvrijlating weer de inkomstenvrijlating specifieke voor alleenstaande ouders worden toegepast.

Ontvangt een belanghebbende in aansluiting op zijn uitkering van een andere gemeente, een uitkering, dan moet onderzocht worden of de vorige gemeente de inkomstenvrijlating toepaste. De periode van bijstandsverlening of uitkering is dan niet onderbroken.

Inkomstenvrijlating en terugvordering

De vrijlatingsbepalingen van artikel 31 lid 2 onder n, r en z Participatiewet, artikel 8 lid 2, 5 en 7 IOAW en artikel 8 lid 3, 9 en 11 IOAZ gelden ook als er sprake is van terugvordering in verband met inkomsten uit arbeid, ook als er sprake is van fraude. De vrijlating zou dan kunnen leiden tot een verlaging van het terug te vorderen bedrag.

Zie voor een nadere toelichting Grip op Participatiewet van Schulinck.

Inkomstenvrijlating bij gehuwden

De inkomensvrijlating geldt voor ieder van de echtgenoten/partners afzonderlijk. De arbeidsverplichtingen en de eventuele ontheffingen worden namelijk individueel vastgesteld. Zie voor een nadere toelichting hoofdstuk 3, paragraaf 2.5 van Grip op Participatiewet van Schulinck.

Bijverdiensten kinderen jonger dan 18 jaar

Voor een toelichting zie hoofdstuk 3, paragraaf 1.3.9. (inkomsten uit arbeid van ten laste komende kinderen) van Grip op Participatiewet van Schulinck.

Vermogen en algemene bijstand

Vermogensvaststelling bij aanvang van algemene bijstand

Zie hiervoor hoofdstuk 4 (Middelentoets), paragraaf 3.3 (wijze waarop het college vermogen moet vaststellen) Grip op Participatiewet van Schulinck.

Wat te doen bij negatief vermogen bij aanvang van de bijstand:

  • 1.

    Is het vermogen in zijn geheel lager dan de vermogensgrens dan komt de cliënt in aanmerking voor bijstand;

  • 2.

    Is er een positieve vermogensbestanddeel aanwezig dat hoger is dan de vermogensgrens dan geldt dat de cliënt moet interen*. Of de cliënt moet het vermogen gebruiken voor het aflossen van schuld. Het aflossen van schuld is dan een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de bijstand (Met toepassing van artikel 18 lid en artikel 55 Participatiewet).

*Het hebben van positieve vermogensbestanddelen hoger dan de vermogensgrens is in strijd met de complementaire karakter van de bijstandsverlening.

Vermogensvaststelling tijdens de verlening van de algemene bijstand

Bij aanvang van de bijstand is het resterende vrij te laten vermogen vastgesteld. Neemt tijdens de bijstandsverlening het vermogen toe? Bepaal dan eerst het resterend vrij te laten vermogen opnieuw, zodat rekening gehouden wordt met de indexering van de vermogensgrens. De vermogenstoename trekken we af van het nieuw berekende resterend vrij te laten vermogen. Zie voor de details de werkinstructie.

  • 1.

    Als de vermogenstoename tijdens de bijstand hoger is dan het nieuw berekende resterende vrij te laten vermogen dan is er sprake van oververmogen. De werkwijze van de beoordeling hangt af van de soort vermogenstoename, zoals erfenis, boedel-scheiding etc. Zie voor details de werk-instructie.

    Wel dient bij een vermogenstoename te worden uitgevraagd of er schulden zijn ontstaan sinds de aanvang van de bijstand. Zijn er aantoonbare schulden ontstaan dan wordt de vermogenstoename verminderd met de hoogte van deze schulden. Aantoonbare schulden zijn schulden waarop daadwerkelijk wordt afgelost. Op deze manier wordt het aflossen van schulden aangemoedigd.

  • 2.

    Is het vermogen lager dan het nieuw berekende resterende vrij te laten vermogen dan hoeft de cliënt niet in te teren. Wel wordt er dan een nieuw resterend bedrag aan vrij te laten vermogen vastgelegd.

Interen

Het college beoordeelt of er 30 dagen op het bedrag kan worden ingeteerd. Op de 31e dag wordt het recht op bijstand opnieuw vastgesteld. Dit op de wijze zoals hierboven is omschreven.

Zo niet dan wordt de bijstand gedurende een kortere periode dan 30 dagen onderbroken, wegens een geringe overschrijding. De bijstandsverlening zal na die kortere periode worden voortgezet en er zal geen nieuwe vermogensvaststelling plaatsvinden. De vermogensruimte is in dat geval dan nihil.

Vraagt belanghebbende bijstand aan, na op zijn vermogen te hebben ingeteerd, dan beoordeelt het college of belanghebbende verantwoord heeft ingeteerd op zijn vermogen. De Participatiewet kent hier geen norm voor. Het college hanteert hiervoor de interingsnorm van anderhalf keer de toepasselijke bijstandsnorm. Het college verhoogt de interingsnorm met het gemis aan huur- en zorgtoeslag. De college houdt ook rekening met inkomsten die belanghebbende gedurende de interingsperiode geniet. Met eventuele bijzondere uitgaven kan ook rekening worden gehouden. Denk bijvoorbeeld aan vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Deze uitgaven leiden tot een lager vermogen.

Onderstaande berekeningsmethode geeft het gemeentelijk beleid weer:

Toepasselijke bijstandsnorm per maand

€ .... x 1½

 =

€ .... +

Inkomsten

€ .... -

Gemis aan zorgtoeslag

€ .... +

Gemis aan huurtoeslag

€ .... +

€ .... (A)

Wachttijd in maanden = vermogen boven het vrij te laten vermogen gedeeld door A.

Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

Wanneer tijdens de periode van bijstandsverlening de leefvorm van de belanghebbende wijzigt dan kan dit tevens gevolgen hebben voor het vermogen.

Het vermogen wordt niet opnieuw vastgesteld in de volgende gevallen, omdat dit al eerder is vastgesteld en daarom bekend is:

  • -

    een alleenstaande wordt alleenstaande ouder door de geboorte van een kind (het vrij te laten vermogen wijzigt wel)

Het vermogen wordt wel opnieuw vastgesteld in de volgende gevallen, omdat de wijziging in de gezinssituatie gevolgen heeft voor het vermogen:

  • -

    twee personen met een uitkering op grond van de Participatiewet gaan samenwonen;

  • -

    een alleenstaande ouder wordt alleenstaande (jongste kind wordt 18 jaar);

  • -

    gehuwden met een uitkering op grond van de Participatiewet gaan uit elkaar.

Vermogen te hoog vanwege achteraf verkregen middelen

Het kan gebeuren dat iemand door achteraf verkregen middelen boven de vrijlatingsgrens uitkomt. Het teveel betaalde aan uit kering wordt dan teruggevorderd (artikel 58 lid 2 PW).

Erfenissen

Is het vermogen van een cliënt door een erfenis meer toegenomen dan de vermogensaanwasruimte, dan vindt er een nieuwe vermogensvaststelling plaats. Zoals hierboven omschreven. We gaan uit van het vermogen op het moment van datum overlijden.

De toename van het vermogen als gevolg van een erfenis wordt meegenomen vanaf het moment dat de klant daar aanspraak op kan maken. Dus vanaf de datum van overlijden van de erflater.

Voor een nadere uitleg wordt verwezen naar hoofdstuk 4 (middelentoets), paragraaf 3 (vermogen), onderdeel 4.4 (bezittingen) over de langstlevende ouder uit Grip op Participatiewet van Schulinck.

Boedelscheidingen

Met vermogen uit de boedelscheiding houdt het college rekening vanaf de datum van verlating, maar niet eerder dan de ingangsdatum van de uitkering. Na een boedelscheiding kunnen met toepassing van artikel 58, eerste lid, onder f, ten eerste, van de Participatiewet de kosten van bijstand worden teruggevorderd, omdat vanaf het moment van het gescheiden gaan leven reeds een aanspraak bestaat op een deel van de onverdeelde boedel.

Zie voor zowel erfenis als boedelscheiding hoofdstuk 11 (herziening, intrekking, terug- en invordering), paragraaf 2 (terugvordering), onderdeel 3 (terugvorderingsgronden), punt 7 (achteraf beschikken over middelen) uit Grip op Participatiewet van Schulinck.

Prijzen uit loterij

Met een toename van het vermogen als gevolg van het winnen van een prijs uit een loterij, houdt het college rekening vanaf de trekkingsdatum.

Vermogensdeel met bijzondere bestemming

Bij de vaststelling van het vermogen bij de aanvang van bijstandsverlening worden alle vermogensbestanddelen in aanmerking genomen, ook alles wat op de bank- of girorekening staat, ook al is daar net het laatste salaris op gestort waarvan men moet leven tot het eind van de maand de eerste bijstand wordt ontvangen of het eerste voorschot kan worden verstrekt. Zie ook het verificatie- en validatiebeleid over datum vaststelling vermogen. Het lijkt echter rechtvaardig om in bepaalde situaties met de bijzondere bestemming van een deel van het vermogen rekening te houden.

  • a.

    Levensonderhoud

    Er kan zich een situatie voordoen dat een cliënt met zijn vermogen net boven de grens zit.

    Het vermogen mag dan verminderd worden met het bedrag boven de vermogensgrens dat bestemd is om in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien in de periode tot de eerstvolgende betaling van de algemene bijstand ingevolge de Participatiewet tot maximaal het voor belanghebbende geldende normbedrag.

  • b.

    Begrafeniskosten

    Een verzekering voor de kosten van begrafenis of crematie wordt geacht algemeen gebruikelijk te zijn. Dit kan zowel een verzekering in natura zijn, een verzekering die in contanten uitkeert of een eigen reservering voor die kosten. De reserveringen, verzekering of anderszins, voor begrafenis of crematie worden in beginsel vrijgelaten. Indien zij niet voldoen aan onderstaande bepalingen worden zij, voor zover als zij te gelde gemaakt kunnen worden, op grond van artikel 31 lid 1 Participatiewet als middel in aanmerking te worden genomen.

    • Uitvaartverzekering welke in natura uitkeert, wordt altijd vrijgelaten

    • Uitvaartverzekering welke contanten uitkeert kan worden vrijgelaten indien:

      • de waarde niet bovenmatig hoog is (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids Nibud);

      • het tegoed bij overlijden wordt uitgekeerd en anderszins niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar is dan wel slechts opvraagbaar of afkoopbaar tegen zeer ongunstige voorwaarden.

    • Eigen reservering in contanten voor begrafeniskosten wordt alleen onder de volgende voorwaarden niet als vermogen aangemerkt:

      • het geld is uitsluitend bestemd voor de kosten van een uitvaart en mag niet tussentijds opvraagbaar zijn (staat op een aparte rekening);

      • het tegoed kan alleen bij overlijden worden opgenomen (er zal dus een gemachtigde zijn aangewezen die het geld kan opnemen), en;

      • de waarde is niet bovenmatig hoog (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids Nibud).

  • c.

    Levens-/lijfrenteverzekering/koopsompolissen

    Ook komt het voor dat bij de behandeling van een aanvraag voor een bijstandsuitkering een cliënt een deel van het vermogen heeft vastgezet door middel van een of andere verzekering of als spaartegoed voor "later".

Algemeen gebruikelijke bezittingen in natura (auto, inboedel)

Bezittingen die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn dan wel, gelet op de omstandigheden van persoon en gezin, noodzakelijk zijn, behoren niet tot het vermogen (artikel 34 lid 2 onder a Participatiewet). Het onderstaande stuk gaat in op een aantal van deze bezittingen.

Auto, motor, scooter of bromfiets

Binnen de gemeente Steenwijkerland is de bereikbaarheid met het openbaar vervoer beperkt. Reden waarom het college een auto, motor, scooter of bromfiets aanmerkt als algemeen gebruikelijk indien de waarde van de auto maximaal € 6.850,00 bedraagt. Is de waarde van de auto, motor, scooter of bromfiets hoger dan telt alleen het meerdere boven de € 6.850,00 mee voor de vermogensvaststelling. Indien belanghebbende in het bezit is van meerdere auto's, motoren, scooters en of bromfietsen tellen deze niet mee voor de vermogensvaststelling mits deze tezamen niet meer waard zijn dan € 6.850,00. Voor de vaststelling van de waarde van het motorvoertuig gaat het college uit van de ANWB-koerslijst (de waarde bij verkoop tussen particulieren).

Caravans, aanhangers en boten zijn niet als algemeen gebruikelijk aan te merken. De waarden van deze goederen behoren tot de in aanmerking te nemen vermogensbestanddelen.

Inboedel

Een gebruikelijke inboedel wordt niet als vermogen in aanmerking genomen. Aangenomen moet worden dat inboedelverzekeringen tot een bedrag van € 50.000,-- uit oogpunt van bijstandsverlening aanvaardbaar zijn en niet hoeven te leiden tot extra onderzoek. Zie hiervoor hoofdstuk 3 (Middelentoets), paragraaf 3 (vermogen), onderdeel 11 (verzekering van vermogen) uit Grip op Participatiewet van Schulinck.

Eindejaarsuitkering

De ontvangen eindejaarsuitkering wordt niet langer gerekend tot de middelen.

Inwoners die parttime werken, ontvangen soms van hun werkgever een eindejaarsuitkering in de maand december. De ontvangen eindejaarsuitkering wordt niet langer gerekend tot de middelen. Arbeidsparticipatie wordt gewaardeerd en de zelfredzaamheid die hiermee gepaard gaat wil de gemeente bevorderen. Dit is de reden dat de eindejaarsuitkering niet langer in mindering wordt gebracht op de uitkering.

Hoofdstuk 4 Bijstand en eigen woning, woonschip of woonwagen

Regeling: Participatiewet (artikelen 3 lid 6, 34 lid 2 onderdeel d, 48 lid 3 en 50 Participatiewet)

Onderwerpen:

  • -

    Inleiding

  • -

    Wanneer bijstand in de vorm van een geldlening bij eigen woning

  • -

    Waardebepaling eigen woning

  • -

    Woonwagen of woonschip

  • -

    Zekerheden en medewerkingsplicht

  • -

    Kosten woningtaxatie en kosten vestiging hypotheek of pand

  • -

    Vestiging zekerheidsrecht

Inleiding

In de Participatiewet is geregeld dat als een belanghebbende eigenaar is van zijn woning, hij de bijstand als een geldlening ontvangt. In de wet staan geen regels voor bijvoorbeeld rente en aflossing. Daarom staan in dit hoofdstuk de uitvoeringsrichtlijnen.

Bijstand in de vorm van een geldlening bij eigen woning.

Zie hoofdstuk 9 paragraaf 2, onderdeel 3 (eigen woning, woonwagen en woonschip) in Grip op Participatiewet van het handboek van Schulinck.

Als een belanghebbende in een woning woont waarvan hijzelf eigenaar is moet hij proberen om een (extra) hypotheek af te sluiten bij een reguliere kredietinstelling. Als dit niet mogelijk is dan is het niet redelijk om van de belanghebbende te vragen dit te doen. Dan is het dus ook niet redelijk om vast te houden aan artikel 50 lid 1 Participatiewet. De belanghebbende geeft het college bewijstukken die dit bewijzen.

Waardebepaling eigen woning

Om te bepalen hoeveel een woning waard is gebruikt het college de laatste afgegeven WOZ-beschikking. Geeft een belanghebbende aan dat de WOZ-waarde niet juist is, dan kan hij de waarde laten taxeren door een beëdigd taxateur. Ook het college kan de woning laten taxeren door een beëdigd taxateur.

Voor een uitgebreidere uitleg over de manier waarop het in woning gebonden vermogen wordt vastgesteld worden verwezen naar Grip op Participatiewet van Schulinck (hoofdstuk 9, paragraaf 2, onderdeel 3.2 (berekening hoogte geldlening).

Als de eigenaar niet zelf in een woning woont is de vermogensvrijlating van artikel 34 lid 2 onderdeel d Participatiewet niet van toepassing.

Woonwagen of woonschip

Als een belanghebbende eigenaar is van een eigen woonschip of woonwagen, geldt volgens artikel 3 lid 6 Participatiewet in samenhang met artikel 34 lid 2 Participatiewet dezelfde vrijlating van het vermogen.

Zekerheden en medewerkingsplicht

Staat voor een belanghebbende het recht op algemene bijstand vast als bedoeld in artikel 50 lid 2 Participatiewet dan heeft die bijstand de vorm van een geldlening.

Voor die algemene bijstand in de vorm van een geldlening gelden verplichtingen. Deze verplichtingen moet er voor zorgen dat de belanghebbende zich aan de rente- en aflossingsverplichtingen houdt, op grond van artikel 48, derde lid Participatiewet.

Voordat een belanghebbende bijstand ontvangt moet belanghebbende een intentieverklaring ondertekenen. Daarin verklaart hij mee te werken aan het afsluiten van het zekerheidsrecht.

Wil de belanghebbende niet meewerken aan het afsluiten van pandrecht of hypotheek dan moet de belanghebbende de algemene bijstand in de vorm van een geldlening terugbetalen.

(artikel 58 lid 2 onderdeel b Participatiewet).

Vorm zekerheidsrecht bij registergoederen en onroerende zaken

Het college stelt regels op voor die algemene bijstand in de vorm van een geldlening. Deze regels gaan over dat de belanghebbende mee moet werken aan het afsluiten van een hypotheek. Hij moet aan het college het recht op hypotheek geven. Om zeker te zijn dat belanghebbende de regel van de rente- en aflossingsverplichtingen nakomt (artikel 48 lid 3 Participatiewet).

Het recht van hypotheek wordt vastgelegd met een notariële akte. De kosten voor het vastleggen en inschrijving van de hypotheek moet de belanghebbende betalen (artikel 3:260 BW). De belanghebbende kan zelf kiezen bij welke notaris hij de hypotheekakte wil laten passeren.

Vorm van zekerheidsrecht bij niet-register goederen of roerende zaken

Het college stelt regels op voor algemene bijstand in de vorm van een geldlening. Regels over dat belanghebbende mee moet werken aan het vestigen van een bezitloos pandrecht. Hij moet aan het college het bezitloos pandrecht geven. Om zo zeker te zijn dat de belanghebbende de regels voor rente- en aflossing nakomt (artikel 48 lid 3 Participatiewet).

Het bezitloos pandrecht wordt vastgelegd met een originele akte (via de notaris) of een onderhandse akte die bij de Belastingdienst wordt vastgelegd (artikel 3:237 lid 1 BW). De kosten zijn voor de belanghebbende.

Kosten woningtaxatie en kosten vestiging hypotheek of pand

Voor de kosten van de woningtaxatie en het vestigingen van de krediethypotheek kan het college bijzondere bijstand verlenen. Deze kosten moeten dan wel samenhangen met het vestigen van een krediethypotheek. Dit geldt ook voor de kosten van taxatie van een woonwagen of woonschip en het vestigen van een pand. Ook deze kosten moeten samenhangen met het vestigen van een pand.

Voor een verdere toelichting op pand, hypotheek, registergoederen, niet-registergoederen, onroerende zaken en roerende zaken. de wijze waarop het in woning gebonden vermogen wordt vastgesteld worden verwezen naar Grip op Participatiewet van Schulinck (hoofdstuk 9, paragraaf 2, onderdeel 6 (zekerheden)).

Vestiging zekerheidsrecht

Het college is bevoegd om aan de geldleningen als bedoeld in dit hoofdstuk de voorwaarde te verbinden dat belanghebbende daarvoor een zekerheidsrecht vestigt voor het college(artikel 48 lid 3 Participatiewet).

Met beleidsregels vult het college deze bevoegdheid nader in voor die situaties waarin sprake is van algemene bijstand in de vorm van een geldlening op grond van artikel 50 lid 2 Participatiewet. Zie hiervoor de beleidsregels krediethypotheek en pandrecht.

Hoofdstuk 5 Niet rechthebbende echtgenoten

Regeling: Participatiewet (artikel 24 Participatiewet)

Onderwerpen:

  • -

    Inkomstvrijlating en vermogen bij niet rechthebbende echtgenoot

  • -

    Individualiseren (artikel 18 lid 1 Participatiewet)

  • -

    Ondertekening formulieren

Inkomstvrijlating en vermogen bij niet rechthebbende echtgenoot

De inkomstenvrijlating is niet van toepassing op de niet-rechthebbende partner. Deze geldt alleen voor personen die ook daadwerkelijk algemene bijstand ontvangen. Dit is bij de niet-rechthebbende partner niet het geval is. Wel geldt de vermogensgrens voor gehuwden.

Individualiseren (artikel 18 lid 1 Participatiewet)

Het onderstaande is alleen van toepassing op gehuwden van 21 jaar of ouder.

Illegaal verblijf

Het is mogelijk om op basis van het individualiseringsbeginsel de voor de rechthebbende partner geldende afwijkende norm van artikel 24 Participatiewet aan te vullen met 20% van de gehuwdennorm. Als de niet-rechthebbende partner geen inkomsten heeft en deze in redelijkheid ook niet kan verwerven omdat hij illegaal in Nederland verblijft.

Medebewoners

De kostendelernorm kan op basis van het individualiseringsbeginsel aangevuld worden. Er is dan sprake van kostendelende medebewoners bij een rechthebbende en een niet-rechthebbende partner.

Meer kostendelende medebewoners die de kosten kunnen delen betekent minder reden om op basis van het individualiseringsbeginsel aanvullende bijstand te verlenen. Zeker als de kostendelende medebewoners over voldoende middelen beschikken.

Hoogte bijstand rechthebbende partner

Aantal kostendelende medebewoners

(incl. niet-rechthebbende partner)

Artikel 22a lid 1 Pw

Artikel 18 lid 1 Pw

43,33%

6,67%

2

40%

3,33%

3

38%

2%

4

Ondertekening en inlichtingenplicht

Ook de niet rechthebbende echtgenoot moet aanvraag-, heronderzoeks- en rechtmatigheids- onderzoeksformulieren ondertekenen. En gegevens te verstrekken die belangrijk zijn voor de uitkering van de rechthebbende echtgenoten.

Hoofdstuk 6 Kostendelersnorm en verlaging uitkering

Regeling: Artikel 22a en artikel 27 Participatiewet, artikel 5 IOAW en artikel 5 IOAZ.

Onderwerpen:

  • -

    Kostendelersnorm en verschillende woonvormen

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe het college om gaat met uitzondering op de kostendelersnorm.

Kostendelersnorm en verschillende woonvormen

De kosten kostendelersnorm is ingevoerd voor personen die met één of meer personen hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Voor het vaststellen van de hoogte van de bijstandsnorm moet de woonsituatie worden bepaald.

Tijdelijk verblijf

Als er sprake is van tijdelijk verblijf is het aan de college om de uitkering af te stemmen op de individuele omstandigheden (Artikel 18, eerste lid, Participatiewet).

Bij tijdelijk verblijf in vrouwenopvang of begeleid wonen projecten is de kostendelersnorm niet van toepassing. Dat iemand voor langere tijd in een opvang of begeleid wonen project verblijft, wil niet per definitie zeggen dat de belanghebbende zijn hoofdverblijf daar heeft en de kostendelersnorm van toepassing is.

Het is aan het college om aan de hand van de concrete feiten en omstandigheden van een uitkeringsgerechtigde vast te stellen of het gaat om tijdelijk verblijf.

Bij alleenstaande(ouders) van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd wordt de bijstandsnorm vastgesteld op 60% van de gehuwdennorm die geldt voor personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Bij gehuwden van 21 jaar of ouder maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is dit dan 90% van de gehuwdennorm die geldt voor personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.

Hoofdstuk 7 Wijziging norm bij opname in een inrichting

Regeling: artikel 23 Participatiewet

Onderwerp:

  • -

    Ingangsdatum wijziging norm bij opname in inrichting

Bijstandsgerechtigden die door wat voor omstandigheden dan ook worden opgenomen in een inrichting krijgen te maken met een normwijziging. De uitkeringsnorm wordt aangepast naar de norm voor iemand, die in een inrichting verblijft (artikel 23 Participatiewet).

Het is goed om, bij het vaststellen van het moment van de normwijziging rekening te houden met de volgende zaken:

  • bij een tijdelijke opname moet worden voorkomen dat de norm in korte tijd tweemaal moet worden gewijzigd;

  • de cliënt moet de gelegenheid hebben om zijn of haar betalingsverplichtingen en uitgavenpatroon af te stemmen op de nieuwe situatie.

Ten aanzien van de normwijziging geldt daarom de volgende regel:

  • Bij opname in een inrichting, al of niet tijdelijk, wordt de bijstand ongewijzigd voortgezet gedurende de maand van opname én de daarop volgende twee maanden. Op de eerste van de maand daarna geldt de norm voor iemand in een inrichting. Een ziekenhuisopname van een paar dagen leidt dus niet tot aanpassing van de norm! Bij terugkeer naar huis wordt de norm wel direct aangepast.

Voor de mogelijkheid de vaste lasten door te betalen bij een verblijf in een inrichting, wanneer belanghebbende de norm als bedoeld in artikel 23 Participatiewet ontvangt, wordt verwezen naar hoofdstuk 19 van het deel bijzondere bijstand van deze Leidraad.

Hoofdstuk 8 Bijzonderheden aanvraag uitkering jonger dan 27 jaar

Regeling: Participatiewet

Onderwerp:

  • -

    Melding en zoekperiode

  • -

    Opleiding

Melding en zoekperiode

Als een jongere een uitkering moet aanvragen dan doet de jongere een melding voor een aanvraag algemene bijstand via www.werk.nl. De jongere krijgt eerst 4 weken de tijd om zelf aan de slag te gaan en op zoek te gaan naar werk of opleidingsmogelijkheden. Deze 4 weken is een soort stok achter de deur om de jongere aan te moedigen aan de slag te gaan. Zie voor verdere uitleg de werkinstructie: aanvraagprocedure uitkering <27 jaar.

Er zijn een aantal voorwaarden in de zoekperiode die de jongere moet helpen om weer snel aan de slag te kunnen, de jongere:

  • Schrijft zich in als werkzoekende bij het UWV

  • Solliciteert vijf keer per week

  • Schrijft zich in bij vijf uitzendbureaus

  • Zet zijn/haar Curriculum Vitae op minimaal 3 vacaturesites.

  • Onderzoekt mogelijkheden om een opleiding te volgen

Verder wordt van de jongere verwacht dat hij meewerkt aan het onderzoek en daarvoor informatie beschikbaar stelt die nodig is.

Ondersteuning tijdens zoekperiode

Het jongerenloket ondersteunt de jongere als dat nodig is tijdens de zoekperiode.

Resultaat zoekperiode

Na vier weken wordt beoordeeld of de jongere aan de hierboven genoemde voorwaarden heeft voldaan. Als dat zo is dan wordt zijn aanvraag voor een bijstandsuitkering in behandeling genomen en wordt de jongere ondersteund bij het vinden van werk en het zoeken naar een opleiding.

Geen zoekperiode

Voor bepaalde jongeren wordt geen gebruik gemaakt van de zoekperiode. De zoekperiode is voor deze jongeren op voorhand een drempel waar ze niet mee geholpen zijn. Op deze manier kunnen de jongeren direct geholpen worden en kan hun aanvraag voor een bijstandsuitkering in behandeling worden genomen.

De zoekperiode is niet van toepassing:

  • -

    De doelgroep loonkostensubsidie en medische uren beperkten;

  • -

    Bij verhuizing naar de gemeente Steenwijkerland en de belanghebbende ontving in de vorige gemeente een bijstandsuitkering.

Vier weken zoekperiode bij flexwerk

Bij flexwerk valt de zoekperiode samen met de laatste vier weken van een tijdelijk contract dat aansluit op een eerdere periode van bijstand. Zo kan de hernieuwde aanvraag direct na afloop van het tijdelijk werk worden gedaan.

Vier weken zoekperiode bij WW uitkering

Bij een WW uitkering valt de zoekperiode samen met de laatste 4 weken van de WW uitkering. De jongere kan 4 weken voordat de WW uitkering eindigt een aanvraag voor een bijstandsuitkering doen (artikel 41 lid 6 Participatiewet).

Opleiding

Het is voor zover mogelijk de bedoeling dat een jongere werkt of een opleiding volgt. Er wordt daarom zoveel mogelijk gekeken naar de mogelijkheden van de jongere om als hij dat nodig heeft een opleiding te volgen. Een opleiding vergroot de kansen op werk. Er wordt daarom ook onderzocht en beoordeeld door het college of het mogelijk is dat de jongere weer naar regulier onderwijs gaat. En als dat mogelijk is, dan is dat voorliggend op een bijstandsuitkering.

Startkwalificatie

Voor jongeren zonder startkwalificatie wordt verwacht dat ze alsnog een diploma halen om zo hun kansen op werk te vergroten. Een startkwalificatie is een diploma op HAVO-, VWO- of MBO2-niveau. Als de jongere hiervoor geen studiefinanciering kan krijgen dan is het mogelijk om alsnog in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering.

Van jongeren met startkwalificatie wordt verwacht dat zij, als zij dat kunnen, een vervolgopleiding doen. Het gaat dan om een MBO opleiding, HBO of Wetenschappelijk Onderwijs (Universiteit of Hogeschool). Omdat een jongere in dat geval recht heeft op studiefinanciering heeft de jongere geen recht op een bijstandsuitkering.

Het niet kunnen volgen van een opleiding binnen het regulier onderwijs

Als uit het onderzoek blijkt dat een jongere geen verdere opleiding kan volgen komt hij in aanmerking voor een bijstandsuitkering.

Ingangsdatum studie of scholing

Als de jonger een opleiding of studie kan volgen binnen het regulier onderwijs, maar pas op een latere datum kan instromen/beginnen. Als de jongere al eerder studiefinanciering kreeg dan bestaat in sommige situaties recht op een overbrugging vanuit de studiefinanciering. Deze overbrugging wordt dan geheel of gedeeltelijk als voorliggende voorziening aangemerkt. Voor meer informatie zie www.duo.nl/particulieren.

Is voor de jongere geen overbrugging mogelijk vanuit de studiefinanciering dan kan in individuele situaties tot de datum waarop de studie begint algemene bijstand worden toegekend.

Hoofdstuk 9 Maatregel of geldlening wegens tekortschietend besef

Regeling: Participatiewet

Onderwerpen:

  • -

    Te snel interen op vermogen

  • -

    Overig tekortschietend besef

Te snel interen op vermogen

Een belanghebbende moet een beroep op bijstand doen vanwege het te snel interen op vermogen. Er kan dan sprake zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Het college kan in dat geval:

  • 1.

    een maatregel op leggen van 100 procent gedurende een maand.

  • 2.

    De bijstand in de vorm van een geldlening toekennen. Deze periode is dan gelijk aan de periode waarin belanghebbende geen beroep had hoeven doen op bijstand.

Het college stemt zowel de maatregel als de bijstand in de vorm van een geldlening af op:

  • 1.

    de ernst van de gedraging,

  • 2.

    de mate waarin de gedraging belanghebbende kan worden verweten en

  • 3.

    de omstandigheden waarin hij verkeert.

Bij het ontbreken van elke verwijtbaarheid moet behalve van de maatregel ook van het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening worden afgezien. Dat betekent dus dat de bijstand om niet verleend moet worden en geen maatregel wordt opgelegd. Vanzelfsprekend kunnen ook dringende redenen een rol spelen bij het te nemen van het besluit.

Voorbeeld:

Belanghebbende teert te snel in op zijn vermogen en doet per 1 januari een beroep op bijstand. Belanghebbende had zes maanden later een beroep op bijstand kunnen doen als hij voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan had getoond.

Het college kent dan bijstand toe met ingang van 1 januari. Het college legt tevens een maatregel van 100% op over de maand januari. Verder wordt de bijstand over de periode van 1 februari tot 1 juli gedurende vijf maanden in de vorm van een geldlening toegekend. Concreet betekent dit dat belanghebbende in januari geen bijstand ontvangt en vanaf februari tot en met juni bijstand in de vorm van een geldlening. Vanaf juli moet de bijstand om niet verleend worden.

Overig tekortschietend besef

Belanghebbende zal veelal eerder een beroep op bijstand doen in situaties waarin sprake is van:

  • -

    onderbedeling bij echtscheiding,

  • -

    verkoop van woning beneden de waarde en

  • -

    te late of geen aanvaarding van een voorliggende voorziening.

In dergelijke situaties is sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Het opleggen van uitsluitend een maatregel van 100% gedurende een maand, zal in veel gevallen niet in verhouding staan tot de periode waarin belanghebbende geen beroep op bijstand zou hebben gedaan. Reden waarom het college in dergelijke situaties ook gebruik maakt van de bevoegdheid om bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken. Het college handelt zoals in het hierboven genoemde voorbeeld.

Hoofdstuk 10 Parttime Ondernemen

Regeling: Participatiewet en Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz2004)

Onderwerpen:

  • 1.

    Parttime ondernemen (PTO)

  • 2.

    Préstartfase

  • 3.

    Overige inkomsten

1. Parttime ondernemen (PTO)

We spreken over parttime ondernemen als de klant, met behoud van uitkering, inkomsten genereerd door te ondernemen. Iemand werkt bijvoorbeeld een paar uur per week als zzp’er of begint een kleine onderneming. De grens van parttime ondernemen wordt gesteld op maximaal (gemiddeld) 20 uur per week. Parttime ondernemers kiezen vaak voor activiteiten waar ze zelf iets mee hebben, zoals (eigen) kunst verkopen, yogalessen geven, kappersdiensten verlenen of honden uitlaten.

De klant wordt op twee manieren begeleid: richting het ondernemerschap en bij het zoeken naar een (parttime) baan in loondienst. Het Regionaal Bureau Zelfstandigen (RBZ) begeleidt bij het ondernemerschap. Juist de combinatie maakt parttime ondernemen tot een sterk instrument. Het helpt uitkeringsgerechtigden de kortste weg te vinden naar financiële zelfstandigheid. Het parttime ondernemen is geschikt voor ervaren ondernemers, maar ook voor mensen die nog nooit ondernemer zijn geweest. Bij mensen met een beperkt arbeidspotentieel is parttime ondernemen een activeringsinstrument. Binnen de parttime ondernemen regeling kunnen klanten hun activiteiten afstemmen op hun (on)mogelijkheden, waardoor ze hun potentieel beter kunnen benutten.

Doelgroep

Het parttime ondernemen is mogelijk voor klantenmet een PW- of een Ioaw-uitkering en de zogenoemde nuggers (niet uitkeringsgerechtigde).

Doelstelling

Het doel is, om via een traject (of een combinatie van beide trajecten) de klant te trainen in ondernemersvaardigheden en/of het opstellen van een ondernemingsplan. Met als uiteindelijk doel het verminderen van de bijstandsafhankelijkheid.

Wanneer is een traject succesvol?

Er zijn verschillende mogelijkheden om een traject aan te merken als succes. Een traject is succesvol, als de klant:

  • Uitstroomt richting Bbz

  • Uitstroomt richting zelfstanding ondernemerschap zonder Bbz

  • Uitstroomt richting loondienst

  • Uitstroomt richting ondernemerschap in combinatie met een (parttime) baan in loondienst

Een traject is niet in alle gevallen gericht op uitstroom, maar kan ook succesvol zijn wanneer er sprake is van sociale activering en de klant zich persoonlijk ontwikkelt.

Duur

Toestemming wordt, in eerste instantie, verleend voor de duur van één jaar. Afhankelijk van de ontwikkeling van de inkomsten en/of de klant wordt de toestemming na dat jaar verlengd.

Uitgangspunten

Het traject is gericht op uitstroom uit de uitkering. Als de klant een volledig arbeidspotentieel heeft, maar dit met de inkomsten als parttime ondernemer niet haalt, dan wordt van hem verwacht dat er een (parttime) baan wordt gezocht. Als het traject niet leidt tot uitstroom, die in overeenstemming is met het arbeidspotentieel, dan wordt het traject beëindigd.

  • Kosten zijn in overeenstemming met de opbrengsten.

  • Er mag geen sprake zijn van concurrentievervalsing, daarom moet de klant marktconforme prijzen hanteren.

  • Er hoeft geen ondernemingsplan opgesteld te worden. De klant blijft als parttime ondernemer beschikbaar voor de arbeidsmarkt. Er hoeft geen ondernemingsplan opgesteld te worden.

  • Er wordt van een parttime ondernemer verwacht dat hij:

    • Gemotiveerd is en

    • Geld verdient en

    • Over voldoende ondernemersvaardigheden beschikt.

Begeleiding

Het Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz) begeleidt de klant bij het ontwikkelen van de ondernemersvaardigheden. Mocht er intensieve begeleiding nodig zijn, zal het Rbz hiervoor een extern bureau inschakelen. De kosten van de begeleiding zijn voor rekening van de gemeente.

Periodieke uitkering

Als parttime ondernemer blijft de klant in de PW- of een Ioaw-uitkering, van daaruit worden de inkomsten uit zelfstandige activiteiten aangevuld.

Beheersing Nederlandse taal

Om te kunnen ondernemen moet de klant de Nederlandse taal voldoende beheersen. Het taalniveau waar minimaal aan voldaan moet worden, is 2F. Dit komt overeen met MBO 1, 2 en 3 en het VMBO.

Voeren van een deugdelijke administratie

De klant die zelfstandige activiteiten verricht is wettelijk (fiscale regelgeving) verplicht om een administratie bij te houden. Een volledige en juiste administratie is noodzakelijk om aangifte omzetbelasting en aangifte inkomstenbelasting te kunnen doen. Het Rbz heeft de administratie nodig om de hoogte van de inkomsten uit zelfstandige activiteiten vast te kunnen stellen. Het Rbz biedt ondersteuning en begeleiding bij het opzetten van deze administratie.

Kosten

Noodzakelijke kosten voor de uitvoering van de werkzaamheden mogen als kosten in mindering worden gebracht op de opbrengst. Noodzakelijke kosten zijn kosten die echt nodig zijn, omdat de parttime ondernemer anders de werkzaamheden niet zou kunnen uitvoeren. De parttime ondernemer overlegt hiertoe bewijsstukken (bonnetjes, facturen waarop de bedrijfsnaam staat etc).

Kosten die de parttime ondernemer ook zou hebben als hij geen zelfstandige activiteiten zou verrichten, zijn geen noodzakelijke kosten. Dit zijn bijvoorbeeld abonnementskosten voor telefoon, internet of televisie in het woonhuis. Deze kosten komen volledig voor eigen privérekening.

Internet, telefoon en TV abonnement thuis

Niet aftrekbaar

Mobiele telefoonkosten

Alleen zakelijke gesprekken tot max. € 300,00 per jaar

Gebruik eigen auto

Zakelijke reizen € 0,19 per km (km-registratie verplicht)

Reiskosten openbaar vervoer

Zakelijke reizen volledig aftrekbaar

Opleidingen, cursussen, seminars, etc.

Niet aftrekbaar

Werkruimte thuis of gehuurde ruimte elders

Niet aftrekbaar

Gemengde kosten

Niet aftrekbaar

Abonnementen

Niet aftrekbaar

Laptop, tablet, Ipad, telefoon, pc, geluidsdragers, etc.

Niet aftrekbaar

De klant die niet in staat is om de administratie (volledig) zelf te doen, kan de hulp van een boekhouder inschakelen. De kosten hiervan vallen onder de zakelijke kosten en zijn dus aftrekbaar.

Jaarlijkse afrekening

Aan de hand van de administratie en de aangifte inkomsten- en omzetbelasting wordt jaarlijks, na afloop van het boekjaar door de Rbz de eindafrekening gemaakt van de inkomsten uit zelfstandige werkzaamheden van het betreffende boekjaar.

Voorwaarden

Aan de PTO-regeling worden bij beschikking de volgende voorwaarden verbonden:

  • 1.

    Toegestaan zijn freelance werkzaamheden of nevenactiviteiten van bescheiden omvang. Er mag maximaal (gemiddeld) 20 uur per week worden besteed aan de zelfstandige activiteiten;

    • a.

      maximaal 50% van de normale arbeidstijd mag besteed worden aan de zelfstandige activiteiten;

    • b.

      het gestelde onder a. betekent dat het toepassen van ondernemersaftrek (zelfstandigenaftrek) op de aangifte inkomstenbelasting niet is toegestaan.

  • 2.

    De klant moet blijven voldoen aan de voorwaarden die aan de uitkering zijn gesteld. Dit betekent onder meer dat de klant volledig beschikbaar moet zijn en blijven voor de arbeidsmarkt. De zelfstandige activiteiten mogen geen belemmering vormen voor het aanvaarden van arbeid in loondienst en de klant moet volledig en actief te blijven solliciteren;

  • 3.

    Indien van toepassing dan moet de klant zich laten inschrijven bij de Kamer van Koophandel;

  • 4.

    Er moet worden voldaan aan de vestigingseisen en alle overige wettelijke vereisten;

  • 5.

    De klant moet een juiste en volledige boekhouding bij te houden die de klant ieder moment kunt aanleveren;

  • 6.

    Alleen noodzakelijke kosten, binnen redelijke grenzen, voor de uitvoering van de werkzaamheden mogen als bedrijfskosten worden opgevoerd;

  • 7.

    De inkomsten worden volledig in mindering gebracht op de uitkering;

  • 8.

    Jaarlijks moet de klant voor 1 mei aangifte inkomstenbelasting te doen. De inkomsten moet de klant op geven als “resultaat uit overige werkzaamheden”;

  • 9.

    Voor de Belastingdienst wordt de klant, vanwege het urencriterium, niet aangemerkt als zelfstandig ondernemer. Om die reden kan de klant geen gebruik maken van bepaalde faciliteiten voor ondernemers, zoals de zelfstandigen- en startersaftrek;

  • 10.

    Jaarlijks moet de klant voor 1 mei onderstaande gegevens opsturen naar het Regionaal bureau zelfstandigen:

    • a.

      Jaarrekening/overzicht administratie;

    • b.

      Aangifte inkomstenbelasting (indien van toepassing ook die van de partner);

    • c.

      Aangiftes omzetbelasting 1e tot en met 4e kwartaal;

    • d.

      Overzicht uren- en kilometerregistratie;

    • e.

      Bankafschriften van uw (zakelijke) rekening in de periode van de zelfstandige activiteiten dienen opvraagbaar te zijn.

  •  

    Aan de hand hiervan wordt vastgesteld of terugvordering van verleende bijstand moet plaatsvinden of dat de klant nog recht heeft op een nabetaling. De inkomsten worden op jaarbasis vastgesteld;

  • 11.

    Er mag geen sprake zijn van oneerlijke of valse concurrentie. Dit betekent dat prijzen en tarieven alsook het bruto winstmarge niet lager mogen zijn dan in de branche gebruikelijk is;

  • 12.

    De zelfstandige activiteiten moeten een inkomen opleveren dat leidt tot een verlaging van de bijstandsuitkering;

  • 13.

    Indien de zelfstandige werkzaamheden niet meer kunnen worden aangemerkt als zijnde van bescheiden omvang, moet de klant een keuze maken tussen:

    • a.

      het terugbrengen tot een bescheiden niveau;

    • b.

      uitbouw van de activiteiten tot een volwaardig bedrijf of beroep.

  •  

    Bij gebleken levensvatbaarheid bestaat dan wellicht de mogelijkheid om als startende ondernemer bijstand in het kader van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004) te ontvangen.

  • 14.

    Inkomstenvrijlating op basis van artikel 31 lid 2 onder n Participatiewet, artikel 8 lid 2 IOAW en artikel 8 lid 3 IOAZ is van toepassing.

2. Préstartfase

In de préstart wordt de klant in de gelegenheid gesteld om een bedrijfsidee nader te onderzoeken en een volledig en toetsbaar ondernemingsplan op te stellen. De préstart is de voorbereidingsfase op het volledig zelfstandig ondernemerschap en valt onder het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz).

Doelgroep

Mensen met een PW- of een IOAW-uitkering en niet-uitkeringsgerechtigden die zich richten op het volledig zelfstandig ondernemerschap.

Duur

De klant krijgt maximaal twaalf maanden de tijd om een ondernemingsplan te maken. In de praktijk wordt in eerste instantie toestemming gegeven voor een periode van 4 maanden. Dit is gemiddeld genomen voldoende tijd en door de klant in een strakker tijdsregime te plaatsen wordt er voortgang gehouden in het traject.

Begeleiding

Het Regionaal bureau zelfstandigen (Rbz) begeleidt de klant bij het opstellen van een toetsbaar ondernemingsplan. Mocht er intensieve begeleiding nodig zijn zal het Rbz hiervoor een extern bureau vragen. De kosten van de begeleiding zijn voor rekening van de gemeente. Een toetsbaar ondernemingsplan houdt in dat het ondernemingsplan alle onderdelen bevat om de levensvatbaarheid van het plan te kunnen beoordelen.

Periodieke uitkering

Gedurende de préstart behoudt de klant een PW- of een IOAW-uitkering en hoeft hij/zij niet te solliciteren.

Voorwaarden

Aan het prestarttraject zijn geen bijzondere voorwaarden verbonden.

3. Overige Inkomsten

Naast de PTO en de Prestartfase hanteren we een regeling voor klanten die bruto inkomsten hebben, maar die geen baan in loondienst hebben en die ook niet als (parttime) zelfstandige kunnen worden aangemerkt.

Wat zijn overige werkzaamheden

Als de klant werkzaamheden verricht waarvoor bruto-inkomsten worden ontvangen, vallen deze onder de categorie ‘overige inkomsten’. Dit zijn namelijk andere inkomsten dan uit loondienst, waarvoor nettoloon wordt ontvangen. Over de bruto-inkomsten zal nog loonheffing en Zvw (Zorgverzekeringswet) moeten worden betaald. Voorbeelden zijn: huishoudelijke hulp, postbezorger bij Sandd of gastouder.

Doordat de PW-uitkering een netto-uitkering is, ontstaat er een verschil. Dit verschil bestaat uit nog te betalen loonheffing en Zvw. Om te voorkomen dat de klant hierdoor onder bijstandsniveau komt, wordt de afrekening na afloop van het jaar gemaakt.

Eindafrekening

Binnen de “Regeling Overige Inkomsten” vindt er geen begeleiding plaats. De belastingaanslag achteraf wordt verrekend met de uitkering. In het algemeen betekent dit, dat de belastingaanslag voor rekening van de gemeente komt (de inkomsten zijn achteraf lager dan maandelijks zijn gekort op de uitkering).

Deel bijzondere bijstand

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen bijzondere bijstandverlening

Regeling: Participatiewet

Onderwerpen:

  • -

    Inleiding

  • -

    Moment indiening aanvraag bijzondere bijstand

  • -

    Recht op bijzondere bijstand

  • -

    Co-ouders en bijzondere bijstand

  • -

    Draagkracht en inkomensgrenzen

  • -

    Periode voor de inkomensgrens

  • -

    Drempel

  • -

    Vormen van (bijzondere) bijstand

  • -

    Waarborgsom

  • -

    Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan

  • -

    Betaling

  • -

    Beslag (artikel 46, tweede lid, Participatiewet)

Inleiding

De algemene voorwaarden voor het recht op bijstand gelden ook voor de bijzondere bijstand. Dit betekent dat bij iedere aanvraag bijzondere bijstand het recht eerst getoetst moet worden aan de artikelen 11 tot en met 16 Participatiewet en vervolgens aan artikel 35 Participatiewet.

Zie paragraaf 1 (recht op bijzondere bijstand) van hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand uit Grip op Participatiewet van Schulinck.

Moment indiening aanvraag bijzondere bijstand

Belanghebbende mag een aanvraag voor bijzondere bijstand doen binnen één jaar nadat de kosten zijn gemaakt. Tenzij het gaat om aanvragen bijzondere bijstand voor algemeen noodzakelijke kosten die zich incidenteel dan wel periodiek voordoen. Voor deze laatste aanvragen geldt dat deze binnen een maand moeten worden ingediend gerekend vanaf het moment dat de kosten zijn opgekomen.

Zie paragraaf 1.3 (moment indiening aanvraag bijzondere bijstand) van hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand uit Grip op Participatiewet van Schulinck.

Recht op bijzondere bijstand

Bij elke aanvraag voor individuele bijzondere bijstand moeten de volgende stappen doorlopen worden:

  • is er sprake van noodzakelijke kosten?

  • is er een (voorliggende) voorziening die een deel van de kosten vergoedt?

  • vloeien de overblijvende kosten voort uit bijzondere omstandigheden?

  • zijn er uitsluitingsgronden?

  • is er een passende en toereikende voorliggende voorziening?

  • welke regels voor vermogen en inkomen zijn van toepassing?

Niet noodzakelijke kosten

Voor kosten die niet noodzakelijk zijn, wordt geen bijstand gegeven. Artikel 14 Participatiewet somt deze niet-noodzakelijke kosten op.

Algemeen noodzakelijke kosten

Ook andere kosten kunnen gezien hun aard, in principe niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Te denken valt dan aan incidenteel voorkomende algemene kosten. Voorbeelden daarvan zijn de kosten die samenhangen met het aanschaffen van legitimatiebewijzen, televisie, telefoon, kosten van naturalisatie.

Schulinck geeft een aantal voorbeelden waarvan de rechter aangeeft dat de kosten niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. Deze kosten zijn niet bijzonder noodzakelijk maar algemeen noodzakelijk en bovendien vaak voorzienbaar. Deze kosten horen uit het inkomen of de uitkering betaald te worden

Uitzondering algemeen noodzakelijke kosten

Als belanghebbende vanwege schulden de algemene noodzakelijke kosten niet kan bekostigen dan is dat geen bijzondere omstandigheid. Het college maakt hier een uitzondering op als:

  • -

    belanghebbende aantoonbaar hulp zoekt voor zijn schulden door een beroep te doen op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening; of

  • -

    de kosten uitsluitend betrekking hebben op minderjarige kinderen die tot het gezin van belanghebbende behoren.

Bijzondere individuele omstandigheden

Er bestaat alleen recht op bijzondere bijstand als sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Het gaat er dus niet om dat de kosten in het algemeen als noodzakelijk aan te merken Het gaat er om of zich in het concrete geval bijzondere omstandigheden voordoen die de kosten noodzakelijk maken. Zo ja, dan bestaat er mogelijk recht op bijzondere bijstand.

Zie grip op Schulinck beoordeling aanvraag bijzondere bijstand.

Voorliggende voorziening

Een voorliggende voorziening is elke voorziening waarop de belanghebbende aanspraak kan maken. Het gaat dan om regelingen die bedoeld zijn om (deels) in bepaalde kosten te voorzien. De belanghebbende kan er rechten aan ontlenen of ontvangt die zonder aanvraag op grond van wettelijke regels.

Passend en toereikend

Artikel 15 Participatiewet bepaalt dat er geen recht op bijstand is als de klant een beroep kan doen op een voorliggende voorziening, die passend en toereikend moet worden geacht voor bepaalde kosten.

Maatwerk

De bijstand wordt afgestemd op de omstandigheden van persoon en gezin. Bij aanvragen voor bijzondere bijstand is dit essentieel. Of kosten bijzonder en noodzakelijk zijn, wordt individueel beoordeeld.

Recht op bijzondere bijstand

Volgens Artikel 35 Participatiewet heeft belanghebbende recht op bijzondere bijstand bij noodzakelijke kosten die voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Het gaat om gevallen dat een klant deze kosten niet kan voldoen:

  • uit de bijstandsnorm;

  • uit het vermogen voor zover dat het vrij te laten vermogen te boven gaat, tenzij het gaat om duurzame gebruiksgoederen;

  • uit het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Co-ouders en bijzondere bijstand

Voor de beoordeling van aanvragen bijzondere bijstand van een co-ouder voor kosten voor zijn kind(eren) is van belang dat er ook een andere co-ouder is. Daarvoor is ook het ouderschapsplan van belang. Ouders zijn verplicht dit op te stellen. Bij de aanvraag moet dan meegenomen worden dat van de andere co-ouder verwacht wordt dat deze bijdraagt in deze kosten. De hoogte van de bijzondere bijstand is dan beperkt tot ten hoogste de helft van de kosten. De andere co-ouder wordt geacht minimaal de andere helft bij te dragen en mogelijk meer. Dit is afhankelijk van het ouderschapsplan.

Draagkracht en inkomensgrenzen

De draagkracht van belanghebbende wordt bepaald aan de hand van inkomensgrenzen. De inkomensgrens bepaalt de hoogte van de vergoeding. Als belanghebbende een inkomen heeft hoger dan de inkomensgrens dan wordt van belanghebbende verwacht voldoende draagkracht te hebben om de kosten zelf te kunnen betalen.

Het college bij het bepalen van de inkomensgrens niet mee:

  • -

    individuele inkomenstoeslag;

  • -

    bijdragen op grond van gemeentelijke minimabeleid;

  • -

    het inkomen waarover belanghebbende niet kan beschikken in het kader van WSNP, WGS en beslag.

Inkomensgrenzen voor bijzondere bijstand

Het college gebruikt de volgende inkomensgrenzen voor bijzondere bijstand:

Inkomensgrens

(Percentage van bijstandsnorm die van toepassing is)

Hoogte vergoeding

(Percentage van de kosten)

<110%

100% (geen draagkracht)

110-130%

50% (halve draagkracht)

<130% voor gehuwden/partners met ten laste komende kinderen

100% (geen draagkracht)

>130%

0% (draagkracht)

Beslag

Als er beslag op inkomen ligt van belanghebbende dan rekent het college dat gedeelte van het inkomen niet mee bij het bepalen van de inkomensgrens. De voorwaarde is dan dat belanghebbende een beroep doet op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

Periode voor minnelijke schuldregeling

In de periode voorafgaand aan het treffen van een minnelijke schuldregeling kan het college rekening houden met de schuld. Het college rekent deel van het inkomen niet mee met het bepalen van de inkomensgrens dat meer bedraagt dan de beslagvrije voet en aantoonbaar wordt gebruikt voor aflossing van de schulden.

Herfinanciering schulden

In de periode die nodig is om tot herfinanciering van de schulden te komen rekent het college dat deel van het inkomen niet mee dat meer bedraagt dan de beslagvrije voet en aantoonbaar wordt gebruikt voor aflossing van de van de schulden.

Stabilisatie en budgetbeheer

Bij belanghebbende bij wie stabilisatie van schulden het hoogst haalbare is en die via de gemeentelijke schuldhulpverlening in budgetbeheer komen of vanwege verkwisting of het hebben van problematische schulden onder bewind zijn gesteld, rekent het college dat deel van het inkomen niet mee dat meer bedraagt dan de beslagvrije voet en aantoonbaar wordt gebruikt voor aflossing van schulden.

Het college houdt rekening met:

  • -

    artikel 31 lid 2 Participatiewet (vrij te laten middelen)

  • -

    artikel 33 lid 5 Participatiewet (vrijlating van particuliere pensioenen).

Draagkracht en vermogen

Bij het bepalen van vermogen laat het college buiten beschouwing:

  • a.

    bezittingen in natura die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn. Vanwege:

    • omstandigheden van persoon en gezin

    • noodzakelijk zijn als bedoeld in artikel 34 lid 2 onderdeel a Participatiewet;

    • het bij aanvang van de bijzondere bijstand aanwezige vermogen voor zover dit minder bedraagt dan de van toepassing zijnde vermogensgrens (artikel 34 lid 2 onderdeel b Participatiewet)

  •  

    Tenzij het gaat om algemeen noodzakelijke kosten die zich incidenteel dan wel periodiek voordoen. Bij algemeen noodzakelijke kosten die zich incidenteel dan wel periodiek voordoen laat het college een bedrag ter hoogte van de bijstandsnorm buiten beschouwing die van toepassing is;

  • b.

    spaargelden opgebouwd tijdens de periode waarin bijstand wordt ontvangen (artikel 34 lid 2 onderdeel c Participatiewet). Tenzij het gaat om algemeen noodzakelijke kosten die zich incidenteel dan wel periodiek voordoen;

  • c.

    het vermogen gebonden in de eigen woning als bedoeld in art. 34 lid 2 onderdeel d Participatiewet

    • Als de te verlenen bijzondere bijstand op jaarbasis lager of gelijk is aan € 500,00 laat het college het vermogen gebonden in de eigen woning buiten beschouwing. Bepalend daarbij is wanneer de kosten zich voordoen, waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd. Voorbeeld: Heeft de aanvrager op 1 maart 2018 de kosten waarvoor hij op 1 april 2018 bijzondere bijstand aanvraagt, dan loopt het jaar vanaf 1 maart 2018 tot en met 28 februari 2019.

      Overschrijdt de te verlenen bijzondere bijstand op jaarbasis de € 500,00 dan gaat het college als volgt te werk:

      • Het college past artikel 50, eigen woning participatiewet toe. Het is van belang in hoeverre van de belanghebbende in redelijkheid verwacht kan worden zijn eigen woning te verkopen en/of zijn woning (verder) te bezwaren met een hypothecaire geldlening. Als de belanghebbende kan aantonen dat hij zijn eigen woning niet (verder) kan bezwaren en ook de verkoop van de eigen woning in redelijkheid niet verwacht worden, dan staat de eigen woning het recht op bijzondere bijstand niet in de weg.

Periode voor de inkomensgrens

De periode voor het vaststellen van de inkomensgrens wordt bepaald op twaalf maanden en gaat in op datum aanvraag. Aan het draagkrachtjaar kan terugwerkende kracht worden verleend tot maximaal één jaar. Een kortere draagkrachtperiode wordt om uitvoeringstechnische redenen in principe niet toegepast. Slechts in uitzonderlijke gevallen kan een kortere draagkrachtperiode worden toegepast.

De inkomensgrens wordt bepaald aan de hand van de inkomsten van een aaneensluitende periode van 3 maanden.

Als zich een wijziging in de situatie van belanghebbende voordoet waardoor het inkomen wijzigt, wordt afgeweken van de regel dat de voor één jaar vastgestelde periode definitief is. Bij wijziging in de omstandigheden wordt de inkomensgrens binnen de vastgestelde periode herzien.

Drempel (artikel 35 lid 2 Participatiewet)

Het college geeft geen toepassing aan artikel 35 lid 2 Participatiewet. Het college past geen drempelbedrag toe.

Vormen van (bijzondere) bijstand

Bijstand (ook bijzondere bijstand) kan slechts in een door de Participatiewet in paragraaf 6.1 aangegeven beperkt aantal gevallen anders dan om niet verleend worden.

Waarborgsom

Als het college bijzondere bijstand verleent voor een door de belanghebbende te betalen waarborgsom dan is dat in de vorm van borgtocht of een geldlening.

Betaling

De bijzondere bijstand wordt uitbetaald op het door aanvrager opgegeven rekeningnummer. Tenzij er sprake is van curatele (bij curatele is een persoon immers niet handelingsbekwaam). Het kan ook voorkomen dat een derde (bijv. een bewindvoerder) uitdrukkelijk heeft verzocht de tegemoetkoming op een ander rekeningnummer over te maken. Dit kan ook het geval zijn als vanuit het budgetbeheer door de bewindvoerder een "voorschot" is verstrekt in de gevraagde kosten.

Beslag (artikel 46 lid 2 Participatiewet)

Bijzondere bijstand is niet vatbaar voor beslag. Dit geldt ook voor de toeslagen, die via de bijzondere bijstand worden verstrekt (woonkostentoeslag, toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar, enzovoort).

Hoofdstuk 2 Toeslagen voor levensonderhoud

Regeling: artikelen 12, 16, 18 lid 1 en 35 Participatiewet

Onderwerpen:

  • -

    Bijstand jongeren van 18 tot en met 20 jaar in een inrichting (art.13 lid 2 onder a Participatiewet)

  • -

    Toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar niet in een inrichting (artikel 12 Participatiewet)

  • -

    Procedure toekenning bijzondere bijstand (artikel 12 Participatiewet)

  • -

    Bijstandsverlening ten behoeve van het kind van minderjarige alleenstaande ouders

  • -

    Overgangsrecht toeslag voormalige alleenstaande ouder

  • -

    Co-ouderschap

Bijstand jongeren van 18 tot en met 20 jaar in inrichting (artikel 13, tweede lid, Participatiewet)

Jongeren van 18 tot en met 20 jaar hebben geen recht op algemene bijstand voor verblijf in een inrichting. Van de ouders zal een bijdrage in de kosten van verblijf in de inrichting worden gevraagd. Als in verband met bijzondere omstandigheden de ouders niet of niet volledig kunnen bijdragen in de eventueel te maken kosten, kan hiervoor bijzondere bijstand worden verstrekt. Dit geldt zowel voor de persoonlijke uitgaven als voor andere noodzakelijke kosten. Het college houdt er wel rekening mee dat dat ouders in deze situatie onderhoudsplichtig zijn. Als aanvullende bijzondere bijstand wordt verleend omdat de jongere niet in staat is om zich succesval op de ouderlijke onderhoudsplicht te beroepen, heeft het college de bevoegdheid deze op de ouders te verhalen. Zie hiervoor de procedure toekenning bijzondere bijstand. Voor meer informatie zie Grip op WWB van Kluwer Schulinck.

Hoogte van de bijstand (artikel 23 Participatiewet)

De hoogte van de te verstrekken norm voor 18- tot en met 21-jarigen is dezelfde als voor een alleenstaande van 21 jaar of ouder die in een inrichting verblijft. Er wordt een vermogens- en inkomenstoets uitgevoerd. De ruimte in het inkomen is de draagkracht (100% draagkracht).

Toeslag voor jongeren van 18 tot 21 jaar niet in een inrichting (artikel 12 Participatiewet)

De landelijke basisnorm voor 18- tot 21-jarigen is afgeleid van de kinderbijslagbedragen die voor deze leeftijdscategorie gold en sluit aan op de onderhoudsplicht van de ouders (artikel 1:395a Burgerlijk Wetboek).

De jongere kan bij wijze van aanvullende bijstand een toeslag ontvangen, als:

  • -

    de noodzakelijke bestaanskosten van de jongere hoger zijn dan die waarin de basisnorm voorziet.

  • -

    De jongere geen beroep op zijn ouders kan doen omdat de middelen van de ouders niet toereikend zijn.

  • -

    Of omdat hij redelijkerwijs zijn onderhoudsrecht ten opzichte van zijn ouders niet te gelde kan maken.

  • -

    De verhaalsmogelijkheid van de gemeente blijft daarbij wel bestaan.

Voorwaarden voor toeslagverlening bij jongere die niet bij zijn ouder(s) inwoont

De jongere woont zelfstandig en dit moet noodzakelijk zijn.

De noodzaak van het zelfstandig wonen is aanwezig als:

  • -

    de ouders van de jongere zijn overleden of in het buitenland wonen en onbereikbaar zijn;

  • -

    de jongere in het kader van de Wet op de Jeugdhulpverlening buiten het gezinsverband van zijn ouder(s) is geplaatst.

Nadat de noodzakelijkheid van de kosten is vastgesteld, wordt onderzocht of het onderhoudsrecht te gelde kan worden gemaakt. Een jongere kan bijvoorbeeld geen onderhoudsrecht te gelde maken, als:

  • 1.

    er sprake is van een ernstig verstoorde relatie met de ouders;

  • 2.

    de ouders geen of onvoldoende draagkracht hebben;

  • 3.

    beide ouders overleden zijn.

Voor meer informatie zie Grip op WWB, hoofdstuk 6, paragraaf 8, onderdeel 2 jongeren niet in inrichting.

Hoogte bijzondere bijstand

De hoogte van de aanvullende toeslag bedraagt maximaal het verschil tussen de norm die de jongere ontvangt (inclusief vakantiegeld) en de norm (inclusief vakantiegeld) die hij zou ontvangen als hij 21 jaar zou zijn.

Eventuele inkomsten van de jongere zelf worden op zijn basisnorm in mindering gebracht. Inkomsten hoger dan de basisnorm worden volledig op de toeslag in mindering gebracht. Inkomsten die het karakter hebben van alimentatie/onderhoudsbijdrage moeten verrekend worden met de toeslag, tenzij bij het bepalen van de hoogte van de toeslag al rekening is gehouden met de alimentatie/onderhoudsbijdrage.

Alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar

Ook bij alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar wordt bij de bepaling van de hoogte van de toeslag aangesloten bij de bijstandsuitkering die geldt voor een alleenstaande ouder van 21 jaar en ouder. Deze is vanaf 2015 gelijk aan die van een alleenstaande. Via de Wet op het kingebonden budget ontvangt de alleenstaande ouder een verhoging van het kindgebonden budget als bedoeld in artikel 2, zesde lid, van de Wet op het kindgebonden budget (alleenstaande ouder-kop).

Alleenstaande ouders jonger dan 21 jaar die geen alleenstaande ouder-kop ontvangen, komen vanwege hun leeftijd niet in aanmerking voor de Beleidsregels alleenstaande ouderkop 2020. In vrijwel alle situaties zal het gaan om alleenstaande ouders die uitsluitend met één van hun ouders het hoofdverblijf houden in dezelfde woning. Zij worden in het kader van de AWIR als gehuwd aangemerkt en ontvangen om die reden geen alleenstaande ouder-kop. In het geval beiden bijstand ontvangen, beschikken zij gezamenlijk over een inkomen dat net zo hoog is als de bijstandsnorm voor gehuwden waarvan één partner jonger is dan 21 jaar. Ook deze gehuwden met een bijstandsuitkering die ten laste komende kinderen hebben, ontvangen geen alleenstaande ouderkop. De alleenstaande ouder jonger dan 21 jaar komt om die reden niet in aanmerking voor extra aanvullende inkomensondersteuning via de bijzondere bijstand.

Procedure toekenning bijzondere bijstand (artikel 12 Participatiewet)

Een jongere jonger dan 21 jaar die bijzondere bijstand wil, vult het aanvraagformulier bijzondere bijstand in voor inwoners jonger dan 21 jaar, waarin het kind moet aangeven waarom het niet bij zijn ouders kan inwonen (indien van toepassing) en zijn onderhoudsrecht niet te gelde kan maken. Vervolgens schrijft de consulent binnen 5 werkdagen na indiening van de aanvraag de ouder(s) een brief met daarin de mededeling:

  • a.

    dat hun kind bijzondere bijstand aanvraagt in aanvulling op zijn bijstandsuitkering

  • b.

    dat zij tot het 21e jaar onderhoudsplichtig zijn voor het kind (artikel 1: Burgerlijk Wetboek)

  • c.

    waarom het kind vindt dat

    • a.

      het niet bij zijn ouder(s) kan inwonen (indien van toepassing) en

    • b.

      het geen beroep op zijn ouders kan doen voor de kosten waarvoor het bijzondere bijstand aanvraagt.

In de brief vraagt de consulent de ouders of

  • a.

    ze het eens zijn met hun kind en zo niet wat hun mening is

  • b.

    het kind bij hen in kan wonen,

  • c.

    zij bereid zijn de kosten te betalen, waarvoor het kind bijzondere bijstand aanvraagt.

Aan het eind van de brief deelt de consulent mee dat de ouders er rekening mee moeten houden dat het college de bijzondere bijstand op hen verhaalt. De ouders dienen binnen 7 dagen schriftelijk te reageren.

Op basis van de reactie van de ouders en het ingevulde aanvraagformulier beoordeelt de consulent de aanvraag. Bij toekenning van de bijzondere bijstand dient de bijstand te worden verhaald op de ouders, tenzij bij voorbaat duidelijk is dat geen verhaal mogelijk.

Bijstandsverlening ten behoeve van het kind van minderjarige alleenstaande ouders

De minderjarige alleenstaande ouders kunnen via het kindgebonden budget in aanmerking komen voor de alleenstaande ouderkop. Voor het kindgebonden budget geldt niet dat de ouder 18 jaar of ouder moet zijn. Ook minderjarige ouders komen hiervoor in aanmerking. Dit betekent dat het college geen bijstand meer hoeft te verlenen ten behoeve van het kind van een minderjarige alleenstaande ouder dat de alleenstaande ouderkop ontvangt.

Alleen wanneer de alleenstaande ouder in het individuele geval geen alleenstaande ouderkop ontvangt, dan is aanvullende bijstand mogelijk op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet.

De hoogte van de bijstand is dan gelijk aan de alleenstaande ouderkop en wordt in maandelijkse termijnen betaald.

Zie ook Grip op Participatiewet, hoofdstuk 2 Recht op bijstand, paragraaf 4 (individualisering) onder 3 (enkele specifieke situaties) en vervolgens 3.2 ‘Bijstand voor kinderen van tienermoeders’.

Co-ouderschap

Net als onder de Abw en WWB is onder de Participatiewet co-ouderschap mogelijk. De verzorging en opvoeding van de kinderen geschiedt dan door beide ouders. Wanneer dit het geval is en de kinderen, volgens vaste afspraken, beurtelings bij een van de ouders verblijven, spreken we van een co-ouderschap.

Het college verleent geen bijstand meer op grond van artikel 18, eerste lid, Participatiewet aan co-ouders in aanvulling op de norm alleenstaande. Dit om de volgende redenen: Met ingang van 1 januari 2015 is de norm alleenstaande ouder gelijk aan de norm alleenstaande. Dit betekent dat de uitkering van de co-ouder ongeacht het aantal dagen dat het kind (of kinderen) bij hem verblijft qua hoogte gelijk blijft. Voor de plicht tot arbeidsinschakeling kan dit overigens wel van belang zijn.

Daarnaast zijn er per 1 januari 2015 nog vier kindregelingen, te weten de kinderbijslag, kindgebonden budget, kinderopvangtoeslag en de combinatiekorting.

Bijzondere bijstand voor kind

Zie hiervoor hoofdstuk 1 van de Leidraad (Algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening).

Onderhoudsbijdrage

Een co-ouderschapsregeling verandert niets in de onderhoudsplicht die de ex-partners ten opzichte van elkaar en ten opzichte van de kinderen hebben. Er moet dan ook op reguliere wijze te worden onderzocht of er sprake van verhaalsmogelijkheden zijn.

Hoofdstuk 4 Bijzondere bijstand en medische kosten

Regeling: Participatiewet

Onderwerpen:

  • -

    Uitgangspunt

    • Voorliggende voorzieningen

    • Zeer dringende reden

  • -

    Zorgverzekeringen

    • Verplichte basisverzekering

    • Aanvullend of collectief verzekerd

  • -

    Vrijwillig eigen risico

  • -

    Verplicht eigen risico

  • -

    Verplichte eigen bijdragen Zvw of Wlz

  • -

    Voorbeelden van eigen bijdragen die niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen

    • Brillen en contactlenzen

    • Alternatieve geneeswijzen

    • Dieetkosten en voedingssupplementen

    • Geneesmiddelen

    • Tandheelkundige zorg

    • Gebitsprothese

    • Hoorapparaten

    • Verzekering en nazorgcontracten hulpmiddelen

    • Onderhoudskosten en kosten vervanging batterijen/accu’s hulpmiddelen

    • Reparatiekosten hulpmiddelen (zoals gehoortoestel)

    • Telefoonkosten

    • Orthopedisch schoeisel

    • Steunzolen

    • Hulpmiddel

    • Ziekenvervoer (Reiskosten voor medische behandelingen)

    • Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg

    • Fysiotherapie en oefentherapie

    • IVF-behandeling

    • Kraamzorg

    • Verhuizing om medische redenen

    • Pedicurekosten

  • -

    Voorbeelden van kosten waarvoor wel bijzondere bijstand mogelijk is

    • Kledingslijtage en beddengoed

    • Extra stookkosten

    • Warme maaltijdvoorziening

    • Reiskosten voor bezoek familie opgenomen in ziekenhuis of inrichting

  • -

    Bijzondere bijstand en Wet maatschappelijke ondersteuning

Uitgangspunt

Het college verleent in beginsel geen bijzondere bijstand voor medische kosten.

Voorliggende voorzieningen

Voor de kosten van medische zorg dienen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) in beginsel als aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd (artikel 15, eerste lid, eerste volzin Participatiewet). Voor prestaties die niet vergoed worden omdat deze zorg op grond van Zvw en de Wlz als niet noodzakelijk wordt beschouwd, kan het college in beginsel geen bijstand verlenen gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin van de Participatiewet (CRvB 28-10-2008, nr. 07/4525 WWB).

Zeer dringende reden

Alleen op grond van een zeer dringende reden kan dan nog bijzondere bijstand worden verleend (artikel 16 Participatiewet). Er is sprake van zeer dringende redenen als er een situatie is die van levensbedreigende aard is of blijvend ernstig letsel of invaliditeit tot gevolg kan hebben.

Zorgverzekeringen

Verplichte basisverzekering

Een ieder is verplicht een basisverzekering af te sluiten. Inwoners die geen verplichte basisverzekering afsluiten, tonen een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Het college legt een maatregel op aan inwoners die als gevolg daarvan bijzondere bijstand aanvragen voor medische kosten. De hoogte van de maatregel is gelijk aan de vergoeding die de inwoner zou hebben ontvangen als hij de verplichte basisverzekering wel had. Ook kan overwogen worden om de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken.

Aanvullend of collectief verzekerd

Inwoners van de gemeente Steenwijkerland kunnen gebruik maken van de collectieve zorgverzekering voor minima. Voor deelnemers aan de collectieve zorgverzekering voor minima is de collectieve zorgverzekering een voorliggende voorziening bij aanvragen bijzondere bijstand voor medische kosten.

Belanghebbenden zijn niet verplicht aanvullende verzekeringen en/of tandartsverzekeringen af te sluiten. Heeft een belanghebbende een dergelijke verzekering afgesloten dan is dat voor hem een voorliggende voorziening bij aanvragen bijzondere bijstand voor medische kosten.

Zie hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 4.2 (Aanvullend of collectief) uit Grip op Participatiewet.

Verplicht eigen risico

Voor het verplicht eigen risico is bijzondere bijstand mogelijk op de wijze als omschreven in de beleidsregels over het verplicht eigen risico.

Verplichte eigen bijdragen Zvw of Wlz

In beginsel komen de eigen bijdragen in het kader van de Zorgverzekeringswet (Zvw) of Wet langdurige zorg (Wlz) niet voor bijzondere bijstand in aanmerking.

De Zvw, huidige Wet langdurige zorg en de op deze wetten gebaseerde regelgeving voor de kosten van (para)medische zorg worden in beginsel als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15 van de Participatiewet beschouwd.

Voor de relatie tussen de Zvw en Participatiewet wordt verwezen naar hoofdstuk 13 (voorliggende voorzieningen), paragraaf 2.9 (Zvw. Ten aanzien van Grip op Participatiewet wordt ten aanzien van een aantal kostensoorten een afwijkend standpunt ingenomen. In de voorbeelden hieronder weergegeven staat wanneer wordt afgeweken van Grip op Participatiewet.

Voorbeelden van eigen bijdragen die niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komen:

  • -

    Brillen en contactlenzen

  •  

    (CRVB 3-3-2015, nr. 13/6015 WWB):

  •  

    Naar vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 12 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR2509) is de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de daarop gebaseerde Regeling zorgverzekering voor de kosten van brillenglazen en contactlenzen in beginsel aan te merken als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening. In deze regelgeving is een bewuste keuze gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten van brillenglazen en contactlenzen, zodat (aanvullende) bijzondere bijstandsverlening niet aan de orde is. Zie ook hoofdstuk 6, paragraaf 5.3 (Brillen(glazen) en contactlenzen) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    Alternatieve geneeswijzen

  •  

    Voor juridische onderbouwing zie hoofdstuk 6 (Bijzondere bijstand), paragraaf 5.4 (Medische kosten: specifiek/alternatieve geneeswijzen) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    Dieetkosten en voedingssupplementen

  •  

    Voor juridische onderbouwing zie hoofdstuk 6 (Bijzondere bijstand), paragraaf 5.5 (Dieetkosten en voedingssupplementen) uit Grip op Participatiewet.

  •  

    Uitzondering: Als aan het volgen van een dieet meer kosten zijn verbonden dan aan normale gezonde voeding, spreken we van dieetkosten. Voor deze meerkosten is bijzondere bijstand mogelijk, indien de medische noodzaak vaststaat en de kosten niet uit de draagkracht voldaan kunnen worden. Voor wat betreft de hoogte van de kosten, sluit het college aan bij de Nibud prijzengids. Een vergoeding wordt in beginsel voor een jaar vastgesteld. Indien belanghebbende na dit jaar nog steeds dieetkosten heeft, dient hij daarvoor wederom een aanvraag in te dienen.

  • -

    Geneesmiddelen

  •  

    Voor de juridische onderbouwing zie hoofdstuk 6 (bijzondere bijstand), paragraaf 5.6 (geneesmiddelen) in Grip op Participatiewet.

  • -

    Tandheelkundige zorg

  •  

    (CRVB 3-3-2015, nr. 13/6015 WWB):

  •  

    Naar eveneens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 16 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9166) dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zvw, mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, als een aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorziening te worden beschouwd. Zie hoofdstuk 6, paragraaf 5, onderdeel 7 (Tandheelkundige hulp) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    Gebitsprothese

  •  

    (CRvB 29-01-2013, nr. 10/3030 WWB):

  •  

    De eigen bijdrage voor de gebitsprothese is vastgesteld op basis van het op de Zvw gebaseerde Besluit zorgverzekering en de Regeling zorgverzekering. Nu met deze eigen bijdragen een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet aan toekenning van bijzondere bijstand voor deze eigen bijdragen in de weg staat. Wijkt af van Grip op Participatiewet . Zie hoofdstuk 6, paragraaf 5, onderdeel 7 (Tandheelkundige hulp) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    Hoorapparaten

  •  

    (CRvB 21-05-2013, nr. 12/623 WWB):

  •  

    De eigen bijdrage in de kosten van de aanschaf van twee hoortoestellen is vastgesteld op basis van het op de Zvw gebaseerde Besluit zorgverzekering en de Regeling zorgverzekering. Nu met deze eigen bijdragen een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet aan toekenning van bijzondere bijstand voor deze eigen bijdragen in de weg staat. Dit ongeacht de medische noodzaak om de hoortoestellen aan te schaffen.

  •  

    Zie hoofdstuk 6, paragraaf 5, onderdeel 8 (Gehoortoestellen) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    Verzekering en nazorgcontracten hulpmiddelen

  •  

    De kosten van verzekering en nazorgcontracten van medische hulpmiddelen zoals hoortoestellen en dergelijke, kunnen niet worden gerekend tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan. De kosten zijn toekomstgericht waarbij dan niet duidelijk is of bezwaarde nog in behoeftige omstandigheden verkeert op het moment waarop hij voor de kosten komt te staan (CRvB 25 juni 2002 99/4118 NABW).

  • -

    Onderhoudskosten en kosten vervanging batterijen/accu’s hulpmiddelen

  •  

    De vervanging van batterijen en onderhoudsbeurten zijn algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die zich incidenteel voordoen. Van belang is dan of belanghebbende kon reserveren voor deze kosten. Als dat niet het geval is dan kan daar bijzondere bijstand voor verleend worden.

  •  

    De kosten van vervanging van batterijen of accu’s behoren tot de normale onderhoudskosten en worden om die reden niet vergoed door de zorgverzekeraar. De wetgever acht vergoeding van deze kosten niet noodzakelijk. Het gaat om kosten van normaal gebruik van hulpmiddelen als bedoeld in artikel 2.9 lid 2 Besluit zorgverzekering.

  •  

    In de toelichting op de Regeling zorgverzekering gepubliceerd in de Staatscourant stcrt 2005 171 staat hierover het volgende:

  •  

    ‘De hulpmiddelenzorg omvat in principe niet de vergoeding van energiekosten zoals gebruik van elektriciteit, batterijen en oplaadapparatuur. Het middel wordt echter wel gebruiksklaar afgeleverd met inbegrip van eventuele batterijen of oplaadapparatuur. Indien energiekosten bij bepaalde hulpmiddelen wel voor vergoeding in aanmerking komen, is dit uitdrukkelijk vermeld.’

  •  

    ‘De kosten van vervanging van batterijen of accu’s moeten worden gerekend tot kosten van het normale gebruik en onderhoud van een hoortoestel of oorsuismaskeerder (onderdeel c), welke kosten op grond van artikel 2.9, tweede lid, van het Besluit zorgverzekering voor rekening van de verzekerde komen. Periodieke onderhoudsbeurten worden eveneens niet geacht tot de aanspraak te behoren. De vervanging van oorstukjes valt echter wel onder de aanspraak.’ Uit Toelichting op artikel 2.14 van de Regeling zorgverzekering gepubliceerd in de Staatscourant stcrt 2005 171. Aangenomen mag worden dat dit onder de huidige Regeling Zorgverzekering niet anders is.

  • -

    Reparatiekosten hulpmiddelen (zoals gehoortoestel)

  •  

    De kosten van reparatie komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Voor deze kosten kan belanghebbende een beroep doen op zijn zorgverzekeraar. In de Toelichting op Regeling zorgverzekering gepubliceerd in de Staatscourant stcrt 2005 171 staat hierover het volgende:

  •  

    ‘Dat het recht op een hulpmiddel een goed functionerend en bij de beperking van de verzekerde passend (dus adequaat) hulpmiddel moet betreffen, spreekt echter voor zich. Dit houdt ook in dat, net als bij de Regeling hulpmiddelen 1996, een hulpmiddel vervangen of gewijzigd kan worden. Mocht een hulpmiddel niet meer goed of onvoldoende functioneren, dan is er immers geen sprake meer van een adequaat functionerend hulpmiddel en dient dit hulpmiddel in voorkomende gevallen hersteld of vervangen te worden. Ook kan een reservehulpmiddel aangewezen zijn. De keuze tot vervanging dan wel reparatie van een hulpmiddel is afhankelijk van de doelmatigheidsafweging van de zorgverzekeraar. In sommige gevallen zal het voordeliger zijn een hulpmiddel te laten repareren, in andere gevallen juist weer niet.’

  • -

    Telefoonkosten

  •  

    Belanghebbenden die aangeven dat zij als gevolg van ziekte of beperking extra telefoonkosten hebben, komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Artikel 2.6 eerste lid onder t Regeling Zorgverzekering regelt de hulpmiddelen voor communicatie, informatievoorziening en signalering als omschreven in artikel 2.26 Regeling zorgverzekering. Daarin is een bewuste keuze gemaakt welke communicatiekosten vergoed worden. Op grond van de tweede volzin van artikel 15, eerste lid, Participatiewet dan geen bijzondere bijstand meer mogelijk voor telefoonkosten die niet vergoed worden op basis van de Regeling zorgverzekering, tenzij sprake is van een zeer dringende reden.

  • -

    Orthopedisch schoeisel

  •  

    (CRvB 28-04-2009, nr. 08/715 WWB + 8/717 WWB)

  •  

    Aan de eigen bijdrage ligt een besparingsmotief ten grondslag.

  •  

    Zie voor de juridische onderbouwing hoofdstuk 6, paragraaf 5, onderdeel 9 (Orthopedisch schoeisel) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    Steunzolen

  •  

    Voor de kosten van medische zorg dienen de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de Wet langdurige zorg (Wlz) in beginsel als aan de Participatiewet voorliggende, toereikende en passende voorzieningen te worden beschouwd (artikel 15, eerste lid, eerste volzin Participatiewet). Voor prestaties die niet vergoed worden omdat deze zorg op grond van Zvw en de Wlz als niet noodzakelijk wordt beschouwd, kan het college in beginsel geen bijstand verlenen gelet op artikel 15, eerste lid, tweede volzin van de Participatiewet. Voor steunzolen verstrekt het college in beginsel dan ook geen bijzondere bijstand.

  • -

    Hulpmiddel

  •  

    De eigen bijdrage voor hulpmiddelen is vastgesteld op basis van het op de Zvw gebaseerde artikel 2.16c van het Besluit zorgverzekering en artikel 2.33 van de Regeling zorgverzekering. Nu met deze eigen bijdragen een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet aan toekenning van bijzondere bijstand voor deze eigen bijdragen in de weg staat.

  • -

    Ziekenvervoer (Reiskosten voor medische behandelingen)

  •  

    In het Besluit Zorgverzekering is een bewuste keuze gemaakt welke kosten van ziekenvervoer noodzakelijk zijn. Kosten van ziekenvervoer die het Besluit Zorgverzekeraar niet vergoedt, komen dan ook niet in aanmerking voor bijzondere bijstand (artikel 15 Participatiewet). Alleen op grond van een zeer dringende reden kan dan nog bijstand worden verleend (artikel 16 Participatiewet).

  •  

    Het Besluit zorgverzekering kent daarnaast een hardheidsclausule. Als de verzekerde in verband met de behandeling van een langdurige ziekte of aandoening langdurig is aangewezen op vervoer en het niet verstrekken of vergoeden van dat vervoer voor de verzekerde zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard, kunnen de kosten van vervoer ook vergoed worden (artikel 2.14 lid 3 Besluit zorgverzekering).

  •  

    Mensen die voor een vergoeding van de kosten van ziekenvervoering in aanmerking komen op grond van het Besluit zorgverzekering zijn nog wel een eigen bijdrage verschuldigd. De eigen bijdrage voor ziekenvervoer is vastgesteld op basis van het op de Zvw gebaseerde artikel 2.16e van het Besluit zorgverzekering en artikel 2.37 van de Regeling zorgverzekering. Nu met deze eigen bijdragen een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet aan toekenning van bijzondere bijstand voor deze eigen bijdragen in de weg staat. Wijkt af van Grip op Participatiewet. Zie hoofdstuk 6, paragraaf 5, onderdeel 10 (Reiskosten voor medische behandelingen) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg

  •  

    Zie voor juridische onderbouwing hoofdstuk 6, paragraaf 5, onderdeel 11 (Geneeskundige geestelijke gezondheidszorg) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    Fysiotherapie en oefentherapie

  •  

    Zie voor juridische onderbouwing hoofdstuk 6, paragraaf 5, onderdeel 12 (Fysiotherapie en oefentherapie) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    IVF-behandeling

  •  

    Zie voor juridische onderbouwing hoofdstuk 6, paragraaf 5, onderdeel 12 (IVF-behandeling) uit Grip op Participatiewet.

  • -

    Kraamzorg

  •  

    De eigen bijdrage voor kraamzorg is vastgesteld op basis van het op de Zvw gebaseerde artikel 2.16d van het Besluit zorgverzekering en artikel 2.36 van de Regeling zorgverzekering. Nu met deze eigen bijdragen een bewuste keuze is gemaakt over de noodzaak van het vergoeden van de kosten, staat artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet aan toekenning van bijzondere bijstand voor deze eigen bijdragen in de weg staat.

  • -

    Verhuizing om medische redenen

  •  

    Inwoners die als gevolg van ziekte of gebrek beperkingen hebben met het voeren van een huishouden, kunnen bij de gemeente een beroep op doen op de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Daar kunnen zij een financiële tegemoetkoming krijgen in de verhuis- en inrichtingskosten dan wel een woningaanpassing. De Wmo is in dit kader een voorliggende voorziening die toereikend en passend geacht moet worden (artikel 15 Participatiewet). Voor bijzondere bijstand is in beginsel dan ook geen plaats.

  • -

    Pedicurekosten

  •  

    Pedicurekosten vallen onder persoonlijke verzorging. De Wet langdurige zorg (artikel 3.1.1 lid 1 onderdeel b Wlz) vergoedt deze kosten aan mensen in een Wlz-instelling als hulp nodig is voor persoonlijke verzorging in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap (artikel 3.2.1 Wlz).

  •   

    Binnen de Zvw en Wlz is een bewuste keuze gemaakt, wanneer aanspraak gemaakt kan worden op persoonlijke verzorging. Pedicurekosten van diabetici met een diabetische voet komen niet voor vergoeding in aanmerking. Voor bijzondere bijstand is in beginsel dan ook geen plaats (artikel 15 Participatiewet).

Kosten waarvoor wel bijzondere bijstand mogelijk is

  • -

    Kledingslijtage en beddengoed

  •  

    Kleding

  •  

    Ten aanzien van aanvragen om bijstandsverlening voor de aanschaf van kleding geldt dat iedereen (ook bijstandsgerechtigden) in het algemeen in staat moeten worden geacht deze kosten uit eigen inkomsten te bestrijden. Er kunnen zich echter bijzondere omstandigheden voordoen, waardoor de kosten voor kleding als bijzonder noodzakelijke bestaanskosten kunnen worden aangemerkt.

  •  

    Deze omstandigheden kunnen gelegen zijn in een sociale situatie en/of het onvoorziene karakter van de noodzakelijke kledingaanschaf, bijvoorbeeld:

    • a.

      het door ziekte sterk vermageren (of dikker worden), waardoor de aanwezige kleding niet meer past;

    • b.

      meer dan normale kledingslijtage ten gevolge van lichamelijke gebreken, ziekte en dergelijke (voor kledingslijtage als gevolg van extra bewassingskosten zie hieronder)

    • c.

      bij plotselinge opname in het ziekenhuis, waardoor bijvoorbeeld pyjama's en kamerjas aangeschaft moeten worden.

  •  

    In gevallen als bovenvermeld, is verlening van bijzondere bijstand mogelijk, rekening houdend met de draagkracht.

  •  

    Let op!

  •  

    Indien van bovengenoemde omstandigheden geen sprake is en de aanvrager niet heeft gereserveerd terwijl de aanschaf van kleding niet kan worden uitgesteld (bijvoorbeeld een wintermantel bij strenge kou), dan is slechts bij wijze van hoge uitzondering bijstand mogelijk, welke bijstand wordt verleend in de vorm van een lening op grond van artikel 48, tweede lid onderdeel b van de Participatiewet.

  •  

    Bewassing en daarmee samenhangende kledingslijtage

  •  

    Voor de kosten van bewassing en ten gevolge van slijtage zijn er geen specifieke (landelijke) voorzieningen. Ter voorkoming van extra bewassing bestaat er op grond van de Regeling zorgverzekering wel recht op incontinentie-absorptiemiddelen.

  •  

    Bewassing

  •  

    Blijkt uit een medisch advies dat belanghebbende als gevolg van ziekte of gebrek hogere kosten voor bewassing heeft dan gebruikelijk, dan is voor deze meerkosten bijzondere bijstand mogelijk, tenzij belanghebbende voldoende draagkracht heeft. Dit is anders als belanghebbende de kosten kan voorkomen door bijvoorbeeld gebruik te maken van incontinentie-absorptiemiddelen.

  •  

    Voor de hoogte van de bewassingskosten hanteert het college de Nibud prijzengids.

  •  

    Kledingslijtage

  •  

    Voor de extra kledingslijtage die ontstaat door bewassing of het gevolg is van het gebruik van prothesen of andere hulpmiddelen, wint het college een medisch advies in.

  • Extra stookkosten

  •  

    De kosten van extra verwarming behoren tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan, indien de medische noodzaak van deze kosten is aangetoond en er geen draagkracht is.

  •  

    De medische noodzaak van de meerkosten wordt middels een medisch advies vastgesteld. De medisch adviseur dient tevens vast te stellen wat de noodzakelijke temperatuur in de woning dient te zijn.

  •  

    De hoogte van de bijstand dient aan de hand van het Nibud Prijzenboekje bepaald te worden. Over het algemeen geldt dat het gasverbruik met 7% toeneemt wanneer de thermostaat van de verwarming 1°C hoger wordt gezet. De algemeen gebruikelijke temperatuur is 20°C.

  •  

    De definitieve vaststelling van het bijstandsbedrag geschiedt aan de hand van de eindafrekening. Bij aanzienlijk structureel meerverbruik is periodieke bijstandsverlening in de kosten van de voorschotnota's mogelijk. De periodieke bijstand wordt voor de duur van één jaar verstrekt.

  •  

    In de beschikking wordt vermeld dat de periodieke bijstand een voorwaardelijk karakter draagt, totdat de volgende eindafrekening is ontvangen. Bij elke verlenging is een nieuw onderzoek vereist.

  • Warme maaltijdvoorziening

  •  

    De maaltijdvoorziening is bedoeld voor mensen die niet in staat zijn hun eigen maaltijd bereiden. Het gaat om mensen die daarin onvoldoende zelfredzaam zijn. Personen die bij hun aanvraag niet in staat te zijn hun eigen maaltijd te bereiden, zullen zich over het algemeen ook gemeld hebben voor hulp in het huishouden in het kader van de Wmo2015.

  •  

    Kunnen zij een afschrift overleggen van een Wmo-advies van de gemeente Steenwijkerland waaruit blijkt dat zij voor schoonmaakondersteuning in aanmerking komen, dan is aannemelijk dat ook de maaltijdvoorziening noodzakelijk is.

  •  

    Is dat niet het geval dan zal daarover een medisch advies moeten worden ingewonnen, tenzij de consulent het gelet op de leeftijd van de aanvrager aannemelijk acht dat de maaltijdvoorziening noodzakelijk is.

  •  

    Staat de noodzaak voor een maaltijdvoorziening vast en stijgen de kosten boven het normale uitgavenpatroon uit, dan kan voor de meerkosten bijzondere bijstand worden verleend.

  •  

    Wel hanteert het college maximumbedragen.

  •  

    De gemiddelde kosten voor een maaltijdvoorziening bedragen in Steenwijkerland € 8,00 per warme maaltijd (inclusief bezorgkosten).

  •  

    Voor de vaststelling van de bijstand kan worden uitgegaan van de tabellen voor de kosten van voeding zoals genoemd in de prijzengids van het Nibud. In deze tabellen wordt rekening gehouden met de leeftijd van de cliënt en de daarop afgestemde normvoeding. De tabel gaat uit van tweepersoonshuishoudens. Voor eenpersoonshuishoudens moeten de bedragen omgerekend worden conform deze tabel.

  •  

    Voor het verschil tussen de feitelijke kosten (tot een maximum van € 8,00 per warme maaltijd) en de conform de Nibud prijzengids genormeerde voedingskosten voor een maaltijd, kan bijzondere bijstand worden verstrekt.

  • Reiskosten voor bezoek familie opgenomen in ziekenhuis of inrichting

  •  

    Het gaat hierbij om reiskosten in verband met bezoek aan familieleden, die in een ziekenhuis of een andere inrichting buiten de gemeente Steenwijkerland worden verpleegd. Met familieleden wordt bedoeld, familie tot en met de tweede graad inclusief de partners met wie ze gehuwd zijn.

  •  

    Ten aanzien van het aantal bezoeken dat voor bijzondere bijstand in aanmerking komt geldt de volgende regel:

    • -

      bij bezoek aan familie die wordt verpleegd in een ziekenhuis c.q. instelling in de regio: één keer per dag;

    • -

      bij bezoek aan familie die wordt verpleegd in een ziekenhuis c.q. instelling buiten de regio: in z'n algemeenheid twee keer per week. Als een medische en/of sociale indicatie daartoe aanleiding geeft kan hier van worden afgeweken.

  •  

    Voor de berekening van de reisafstand en de hoogte van de kilometervergoeding wordt verwezen naar hoofdstuk 13 over reiskosten in de Leidraad.

  •  

    Ziekenhuizen/instellingen in de regio Steenwijkerland zijn:

  •  

    ziekenhuis te Heerenveen, Leeuwarden, Meppel, Emmeloord, Assen, Zwolle en Hoogeveen.

Bijzondere bijstand en Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo)

Het college verleent geen bijzondere bijstand voor bijdragen in het kader van de Wmo.

De Wmo is een voorliggende voorziening die toereikend en passend wordt geacht (artikel 15 Participatiewet).

Een uitzondering wordt gemaakt voor eigen bijdragen in de kosten van maatwerkvoorzieningen voor zover het geen bijdrage betreft voor beschermd wonen of voor opvang (artikel 3.1 lid 1 Uitvoeringsbesluit Wmo 2015).

Voor de relatie tussen de Wmo en Participatiewet wordt verwezen naar hoofdstuk 13 (voorliggende voorzieningen), paragraaf 2.8 (Wmo) in Grip op Participatiewet van Schulinck.

Hoofdstuk 5 Woonkostentoeslag bij huurwoningen

Regeling: Participatiewet (artikel 35 Participatiewet)

Onderwerpen:

  • -

    Algemeen

  • -

    Huur boven maximale huurgrens

  • -

    Woonvorm

  • -

    Huisvesting statushouders (vergunninghouders)

  • -

    Huisvesting vergunninghouder in te dure huurwoning

  • -

    Betaling woonkosten na (echt)scheiding door ex-partner

  • -

    Vaststelling hoogte woonkostentoeslag (bijzondere bijstand)

  • -

    Duur van de bijzondere bijstand

  • -

    Verhuisplicht

Algemeen

In Grip op Participatiewet van Schulinck staat omschreven wanneer en of bijzondere bijstand voor huur van woningen, caravans, woonschepen etc. verleend kan worden (zie hoofdstuk 6 bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten: periodiek, onderdeel 2.3). Informatie over huurtoeslag is te vinden in hetzelfde handboek van Schulinck onder voorliggende voorzieningen, hoofdstuk 2 Overige regelingen, paragraaf 3 WHT (Wet op de huurtoeslag).

Het inkomen boven de bijstandsnorm en het vermogen moeten volledig aangewend moeten worden voor de hoge woonkosten.

Huur boven maximale huurgrens

In beginsel bestaat er geen recht op huurtoeslag van de Belastingdienst/Toeslagen als de woning een rekenhuur heeft boven de maximale huurgrens. Ook in dergelijke situaties moet de huurtoeslag als een aan de bijstand voorliggende passende en toereikende voorziening worden beschouwd (artikel 15 Participatiewet).

Het verlenen van bijzondere bijstand voor woonkosten is in dat geval alleen mogelijk als er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de dure woning te bewonen. Belanghebbenden die er voor kiezen om in een niet subsidiabele woning, woonwagen of woonschip te wonen waardoor zij hogere woonlasten moeten betalen dan uit de bijstandsnorm (of een vergelijkbaar inkomen) voldaan kunnen worden, maken kosten die voorkomen hadden kunnen worden (vermijdbaar waren). Het gaat niet aan om het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet subsidiabele woning op de bijstand af te wentelen. Zij hadden immers voor een woning kunnen kiezen waarvoor wel aanspraak op huurtoeslag bestaat. Daarmee staat de noodzaak van de kosten niet vast en bestaat dus ook geen recht op bijzondere bijstand.

In het onderzoek naar de noodzaak dient dus onderzocht te worden onder welke omstandigheden belanghebbende in een niet subsidiabele woning is gaan wonen.

Indien belanghebbende bijvoorbeeld bij aanvang van de huur van de niet subsidiabele huurwoning over voldoende inkomsten en/of vermogen beschikte en vervolgens als gevolg van lagere inkomsten en/of vermogen de huur niet meer kan betalen, is van belang in hoeverre:

  • a.

    voorzienbaar was dat belanghebbende zijn woonlasten niet meer kon voldoen en,

  • b.

    wat hij al gedaan heeft om goedkopere woonruimte vinden en sinds wanneer. Van belanghebbende mag verwacht worden dat zich bij minimaal vier wooncorporaties als woningzoekende inschrijft voor huurwoningen waarvoor in ieder geval huurtoeslag kan worden verkregen.

Is het voorzienbaar en heeft belanghebbende niet (op tijd) geprobeerd een goedkopere woning te vinden, dan verleent het college bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel b Participatiewet.

Is dat een gevolg van bijvoorbeeld echtscheiding of verlating dan zal het college de bijzondere bijstand in beginsel om niet verlenen. Voor de duur van de bijzondere bijstand wordt naar het einde van dit hoofdstuk verwezen.

Aan de toekenning van de bijzondere bijstand verbindt het college de voorwaarde dat belanghebbende zich voldoende inspanning moet getroosten om zo spoedig mogelijk de beschikking te verkrijgen over goedkopere woonruimte (verhuisplicht). Zie voor de inhoud van deze verhuisverplichting het einde van dit hoofdstuk.

Woonvorm

Zie hiervoor Grip op Participatiewet (hoofdstuk 6 bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten: periodiek, onderdeel 2.3 onder woonvorm)

Ook hiervoor geldt dat belanghebbenden, die er voor kiezen om in een niet subsidiabele woning, woonwagen of woonschip te wonen waardoor zij hogere woonlasten moeten betalen dan uit de bijstandsnorm (of een vergelijkbaar inkomen) voldaan kunnen worden, kosten maken die voorkomen hadden kunnen worden (vermijdbaar waren). Het gaat niet aan om het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet subsidiabele woning op de bijstand af te wentelen. Zij hadden immers voor een woonvorm kunnen kiezen waarvoor wel aanspraak op huurtoeslag bestaat. Daarmee staat de noodzaak van de kosten niet vast en bestaat dus ook geen recht op bijzondere bijstand (LJN: AO1143, Centrale Raad van Beroep, 01/1316 NABW + 01/2572 NABW). In het onderzoek naar de noodzaak dient dus onderzocht te worden onder welke omstandigheden belanghebbenden in een niet subsidiabele woning of woonvorm zijn gaan wonen. Zie hetgeen hierboven onder maximale huurtoeslag vermeld staat.

Huisvesting statushouders (vergunninghouders)

Bij de huisvesting van statushouders is niet alleen van belang dat zij een woning krijgen toegewezen waarvoor zij huurtoeslag kunnen krijgen. Ook is van belang dat de huur van de woning lager of gelijk is aan de aftoppingsgrens. De verhuurder (wooncorporatie) kan in dit kader gewezen worden op de inspanningsverplichting die Aedes, vereniging van woningcorporaties, is aangegaan om woningcorporaties te stimuleren het beschikbaar stellen van betaalbare woonruimte voor alle doelgroepen te waarborgen en zo te voorkomen dat voor te veel dure woningen huurtoeslag moet worden toegekend. Zie de Memorie van Toelichting op de Wijziging van de Wet op de huurtoeslag (31 446), algemeen deel hoofdstuk 2. Statushouders krijgen namelijk voor de inrichting van een woning veelal een geldlening van de GKB en aanvullende bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Bij huurwoningen boven de aftoppingsgrens besteedt belanghebbende een groter deel van zijn bijstandsuitkering aan huur. Daardoor houdt hij minder ruimte over om aan zijn overige financiële verplichtingen te voldoen. Bovendien zijn woningcorporaties met ingang van 1 januari 2016 verplicht om aan ten minste 95% van de woningzoekende huurders met (potentieel) recht op huurtoeslag een woning te verhuren met een huurprijs niet hoger dan de aftoppingsgrens. Deze verplichting volgt uit de per 1 juli 2015 in werking getreden woningwet.

Voor de doorbetaling van de vaste lasten voor nieuwkomers wordt verwezen naar de werkinstructie.

Huisvesting vergunninghouder in te dure huurwoning

Een vergunninghouder kan bijzondere bijstand krijgen voor woonkosten indien hij niet voor huurtoeslag in aanmerking komt, omdat hij door de gemeente vanuit het AZC in een huurwoning is gehuisvest met een te hoge rekenhuur.

Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het huisvesten van vergunninghouders. Wanneer de gemeente een via het COA toegewezen vergunninghouder te dure woonruimte aanbiedt, ligt het in de rede om voor de huur bijzondere bijstand te verlenen.

Betaling woonkosten na (echt)scheiding door ex-partner

Het komt voor dat een (ex-)echtgenoot van een bijstandscliënt, vooruitlopend op de boedelscheiding, geheel of gedeeltelijk de woonkosten betaalt. Het bedrag dat door de onderhoudsplichtige aan belanghebbende aan woonkosten wordt betaald, wordt beschouwd als alimentatie. Gevolg is dat belanghebbende een woning bewoont waaraan geen kosten van huur (of hypotheeklasten) zijn verbonden. Op grond van artikel 27 Participatiewet in samenhang met artikel 5 van de Beleidsregels over kostendelersnorm en verlaging van uitkering vanwege woonsituatie Steenwijkerland verlaagt het college dan de norm met 10 procent van de gehuwdennorm.

Bij woonkosten boven de maximumhuur voor huurtoeslag moet, ondanks de betaling van de onderhoudsplichtige, aan de bijstandsverlening toch de verplichting worden verbonden om te zien naar goedkopere huisvesting. Dit om het beroep/afhankelijkheid in omvang en termijn te beperken. In een dergelijke situatie staat de omvang van de woonlasten niet in redelijke verhouding tot het inkomen.

Vaststelling hoogte woonkostentoeslag (bijzondere bijstand)

Voor het berekenen van de hoogte van de woonkostentoeslag maakt het college gebruik van het berekeningsformulier woonkostentoeslag huurders dat Schulinck hanteert in Grip op Participatiewet. Zie daarvoor hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten: periodiek, onderdeel 3 schema WHT/WKT.

De te verstrekken woonkostentoeslag is aanvullend op het voor eigen rekening blijvende deel van de woonkosten. Dat deel is gelijk aan het verschil tussen de maximumhuur in de Wet op de huurtoeslag (WHT) en de daarbij behorende maximale huurtoeslag.

Duur van de bijzondere bijstand

Het college kent de bijzondere bijstand voor de woonkosten toe voor zolang als noodzakelijk, maar maximaal voor de duur van één jaar. Indien belanghebbende in redelijkheid geen goedkopere woonruimte kan verkrijgen, is verlenging van de woonkostentoeslag met een jaar mogelijk. Bij de verlenging van de woonkostentoeslag verleent het college in beginsel de bijzondere bijstand in de zelfde vorm als bij de eerste toekenning.

Verhuisplicht

Belanghebbenden die bijzondere bijstand toegekend krijgen voor woonkosten, omdat zij in een te dure huurwoning wonen of gebruik maken van een andere woonvorm waarvoor geen huurtoeslag mogelijk is, krijgen de in het toekenningsbesluit de verhuisplicht opgelegd. Zij moeten zich dan voldoende inspannen om zo spoedig mogelijk de beschikking te verkrijgen over goedkopere woonruimte. De verhuisplicht houdt het volgende in:

Belanghebbende moet zich binnen tien werkdagen na de verzenddatum van het besluit tot toekenning als woningzoekende inschrijven bij ten minste de volgende wooncorporaties:

  • -

    Omnia Wonen

  • -

    Actium

  • -

    Wetland Wonen Groep

  • -

    Woonconcept

Verder mag belanghebbende zich in zijn zoektocht naar een goedkopere woning niet beperken tot woningen in de gemeente Steenwijkerland. Afhankelijk van individuele omstandigheden kan daar van worden afgeweken.

Met goedkopere woningen bedoelt het college woningen waarvoor:

  • a.

    huurtoeslag mogelijk is en

  • b.

    met een rekenhuur beneden de aftoppingsgrens.

Voor huurders jonger dan 23 jaar geldt geen aftoppingsgrens en is onderdeel b niet van toepassing.

Om de volgende reden is de aftoppingsgrens onder b opgenomen.

Belanghebbenden met een inkomen rond bijstandsniveau in een huurwoning met een rekenhuur hoger dan de aftoppingsgrens, houden minder ruimte over om te reserveren voor onverwachte uitgaven. Belangrijk in dit kader is hetgeen in de Memorie van Toelichting op de Wijziging van de Wet op de huurtoeslag (31 446) hierover staat. Dit in verband met de afschaffing van de passendheidstoets (het inmiddels vervallen artikel 12 WHT) en verhuisnorm.

‘Ook van de huurders zelf kan worden verwacht dat zij niet zullen kiezen voor een woning die zij, zelfs met huurtoeslag, niet goed kunnen bekostigen.’3

Bovendien zijn woningcorporaties met ingang van 1 januari 2016 verplicht om aan ten minste 95% van de woningzoekende huurders met (potentieel) recht op huurtoeslag een woning te verhuren met een huurprijs niet hoger dan de aftoppingsgrens. Deze verplichting volgt uit de per 1 juli 2015 in werking getreden woningwet.

Hoofdstuk 6 Woonkostentoeslag eigen woning

Regeling: Participatiewet (artikel 35 Participatiewet)

Onderwerpen:

  • -

    Algemeen

  • -

    Woonkosten en rekenhuur

  • -

    Verplichting tot aanvragen voorlopige teruggaaf

  • -

    Premies subsidies

  • -

    Woonkosten tot maximale huurgrens

  • -

    Woonkosten boven maximale huurgrens

  • -

    Hoogte woonkostentoeslag (bijzondere bijstand)

  • -

    Verhuisplicht en duur woonkostentoeslag

  • -

    Betaling woonkosten na (echt)scheiding door ex-partner

Algemeen

In Grip op Participatiewet van Schulinck staat omschreven wanneer en of bijzondere bijstand voor woonkosten van eigen woningen verleend kan worden (zie hoofdstuk 6 bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten: periodiek, onderdeel 2.4).

Voor woonkostentoeslag hanteert het college een draagkrachtpercentage van 100. Dit betekent dat het inkomen boven de bijstandsnorm en het vermogen volledig aangewend moeten worden voor de hoge woonkosten.

In het onderstaande stuk wordt onderscheid gemaakt tussen woonkosten boven de maximale huurgrens en woonkosten lager of gelijk aan de maximale huurgrens (artikel 13 WHT).

Woonkosten en rekenhuur

Woonkosten

Om te bepalen of de woonkosten lager of gelijk zijn aan de maximale huurgrens, neemt het college de volgende kosten in aanmerking:

  • -

    Hypotheekrente die verband houdt met de woning (inclusief belastingvoordeel4)

  • -

    Eventueel verminderd met rijkssubsidies of premies

  • -

    De zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, te weten:

    • rioolrechten;

    • eigenaarsdeel waterschapslasten;

    • erfpachtcanon;

    • premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen);

    • eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel).

De aflossing van de hypotheek of de premie van de zogenaamde spaar-, beleggings- en/of levensverzekeringshypotheken komen niet in aanmerking voor bijzondere bijstand.

Kosten die verband houden met groot onderhoud van een aan een belanghebbende in eigendom toebehorende woning behoren tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan die, behoudens bijzondere omstandigheden, uit het reguliere inkomen moeten worden bestreden omdat in beginsel iedere woningeigenaar met die kosten wordt geconfronteerd (zie CRvB 23-03-2010, nr. 09/26 WWB)5.

Rekenhuur

De rekenhuur voor het berekenen van bijzondere bijstand voor woonkosten van eigen woningen bestaat uit de hierboven weergegeven woonkosten exclusief de aflossing of de premies van zogenaamde spaarhypotheken.

Verplichting tot aanvragen voorlopige teruggaaf

Belanghebbenden die bijzondere bijstand aanvragen voor woonkosten van hun eigen woning en daarvoor in aanmerking komen, krijgen bij beschikking de verplichting opgelegd een voorlopige teruggaaf vanwege de hypotheekrenteaftrek aan te vragen bij de belastingdienst (artikel 55 Participatiewet).

Deze voorlopige teruggaaf leidt tot lagere woonkosten en daarmee tot geen of minder bijzondere bijstand voor woonkosten. Het niet nakomen van deze verplichting is een maatregelwaardige gedraging (artikel 17 lid 1 onderdelen c of d Maatregelenverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Steenwijkerland 2015).

Het deel van de hypotheekrente waarvoor woonkostentoeslag wordt verleend, kan door de belanghebbende bij zijn belastingaangifte niet worden afgetrokken van zijn inkomen (zie hoofdstuk 6 bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten: periodiek, onderdeel 2.4 uit Grip op Participatiewet).

In de berekening van bijzondere bijstand voor woonkosten houdt het college in de berekening reeds rekening met het belastingvoordeel dat kan worden genoten. Hiervoor is het berekeningsformulier in Excel beschikbaar.

Premies/subsidies

De door het Rijk verstrekte premies op de aankoop van een woning zijn bedoeld als een tegemoetkoming in de verschuldigde bedragen voor rente en aflossing. Deze premies dienen voor zover ze moeten worden toegerekend aan de verschuldigde rentelasten, op het bedrag van de woonkosten en niet op de woonkostentoeslag in mindering te worden gebracht.

De toerekening dient plaats te vinden aan de hand van de verhouding van de voor een bepaald jaar verschuldigde bedragen voor rente en aflossing. Met de premies/subsidies wordt rekening gehouden als ze betrekking hebben op een periode van bijstandsverlening.

Procedures

Ter vaststelling van de woonkosten dienen bewijsstukken aanwezig te zijn, zoals: kopie van de eigendomsakte van de woning, de hypotheekakte, actuele stand van de hypotheekschuld, rente-nota, betalingsbewijzen, voorlopige teruggaaf wegens hypotheekrenteaftrek.

Woonkosten tot maximale huurgrens

Indien belanghebbende in een eigen woning woont met woonlasten niet hoger dan de maximale huurgrens (artikel 13 lid 1 WHT) en hij deze lasten niet meer kan dragen vanwege zijn inkomen en vermogen, is in beginsel bijzondere bijstand mogelijk.

Daarbij wordt de bijzondere bijstand voor de woonkosten telkens voor maximaal een jaar toegekend. Jaarlijks dient belanghebbende deze bijzondere bijstand opnieuw aan te vragen. Aan de verlening van de bijzondere bijstand verbindt het college niet de verhuisplicht, omdat de woonlasten:

  • a.

    lager zijn dan de maximale huurgrens ingevolge de Wet op de Huurtoeslag en,

  • b.

    voor een huurwoning met een vergelijkbare rekenhuur ook huurtoeslag verstrekt wordt door de Belastingdienst/Toeslagen.

Woonkosten boven maximale huurgrens6

Indien de woonkosten hoger zijn dan de maximale huurgrens als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag dient bij de beoordeling of de woonkosten uit bijzondere individuele omstandigheden voortvloeien onderzocht te worden of:

  • a.

    voorzienbaar was dat belanghebbende zijn woonlasten binnen één jaar niet meer kon voldoen en,

  • b.

    wat hij in die periode gedaan heeft om zijn woning te verkopen (wanneer makelaar ingeschakeld, reële vraagprijs woning etc.).

Is bijzondere bijstand noodzakelijk dan verstrekt het college de woonkostentoeslag in beginsel slechts eenmaal gedurende maximaal één jaar (zie onderdeel verhuisplicht en duur woonkostentoeslag).

Hoogte woonkostentoeslag (berekening woonkostentoeslag)

Voor het berekenen van de hoogte van de woonkostentoeslag maakt het college gebruik van het Berekeningsformulier woonkostentoeslag eigenaren dat Schulinck hanteert in het Handboek Grip op Participatiewet. Zie hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 17 woonkosten: periodiek, onderdeel 2.5 hoogte van de woonkostentoeslag uit Grip op Participatiewet.

Bij een woonkostentoeslag voor eigenaren met een ‘rekenhuur7’ boven de maximale huurtoeslag dient voor het berekenen van de woonkostentoeslag stap 2 t/m 4 van berekening woonkostentoeslag voor huurders te worden toegepast.

Verhuisplicht en duur woonkostentoeslag

Indien het college in het besluit tot toekenning van woonkostentoeslag belanghebbende de verplichting oplegt zijn eigen woning te verkopen en zich voldoende in te spannen om zo spoedig mogelijk een goedkopere woning te vinden, dan houdt deze plicht het volgende in:

Belanghebbende dient zich binnen tien werkdagen na de verzenddatum van het besluit tot toekenning:

  • a.

    zijn woning te koop aan te bieden via een erkende makelaar tegen een reële prijs, waarbij het college onder een reële prijs verstaat de prijs om en nabij de Woz-waarde van de woning

  • b.

    als woningzoekende in te schrijven bij ten minste de volgende wooncorporaties:

    • -

      Omnia Wonen

    • -

      Actium

    • -

      Wetland Wonen Groep

    • -

      Woonconcept

Verder mag belanghebbende zich in zijn zoektocht naar een goedkopere woning niet beperken tot woningen in de gemeente Steenwijkerland. Afhankelijk van individuele omstandigheden kan daar van worden afgeweken.

Met goedkopere woningen bedoelt het college woningen waarvoor:

  • a.

    huurtoeslag mogelijk is en

  • b.

    met een rekenhuur beneden de aftoppingsgrens8.

Voor huurders jonger dan 23 jaar geldt geen aftoppingsgrens en is onderdeel b niet van toepassing.

Is bijzondere bijstand noodzakelijk dan verstrekt het college de woonkostentoeslag slechts eenmaal gedurende maximaal één jaar. Binnen dat jaar moet de woning verkocht zijn en nieuwe woonruimte gevonden zijn. Een eventuele restschuld komt voor rekening en risico van belanghebbende(n). Voor problematische schulden kunnen zij en beroep doen op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Na dat jaar is geen sprake meer van bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Om die reden bestaat dan geen recht op bijzondere bijstand (artikel 35 Participatiewet).

Betaling woonkosten na (echt)scheiding door ex-partner

Met betaling van woonkosten van een eigen woning door de ex-partner houdt het college op soortgelijke rekening als bij betaling van woonkosten van een huurwoning (zie hoofdstuk 6 kostendelersnorm en verlaging uitkering uit het deel algemene bijstand inclusief Bbz 2004, IOAW en IOAZ van de Leidraad).

Hoofdstuk 7 Verhuis- en (woning)inrichtingskosten

Regeling: Participatiewet (artikel 35 Participatiewet)

Onderwerpen:

  • -

    Verhuiskosten

    • Transportkosten

    • Dubbele woonlasten

    • Waarborgsom

  • -

    Woninginrichtingskosten

    • Inrichtingskosten vreemdelingen die rechtsgeldige verblijfstitel krijgen en zich vanuit AZC in werkgebied vestigen (vergunninghouders)

    • Inrichtingskosten bij gezinshereniging vergunninghouders

    • Inrichtingskosten die verband houden met een verhuizing

    • Eerste woninginrichtingskosten

    • Normbedragen woninginrichting

  • -

    Vorm van de bijstand

  • -

    Bijzondere bijstand voor aflossing GKB-lening aan studerende vergunninghouders

Verhuiskosten

Bijzondere bijstand voor verhuiskosten moet aangevraagd worden in de gemeente van vertrek, met uitzondering van de dubbele woonlasten (bijv. huur) en eventuele waarborgsom die daarmee verband houden.

Om bijzondere bijstand voor verhuiskosten te kunnen verlenen dienen de 10 vragen beantwoord te worden genoemd in hoofdstuk 1 (algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening).

Van belang is dat de aanvraag voorafgaand aan de verhuiskosten ingediend moet worden. Dit om de noodzaak te kunnen vaststellen.

De noodzaak van verhuizing kan bijvoorbeeld vaststaan in de volgende gevallen:

  • -

    belanghebbende verhuist om medische redenen. De WMO is in dit kader echter een voorliggende voorziening (zie hoofdstuk 2)

  • -

    belanghebbende is gedwongen om de woning op korte termijn te ontruimen op grond van een rechterlijke uitspraak

  • -

    belanghebbende verhuist naar een goedkopere woning omdat hij bij zijn besluit tot toekenning van bijzondere bijstand voor woonkosten de verplichting opgelegd kreeg te verhuizen naar een goedkoper woning

  • -

    belanghebbende ontvangt een (bijstands)uitkering en vindt vervolgens een baan waarmee hij in zijn onderhoud kan voorzien dan wel invulling geeft aan het maximaal aantal uren dat hij arbeidsgeschikt is, waarvoor hij meer dan drie uur per dag moet reizen (woon- werkverkeer). Een uitzondering geldt voor belanghebbenden bij wie langere reistijden gebruikelijk waren in het oude beroep.

  • -

    belanghebbende moet verhuizen omdat hij structureel ernstig bedreigd en/of getreiterd wordt. Bedreigingen moeten blijken uit aangiftes bij politie

  • -

    belanghebbende moet als gevolg van echtscheiding/verlating de voormalige echtelijke woning verlaten (vaak blijkt dit ook uit verkregen urgentie van wooncorporaties)

  • -

    belanghebbende moet verhuizen als gevolg van woningverbetering of krotopruiming. Wooncorporaties vergoeden in dergelijke situaties de verhuis- en inrichtingskosten

Vervolgens moet onderzocht worden of sprake is van bijzondere omstandigheden in het individuele geval.

De kosten van verhuizen behoren tot de incidenteel voorkomende algemene kosten van het bestaan die men in beginsel geacht wordt te voldoen uit het inkomen op bijstandsniveau door hiervoor te reserveren of een lening af te sluiten (zie CRvB 20-05-2003, nr. 00/5765 NAWB).

Pas als zich in het individuele geval bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het reserveren voor deze kosten of het sluiten van een lening niet mogelijk is en deze kosten niet uit de overige aanwezige draagkracht voldaan kan worden, is bijzondere bijstand mogelijk.

Hiervan zou sprake kunnen zijn indien de verhuizing onvoorzienbaar was (zie CRvB 20-05-2003, nr. 00/5765 NAWB).

Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet.

Zie voor de draagkrachtbepalingen hoofdstuk 1 (algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening).

Tot de verhuiskosten kunnen worden gerekend:

  • -

    de transportkosten;

  • -

    de kosten van tijdelijke opslag (maximaal twee maanden);

  • -

    de administratiekosten

  • -

    dubbele woonlasten gedurende één maand

  • -

    waarborgsom

De kosten dienen te worden aangetoond door middel van nota's.

Transportkosten

Belanghebbende mag zelf kiezen op welke wijze hij wil verhuizen.

Belanghebbende verhuist zelf

Ten aanzien van de transportkosten verstrekt het college alleen bijzondere bijstand voor het huren van een verhuisbusje of aanhangwagen/boedelbak.

Belanghebbende laat zich verhuizen door professioneel erkende verhuizer

In dat geval komen alleen die transportkosten voor bijzondere bijstand in aanmerking die te maken hebben met:

  • -

    het inladen van de huisraad in de verhuiswagen

  • -

    het vervoer naar de nieuwe woning

  • -

    het uitladen van de huisraad uit de verhuiswagen.

Kosten voor het in- en uitpakken van verhuisdozen, het demonteren en monteren van kasten etc. komen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking. Belanghebbende wordt geacht dat zelf te kunnen doen met familie, vrienden of kennissen.

Belanghebbenden dienen minimaal drie offertes van professioneel verhuizers over te leggen. Ervaring leert dat het prijsverschil tussen professionele verhuizers groot is. Het college gaat voor de bijzondere bijstand uit van de goedkoopste verhuizer.

Dubbele woonlasten

Is sprake van een noodzakelijke verhuizing en heeft belanghebbende als gevolg daarvan dubbele woonlasten dan kan voor de woonlasten van de nieuwe woning bijzondere bijstand worden verstrekt van maximaal 1 maand.

Bij een verhuizing binnen de gemeente of vestiging vanuit een andere gemeente kan in de woonkosten van de nieuwe woning gedurende maximaal 1 maand bijzondere bijstand worden verstrekt, indien sprake is van dubbele lasten.

Uit het bovenstaande vloeit voort dat bij een verhuizing naar een andere gemeente geen bijzondere bijstand wordt verstrekt in de dubbele woonlasten. Deze dient belanghebbende aan te vragen bij die gemeente waar hij zich vestigt.

Waarborgsom

Als het college bijzondere bijstand verleent voor een door belanghebbende te betalen waarborgsom dan is dat in de vorm van borgtocht of een geldlening.

(Woning)inrichtingskosten

Volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden de kosten van woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf. Afzonderlijke bijstandsverlening is niet mogelijk, tenzij de kosten noodzakelijk zijn als gevolg van bijzondere omstandigheden in het individuele geval, die ertoe leiden dat de kosten niet uit de algemene bijstand en de aanwezige draagkracht kunnen worden voldaan.

Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet.

Hieronder wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • -

    Inrichtingskosten vreemdelingen die rechtsgeldige verblijfstitel krijgen en zich vanuit AZC in werkgebied vestigen

  • -

    Inrichtingskosten die verband houden met een verhuizing

  • -

    Eerste woninginrichtingskosten

Tot slot worden normbedragen gegeven voor de volledige woninginrichting en de vorm waarin de bijstand wordt verleend.

Inrichtingskosten vreemdelingen die rechtsgeldige verblijfstitel krijgen en zich vanuit AZC in werkgebied vestigen (vergunninghouders)

Ook voor hen geldt dat de kosten van woninginrichting tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten dienen dan ook in beginsel te worden bestreden uit het inkomen, hetzij door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf.

Zij zullen de woning meestal volledig moeten inrichten. Hebben zij een inkomen gelijk aan de voor hen toepasselijke bijstandsnorm, dan zijn zij vaak niet in staat zijn om voor alle inrichtingskosten een lening af te sluiten bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB). Dit omdat de aflossingscapaciteit onvoldoende is. Bij het verstrekken van geldleningen aan bijstandsgerechtigden gaat de GKB uit van een aflossingscapaciteit van zes procent van de bijstandsnorm gedurende maximaal 36 maanden.

Voor dat deel waarvoor de GKB geen geldlening verstrekt vanwege het ontbreken van voldoende aflossingscapaciteit, kan het college bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening verstrekken ten behoeve van inrichtingskosten.

Het college verleent dan vanwege het ontbreken van voldoende aflossingscapaciteit uitstel van betaling van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening:

  • -

    gedurende de periode dat belanghebbende over een inkomen op bijstandsniveau beschikt doch,

  • -

    niet langer dan de aflossingsperiode van de GKB-lening (is maximaal drie jaar).

Tussentijdse normwijzigingen en indexeringen van uitkeringen laat het college buiten beschouwing bij toepassing van deze regeling. Bij gezinsuitbreiding of huwelijk/samenwoning en de eventuele inrichtingskosten die daarbij horen, kan belanghebbende een nieuwe aanvraag bijzondere bijstand indienen. Het college beoordeelt dan of de kosten voor bijzondere bijstand in aanmerking komen.

Beschikt belanghebbende gedurende deze periode over een inkomen hoger dan voor hem toepasselijke bijstandsnorm dan dient hij 50 procent van dit meerinkomen aan te wenden ter aflossing van de geldlening.

Na afloop van deze aflossingsperiode zet het college de (resterende) bijstand in de vorm van een geldlening om in bijstand om niet. Aan de omzetting van de lening in bijstand om niet verbindt het college de volgende voorwaarden:

  • -

    belanghebbende moet de betalingsverplichtingen verbonden aan de GKB-lening en de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening stipt nakomen.

  • -

    belanghebbende moet de geldlening bij de GKB volledig hebben afgelost

Voorbeeld 1:

Voor de inrichting is € 5.000 nodig. De toepasselijke bijstandsnorm is € 900,00.

De aflossingscapaciteit is dan € 54,00 per maand. De GKB verstrekt dan maximaal een geldlening van € 1.944,00 (inclusief te betalen rente). Stel belanghebbende krijgt van de GKB € 1.600,00 en moet daarover over 36 maanden € 344,00 aan rente betalen dan verstrekt het college aan bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening € 3.400 (€ 5.000 minus € 1.600,00).

Komt belanghebbende zijn aflossingsverplichting na en lost hij de GKB-lening volledig af dan zet het college de bijzondere bijstand om in bijstand om niet.

Voorbeeld 2:

Net als in voorbeeld 1. Nu gaat belanghebbende in de negende maand aan het werk en verdient daarmee € 1.100,00 per maand. Van de € 200,00 van het meerinkomen dient hij € 100,00 aan te wenden ter aflossing van de bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening.

Dat betekent dat hij 27 maanden x € 100,00 op de bijzondere bijstand moet aflossen.

Komt belanghebbende zijn aflossingsverplichting bij de GKB en de gemeente na en lost hij de GKB-lening volledig af dan zet het college de resterende bijzondere bijstand ter hoogte van € 700,00 om in bijstand om niet.

Inrichtingskosten bij gezinshereniging

Er dient onderscheid te worden gemaakt tussen twee situaties.

  • 1.

    Gezinshereniging zonder normwijziging

    Vindt als gevolg van de gezinshereniging geen normwijziging plaats, dan kan voor extra inrichtingskosten bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening worden verstrekt.

    De aflossingsverplichting wordt op nihil gesteld voor de duur van de GKB-lening die reeds voor inrichtingskosten was afgesloten. De bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening wordt omgezet in bijstand om niet zodra de GKB lening is afgelost. Zie voor de voorwaarden verbonden aan de omzetting en de wijziging van inkomsten hetgeen hier onder punt 2 staat.

  • 2.

    Gezinshereniging met normwijziging

    Vindt als gevolg van de gezinshereniging wel een normwijziging plaats, dan leidt dat tot meer aflossingscapaciteit. Daardoor is er meer ruimte voor inrichtingskosten beschikbaar via reservering achteraf. Voor deze inrichtingskosten hoeven belanghebbende geen geldlening af te sluiten bij de GKB omdat de GBK boeterente in rekening brengt9. Voor de extra inrichtingskosten is in beginsel bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening mogelijk.

    De aflossingsverplichting is gelijk aan de gewijzigde aflossingscapaciteit minus de aflossingsverplichting van de GKB-lening. De duur van de aflossingsverplichting bedraagt drie jaar.

Voor de situatie waarin het inkomen wijzigt en voor de voorwaarden verbonden aan de omzetting van de geldlening in bijstand om niet, wordt verwezen naar het onderdeel ‘Inrichtingskosten vreemdelingen die rechtsgeldige verblijfstitel krijgen en zich vanuit AZC in werkgebied vestigen (vergunninghouders)’ van dit hoofdstuk.

Inrichtingskosten die verband houden met een verhuizing

Bijzondere bijstand voor inrichtingskosten moet aangevraagd worden in de gemeente van vestiging.

Allereerst is van belang dat belanghebbende zijn oude woning ook zal hebben ingericht (doen de kosten zich voor). Als al sprake is van inrichtingskosten dan zijn deze veelal beperkt tot verf, behang, vloerbedekking en gordijnen. Bovendien kunnen zaken als vloerbedekking en gordijnen vaak overgenomen worden van de vorige bewoners.

Wil het college vervolgens bijzondere bijstand verstrekken voor inrichtingskosten die verband houden met een verhuizing, dan moet de noodzaak tot verhuizing vaststaan. Is dat niet het geval dan moet de aanvraag bijzondere bijstand voor inrichtingskosten om die reden al afgewezen worden.

Is de verhuizing voorzienbaar dan geldt dat ook voor de daarmee samenhangende inrichtingskosten. Ook in dat geval zal de aanvraag bijzondere bijstand om die reden al afgewezen worden.

Is de verhuizing en daarmee samenhangende inrichtingskosten niet voorzienbaar en kan belanghebbende deze kosten niet (geheel) uit zijn vermogen of inkomen voldoen door middel van reservering vooraf, hetzij door middel van gespreide betaling achteraf, dan kan het college bijzondere bijstand verlenen op dezelfde wijze als omschreven bij inrichtingskosten vreemdelingen.

Eerste woninginrichtingskosten

Mensen die het ouderlijk huis verlaten worden in principe geacht de kosten van de eerste woninginrichting zelf te dragen. Het betreffen immers kosten die voorzienbaar zijn.

Normbedragen woninginrichting

Bij het inrichten van een complete woning mag worden verondersteld dat er een aantal zaken van vorige bewoners kan worden overgenomen, en dat eventueel een deel van de aangeschafte goederen niet nieuw maar gebruikt zijn. Wel gaat het college er bij inrichtingskosten vanuit dat huishoudelijke apparatuur en matrassen nieuw aangeschaft moeten worden.

Afhankelijk van de huishoudgrootte gelden maximumbedragen. Voor de hoogte van de bedragen wordt verwezen naar de tabellen in dit hoofdstuk. Voor kamerbewoners is het maximumbedrag de helft van het bedrag dat voor alleenstaanden geldt. Kamerbewoners hebben minder inrichtingskosten omdat zij niet een hele woning hoeven in te richten.

Tabel 1 Inventarisatiepakketten naar huishoudtype

Huishoudelijke apparatuur

Matrassen

Overige inrichtingskosten

Inrichtingskosten maximaal

alleenstaande

€ 1.740,00

€ 100,00

€ 2.568,00

€ 4.408,00

alleenstaande ouder met 1 kind

€ 1.740,00

€ 200,00

€ 2.982,00

€ 4.922,00

alleenstaande ouder met 2 kinderen

€ 1.740,00

€ 300,00

€ 3.364,00

€ 5.403,00

alleenstaande ouder met 3 kinderen

€ 1.740,00

€ 400,00

€ 3.911,00

€ 6.051,00

alleenstaande ouder met 4 kinderen

€ 1.740,00

€ 500,00

€ 4.293,00

€ 6.432,00

(echt)paar

€ 1.740,00

€ 200,00

€ 3.079,00

€ 5.019,00

(echt)paar met 1 kind

€ 1.740,00

€ 300,00

€ 3.461,00

€ 5.501,00

(echt)paar met 2 kinderen

€ 1.740,00

€ 400,00

€ 4.009,00

€ 6.149,00

(echt)paar met 3 kinderen

€ 1.740,00

€ 500,00

€ 4.390,00

€ 6.630,00

(echt)paar met 4 kinderen

€ 1.740,00

€ 600,00

€ 4.907,00

€ 7.247,00

Voor alleenstaande ouders en echtparen met meer dan vier kinderen komt er per kind € 549,00 bij (zie tabel 4).

In het individuele geval kan het noodzakelijk zijn dat meer huishoudelijke apparatuur of overige inrichtingskosten nodig is dan vermeld in tabel 1. In dat geval sluit de gemeente voor wat betreft de hoogte van de (maximale) bijzondere bijstand aan bij de prijzengids van het Nibud.

De hoogte van de maximum bedragen voor inrichtingskosten is als volgt samengesteld:

  • -

    In tabel 2 staat de huishoudelijke apparatuur die noodzakelijk wordt geacht. De in de Nibud prijzengids opgenomen laptop, printer, bluetooth speakertje, mobiele telefoon en scheerapparaat zijn daarin weggelaten. De wekkerradio is daaraan toegevoegd. Voor de hoogte van de bedragen is aansluiting gezocht bij de Nibud prijzengids (2019 – 2020).

  • -

    Voor de prijzen van de matrassen in tabel 3 is aansluiting gezocht bij de Nibud prijzengids.

  • -

    De overige inrichtingskosten zijn als volgt berekend:

    • De in de Nibud prijzengids gehanteerde inventarispakketten minus

    • De huishoudelijke apparatuur die het Nibud hanteert minus

    • De richtprijzen van de benodigde matrassen.

    • De uitkomst vermenigvuldigen met 60% (afronden naar boven op hele euro’s).

Verondersteld mag worden dat een aantal zaken van vorige bewoners kan worden overgenomen, en dat eventueel een deel van de aangeschafte goederen niet nieuw maar gebruikt is.

Tabel 2 Huishoudelijke apparatuur

Artikel

Prijs

Aantal per huishouden

kookplaat (4 pits met oven)

€ 349,00

1

koelkast met vriesvak

€ 414,00

1

wasmachine

€ 455,00

1

koffiezetapparaat

€ 45,00

1

waterkoker

€ 27,00

1

strijkijzer

€ 30,00

1

stofzuiger

€ 92,00

1

TV 32 inch

€ 229,00

1

audioset

€ 99,00

1

wekkerradio

€ 21,00

1

Totale prijs

€ 1.727,00

Tabel 3 Meubilair slaapkamer

Artikel

Prijs

Aantal

1 volw.

2 volw.

kind

matras 1 pers.

€ 100,00

1

1

matras 2 pers.

€ 200,00

1

Tabel 4 Woninginrichtingskosten per kind (bij meer dan vier kinderen)

Meubilair slaapkamer (exclusief matras)

€ 484,00

stoffering

€ 120,00

linnengoed

€ 124,00

servies en glas

€ 13,00

bestek

€ 7,00

subtotaal

€ 748,00 x 60% =

€ 448,80

matras

€ 100,00

Totale prijs per kind (afgerond)

€ 549,00

Vorm van bijstand

Indien bijzondere bijstand voor verhuiskosten noodzakelijk wordt geacht dan verstrekt het college deze om niet. Uitgezonderd de waarborgsom. In het laatste geval verstrekt het college bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening (artikel 48 lid 2 onderdeel c Participatiewet).

Is bijzondere bijstand voor (woning)inrichtingskosten noodzakelijk dan verstrekt het college voor zover het duurzame gebruiksgoederen betreft de bijstand (artikel 51 Participatiewet):

  • -

    in de vorm van borgtocht en/of

  • -

    in de vorm van een geldlening.

Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijstand om niet worden verstrekt.

Voor wat betreft de inrichtingskosten is van belang dat de CRvB verf en behang zoals verf, behang en vloerbedekking niet als duurzame gebruiksgoederen aanmerkt (CRvB 25-08-2015, nr.14/566 WWB). Eventuele bijzondere bijstand voor deze kosten moet dan ook om niet worden verleend.

Verleent het college bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening dan dienen in de toekenningsbeschikking, naast de bestemming en de hoogte van het bedrag van de lening, de volgende punten te worden vermeld:

  • -

    maandelijkse termijnen van terugbetaling;

  • -

    ingangsdatum van de eerste aflossing;

  • -

    wijze van terugbetaling (in de meeste gevallen middels inhouding op de bijstandsuitkering);

  • -

    de voorwaarden waaronder het aflossingsbedrag kan wijzigen

    • wijziging woon- of gezinssituatie;

    • wijziging financiële situatie (inkomen en/of vermogen)

  • -

    de voorwaarden waaronder de lening in zijn geheel opeisbaar zal zijn:

    • belanghebbende voldoet niet aan de aflossingsverplichting

    • belanghebbende heeft de bijzondere bijstand niet aangewend voor het doel waarvoor het bestemd is

    • belanghebbende voldoet niet aan zijn inlichtingenplicht voldoet of heeft daar niet aan voldaan, waardoor hij ten onrechte bijzondere bijstand ontving

De looptijd van de geldlening is in beginsel maximaal 36 maanden. Belanghebbende wordt geacht zes procent van de voor hem geldende bijstandsnorm ter aflossing van de geldlening aan te wenden. Van het deel van het inkomen dat hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm dient 50% ter aflossing van de geldlening te worden aangewend. Daarbij dient rekening te worden gehouden met de beslagvrije voet. Zie hoofdstuk 6 (aflossing bijstand in de vorm van een geldlening) van de Beleidsregels inzake terugvordering en verhaal.

Bijzondere bijstand voor aflossing GKB-lening aan studerende vergunninghouders

Een vergunninghouder wiens bijstandsuitkering wordt beëindigd omdat hij een opleiding gaat volgen waarvoor hij studiefinanciering ontvangt (WSF 2000), kan gedurende die opleiding bijzondere bijstand krijgen voor de kosten van aflossing van zijn geldlening bij de GKB, mits de geldlening is aangegaan voor de inrichting van zijn woning die hij van de gemeente toegewezen heeft gekregen na zijn vertrek uit het asielzoekerscentrum en hij uitsluitend over een inkomen beschikt lager dan de voor hem geldende beslagvrije voet.

Studerende vergunninghouders met studiefinanciering hebben geen recht op algemene bijstand. Hun draagkracht is dan onvoldoende om de geldlening bij de GKB verder af te lossen. Teneinde hen te stimuleren om zich via een opleiding te kwalificeren voor de arbeidsmarkt en daarmee duurzaam uit te stromen, is deze mogelijkheid in het beleid opgenomen.

De overwegingen om tot dit beleid te komen zijn hieronder weergegeven.

Formeel bestaat geen recht op bijstand voor de persoon die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien (artikel 13 lid 1 onder g Participatiewet).

Toch zijn er overwegingen om hier van af te wijken.

Vergunninghouders die vanuit het AZC door de gemeente een woning toegewezen krijgen, zullen deze woning moeten inrichten. Zij hebben voor de kosten van inrichting vooraf (in het AZC) niet kunnen reserveren. Voor deze kosten hanteert het college bedragen die gebaseerd zijn op de prijzengids van het Nibud. De kosten zijn dermate hoog dat voor een deel van deze kosten een geldlening afgesloten kan worden bij de Gemeentelijke Kredietbank (GKB). Voor de geldlening bij de GKB verleent het college bijzondere bijstand in de vorm van een borgtocht. Voor het andere deel van de kosten verleent het college bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening. Daarbij wordt de aflossing voor de duur van de geldlening bij de GKB op nihil gesteld. Wanneer de lening bij de GKB is afgelost, zet het college de bijstand in de vorm van een geldlening om in bijstand om niet.

De vergunninghouder lost gedurende drie jaar in maandelijks termijnen de geldlening bij de GKB af. De hoogte van de maandelijkse aflossing is 6% van zijn bijstandsuitkering. Het merendeel van de vergunninghouders is alleenstaande (ouder). De bijstandsnorm voor een alleenstaande (ouder) is € 977,15 per maand (juli 2016). De maandelijkse aflossing is dan € 58,63. De hoogte van de studiefinanciering voor levensonderhoud van een uitwonende MBO-student is € 708,29 per maand (2016). De beslagvrije voet van een alleenstaande is € 879,44 per maand (juli 2016). Feitelijk hebben vergunninghouders, die vanuit de bijstand gaan studeren en studiefinanciering ontvangen, dan geen draagkracht meer om de lening bij de GKB af te lossen.

Door bijzondere bijstand te verlenen voor de maandelijkse betaling van de geldlening van de GKB betaalt het college bijstand ter gedeeltelijke aflossing van een schuldenlast.

Ten overvloede wordt nogmaals opgemerkt dat het college borg staat voor de geldlening bij de GKB. Lost de vergunninghouder de lening niet af vanwege zijn lagere inkomsten, dan wordt het college door de GKB als borg aangesproken. Vervolgens dient het college het restant van de lening inclusief de opgelopen rente aan de GKB te betalen.

Hoofdstuk 8 Duurzame gebruiksgoederen

Regeling: Participatiewet (artikel 35 Participatiewet)

Voor bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen die voor het eerst aangeschaft worden, wordt verwezen naar hoofdstuk 7 verhuis- en (woning)inrichtingskosten.

Dit hoofdstuk gaat specifiek in op de vervanging van duurzame gebruiksgoederen.

Volgens vaste rechtspraak van de CRvB worden de kosten voor vervanging van duurzame gebruiksgoederen tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan gerekend. Deze kosten wordt men in beginsel geacht te voldoen uit het inkomen op bijstandsniveau door hiervoor te reserveren of een lening af te sluiten.

Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet

Voor de beoordeling van de aanvraag dienen de vragen vermeld onder algemene en bijzondere voorwaarden van hoofdstuk 1 (algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening) te worden beantwoord. De belangrijkste in dit kader zijn (zie hoofdstuk 6.1.7 van Grip op Participatiewet):

  • -

    Doen de kosten zich voor

  • -

    Zijn de kosten in het individuele geval noodzakelijk

  • -

    Vloeien de kosten voort uit bijzondere individuele omstandigheden:

    • Kon de belanghebbende voor deze kosten reserveren?

    • Kon de belanghebbende voor deze kosten geheel of gedeeltelijk een lening afsluiten (bijvoorbeeld bij de GKB) (zie hoofdstuk 6.1.7 Grip op Participatiewet)

Is bijzondere bijstand voor de vervanging van duurzame gebruiksgoederen noodzakelijk, dan verstrekt het college de bijstand (artikel 51 Participatiewet):

  • -

    in de vorm van borgtocht en/of

  • -

    in de vorm van een geldlening.

Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijstand om niet worden verstrekt.

Voor de aflossing van de geldlening en de inhoud van de toekenningsbeschikking zie hoofdstuk 8 (verhuiskosten en woninginrichtingskosten onder vorm van bijstand).

Hoogte bijzondere bijstand

Gaat het om vervanging van duurzame gebruiksgoederen genoemd in de tabellen 2 en 3 van hoofdstuk 7 (verhuis- en (woning)inrichingskosten) dan gaat het college uit van de bedragen die Nibud hanteert in de prijzengids Nibud. Voor de vervanging van overige duurzame gebruiksgoederen gaat het college in beginsel uit van 60% van de prijzen die de Nibud prijzengids hanteert. Deze duurzame gebruiksgoederen hoeven veelal niet nieuw aangeschaft te worden.

Tot slot kunnen inwoners uit Steenwijkerland mogelijk een beroep doen op de individuele inkomenstoeslag. Hiervoor wordt verwezen naar de desbetreffende verordening en beleidsregels.

Hoofdstuk 9 Babyuitzet

Regeling: Participatiewet (artikel 35 Participatiewet)

Kosten voor een babyuitzet behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Deze kosten wordt men in beginsel geacht te voldoen uit het inkomen op bijstandsniveau door hiervoor te reserveren of een lening af te sluiten.

Schulden dan wel het ontbreken van voldoende reserveringsruimte als gevolg daarvan, kunnen niet worden afgewenteld op de Participatiewet.

Wanneer er binnen het gezin al meer kinderen zijn, is het denkbaar dat een aantal zaken al (of nog) aanwezig is.

Indien bijzondere bijstand voor een babyuitzet in het individuele geval toch noodzakelijk wordt geacht dan sluit het college voor de hoogte van de bijzondere bijstand aan bij het Basispakket babyuitzet uit de Nibud prijzengids.

Indien de bijzondere bijstand tevens noodzakelijk wordt geacht voor (onderdelen van) het in de Nibud prijzengids genoemde aanvullend pakket babyuitzet dan gaat het college voor de hoogte van de bijzondere bijstand uit van 60% van de daarin genoemde normbedragen. Zaken genoemd in dit aanvullend pakket kunnen voor een groot deel tweedehands worden aangeschaft, waardoor niet alles nieuw gekocht hoeft te worden.

Is bijzondere bijstand voor de kosten van een babyuitzet noodzakelijk, dan verstrekt het college de bijstand voor zover het duurzame gebruiksgoederen betreft (artikel 51 Participatiewet):

  • -

    in de vorm van borgtocht en/of

  • -

    in de vorm van een geldlening.

Slechts in uitzonderlijke situaties kan bijstand om niet worden verstrekt.

Voor de aflossing van de geldlening en de inhoud van de toekenningsbeschikking zie hoofdstuk 8 (verhuiskosten en woninginrichtingskosten onder vorm van bijstand).

Zie ook hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 9 kinderen (tot 18 jaar), onderdeel 2 Babyuitzet uit Grip op Participatiewet van Schulinck.

Hoofdstuk 10 Begrafenis- of crematiekosten

Regeling: Participatiewet (artikel 35 Participatiewet)

De kosten van een begrafenis of crematie behoren tot de passiva (schulden) van de nalatenschap en komen voor rekening van de erfgenamen.

Pas als de overledene niet of onvoldoende verzekerd was tegen begrafenis- of crematiekosten en de schulden van de nalatenschap hoger zijn dan de bezittingen, kunnen de erfgenamen ieder voor zich en op persoonlijke titel bijzondere bijstand aanvragen, voor zover het hen aan middelen ontbreekt om hun aandeel in deze kosten te kunnen voldoen en zij tot de familieleden behoren op wie verhaal gezocht zou kunnen worden krachtens de Wet op de lijkbezorging.

Middelen om een begrafenis te kunnen bekostigen zijn onder andere:

  • a.

    Verzekeringen op het leven, zoals begrafenis- en levensverzekeringen, ongevallenverzekering.

  • b.

    Lidmaatschap van een speciale vereniging, bijvoorbeeld crematievereniging.

  • c.

    Overlijdensuitkering wanneer de overledene een uitkering ontving krachtens de Ziektewet (ZW), Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), Algemene ouderdomswet (AOW) of anderszins.

  • d.

    Spaargelden (en overig vermogen), minus het vrij te laten bescheiden vermogen.

  • e.

    Nalatenschap.

NB: Bij echtgenoot/partner is het onder d gestelde niet van toepassing, dus wordt ook rekening gehouden met het vrij te laten bescheiden vermogen.

Bij het ontbreken van voldoende middelen komen tekorten ten laste van de nagelaten betrekkingen, de erven. Meestal zijn dat de overgebleven partner en de eigen kinderen van de overledene. Als de nagelaten betrekkingen over onvoldoende middelen beschikken om hun evenredig aandeel in de kosten te voldoen, dan kunnen zij bij de gemeente waar zij wonen een aanvraag indienen voor bijstand voor deze voor hen "bijzondere kosten van bestaan" (waarbij met draagkracht rekening moet worden gehouden).

Zijn er geen nagelaten betrekkingen, dan komen de kosten voor rekening van degene die de erfenis afwikkelt, die de opdracht ook heeft gegeven aan de begrafenisondernemer. De opdrachtgever is dan aansprakelijk voor de betaling van de kosten.

Het moet gaan om noodzakelijke begrafeniskosten. Daarbij gaat het college uit van de uitvaartkosten omschreven in de prijzengids van het Nibud. De prijzengids maakt onderscheid tussen algemene kosten, begrafeniskosten en crematiekosten. Tevens gaat het college bij de verlening van bijzondere bijstand uit van de totaalbedragen die de prijzengids hanteert voor uitvaartkosten. Niet van belang is of voor de afzonderlijke kosten vermeld onder algemene kosten, begrafeniskosten en crematiekosten iets meer of minder betaald is dan de prijzengids hanteert. Als het totaalbedrag maar niet wordt overschreden.

Gelet op de Nibud prijzengids 2015-2016 gaat het dan om:

Voor begrafeniskosten om een totaalbedrag van maximaal € 14.533,00.

Voor crematiekosten om een totaalbedrag van maximaal € 6.848,00.

Voorbeeld:

Ouder komt te overlijden en heeft geen partner. Ouder heeft drie kinderen. In de nalatenschap zit een bedrag van € 2.000,00. Er was geen uitvaartverzekering afgesloten. Eén van de kinderen ontvangt een bijstandsuitkering van het college. De andere kinderen wonen in andere gemeenten.

De ouder wordt begraven. Het maximumbedrag voor begrafeniskosten bedraagt € 14.532,--. De uitvaartkosten bedragen uiteindelijk € 11.000,--. Na aftrek van € 2.000,-- blijft € 9.000,-- over. Per kind is dat € 3.000,00. De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt ten hoogste € 3.000,00.

Uit de uitvaartkosten moet blijken dat het gaat om kosten vermeld in de Nibud prijzengids.

Als er geen nabestaanden bekend zijn, zoals het geval kan zijn bij zwervers, drenkelingen enzovoort, kunnen de begrafeniskosten worden betaald op grond van de Wet op de lijkbezorging.

In de kosten van begrafenis van een allochtoon in het geboorteland kan, mede gelet op het aan de Participatiewet ten grondslag liggende principe dat de bijstand gebonden is aan een verblijf hier te lande, geen bijstand worden verleend. Het is mogelijk een onderscheid te maken naar de kosten van een begrafenis, die aan Nederland zijn verbonden en de kosten die voortgekomen zijn uit het vervoer naar en de begrafenis in het geboorteland.

Bij gescheiden echtelieden kan zich de situatie voordoen dat formeel beiden aansprakelijk zijn voor de helft van de kosten, maar dat een der partijen weigerachtig is te betalen. Omdat er altijd sprake is van een spoedeisende situatie zal de andere partij opdracht (moeten) geven tot begraven of cremeren. Die partij is daarmee aansprakelijk voor de kosten.

In die situatie mag er voor worden gekozen de helft van de kosten “om niet” te verstrekken en de andere helft in de vorm van een geldlening.

De lening is gebaseerd op artikel 48, tweede lid, van de Participatiewet (redelijkerwijs kan worden aangenomen dat belanghebbende over voldoende middelen zal beschikken). De aanname is dat de andere partij(en) hun deel in de kosten alsnog zullen bijdragen. De lening dient dan ineens te worden afgelost.

Als naderhand blijkt dat de partij weigerachtig blijft en niet tot betalen overgaat, kan alsnog worden besloten om ook het deel geldlening om te zetten in bijstand “om niet”.

Uitdrukkelijk wordt opgemerkt dat het hier gaat om een uitzonderingssituatie. De regel is dat niet meer bijstand wordt verstrekt dan het verplichte aandeel van de bijstandsgerechtigde in de totale kosten.

Zie voor een nadere toelichting op uitvaartkosten hoofdstuk 6 paragraaf 6 van Grip op Participatiewet van Schulinck.

Hoofdstuk 11 Kinderopvang

Regeling: Participatiewet, Wet inburgering en Wet Kinderopvang

Onderwerpen

  • -

    Algemeen

  • -

    Beleidsregels kinderopvang 2016

  • -

    Kinderopvang sociaal medische indicatie

  • -

    Tussenschoolse opvang

Algemeen

De Wet kinderopvang (Wko) is met ingang van 1 januari 2018 gewijzigd10. Vanaf die datum valt ook de kortdurende peuteropvang, net als kinderopvang, onder de Wet kinderopvang. Voor beide kunnen ouders kinderopvangtoeslag aanvragen bij de belastingdienst.

Beleidsregels Kinderopvang 2016

In de Beleidsregels Kinderopvang 2016 is nadere invulling gegeven aan de bevoegdheid om in aanvulling op de kinderopvangtoeslag een tegemoetkoming te verlenen (artikel 1.13 Wko) en/of bijzondere bijstand (artikel 35 Participatiewet).

Kinderopvang op sociaal medische indicatie (SMI)

Het college van de gemeente Steenwijkerland heeft ‘Nadere regels subsidie kinderopvang sociaal medische indicatie Steenwijkerland 2018’ vastgesteld voor uitvoering.

Tussenschoolse opvang

De tussenschoolse opvang (het overblijven van schoolgaande kinderen) is buiten de reikwijdte van de Wet kinderopvang gehouden. Als de overblijfkosten noodzakelijk zijn als gevolg van een re-integratietraject dan kunnen deze kosten vergoed worden vanuit het participatiebudget op grond van artikel 15 Re-integratieverordening Participatiewet Steenwijkerland. Het maakt dan niet uit of het gaat om kosten voor het overblijven op school of om opvang bij een opvangouder in de middagpauze. Voor de hoogte van de vergoeding moet worden aangesloten bij de feitelijke kosten zoals de school die hanteert. Bij overblijven elders is dat ook de norm waarvan moet worden uitgegaan.

Hoofdstuk 12 Buitengewone verwervingskosten en reiskosten traject

Regeling: Artikel 15 Re-integratieverordening Participatiewet Steenwijkerland en artikel 35 Participatiewet

Onderwerpen

  • -

    Algemeen

  • -

    Gemeentelijk beleid

  • -

    Doelgroep

  • -

    Hoogte vergoeding en reisafstand

Algemeen

Buitengewone verwervingskosten zijn kosten die in het individuele geval noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de betreffende inkomsten te kunnen verwerven.

Het moet - in tegenstelling tot de algemene onkosten in verband met inkomstenverwerving - gaan om werkelijk gemaakte, aantoonbare onkosten.

Om mensen hetzij rechtstreeks, hetzij via een traject uit te laten stromen naar werk kan het nodig zijn aanvullend ondersteunende voorzieningen in te zetten om dit doel te bereiken. De twee belangrijkste voorzieningen in dit kader zijn reiskosten en kosten voor kinderopvang. Voor de laatste kosten zie hoofdstuk 11 Kinderopvang. Tevens kan gedacht worden aan bedrijfskleding

Gemeentelijk beleid

Voorkomen moet worden dat een werkloze die reiskosten en/of kosten voor bedrijfskleding moet maken die niet of onvoldoende door de werkgever vergoed worden, algemeen geaccepteerde arbeid niet zou accepteren. Verder moet voorkomen worden dat een belanghebbende geen re-integratietraject of inburgeringstraject kan volgen vanwege de reiskosten. Het gaat hier om reiskosten voor zover de enkele reisafstand tussen de woonplaats en de werkplek/re-integratieplek/inburgeringsplek meer dan 10 kilometer bedraagt. Voor reiskosten woon-werkverkeer en/of bedrijfskleding is van belang of de werkgever deze vergoedt.

Kan belanghebbende geen vergoeding van zijn werkgever krijgen dan kan het college hiervoor een vergoeding uit het participatiebudget toekennen.

Doelgroep

Op bovenstaande vergoeding die bekostigd worden uit het participatiebudget kunnen personen een beroep doen die een gehele of aanvullende uitkering in kader van de Participatiewet, IOAW of IOAZ ontvangen.

Hoogte vergoeding en reisafstand

Voor de berekening van de reisafstand en de hoogte van de reiskostenvergoeding wordt aangesloten bij hoofdstuk 13 van de Leidraad Participatiewet.

Let op! In principe vindt vergoeding plaats vanuit het participatiebudget. Valt een belanghebbende niet onder de doelgroep als hierboven omschreven, dan vindt vergoeding vanuit de bijzondere bijstand plaats als daar recht op bestaat.

Zie voor meer informatie hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 11 reiskosten, onderdeel 5 woon-werkverkeer van Grip op Participatiewet.

Hoofdstuk 13 Reiskosten

Regeling: artikel 35 Participatiewet

Onderwerpen

  • -

    Algemeen

  • -

    Minimale reisafstand

  • -

    Berekening reisafstand

  • -

    Hoogte bijzondere bijstand

  • -

    Enkele bijzondere situaties

Algemeen

Op allerlei manieren kan iemand in het dagelijks leven te maken krijgen met reiskosten. Een deel van de bijstandsnorm is dan ook bestemd voor deze reiskosten. In de bijstandsnorm is een component opgenomen voor zogenaamde kosten van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Dit zijn de kosten van het onderhouden van sociale en maatschappelijke contacten, bijvoorbeeld familiebezoek, bezoek aan huisarts, tandarts, het bezoeken van diverse instanties of allerlei telefonische contacten.

Reiskosten behoren hier ook toe, met andere woorden reiskosten behoren als regel tot de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Zie voor reiskosten naar familie opgenomen in ziekenhuis of inrichting en reiskosten voor medische behandelingen hoofdstuk 4 bijzondere bijstand en medische kosten van de Leidraad.

Minimale reisafstand

Uitgangspunt is dat het college in beginsel geen bijzondere bijstand verleent voor reiskosten indien de enkele reisafstand tien kilometer of minder bedraagt. Deze kan per fiets worden afgelegd. Bedraagt de enkele reisafstand meer dan tien kilometer en bestaat recht op bijzondere bijstand voor reiskosten, dan vergoedt het college ook de eerste tien kilometer.

Berekening reisafstand

Voor de berekening van de enkele reisafstand maakt het college gebruik van de ANWB routeplanner. Daarbij kiest het college voor de kortste route, waarbij de enkele reisafstand op hele kilometers naar boven wordt afgerond, voor zover deze meer dan tien kilometer bedraagt.

Hoogte bijzondere bijstand

Is bijzondere bijstand voor reiskosten noodzakelijk dan gaat het college voor het berekenen van de kosten uit van goedkoopst adequate manier van reizen. Hieronder verstaat het college:

  • -

    Allereerst openbaar vervoer per bus

  • -

    Duurt de enkele reis per bus langer dan anderhalf uur, dan wordt de trein als goedkoopst adequaat gezien, mits per 2e klas wordt gereisd

  • -

    Duurt de enkele reis per trein ook langer dan anderhalf uur of is de reis met het openbaar vervoer in het geheel niet mogelijk dan kan het gebruik van een auto als goedkoopst adequaat gezien

Bij gebruik van een auto wordt uitgegaan van een kilometervergoeding van maximaal € 0,19.

Belanghebbende kan kiezen voor een andere oplossing. Het college vergoedt dan echter niet meer dan hij zou hebben gekregen wanneer hij wel voor de goedkoopst adequate manier van reizen had gekozen

Enkele bijzondere situaties

Hieronder staan enkele bijzondere situaties omschreven en de mogelijkheid tot verlening van bijzondere bijstand.

Reiskosten bij bezoek gedetineerde gezinsleden

Er is bijzondere bijstand mogelijk voor de cliënt, voorzover het gaat om reiskosten in verband met bezoek aan gedetineerde gezinsleden (ook pleegkinderen) en andere familieleden in de 1e of 2e graad. Bij het vaststellen van de hoogte van de bijstand gaan we uit van het volgende aantal bezoeken:

  • -

    eenmaal per week voor één persoon of

  • -

    eenmaal per twee weken voor twee personen.

Mits een medische en/of sociale indicatie hiervan aanwezig is kan van het aantal bezoeken worden afgeweken.

Reiskosten wegens een bezoek aan een in het buitenland gedetineerde echtgenoot behoren volgens vaste jurisprudentie niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan.

Zie hoofdstuk 6, paragraaf 11, onderdeel 2 (detentie) van Grip op Participatiewet.

Reiskosten van gedetineerden

Gedetineerden zijn uitgesloten van het recht op bijstand (artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet). Zie voor uitzonderingen artikel 13 lid 3 Participatiewet. Bovendien vallen gedetineerden onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie. Het ministerie vergoedt de reiskosten van de gedetineerden. Ook om die reden bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor reiskosten.

Reiskosten van elders verpleegden

Een inwoner die onder de Wet langdurige zorg valt en op grond van sociale overwegingen (denk aan een familiebezoek) zich wenst te verplaatsen maar hiervoor niet zelfstandig gebruik kan maken van het openbaar vervoer, kan een beroep doen op de gemeenten voor sociaal vervoer. Hij kan dan een beroep doen op de Wmo 2015. Voor het jaar 2016 kan dit mogelijk anders zijn11. De Wmo 2015 is een voorliggende voorziening die toereikend en passend wordt geacht (artikel 15 Participatiewet), waardoor bijzondere bijstand niet mogelijk.

Reiskosten in verband met gerechtelijke procedures

Wanneer een cliënt reiskosten moet maken in het kader van een noodzakelijke gerechtelijke procedure (bijvoorbeeld procedures die betrekking hebben op vermindering van de bijstand of een echtscheidingsprocedure al dan niet in samenhang met een alimentatieprocedure) kan bijzondere bijstand in de reiskosten worden verstrekt. Indien de Raad voor de rechtsbijstand een cliënt een toevoeging (van een advocaat) toekent, dan acht de Raad voor de rechtsbijstand de procedure noodzakelijk. Het college dient hierbij in beginsel aan te sluiten. Als een belanghebbende geen toevoeging heeft, zal het college zelf de noodzakelijkheid van de kosten moeten beoordelen.

Zie over rechtsbijstand hoofdstuk 7 bijzondere bijstand, paragraaf 7 bewindvoering , mentor, curatele en rechtsbijstand van het Handboek WWB van Schulinck.

Reiskosten bij bezoekregeling/omgangsregeling na echtscheiding

Hiervoor is in principe geen bijzondere bijstand mogelijk. Zaken als omgangsregeling (inclusief reis en verblijf) en alimentatie moeten ouders vanaf 1 maart 2009 in een ouderschapsplan regelen. Daartoe zijn zij wettelijk verplicht. Voor een nadere toelichting over de bezoekregeling zie Grip op Participatiewet, hoofdstuk 6, paragraaf 11 (reiskosten), onderdeel 3, omgangsregeling ouder-kind.

Reiskosten kinderen met ziekte, beperking of aandoening.

Voor vervoer van kinderen met een lichamelijke ziekte of beperking, verstandelijke beperking, psychische aandoening, zintuigelijke beperking geldt over het algemeen dat de zorgaanbieder het vervoer regelt. De gemeente (Jeugdwet), zorgverzekeraar of zorgkantoor betalen de kosten op grond van de wet waaruit het kind de zorg krijgt. De praktische uitvoering kan echter ook anders georganiseerd zijn. Reden waarom in beginsel geen bijzondere bijstand mogelijk is voor deze vervoerskosten. Algemene informatie hierover is te vinden op de website van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en sport.

Reiskosten uit huis geplaatste kinderen

Kinderen kunnen om uiteenlopende redenen uit huis geplaatst zijn. Kinderen die in een hulpverleningsinstelling verblijven, om andere dan medische redenen, mogen in veel gevallen wel in weekends en in de vakanties naar huis. In de reiskosten met betrekking tot dit thuisbezoek van het kind en eventueel meereizende begeleiding is in beginsel bijzondere bijstand mogelijk.

Reiskosten bezoek aan familie in het buitenland

Reiskosten verbonden aan bezoeken van familie in het buitenland behoren niet tot de noodzakelijke kosten van het bestaan en komen dan ook nooit voor bijstandsverlening in aanmerking. Ongeacht of de familie naar het buitenland is gegaan of dat de cliënt uit het buitenland in Nederland is komen wonen. De meest voorkomende bezoeken in deze richting betreffen familieomstandigheden in het buitenland, huwelijk, overlijden, detentie enzovoort.

Reiskosten gezinshereniging

Reiskosten die worden gemaakt om te komen tot een gezinshereniging met vanuit het buitenland afkomstige gezinsleden, behoren niet tot de bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan.

Ook hier geldt dat bijstandsverlening voor buitenlandse reizen nooit mogelijk is (territorialiteitsbeginsel).

Reiskosten woon-werkverkeer

Zie voor deze kosten hoofdstuk 13 (buitengewone verwervingskosten) van de Leidraad Participatiewet en hoofdstuk 6 (bijzondere bijstand), paragraaf 11 (reiskosten), onderdeel 5 van Grip op Participatiewet.

Reiskosten in verband met studie

Er bestaat geen recht op bijzondere bijstand als belanghebbende een beroep kan doen op een voorliggende voorziening (artikel 15 lid 1 Participatiewet). Voor de kosten van scholing of opleiding geldt dat de Wtos of WSF 2000 een passende en toereikende voorliggende voorziening is.

Ouders van minderjarige kinderen kunnen echter vanaf 1 augustus 2015 geen beroep meer doen op de Wtos. Zij ontvangen in plaats daarvan een hoger kindgebonden budget. Zie voor de mogelijkheden van bijzondere bijstand voor reiskosten van minderjarige schoolgaande kinderen hoofdstuk 14 van de Leidraad.

Hoofdstuk 14 Reiskosten kinderen tot 18 jaar voor het volgen van onderwijs

Regeling: artikel 35 Participatiewet

Op grond van artikel 15, eerste lid van de Participatiewet bestaat geen recht op bijstand voorzover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening, die gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.

Reiskosten kinderen basisonderwijs, speciale scholen voor basisonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs

Ouders van kinderen die naar een dergelijke school gaan kunnen voor hun reiskosten een beroep doen op het leerlingenvervoer. Via www.wetten.nl kan de verordening van de gemeente geraadpleegd worden, te weten de Verordening leerlingenvervoer gemeente Steenwijkerland 2012.

De plaatselijke verordening moet als een voorliggende voorziening worden beschouwd die toereikend en passend is als het gaat om reiskosten naar school.

Reiskosten kinderen tot 18 jaar op hoger beroepsonderwijs of universiteit

Voor hen vormt de WSF 2000 een voorliggende voorziening. Ook voor wat betreft de reiskosten. Begint het kind op 1 september met zijn studie dan ontvangt het kind vanaf 1 oktober studiefinanciering. Vanaf die datum heeft het kind ook recht op het studentenreisproduct. Voor de eerste maand is in beginsel dan ook bijzondere bijstand mogelijk, indien de enkele reisafstand meer dan 10 kilometer bedraagt. Voor het berekenen van de reisafstand en de hoogte van de bijzondere bijstand zie hoofdstuk 13 reiskosten.

Reiskosten kinderen tot 18 jaar op Middelbaar beroepsonderwijs

Minderjarige kinderen die naar het MBO gaan kunnen vanaf 1 januari 2017 een studentenreisproduct aanvragen bij DUO (artikel 4.6b WSF 2000). Dit is in het kader van bijzondere bijstand voor reiskosten een voorliggende voorziening die toereikend en passend wordt geacht (artikel 15 Participatiewet).

Reiskosten kinderen tot 18 jaar regulier voortgezet onderwijs en overig onderwijs

Ouders van kinderen die scholing volgen op het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (VWO), hoger algemeen voortgezet onderwijs (HAVO), middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (MAVO) of voorbereidend beroepsonderwijs (VMBO) ontvingen al geen tegemoetkoming ouders meer op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (Wtos). Wel ontvangen ouders van kinderen in het voortgezet onderwijs gratis schoolboeken12.

Vanaf het schooljaar 2015-2016 is de tegemoetkoming op grond van de Wtos ook komen te vervallen voor ouders van kinderen die gaan naar:

  • a.

    het middelbaar beroepsonderwijs (MBO)

  • b.

    het voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo)13

  • c.

    het particulier voortgezet onderwijs

Daarvoor in de plaats is het kindgebonden budget verhoogd. Net als bij de Wtos wordt bij het extra bedrag aan kindgebonden budget geen rekening gehouden met individuele omstandigheden, zoals de afstand huis - school. Wanneer een kind dicht bij school woont heeft deze geen reiskosten. Wanneer een scholier wel verder van school woont en noodzakelijkerwijs gebruik dient te maken van het openbaar vervoer krijgt hij te maken met reiskosten.

Wanneer ouders een aanvraag om bijstand indienen voor dergelijke reiskosten, wordt een individualiserend rapport opgesteld. Ten aanzien van de noodzaak dient wel te worden gekeken naar de mogelijkheid om de studie zo dicht mogelijk bij de woonplaats te volgen, waarvan ook individualiserend (gemotiveerd) kan worden afgeweken. Voorwaardeis wel dat de enkele reisafstand tussen woonadres en school (kortste weg) meer dan 10 kilometer moet bedragen om aanspraak te kunnen maken op bijzondere bijstand. Hiermee wordt het recht op bijstand derhalve afstandsafhankelijk gemaakt. Zie hoofdstuk 13 (reiskosten) voor de bepaling van de afstand en de berekening van de hoogte van de bijzondere bijstand.

Er wordt uitgegaan van de meest goedkope en adequate manier van reizen.

Alleen de kosten van een maandkaart voor de bus komen dan in beginsel voor bijzondere bijstand in aanmerking. De bus is goedkoper dan de trein. Pas wanneer de enkele reistijd met de bus van huis naar school meer dan anderhalf uur per enkele reis bedraagt, kan bijzondere bijstand verleend worden voor een Traject vrij maandabonnement voor de trein (2e klas). De duur van de bijzondere bijstand is gelijk aan het schooljaar. Een schooljaar duurt tien maanden14. Kiest de klant voor een jaarabonnement dan kan ook voor deze kosten bijzondere bijstand verleend worden15.

Overgangsrecht

Voor belanghebbenden die voorafgaand aan de inwerkingtreding van het beleid in dit hoofdstuk meer bijzondere bijstand voor de reiskosten van kinderen is toegekend, blijven deze bijzondere bijstand houden tot het einde van het schooljaar 2015-2016.

Zie voor de mogelijkheden van bijzondere bijstand voor school- of studiekosten ten behoeve van minderjarige kinderen hoofdstuk 16 van de Leidraad.

Hoofdstuk 15 Bijdrage in de kosten van het voortgezet onderwijs en het MBO

Regeling: Artikel 35 Participatiewet

  • -

    Voltijds voortgezet onderwijs en Middelbaar onderwijs

Voltijds voorgezet onderwijs en Middelbaar onderwijs (MBO)

Ouders van minderjarige kinderen van 12 tot 18 jaar kunnen in aanmerking komen voor een bijdrage in de kosten van het voortgezet onderwijs en MBO. Voor kinderen die voor het eerst naar het voortgezet onderwijs gaan bedraagt de bijdrage maximaal 424,00 euro per kind. In de daarop volgende jaren bedraagt de bijdrage maximaal 197,00 euro per kind.

De bijdrage in de kosten voortgezet onderwijs is bedoeld voor:

  • de aanschaf van lesbenodigdheden (calculator, agenda, tas, woordenboeken);

  • kosten schoolexcursies;

  • regen- en sportkleding;

  • enzovoort.

Voorwaarden:

De bepalingen uit hoofdstuk in 1 algemene bepalingen bijzondere bijstandsverlening zijn van toepassing.

Aanvragen kunnen tot 1 april van het kalenderjaar volgend op het kalenderjaar waarop de kosten betrekking hebben worden ingediend. Uitbetaling vindt plaats na overlegging van nota’s.

Hoofdstuk 16 Bijstand voor een PC voor gezinnen met schoolgaande kinderen

Regeling: artikel 35 Participatiewet

Gezinnen met minimaal één ten laste komend kind dat in groep 7 of 8 van het basisonderwijs zit of het voortgezet onderwijs (of MBO) volgt en dat de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt komen in aanmerking voor bijzondere bijstand voor een computer met toebehoren (printer, scanner, software etc,). De bijdrage bedraagt maximaal € 450,00 per kind als:

  • a.

    zijn schoolgaande kind(eren) gaan naar

    • i.

      groep 7 of 8 van het Basisonderwijs,

    • ii.

      het Voortgezet Onderwijs, of

    • iii.

      het Middelbaar Beroepsonderwijs;

  • b.

    hij inwoner is van de gemeente Steenwijkerland,

  • c.

    hij over een inkomen beschikt zoals omschreven in hoofdstuk 1, en dit ook zo was in de 12 voorafgaande maanden:

  • d.

    hij over een vermogen beschikt lager dan de voor hem geldende vermogensgrens ingevolge de Participatiewet,

  • e.

    hij de volledige zorg heeft voor dat kind of de kinderen voor wie de computer(s), labtop(s) of tablet(s) bestemd is of zijn en,

  • f.

    hij voor dat kind of die kinderen in de vijf jaar voorafgaand aan de datum van aanvraag niet eerder een bijdrage in de kosten van aanschaf van een computer, laptop of tablet ontving.

Hoofdstuk 17 Vaste lasten bij opname in inrichting

Regeling: Participatiewet

Artikel 35 Participatiewet, artikel 13 lid 1 onder a en lid 3 Participatiewet

Onderwerpen:

  • -

    Vaste lasten aanhouden woning bij opname in inrichting

  • -

    Weekend verblijf thuis

  • -

    Vaste lasten bij gedwongen opname inrichting

Vaste lasten aanhouden woning bij opname in inrichting

De kosten van het aanhouden van een woning bij tijdelijk verblijf in een inrichting (anders dan detentie) kunnen aangemerkt worden als bijzonder noodzakelijke kosten van het bestaan, tenzij sprake is van gehuwden waarvan één van beiden is opgenomen in een inrichting16.

Onder voorwaarden kan voor deze kosten bijstand worden verleend. Onder woonkosten worden in deze paragraaf verstaan: huur- en energielasten (gas, water en licht).

Afhankelijk van de individuele omstandigheden komen verder de overige woonlasten in aanmerking die noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om de woning aan te houden, zoals bijvoorbeeld inboedelverzekeringen en dergelijke. Indien er sprake is van een eigen woning, dient de eigenaar een verzoek in te dienen bij de hypotheekverstrekker voor een tijdelijke opschorting van de hypotheekverplichtingen. Overigens komen de eventueel gestelde aflossingsverplichtingen nimmer voor bijstandsverlening in aanmerking.

Gedurende een opname in een inrichting kan het noodzakelijk zijn dat de aanvrager de woonruimte aanhoudt. Bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de vaste lasten van de woning is derhalve mogelijk. Voorwaarde is dat de opname in de inrichting tijdelijk van aard is en dat de belanghebbende na de opname terugkeert naar de woning waarvoor bijzondere bijstand

wordt verleend. Dit gelet op de huidige domiciliebepalingen ingevolge de Participatiewet.

Wanneer bij het begin van de opname wordt verwacht dat cliënt langer dan een jaar wordt opgenomen, wordt de noodzaak voor het aanhouden van de woonruimte in principe niet aanwezig geacht. Hoe langer het verblijf in een inrichting hoe kleiner de noodzaak om een woning aan te houden.

Ingangsdatum en duur bijzondere bijstand

Bijzondere bijstand wordt verleend vanaf het moment waarop de bijstandsnorm daadwerkelijk wordt aangepast, zie hiervoor hoofdstuk 7 in het algemeen deel van de Leidraad Participatiewet.

Na een jaar vindt herbeoordeling van het recht op bijzondere bijstand plaats, indien de opname nog niet is beëindigd. Als de Basisregistratie personen (voorheen GBA) gewijzigd is omdat belanghebbende meeste nachten in de inrichting verblijft, eindigt de noodzaak voor het aanhouden van een woning.

Bij de hoogte van de bijzondere bijstand gaat het college bij doorbetaling van vaste lasten zoals gas, water en elektriciteit in beginsel uit van het vastrecht. Wel moet de consulent dit vooraf kortsluiten met de gas-, water- en energieleverancier. De cliënt zal immers maandelijks op voorschotbasis een bedrag moeten betalen aan deze leveranciers dat veel hoger is dan alleen het vastrecht.

De bijstand voor bijzondere kosten dient in geval van overlijden per de 1e van de maand, volgend op de maand waarin belanghebbende is overleden beëindigd te worden.

Weekend verblijf thuis

Indien een belanghebbende de weekeinden thuis verblijft wordt de uitkering vastgesteld naar het aantal dagen dat iemand in de inrichting verblijft en naar het aantal dagen dat iemand thuis verblijft.

Voorbeeld: indien cliënt in het weekend thuis verblijft, bestaat er recht op 5/7 x de norm bij verblijf in een inrichting en 2/7 x de bijstandsnorm voor zelfstandig wonen.

In deze situatie wordt de bijzondere bijstand die verstrekt wordt voor de doorbetaling van de vaste lasten onverminderd gecontinueerd.

Is cliënt meer dan de helft van de week thuis dan ontvangt hij/zij de volledig geldende bijstandsnorm voor zelfstandig wonen. De bijzondere bijstand voor de doorbetaling van de vaste lasten vervalt dan uiteraard.

Vaste lasten bij gedwongen opname inrichting

Personen die gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de BOPZ of op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht zijn uitgesloten van het recht op algemene bijstand, maar kunnen wel voor bijzondere bijstand in aanmerking komen (artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet in samenhang met artikel 13 lid 3 Participatiewet).

Dat betekent dat het recht op algemene bijstand van deze personen met ingang van de datum van gedwongen opname eindigt (artikel 13 lid 1 onder a Participatiewet). Voor de doorbetaling van de vaste lasten zie hetgeen onder vaste lasten bij opname in inrichting is geschreven en hoofdstuk 20 van de Leidraad (Bijstand en detentie) onderdeel aanhouden van woning tijdens detentie.

Hoofdstuk 18 Bijstand en detentie

Regeling: Participatiewet

artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet en artikel 35 Participatiewet

Onderwerpen:

  • -

    Algemeen

  • -

    Alternatieve straffen

  • -

    Dagdetentie

  • -

    Aanhouden van woning tijdens detentie

Algemeen

Voor dit onderwerp wordt verwezen naar het Handboek Grip op Participatiewet van Schulinck. Hoofdstuk 2 (Recht op bijstand), paragraaf 6 (gedetineerden) van het handboek gaat uitgebreid in op het recht op bijstand en detentie.

Alleen die onderdelen waarop eigen beleid mogelijk is, zijn in de Leidraad opgenomen.

Alternatieve straffen

Het komt steeds vaker voor dat de strafrechter in plaats van een vrijheidsstraf een alternatieve straf oplegt aan de delinquent. Deze alternatieve straffen zijn vaak straffen in de vorm van te verrichten werkzaamheden (bijvoorbeeld 100 uur dienstverlening in een bejaardentehuis).

Indien de betrokkene een bijstandsuitkering ontvangt, moet worden bezien in hoeverre toestemming kan worden verleend om deze werkzaamheden met behoud van uitkering te verrichten. Ook dient de betrokkene zorg te dragen voor het tijdig inleveren van zijn mutatieformulier en daarop te vermelden dat hij bezig is met het vervullen van een alternatieve straf. Dit laatste volgt uit artikel 17 lid 1 Participatiewet, op grond waarvan belanghebbende verplicht is mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling.

Hij/zij dient wel beschikbaar te blijven voor arbeid. Het verrichten van onbetaalde arbeid als alternatieve straf kan niet leiden tot een (gedeeltelijke) ontheffing van de arbeidsplicht. Dit betekent dat bezien moet worden of de te verrichten dienstverlening te onderbreken is wanneer een re-integratietraject gevolgd moet worden, werk kan worden aanvaard of wanneer een sollicitatiegesprek moet worden gevoerd. Meestal stemt een rechter of Officier van Justitie wel in met wijziging van de dienstverleningsovereenkomst bij de mogelijkheid werk te aanvaarden. Er is geen sprake van reële beschikbaarheid voor arbeid wanneer de belanghebbende de alternatieve straf door de week overdag vervult, terwijl er mogelijkheden bestaan om dit op andere tijdstippen te doen. In dat geval zal de bijstand geweigerd moeten worden.

Dagdetentie

Belanghebbenden in dagdetentie zijn niet uitgesloten van het recht op bijstand.

Wel verlaagt het college op grond van het individualiseringsbeginsel (artikel 18 WWB) de hoogte van de bijstand bij dagdetentie met een bedrag voor voeding op de dagen dat de belanghebbende deelneemt aan de dagdetentie. Voor het bepalen van de hoogte van het bedrag voor de voeding sluit het college aan bij de prijzengids Nibud.

Zie het handboek Grip op Participatiewet hoofdstuk 2 (Recht op bijstand), paragraaf 6 gedetineerden, onderdeel 3 (vormen van detentie).

Aanhouden van woning tijdens detentie

Zie het handboek Grip op Participatiewet hoofdstuk 2 (Recht op bijstand), paragraaf 6 gedetineerden, onderdeel 3 (vormen van detentie).

Op grond van artikel 13 lid 1 onderdeel a Participatiewet kan geen bijstand verstrekt worden voor de kosten van aanhouding van de woning in gevallen waarin iemand rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Een uitzondering geldt voor de volgende twee gevallen (artikel 13 lid 3 Participatiewet):

  • 1.

    Het is mogelijk om bijzondere bijstand te verstrekken voor doorlopende vaste lasten, kleine persoonlijke uitgaven en de kosten van een ziektekostenverzekering aan personen die vanwege een geestesstoornis gedwongen zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis op grond van de BOPZ of op grond van artikel 37 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. Zie het handboek Grip op Participatiewet van Schulinck (hoofdstuk 2, paragraaf 2.6, onderdeel 2).

  • 2.

    Ook personen die na ontslag van alle rechtsvervolging zijn opgenomen in een TBS-inrichting op grond van artikel 37b, eerste lid, Sr kunnen nu in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor:

    • -

      het aanhouden van woonruimte

    • -

      persoonlijke uitgaven.

De geneeskundige verzorging van personen in een TBS-inrichting valt onder de verantwoordelijkheid van het ministerie van Justititie. Op grond van artikel 15 Participatiewet komen deze personen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking voor de premie ziektekostenverzekering.

De bijzondere bijstand voor personen in een TBS-inrichting gaat niet eerder in dan

  • a.

    vanaf de datum van opname in de TBS-inrichting en indien opname niet meteen mogelijk is

  • b.

    vanaf de datum waarop het vonnis, waarin plaatsing in een TBS-inrichting is bevolen, onherroepelijk is geworden, indien betrokkene enkel in een penitentiaire inrichting verblijft in afwachting van plaatsing (informatie uit verzamelbrief van ministerie van SZW april/mei 2008).

Hoofdstuk 19 Schulden

Regeling: Participatiewet en Wet gemeentelijke schuldhulpverlening

Onderwerpen

  • -

    Algemeen

  • -

    Schuldenlast

  • -

    budgetbeheer

Algemeen

Inwoners uit Steenwijkerland met dreigende problematische schulden kunnen een beroep doen op de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening. Voor hun schuldhulpvraag kunnen zij terecht bij de schuldhulpverleners van het college. Zie voor schuldhulp de beleidsregels integrale schuldhulpverlening Steenwijkerland 2020.

Schuldenlast (artikel 49 Participatiewet)

Met betrekking tot schulden geldt het volgende. Uitgangspunt is dat - bijzondere situaties daargelaten - geen bijstand wordt verleend voor schulden (artikel 13 lid 1 onderdeel g Participatiewet). In afwijking van artikel 13 lid 1 onderdeel g Participatiewet kan bijstand in de vorm van borgtocht worden verleend indien het verzoek tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege de beperkte aflossingscapaciteit van belanghebbende en de gemeenschappelijke kredietbank zonder borgtocht geen saneringskrediet verstrekt. Pas als daartoe zeer dringende redenen bestaan en bijstand in de vorm van borgtocht ten behoeve van een saneringskrediet geen uitkomst biedt kan bijstand om niet of in de vorm van een geldlening worden verstrekt. Voor voorbeelden van zeer dringende redenen en meer informatie zie paragraaf 6.12.2 bijzondere bijstand voor schulden/schuldhulpverlening van hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand van het handboek Grip op Participatiewet.

Budgetbeheer

In zijn algemeenheid bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor budgetbeheer omdat een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die toereikend en passend wordt geacht, te weten de beleidsregels integrale schuldhulpverlening (artikel 15 Participatiewet) gebaseerd op het beleidsplan Schuldhulpverlening en de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening.

In bijzondere gevallen, indien beëindiging van budgetbeheer daartoe aanleiding geeft en belanghebbende een laag inkomen heeft, kan gemotiveerd afgeweken worden van de beleidsregels op grond van de hardheidsclausule.

Bijzondere bijstand voor de kosten van budgetbeheer kan zich wel voordoen bij inwoners uit Steenwijkerland die vanwege de hoogte van hun inkomen op grond van de Beleidsregels integrale schuldhulpverlening Steenwijkerland geen verlenging van budgetbeheer krijgen.

Draagkracht

In afwijking van hoofdstuk 1 past het college bij dergelijke aanvragen de vrijlating van middelen als omschreven in artikel 32 lid 2 WWB, artikel 33 lid 5 WWB en artikel 34 lid 2 WWB nadrukkelijk niet toe. Mocht de draagkracht naar verwachting toch onvoldoende zijn, dan toetst de budgetcoach op zelfredzaamheid. Is dat laatst ook niet het geval dan is in beginsel bijzondere bijstand mogelijk.

Hoofdstuk 20 Bewindvoering, curatele en mentor

Regeling: Participatiewet

artikel 35 Participatiewet

Onderwerpen:

  • -

    Algemeen

  • -

    Bewindvoering in het kader van de WSNP (geregeld in Faillissementswet)

  • -

    Beschermingsbewind (artikel 1:431 Burgerlijk Wetboek e.v.)

  • -

    Curatele (artikel 1:378 Burgerlijk Wetboek e.v.)

  • -

    Mentor (artikel 1:450 Burgerlijk Wetboek e.v.)

Algemeen

Informatie in hoeverre bijzondere bijstand mogelijk is voor de kosten van bewindvoering, curatele en budgetbeheer is te vinden in hoofdstuk 6 (bijzondere bijstand), paragraaf 6.7 (Bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand) van het Handboek Grip op Participatiewet van Schulinck.

Bewindvoering in het kader van de WSNP

Voor de kosten van bewindvoering is geen bijzondere bijstand mogelijk. Zie paragraaf 6.7 onder 2.3 WSNP-bewindvoerder van het Handboek Grip op Participatiewet van Schulinck.

Beschermingsbewind

Wanneer de kantonrechter bij een meerderjarige beschermingsbewind heeft ingesteld en de kosten daarvan heeft vastgesteld, staat de noodzaak van de kosten in beginsel vast.

Wel dient onderscheid te worden gemaakt tussen twee soorten beschermingsbewind, te weten:

  • a.

    beschermingsbewind vanwege de lichamelijke of geestelijk toestand van belanghebbende en,

  • b.

    beschermingsbewind vanwege verkwisting of het hebben van problematische schulden.

Voor de kosten en daarmee de hoogte van de bijzondere bijstand is dit van belang.

Zie hiervoor paragraaf 6.7 onder 2.2 bewindvoering van het Handboek Grip op Participatiewet van Schulinck. Daarin staan ook de bedragen bij de verschillende soorten bewindvoering.

Bijzondere bijstand voor de kosten van beheer van persoonsgebonden budget (pgb)

Wanneer een belanghebbende niet aannemelijk maakt dat hij is aangewezen op zorg in de vorm van een pgb, bestaat geen recht op bijzondere bijstand voor de kosten van beheer van het pgb door de bewindvoerder. Hierbij is dan wel van belang dat belanghebbende de keuze moet hebben tussen zorg in de vorm van een pgb en zorg in natura. Zie paragraaf 6.7 onder 2.2 bewindvoering van het Handboek Grip op Participatiewet van Schulinck.

Mentor

Wanneer de kantonrechter een mentor heeft benoemd en de beloning van de mentor heeft vastgesteld, staat de noodzaak van de kosten in beginsel vast. Wanneer belanghebbende die kosten niet zelf kan dragen, kan hij in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Zie paragraaf 6.7 onder 2.3 mentor van het Handboek Grip op Participatiewet van Schulinck. Daarin staan de bedragen bij de verschillende soorten mentorschap.

Curatele

Wanneer de kantonrechter een curator heeft benoemd en de kosten daarvan heeft vastgesteld, staat de noodzaak van de kosten in beginsel vast. Wanneer belanghebbende die kosten niet zelf kan dragen, kan hij in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Zie paragraaf 6.7 onder 2.4 curatele van het Handboek Grip op Participatiewet van Schulinck. Daarin staan de bedragen bij de verschillende categorieën curatele.

Hoofdstuk 21 Kosten rechtshulp, griffierechten

Regeling: Participatiewet

artikel 35 Participatiewet

Onderwerpen:

  • -

    Algemeen

  • -

    Kosten van rechtsbijstand

  • -

    Kosten dagvaarding

Algemeen

In het kader van gerechtelijke procedures en procedures in bezwaar kunnen kosten opkomen. De belangrijkste zijn: kosten van rechtsbijstand door een advocaat, griffierechten en reiskosten.

Voorliggende voorzieningen in dit kader zijn:

  • Wet op de rechtsbijstand;

  • Rechtsbijstandverzekering (afhankelijk van het feit of belanghebbende deze heeft afgesloten);

  • Wet tarieven in burgerlijke zaken: op grond van deze wet kan driekwart van de eigen bijdrage in civiele zaken (griffierechten) worden kwijtgescholden

Voor informatie hierover zie hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand, paragraaf 6.7 bewindvoering, mentor, curatele en rechtsbijstand, onderdeel 7.5 Rechtsbijstand van het Handboek Grip op Participatiewet van Schulinck.

Kosten van rechtsbijstand

Als de Raad voor de rechtsbijstand een advocaat toewijst dan staat in beginsel de noodzaak voor het verlenen van rechtshulp vast voor het college. Belanghebbende kan dan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand van de eigen bijdrage (mits voldaan wordt aan de overige voorwaarden van bijzonder bijstand) en de bijkomende griffierechten.

Wel dient belanghebbende voorafgaand aan het raadplegen van een advocaat gratis rechtshulp bij het Juridisch Loket aan te vragen (www.juridischloket.nl). De eigen bijdrage wordt dan met € 53,00 verlaagd (2017). Doet een belanghebbende dat niet dan zijn de kosten waarmee de eigen bijdrage zou zijn verlaagd geen noodzakelijke kosten CRvB 23-02-2016, nr. 14/4792 WWB).

Geen bijzondere bijstand

Ingeval de Raad voor de rechtsbijstand de procedure niet noodzakelijk acht of voldoende draagkracht aanwezig acht bij belanghebbende, is er geen reden voor bijstandsverlening voor de proceskosten. Zie voor meer voorbeelden en uitgebreide toelichting het handboek van Schulinck Grip op Participatiewet.

Eigen afweging ten aanzien van bijzondere bijstand

Is bijzondere bijstand voor rechtshulp noodzakelijk, maar heeft belanghebbende niet of niet tijdig een toevoeging aangevraagd, dan komt dit voor eigen rekening en risico. Zie voor een uitgebreide toelichting het handboek van Schulinck Grip op Participatiewet.

Let op!

Bij bijstandsverlening voor procedures legt het college belanghebbende de verplichting op te verzoeken om een veroordeling van de wederpartij in de proceskosten. Kosten van rechtshulp en overige daarmee samenhangende kosten waarvoor bijstand is verleend en die vervolgens via de gerechtelijke procedure aan de belanghebbende worden vergoed, dienen aan het college te worden terugbetaald.

Kosten dagvaarding

De meeste procedures voor een rechter worden gestart door middel van een dagvaarding. Een deurwaarder is nodig voor het uitbrengen van deze dagvaarding bij de gedaagde. Aan het uitbrengen van een dagvaarding zijn kosten verbonden hetgeen per geval kan verschillen. De kosten hangen onder andere af van bijvoorbeeld het aantal gedaagden of de plaats waar de dagvaarding moet worden uitgebracht. De eisende partij dient altijd een voorschotbedrag voor het voeren van een gerechtelijke procedure te voldoen bij zowel de sector kanton als de arrondissementsrechtbank. Het betreft dan de kosten van dagvaarding en griffiekosten. Belanghebbende kan alleen dan voor deze kosten bijzondere bijstand ontvangen indien het dagvaarden strekt tot het verkrijgen van (achterstallig) loon of anderszins daarmee de bijstandsafhankelijkheid wordt verminderd. Indien deze belanghebbende bij uitspraak in het gelijk wordt gesteld, zal, indien gevorderd, de wederpartij worden veroordeeld tot vergoeding van de door eiser gemaakte procedurekosten. Het is daarom van belang dat belanghebbende mededeling doet van de uitspraak. Belanghebbende zal namelijk de verstrekte bijstand dienen terug te betalen (zie hierboven terugvordering) bij veroordeling van de tegenpartij. Overigens geldt hetzelfde indien er sprake is van een incasso kort geding.

Hoofdstuk 22 Bijzondere bijstand voor de kosten van een identiteitskaart

Regeling: Participatiewet

artikel 35 Participatiewet

Iedere Nederlander van 14 jaar en ouder moet zich kunnen legitimeren met een geldig legitimatiebewijs. Belanghebbende kan daarom een vergoeding krijgen voor de kosten van een identiteitskaart en pasfoto.

De bijdrage bedraagt maximaal:

  • -

    62.50 euro voor personen vanaf 18 jaar;

  • -

    35,50 euro voor kinderen van 14 tot en met 17 jaar.

Deze bijdrage kan aangevraagd worden:

  • -

    één keer in de tien jaar;

  • -

    identiteitsbewijzen afgegeven voor 9 maart 2014 zijn vijf jaar geldig. Na afloop van deze vijf jaar kan belanghebbende opnieuw een bijdrage aanvragen.

Als de belanghebbende kiest voor een paspoort in plaats van een ID-bewijs dan is de bijzondere bijstand niet hoger dan het normbedrag dat voor een identiteitsbewijs geldt.

Voor wie

Inwoners van de gemeente Steenwijkerland met een inkomen zoals omschreven in hoofdstuk 1.

Betaling

Betaling vindt plaats na overleg van de nota’s (ID-kaart plus pasfoto’s) of een kopie van de aangeschafte identiteitskaart.

Hoofdstuk 23 Koudetoeslag

Regeling: Participatiewet

artikel 35 Participatiewet

Indien het verbruik aan gas over een bepaald jaar als gevolg van extreem koud weer landelijk is toegenomen kan er reden zijn om bijzondere bijstand voor stookkosten te verlenen. Of daar sprake van is, is afhankelijk van berichtgeving hierover vanuit het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Om vervolgens te kunnen beoordelen of in het individuele geval recht op bijzondere bijstand bestaat speelt de volgende factor een rol

  • -

    wijkt het gasverbruik gemiddeld over het jaar van aanvraag met 20% of meer af van de twee daaraan voorafgaande jaren17

  • -

    nemen de gemiddelde verbruikscijfers die het Nibud in de prijzengids hanteert ook met gemiddeld 20% of meer toe ten opzichte van voorgaande jaren.

Wijkt het energieverbruik in het laatste jaar niet noemenswaardig af (minder dan 20%) van de twee daaraan voorafgaande jaren dan bestaat geen recht op bijzondere bijstand. De bijstandsnorm wordt dan geacht toereikend te zijn.

Hoofdstuk 24 Kosten verlengen/wijzigen verblijfsvergunning

Regeling: Participatiewet

Artikel 35 Participatiewet

De kosten van leges voor verblijfsvergunningen zijn het afgelopen jaar sterk gestegen om ze kostendekkend te maken. Afhankelijk van het soort vergunning kosten ze tussen de € 285,00 en

€ 890,00. Het hebben en houden van een verblijfsvergunning is van essentieel belang voor het verder voortbestaan in Nederland. In samenhang met de hoogte van de leges kunnen deze kosten dan ook als bijzonder noodzakelijk worden beschouwd wanneer het gaat om een verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten van een (eerste) verblijfsvergunning voor kinderen in het kader van gezinshereniging en de aanvraag is ingediend door de legaal in Nederland verblijvende ouder kan eveneens bijstand worden toegekend.

Bijstandsverlening aan personen die een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning doen of asiel aanvragen is niet mogelijk, bij de indiening van de aanvraag moet de vreemdeling immers een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling zijn (artikel 11, tweede en derde lid, van de Participatiewet).

Bij de hoogte van de bijzondere bijstand hoeft met ingang van 1 januari 2008 geen rekening meer te worden gehouden met de omstandigheden dat iedereen soms leges moet betalen voor officiële documenten. Met ingang 1 januari 2008 kan ook voor de kosten van aanschaf van een identiteitskaart bijzondere bijstand worden verleend (raadsbesluit van 22 januari 2008). Zie hoofdstuk 24. De volledige kosten komen daarom voor bijzondere bijstand in aanmerking.

De draagkrachtregels zijn wel van toepassing.

Geen bijzondere bijstand

De kosten voor naturalisatie komen niet voor bijstandsverlening in aanmerking. Dit zijn geen noodzakelijke kosten van het bestaan.

Hoofdstuk 25 Bijzondere bijstand voor gemis aan toeslagen belastingdienst

Regeling: Participatiewet

  • -

    algemene bijstand op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel a Participatiewet

Algemene bijstand op grond van artikel 48 lid 2 onderdeel a Participatiewet

Bij aanvragen algemene bijstand van belanghebbenden die op korte termijn over voldoende middelen komen te beschikken, kan het college de bijstand op twee verschillende manieren verlenen. De algemene bijstand kan om niet of in de vorm van een geldlening worden verstrekt (artikel 48 lid 2 onderdeel a Participatiewet). Mocht de belanghebbende daadwerkelijk over in aanmerking te nemen middelen beschikken, dan vordert het college de bijstand om niet terug of moet belanghebbende de geldlening terug betalen.

Bij de geldlening kan zich het probleem voordoen dat de middelen achteraf onvoldoende blijken te zijn. De bijstand in de vorm van een geldlening wordt dan alsnog om niet verleend. Met name in die situaties waarin de geldlening pas in een volgend kalenderjaar om niet wordt verleend, kan dit gevolgen hebben voor de toeslagen van de belastingdienst. Het belastbaar inkomen neemt dan toe.

In dergelijke situaties is het mogelijk om bijzondere bijstand te verlenen voor het gemis aan toeslagen. Is de aanspraak op middelen onduidelijk, dan kan beter bijstand om niet worden verleend met de mededeling dat de bijstand wordt teruggevorderd wanneer belanghebbende achteraf over voldoende middelen komt te beschikken (artikel 58 lid 2 onderdeel f ten eerste Participatiewet).


Noot
1

Zie beleidswijzer B003 ‘ingangsdatum bijstand na afgewezen WW-aanvraag’ van het handboek Wet werk en bijstand van Schulinck.

Noot
2

Zie noot van mr. H.W.M. Nacinovic bij uitspraak van CRvB 13-09-2005, nrs 04/1980 NABW e.a. in Grip op Participatiewet

Noot
3

Tweepersoonshuishoudens of drie of meerpersoonshuishoudens jonger dan de AOW-leeftijd ontvangen geen huurtoeslag voor de huur hoger dan de aftoppingsgrens, tenzij ze gehandicapt zijn. Voor huishoudens die de AOW-leeftijd hebben bereikt is de huurtoeslag 40%. Eenpersoonshuishoudens ontvangen voor de huur hoger dan de aftoppingsgrens 40% huurtoeslag. Dit betekent dat een groter deel van het inkomen besteed moet worden aan de huur. Hierdoor houden mensen minder ruimte over om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

Noot
4

Voor nieuw af te sluiten hypotheken is het aantal hypotheekvormen beperkt tot lineaire- en annuïteitenhypotheken. Bij de laatste hypotheekvorm zal naarmate de hypotheek langer duurt, de aflossing hoger worden en de aftrekbare hypotheekrente lager. Hierdoor neemt het verschil tussen de bruto en netto woonlasten af. Bij een lineaire hypotheek nemen deze lasten maandelijks af. Verder is van belang dat de over een bijstandsuitkering verschuldigde loonheffing of een daarmee vergelijkbaar inkomen gering is. Daardoor zal de aftrekbaarheid van hypotheekrente in veel situaties niet volledig te gelde gemaakt kunnen worden.

Noot
5

Zie grip op Participatiewet in de beleidswijzer woonkostentoeslag eigenaren.

Noot
6

Voor de wijze waarop bepaald wordt of woonkosten boven maximale huurgrens liggen, wordt verwezen naar het onderdeel woonkosten tot maximale huurgrens.

Noot
7

Voor eigenaren is dat de hypotheekrente (minus de belastingteruggave) plus de zakelijke lasten.

Noot
8

Zie voor de toelichting op het hanteren van de aftoppingsgrens hoofdstuk 5 woonkostentoeslag bij huurwoningen.

Noot
9

Belanghebbenden zijn dan verplicht om een nieuwe lening bij de GKB af te sluiten. Met de lening wordt de ‘oude’ lening voor de inrichtingskosten versneld afgelost. Daardoor mist de GKB inkomsten uit rente. Hiervoor brengt de GKB boeterente in rekening.

Noot
10

Tot 1 januari 2018 was dit de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen.

Noot
11

Memorie van Toelichting op Wet langdurige zorg onder 2.3.4 Vervoer voor begeleiding of behandeling.

Noot
12

Het kabinet was van plan om vanaf het schooljaar 2015-2016 de gratis schoolboeken in het voortgezet onderwijs af te schaffen. Maar in het Begrotingsakkoord tussen D66, Christen Unie, SGP en de coalitiepartijen staat dat deze maatregel niet doorgaat

Noot
13

Het vavo is eigenlijk een vangnet voor jongeren die vastlopen in het gewone onderwijs

Noot
14

Een jaarkaart kost net zoveel als een maandkaart gedurende tien maanden.

Noot
15

Een jaarkaart kost net zoveel als een maandkaart gedurende tien maanden.

Noot
16

Zodra de norm gehuwden als gevolg van de opname wordt gewijzigd, ontvangt de één de norm alleenstaande (ouder) en de ander de norm inrichting. De norm alleenstaande (ouder) is dan toereikend voor het betalen van de vaste lasten.

Wel is er mogelijk reden om bijzondere bijstand te verlenen voor de alleenstaande ouder wegens het gemis aan de alleenstaande ouderkop (Kindgebonden budget). De in een inrichting opgenomen partner zal in dat kader worden gezien als toeslagpartner. Zie hiervoor de Beleidsregels alleenstaande ouderkop 2020.

Noot
17

Belanghebbende dient bij zijn aanvraag de jaarafrekeningen van zijn energieverbruik over de drie jaren voorafgaand aan de datum van zijn aanvraag in te dienen.