Regeling vervallen per 01-01-2014

Beleidregels terugvorderingen Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Stein 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Beleidregels terugvorderingen Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Stein 2013

Beleidsregels terugvorderingen Wwb, Ioaw en Ioaz 2013

gemeente Stein

INLEIDING – ALGEMEEN

Op 1 januari 2013 is de “Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving” van kracht geworden. Met het van kracht worden van deze wetten worden de Wet werk en bijstand (Wwb), Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandige (Ioaz), gewijzigd. De wijzigingen hebben betrekking op het invoeren van de bestuurlijke boete. Specifiek betekent dit dat de terugvordering van teveel of ten onrechte betaalde uitkering als gevolg van de inlichtingenplicht (fraudevordering) geen bevoegdheid meer van het college is, maar een verplichting. Verwijzing naar de Wet investeren in jongeren (Wij) is met het afschaffen van die wet per 1 januari 2012, niet meer aan de orde. De ‘Beleidsregels terugvorderingen Wwb, Wij, Ioaw en Ioaz 2010’ zijn hierop aangepast. In het vorige beleid heeft het college met betrekking tot terugvordering, altijd gebruik gemaakt van de mogelijkheid van de ‘kan-bepaling’. Deze bevoegdheid wordt in het nieuwe beleid gecontinueerd.

In de Wwb is terugvordering opgenomen in de artikelen 58, 59 en 60a t/m c. In de Ioaw en Ioaz betreft het de artikelen 25 t/m 31. Deze artikelen in de Wwb, en Ioaw/ Ioaz vormen de grondslag van het terugvorderingsbeleid. De verplichting tot terugvordering komt mede tot uiting in:

  • -

    een verplichting tot verrekening van deze vordering met een eventueel recht op algemeen bijstand, een uitkering in het kader van de Ioaw of Ioaz, dan wel een Bbz-uitkering; en

  • -

    een wettelijk verbod om medewerking te verlenen aan een schuldregeling indien de vordering is ontstaan door het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

De verplichting tot terugvordering geldt alleen voor vorderingen die zijn ontstaan na 1 januari 2013. Is het besluit tot terugvordering vóór 1 januari 2013 afgegeven, dan blijft ook voor de vordering als gevolg van schending van de inlichtingenplicht, de oude regels. Er is dus onderscheid tussen vorderingen waarvan terugvordering een wettelijke plicht is (fraudevorderingen) en vorderingen waarbij het met betrekking tot terugvordering om een bevoegdheid gaat.

In deze beleidsregels is tevens het kwijtscheldingsbeleid opgenomen. Naast de verplichting tot terugvordering, blijft de bevoegdheid met betrekking tot intrekking of herziening van het recht op bijstand en de wijze van invordering. Ruimte voor lokale beleidskeuzes is – in zekere mate – nog aanwezig. Nieuwe inzichten gebaseerd op effectiviteitsoverwegingen zijn dan ook reden geweest om de beleidsregels op onderdelen te herzien. Deze keuzes moeten echter in zoverre mogelijk op dezelfde lijn staan als de Wet aanscherping om recht te doen aan het uitgangspunt dat fraude te allen tijde niet mag lonen. Als uitgangspunt geldt tevens dat individuele omstandigheden kunnen leiden tot andere afwegingen door het college. Kortom, er zal altijd sprake zijn van maatwerk.

HOOFDSTUK 1 – ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 – Begripsbepalingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wwb, Ioaw, Ioaz en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 1.In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein;

    • c.

      fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de Wwb, artikel 13, eerste lid van de Ioaw, artikel 13, eerste lid van de Ioaz en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi);

    • e.

      uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de Wwb en de uitkering in het kader van de Ioaw en Ioaz.

Artikel 2 – Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

  • a.

    herziet, dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot het terugvorderen van bijstand op grond van de artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de Wwb, alsmede artikel 25 tweede lid en artikel 26 van de Ioaw en Ioaz;

  • c.

    maakt het college gebruik van de bevoegdheid tot brutering van de vordering welke is ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij gebreke van niet tijdige betaling.

  • d.

    Bij vorderingen van € 25,00 of minder wordt niet overgegaan tot herziening/ intrekking of terugvordering, mits het geen fraudevordering betreft.

Artikel 3 – Afzien van herziening, intrekking, terugvordering of brutering

  • 1. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening, intrekking of terugvordering af te zien.

  • 2. Uitstroom uit de bijstand, perspectief op uitstroom uit de bijstand of een omvangrijke schuldenlast vormen op zichzelf of in samenhang bezien, geen dringende reden als bedoeld in het eerste lid van dit artikel.

  • 3. Van brutering van de vordering wordt afgezien indien:

    • a.

      de ten onrechte betaalde belastingen en premies nog kunnen worden verrekend met de afdrachten aan de Belastingdienst en het UWV

    • b.

      de vordering buiten toedoen van de belanghebbende is ontstaan en hem niet is aan te rekenen dat de schuld niet binnen het betreffende boekjaar is terugbetaald;

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 5. De belanghebbende kan voor teruggave van de door bruto terugvordering teveel betaalde loonheffing en premies een verzoek indienen bij de belastingdienst. Een dergelijk verzoek kan pas gehonoreerd worden voor zover de belanghebbende ook daadwerkelijk zijn terugvorderingsschuld aan de gemeente heeft voldaan.

HOOFDSTUK 2 - KWIJTSCHELDING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND

Artikel 4 – Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op fraudevorderingen als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht, die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan.

Artikel 5 – Kwijtschelden van de vordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

In afwijking van artikel 58 Wwb en 25 van de Ioaw en Ioaz kan het college besluiten de gehele of gedeeltelijke terugvordering kwijt te schelden, met uitzondering van de gevallen waarbij de vordering door fraude is ontstaan, indien de belanghebbende:

  • a.

    gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

  • b.

    gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten, alsnog heeft betaald;

  • c.

    gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten; of

  • d.

    een bedrag overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost;

  • e.

    naar het oordeel van het college voor een dringende reden in aanmerking komt voor kwijtschelding.

Artikel 6 - Geen kwijtschelding

In afwijking van artikel 5 en artikel 7 van deze beleidsregels vindt er geen kwijtschelding plaats indien:

  • 1.

    de terugvordering het gevolg is van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17 eerste lid en artikel 60c Wwb.

  • 2.

    de terugvordering het gevolg is van een toegekende leenbijstand die verstrekt is in de vorm van een geldlening of borgtocht indien:

    • a.

      de verstrekking ervan zijn oorzaak vond in de aanname dat de belanghebbende op korte termijn over voldoende middelen zou beschikken om over de betreffende periode in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien;

    • b.

      de noodzaak tot bijstandsverlening het gevolg was van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • c.

      de aanvraag een door de belanghebbende te betalen waarborgsom betrof;

    • d.

      het bijstand betrof ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast;

  • 3.

    Kwijtschelding als bedoeld in artikel 5 en 7 vindt niet plaats ten aanzien van vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voorzover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 4.

    Kwijtschelding als bedoeld in artikel 5 en 7 vindt niet plaats als de invordering vanwege het niet voldoen aan de terugbetalingsverplichtingen, is overgedragen aan de deurwaarder.

  • 5.

    Het op basis van artikel 8 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 7 – Bevoegdheid tot kwijtschelding bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de Wwb en artikel 29a van de Ioaw en Ioaz, kan het college op verzoek van de belanghebbende besluiten geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering, van verdere terugvordering of van invordering:

    • a.

      indien redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen, van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; èn

    • b.

      indien de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde bijstand ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Een kwijtscheldingsbesluit treedt in werking onder de bij niet vervulling ontbindende voorwaarde dat een schuldregeling tot stand komt.

  • 3. Zodra de schuldregeling tot stand is gekomen, wordt gedurende het traject van die schuldsanering, niet overgegaan tot enige invordering van de bijstandsvordering(en) die bij de schuldsanering zijn ingebracht.

  • 4. Na inwerking treden van de schuldregeling verricht het college binnen 3 jaar een onderzoek tot vaststelling of belanghebbende aan de voorwaarden van het schuldhulpverleningstraject heeft voldaan teneinde een besluit te nemen omtrent een eventuele kwijtschelding van de restant vordering.

Artikel 8 – Intrekkings- en wijzigingsgronden van het kwijtscheldingsbesluit

Het besluit tot kwijtschelding als bedoeld in artikel 6 wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende gewijzigd indien:

  • 1.

    de belanghebbende niet of niet meer voldoet aan de verplichtingen die zijn verbonden aan het schuldhulpverleningstraject en hierdoor het traject voortijdig wordt beëindigd;

  • 2.

    onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

  • 3.

    zodra lid 1 of 2 van toepassing is verklaard wordt de vordering direct opeisbaar en wordt tot invordering overgegaan.

HOOFDSTUK 3 - INVORDERING VAN TERUGGEVORDERDE BIJSTAND

Artikel 9 – Gebruik maken van bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel

  • 1. Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid tot invorderen bij dwangbevel zoals bedoeld in artikel 60 lid 2 Wwb en artikel 28, lid 1 Ioaw/ Ioaz.

  • 2. De bevoegdheid, zoals beschreven in het eerste lid, geldt voor het college als algemene verplichting, behoudens in deze beleidsregels beschreven uitzonderingen.

  • 3. Bij vorderingen van € 25,00 of minder wordt er niet overgegaan tot invordering, tenzij belanghebbende een Wwb, Ioaw/ Ioaz uitkering ontvangt en verrekening met die voorziening mogelijk is.

Artikel 10 – Verplichting met betrekking tot invordering

  • 1. De hoogte van de vordering, de verplichting tot betaling en de betalingstermijn wordt bij beschikking vastgesteld (artikel 4:86 Awb).

  • 2. Het aflossingsbedrag, zoals medegedeeld in het terug- of invorderingsbesluit, geldt als een opgelegde betalingsverplichting.

  • 3. Betaling geschiedt ineens binnen een periode van 6 weken (artikel 4:87 Awb) tenzij belanghebbende binnen zes weken na de datum van bekendmaking van het besluit, een schriftelijk verzoek indient.

  • 4. Het college stelt een onderzoek in naar de aflossingcapaciteit van de belanghebbende. De belanghebbende is verplicht mee te werken aan dit onderzoek. Hiertoe kan aan de belanghebbende de verplichting worden opgelegd om een ‘Inlichtingenformulier debiteuren’ en de bijbehorende bewijsstukken te overleggen binnen een daartoe gestelde termijn.

  • 5. Het college neemt een besluit op een verzoek tot het treffen van een betalingsregeling c.q. termijnbetaling.

  • 6. Indien ingestemd wordt met termijnbetaling, wordt in ieder geval bepaald: de hoogte van de maandelijkse betalingsverplichting alsmede de rechtsgevolgen die intreden bij gebreke van (tijdige) nakoming van een betalingsverplichting.

Artikel 11 – Uitzonderingen op het treffen van een betalingsregeling

  • 1. De belanghebbende tegen wie het college een terugvorderingsbesluit heeft genomen wegens naderhand verkregen middelen die toerekenbaar zijn aan de periode van bijstandsverlening (vermogen), is verplicht om de vordering in zijn geheel en in één termijn terug te betalen binnen de periode van zes weken na besluitvorming.

  • 2. Als deze terugbetaling, om welke reden dan ook, niet plaatsvindt, is de belanghebbende van rechtswege in verzuim na afloop van de in lid 1 bedoelde periode.

Artikel 12 – Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

  • 1. Vaststelling aflossingbedrag bijstandsgerechtigden

    • a.

      De aflossing voor de belanghebbende met een Wwb, Ioaw- of Ioaz-uitkering bedraagt 6% van de voor hem geldende bijstandsnorm danwel bruto grondslag Ioaw/ Ioaz inclusief vakantiegeld, en vindt plaats op basis van verrekening (artikel 6:127 Bw juncto 4:93 Awb), met dien verstande dat belanghebbende door verrekening niet komt te beschikken over een inkomen dat minder is dan de voor hem geldende beslagvrije voet (artikel 4:93, vierde lid Awb).

    • b.

      In afwijking van lid 1 sub a, wordt met een betalingsregeling met belangstellende ingestemd voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt, mits het geen fraudevordering betreft.

    • c.

      Wanneer er beslag op de uitkering is of wordt gelegd, wordt het te verrekenen bedrag onmiddellijk verhoogd tot het bedrag dat de beslagvrije voet overstijgt.

  • 2. Vaststelling aflossingsbedrag niet bijstandsgerechtigden

    • a.

      De aflossing voor de belanghebbende met een inkomen anders dan onder lid 1 sub a genoemd, geschiedt conform draagkracht.

    • b.

      Ter bepaling van de draagkracht wordt rekening gehouden met de beslagvrije voet. De hoogte van de aflossing wordt gesteld op 60% van de draagkracht. zoals berekend op de wijze zoals toegepast onder lid 2 sub a.

    • c.

      In afwijking van lid 2 sub a, wordt een betalingsregeling met belanghebbende getroffen voor zover daarmee de vordering binnen een periode van 24 maanden in zijn geheel kan worden afgelost en de voorgestelde aflossing tenminste € 25,00 per maand bedraagt, mits het geen fraudevordering betreft.

    • d.

      Indien een lopende uitkering wordt beëindigd, wordt de eerder ten laste van de belanghebbende vastgestelde aflossing gehandhaafd.

    • e.

      Na het verstrijken van een termijn van 6 maanden vindt een debiteurenonderzoek plaats naar de draagkracht van de belanghebbende. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, wordt als gevolg van dit onderzoek de aflossingsverplichting gewijzigd.

    • f.

      Indien de belanghebbende aan een heronderzoek met als doel het vaststellen van zijn aflossingscapaciteit geen medewerking verleent, behoudt het college zich het recht voor om de aflossingsverplichting ambtshalve vast te stellen op de beslagvrije voet, danwel om tot invordering van de totale openstaande vordering over te gaan.

    • g.

      Wanneer er beslag op het inkomen van de belanghebbende wordt gelegd door een derde partij en de debiteur daardoor niet aan zijn betalingsverplichting aan de gemeente kan voldoen of hierdoor onder de beslagvrije voet terecht komt, wordt gebruik gemaakt van het preferente beslag als bedoeld in artikel 60 lid 5 Wwb en artikel 28, lid 5 Ioaw/ Ioaz.

Artikel 13 – Uitstel van betaling

  • 1. Uitstel van betaling, kan naast de wettelijke bepalingen van artikel 4:94 Awb, ook aan belanghebbende worden verleend als er sprake is van een dringende reden.

  • 2. Aan het verlenen van uitstel van betaling kunnen voorwaarden verbonden worden alsook een termijn.

  • 3. Over de uitgestelde betaling wordt geen wettelijke rente gerekend.

  • 4. Ingeval van een bezwaarprocedure wordt de invordering opgeschort, zulks geldt niet voor een (hoger)beroepsprocedure.

Artikel 14 – Rechtsgevolgen bij weigering van een minnelijke betalingsregeling of bij niet-nakoming van de betalingsverplichting: verrekening en/of beslag

  • 1. Indien de belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een minnelijke betalingsregeling, of een eerder opgelegde betalingsverplichting als bedoeld in artikel 12 van deze beleidsregels niet of niet meer nakomt, wordt de belanghebbende aangemaand tot nakoming van zijn betalingsverplichtingen.

  • 2. Er worden voor het versturen van de aanmaning kosten in rekening gebracht zoals bedoeld in artikel 4:113 Awb.

  • 3. Indien de belanghebbende binnen de termijn van twee weken na bekendmaking van de aanmaning, weigerachtig blijft met de nakoming van zijn betalingsverplichting, wordt het invorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

    • a.

      invordering bij dwangbevel zoals geregeld in artikel 4:114 en volgende van de Algemene wet bestuursrecht, waarbij de aanmaningskosten, de wettelijke rente en de kosten van het dwangbevel in rekening worden gebracht;

    • b.

      verrekening met de maandelijks verleende bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand, op grond van artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek, of bij het ontbreken van deze mogelijkheid;

    • c.

      een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g, behoudens artikel 479e lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • d.

      beslag in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering.

  • 4. Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging als bedoeld in het derde lid van dit artikel, wordt de vordering verhoogd met de wettelijke rente en kosten tot de dag der algehele voldoening. De invorderingskosten bedragen 15% van de hoofdsom, met een maximum van € 750,-.

  • 5. Indien burgemeester en wethouders de invordering overdragen aan een derde, worden de door deze derde met de invordering verband houdende kosten en de wettelijke rente doorberekend aan de belanghebbende.

HOOFDSTUK 4 - VOORTGANG EN TIJDELIJK AFZIEN VAN INVORDERING

Artikel 15 - Afzien van bevoegdheden als preferent schuldeiser

1.Het college is bevoegd om tijdelijk van zijn bevoegdheden als preferent schuldeiser, zoals beschreven in artikel 60 lid 5 Wwb en artikel 28, lid 5 Ioaw/ Ioaz, af te zien indien door het vasthouden aan die bevoegdheid voor de belanghebbende een onevenredig nadeel ontstaat, in die zin dat hij daardoor niet in staat is de gemaakte betalingsafspraken na te komen.

Artikel 16 - Hardheidsclausule en onvoorziene omstandigheden

  • 1. Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van de beleidsregels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 2. In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 – Citeer titel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terugvorderingen Wwb, Ioaw en Ioaz gemeente Stein 2013”.

Artikel 18 - Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2013 en vervangen de ‘Beleidsregels Terugvordering Wwb, Wij, Ioaw en Ioaz 2010’.

Burgemeester en wethouders van Stein,

De secretaris, De burgemeester,

Toelichting Beleidsregels terugvordering

Inleiding – Algemeen

Volgens de Wet werk en bijstand (Wwb), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (Ioaz), is het college van burgemeester en wethouders verplicht tot het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand of inkomensondersteuning. Vanaf 1 januari 2013 moet ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte bijstand volledig verplicht worden teruggevorderd als dit het gevolg is van een schending van de inlichtingenplicht. Dit is vastgelegd in de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. Het gaat om terugvordering van de kosten van bijstand, ofwel het brutobedrag. In alle andere gevallen blijft terugvordering een bevoegdheid. Als er sprake is van verplichte terugvordering of de verplichting tot het betalen van een bestuurlijke boete, dan verrekent het college die kosten en de bestuurlijke boete met de algemene bijstand. Dit is geen bevoegdheid, maar een verplichting. Dit geldt uitsluitend voor vorderingen die zijn ontstaan op of na 1 januari 2013. Op eerder ontstane vorderingen blijven de oude regels van toepassing.

Met onderhavige beleidsregels terugvordering is een basis gecreëerd om het bestaande terugvorderingsbeleid uit te voeren. Het college maakt gebruik van de hierboven bedoelde bevoegdheid in de gevallen en op grond van de bepalingen in deze beleidsregels.

De Wwb, Ioaw en Ioaz zijn minimumbestaansvoorzieningen, welke aanvullend zijn op de eigen bestaansmiddelen. Gelet op de financiële verantwoordelijkheid voor de kosten van de bijstand en inkomensondersteuning voor jongeren tot 27 jaar, acht het college het van groot belang dat de bijstand of inkomensondersteuning alleen terecht komt bij die burgers die hieraan de meeste behoefte hebben. Bovendien hebben de ontvangsten voortvloeiend uit de terugvordering een gunstig effect op het beschikbare budget binnen het Inkomensdeel van de Wwb, Ioaw en, Ioaz. Een eventueel overschot op dit budget kan vervolgens worden ingezet voor extra re-integratietrajecten ten behoeve van werkzoekenden. Daarnaast is een belangrijk beleidsuitgangspunt dat het plegen van fraude onder geen enkele voorwaarde mag worden beloond door de ten onrechte verleende bijstand of inkomensondersteuning niet terug te vorderen.

Hoofdstuk 1 – Algemene bepalingen

Artikel 1 – Begripsbepalingen

De begrippen die in de beleidsregels worden gebruikt hebben een gelijkluidende betekenis als de omschrijving in de Wwb, Ioaw, Ioaz of de Awb. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen vorderingen waarvan terugvordering een wettelijke plicht is (bij schenden inlichtingenplicht) en terugvordering waar het om een bevoegdheid gaat (bij schenden overige verplichtingen). Herziening en intrekking van het recht op bijstand dan wel een uitkering in het kader van Ioaw of Ioaz blijft een bevoegdheid van het college.

Artikel 2 – Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

In verband met de invoering van de Wet aanscherping is onderscheid gemaakt tussen enerzijds de wijze waarop met de terugvordering- en bruteringsbevoegdheid wordt omgegaan en anderzijds de bevoegdheid tot intrekking, herziening en invordering. In de Wwb is het bruteren van de bijstandsvordering als bevoegdheid geformuleerd in artikel 58 lid 4 Wwb. Door deze bepaling met een dwingend karakter in de beleidsregels op te nemen brengt de gemeente tot uiting dat in de gevallen waarin de vordering niet binnen het kalenderjaar wordt terugbetaald, deze zal worden gebruteerd.

In het kader van terugvordering zijn drie besluiten te onderscheiden:

  • a.

    Het herzieningsbesluit: dit betreft het besluit waarbij het recht op bijstand wordt herzien of ingetrokken, onder vermelding van de rechtsgrond;

  • b.

    Het terugvorderingsbesluit: dit is het besluit waarin wordt vermeld welk bedrag en onder welke rechtsgrond er wordt teruggevorderd; voor terugvordering van bijstandsgelden die (nog) zijn verstrekt met toepassing van de Abw gelden de materiële terugvorderings-bepalingen van de Abw (de artikelen 81 t/m 84), waar nodig in samenhang met de bepaling betreffende de inlichtingenplicht van de Abw (artikel 65).

  • c.

    Het invorderingsbesluit; dit is het besluit waarin wordt meegedeeld op welke wijze de vordering dient te worden voldaan en op welke wijze executie (dwanginvordering) eventueel zal plaatsvinden.

Artikel 3 - Afzien van herziening, intrekking, terugvordering of brutering

In de individuele situatie kunnen er dringende redenen zijn op grond waarvan van een terugvorderingsbesluit kan worden afgezien. Hiervan kan sprake zijn wanneer de vordering is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem hiervan geen enkel verwijt kan worden gemaakt. Bij het beoordelen van dringende redenen moeten onaanvaardbare sociale en /of financiële consequenties van de belanghebbende worden meegewogen.

Hoofdstuk 2 – Kwijtschelding van teruggevorderde bijstand

Artikel 4 – Reikwijdte

In verband met de invoering van de wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid Wwb en artikel 25 zesde lid Ioaw en Ioaz) voor kwijtschelding in aanmerking. Het bepaalde in hoofdstuk 2 is daarom niet van toepassing op fraudevorderingen. In artikel 4 is dit geregeld.

Artikel 5 – Kwijtschelden van de vordering of van verdere terugvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

De bepalingen in artikel 5 zijn van toepassing op vorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan. Een vordering kan worden kwijtgescholden indien de belanghebbende gedurende een periode van tien jaar aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan en daarmee minimaal 50% van de vordering heeft voldaan.

Dringende redenen zijn onaanvaardbare sociale en/ of financiële consequenties voor de belanghebbende.

Overgang lopende vorderingen

Kwijtschelding van de lopende vorderingen onder het oude beleid vóór 1 januari 2013 vraagt om maatwerk. In afwijking van het bovenstaande kan, mits het gunstiger is voor de belanghebbende, toepassing worden gemaakt van de kwijtscheldingsbepaling zoals hieronder vermeld (art. 6 oud beleid).

In afwijking van artikel 58 Wwb en 25 Ioaw/Ioaz kunnen burgemeester en wethouders besluiten de gehele of gedeeltelijke terugvordering kwijt te schelden, met uitzondering van de gevallen waarbij de vordering door fraude is ontstaan, indien de belanghebbende;

  • 1.

    gedurende vijf jaar volledig aan zijn opgelegde betalingsverplichtingen heeft voldaan en tenminste 75% van de gehele vordering is voldaan; of

  • 2.

    gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode, vermeerderd met de daarover verschuldigde wettelijke rente en de op de invordering betrekkende hebben kosten, alsnog heeft betaald en tenminste 75% van de hoofdsom van de vordering heeft voldaan.

  • 3.

    naar het oordeel van het college voor een dringende reden in aanmerking komt voor kwijtschelding.

Artikel 6 – Geen kwijtschelding

In het eerste lid van dit artikel is het strikte uitgangspunt verankerd dat niet tot kwijtschelding van de vordering wordt overgegaan indien de vordering is veroorzaakt door schending van de informatieplicht door de belanghebbende. Hierbij wordt het principe gehanteerd dat fraude niet lonend mag zijn op enige wijze.

In lid 2 wordt gesteld dat eveneens niet tot kwijtschelding wordt overgegaan indien er sprake is van een lening in de aangegeven situaties. Het betreft omstandigheden waarin in de Wwb geen wettelijke plicht is opgenomen voor het verstrekken van een lening, maar een bevoegdheid. Naar de aard van deze genoemde leningsvormen ligt kwijtschelding niet voor de hand. Daarbij speelt enerzijds de eigen verantwoordelijkheid van de belanghebbende een grote rol (zie de genoemde leningsvormen genoemd in dit artikellid sub b, c en d) of het scheppen van een overbruggingsmogelijkheid door een lening (situatie als bedoeld in sub a).

Indien sprake is van een zekerheidsstelling door pand of hypotheek, vindt geen kwijtschelding van de vordering plaats. Het afzien van kwijtschelding heeft daarbij alles te maken met de over het algemeen lange termijn tot aflossingen van deze vordering en met de zekerheid waarvoor wordt gekozen om de vordering zeker te stellen.

Artikel 7 – Bevoegdheid tot kwijtschelding bij schulden

In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. Gangbare situaties zijn genoemd. Het betreft hier de relatie tussen het hebben van schulden enerzijds en de specifieke bijstandsvordering(en) van de gemeente anderzijds. In het tweede lid van dit artikel wordt de verplichting opgenomen dat niet tot kwijtschelding kan worden besloten indien er geen schuldregeling (of vergelijkbaar besluit) tot stand is gekomen. De regeling schort alle invorderingsactiviteiten verder op. Wel wordt na afloop van het traject een heronderzoek uitgevoerd om te kunnen vaststellen dat de vordering ook geheel voldaan is en daarmee het restant van de vordering buiten invordering gesteld kan worden.

Het college verleent geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevordering betreft of de daarmee samenhangende boete.

Artikel 8 – Intrekkings- en wijzigingsgronden van het kwijtscheldingsbesluit

In dit artikel wordt, in afwijking van artikel 7, geregeld dat die kwijtschelding wordt ingetrokken of ten nadele van de belanghebbende wordt gewijzigd indien de belanghebbende zijn betalingsverplichting volgens de kwijtscheldingsregeling niet nakomt. Bovendien wordt het eerder genomen kwijtscheldingsbesluit ingetrokken of gewijzigd indien de belanghebbende zijn informatieplicht dermate slecht is nagekomen dat, als hij die wel goed zou zijn nagekomen, een ander besluit zou zijn genomen. Op het moment dat dit aan de orde is wordt weer tot verdere invordering overgegaan.

Hoofdstuk 3 – Invordering van teruggevorderde bijstand

Artikel 9 – Gebruikmaken van de bevoegdheid tot invordering bij dwangbevel

Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid tot invorderen bij dwangbevel. Het college vordert de kosten van bijstand terug via invordering bij dwangbevel bij de belanghebbende jegens wie zij een besluit tot terugvordering heeft genomen en die de uit een dergelijk besluit voortvloeiende vordering, ook na aanmaning niet, niet tijdig of niet volledig betaalt. Invordering geschiedt door middel van beslag, dat verder volgens de regels van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) plaatsvindt.

Indien een belanghebbende in verzuim is om de vordering tijdig te betalen, vaardigt het college een dwangbevel uitvaardigen. Voordat het college een dwangbevel kan uitvaardigen dient het college op grond van artikel 4:117 lid 1 Awb belanghebbende echter eerst aan te manen. De verplichting voor het college om een belanghebbende die in verzuim is om de vordering tijdig te betalen aan te manen bestaat op grond van artikel 4:112 lid 1 Awb.

Executoriale titel

Het besluit tot terugvordering heeft zelf geen executoriale titel. Als het college, omdat belanghebbende in gebreke is gebleven om de vordering binnen de gestelde termijn te betalen, wil overgaan tot invordering, moet het een dwangbevel uitvaardigen. Het dwangbevel heeft op grond van artikel 4:116 Awb wel een executoriale titel.

De bevoegdheid om een dwangbevel uit te vaardigen bestaat alleen als deze bij wet is toegekend (artikel 4:115 Awb). Met betrekking tot de terugvordering van teveel of onterecht betaalde bijstand is de bevoegdheid om een dwangbevel uit te vaardigen vastgelegd in artikel 60 lid 2 Wwb.

Bekend maken dwangbevel

De bekendmaking van het dwangbevel geschiedt, in afwijking van artikel 4:123, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, door middel van toezending per post aan degene van wie kosten van bijstand worden teruggevorderd. Dit gebeurt aangetekend met bericht van ontvangst (zie uitspraak Hof van den Bosch 13 november 2007) zodat de gemeente ervan verzekerd is dat het document ook daadwerkelijk de klant bereikt heeft. Hieraan kan een verzending van een kopie van het dwangbevel via de gewone post worden toegevoegd ter meerdere zekerheid.

De verzending van dit document wordt in postregistratiesysteem Corsa geregistreerd zodat aangetoond kan worden dat het document ook daadwerkelijk verzonden is.

Verzending per post

In voorkomende geval waarin het college over wil gaan tot executie middels vereenvoudigd derdenbeslag geschiedt het uitvaardigen van een dwangbevel door toezending daarvan aan belanghebbende per post.

Op grond van artikel 4:122 lid 1 Awb moet een dwangbevel in ieder geval vermelden:

  • 1.

    aan het hoofd het woord "dwangbevel";

  • 2.

    het bedrag van de invorderbare hoofdsom;

  • 3.

    de beschikking of het wettelijk voorschrift waaruit de geldschuld voortvloeit.

Tegen een dwangbevel is op grond van artikel 8:4 onderdeel m Awb geen bezwaar of beroep mogelijk. Tegen de executie door middel van het dwangbevel kan een belanghebbende wel in

verzet komen bij de (voorzieningenrechter van de) rechtbank, sector civiel (zie artikel 4:123 Awb en artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering). De wet kent geen termijn waarbinnen een belanghebbende een executiegeschil aanhangig gemaakt moet hebben. De belanghebbende kan dit daarom doen zolang als de executie gaande is.

In het dwangbevel moet het college melding maken van de mogelijkheid om een executiegeschil aanhangig te maken bij de rechtbank Maastricht.

Op grond van artikel 438 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moeten geschillen die in verband met een executie rijzen, worden gebracht voor de rechtbank die naar de gewone regels bevoegd zou zijn, of in welker rechtsgebied de inbeslagneming plaatsvindt, zich een of meer van de betrokken zaken bevinden of de executie zal geschieden.

Bij (rest)vorderingen van € 25,00 ziet het college af van verdere invordering, behalve in die gevallen waar verrekening met de bijstandsuitkering mogelijk is. Dit in verband met efficiency overwegingen.

Artikel 10 – Verplichting met betrekking tot invordering

Op grond van artikel 4:86 Awb is het college verplicht om in de beschikking tot terugvordering c.q. invordering te vermelden:

  • 1.

    de hoogte van de vordering;

  • 2.

    de verplichting tot betaling;

  • 3.

    de betalingstermijn.

Het genoemde aflossingsbedrag geldt als de opgelegde betalingsverplichting. Indien een belanghebbende meerdere vorderingen heeft, wordt afgelost in een vaste volgorde: invorderingskosten, boete, netto vordering, oudste vordering. Afwijking hiervan is mogelijk.

Het effectueren van een opgelegde maatregel staat los van de invorderingen.

Bij het terugvordering c.q. invorderingsbesluit wordt de schuldenaar altijd in de gelegenheid gesteld de vordering ineens te voldoen. Betaling ineens dient plaats te vinden binnen 6 weken, na dagtekening van het terug- invorderingsbesluit. Indien de schuldenaar niet binnen 6 weken de vordering ineens kan voldoen dient hij binnen 6 weken een schriftelijk verzoek in voor een betalingsregeling.

Lopende betalingsverplichtingen

Lopende betalingsverplichtingen van vóór 1-1-2013 worden gehandhaafd totdat een heronderzoek plaatsvindt al dan niet op verzoek van de belanghebbende.

Artikel 11 – Uitzonderingen op het treffen van een betalingsregeling

Indien de bijstand is verleend met toepassing van artikel 48 lid 2 sub a Wwb (bijstand in de vorm van een geldlening) kan de bijstand teruggevorderd worden op grond van artikel 58 lid 1 sub f onderdeel 2, artikel 58 lid 1 b Wwb. Bij deze situatie beschikt de schuldenaar achteraf over een inkomen c.q. vermogen waarmee de vordering ineens kan worden voldaan. In deze situaties wordt het niet wenselijk geacht dat belanghebbende deze middelen aan andere zaken besteed dan aan de openstaande vordering. Een betalingsregeling wordt in beginsel niet geaccepteerd. Uitzonderingen hierop zijn mogelijk indien de schuldenaar kan aantonen dat hij deze middelen voor een andere schuld heeft moeten aanwenden en dat hij bij het niet aanwenden in dermate financiële omstandigheden dreigde te raken dat er sprake is van een acute medische of psychische noodsituatie.

Als de terugbetaling niet ineens plaatsvindt is de schuldenaar van rechtswege in verzuim. Het verzuim treedt in werking zes weken na datum dagtekening van de besluitvorming.

Artikel 12 – Bepaling van de hoogte van de betalingsverplichting

De Awb biedt de mogelijkheid voor verrekening, betalingsregeling en bij niet nakoming beslag. We maken hier een onderscheid tussen interne en externe debiteuren. Een interne debiteur is een natuurlijke persoon die op grond van de Wwb, Ioaw of Ioaz een uitkering ontvangt. Een externe debiteur heeft andere inkomsten zoals in voorgaande regel genoemd of heeft geen inkomen. Op grond van de regels voor burgerlijke rechtsvorderingen is het niet mogelijk om beslag te leggen op: huur- en zorgtoeslag, studiefinanciering. Het is wel mogelijk beslag te leggen op middelen als heffingskortingen (denk aan alleenstaande ouderkortingen e.d.).

Bij interne debiteuren wordt de volgende systematiek gehanteerd:

a.De aflossing van een vordering van een interne debiteur vindt plaats op basis van verrekening. Op de uitkering wordt maandelijks 6% van de op dat moment geldende uitkeringsnorm ingehouden. De inhouding is inclusief vakantiegeld.

Werkwijze:

    • -

      Standaard 6% toepassen of indien van toepassing de vordering binnen 24 maanden aflossen met een minimumbedrag van € 25 per maand.

    • -

      Indien belanghebbende meent onder de beslagvrije voet te komen, dient te worden aangegeven dat dit gecorrigeerd kan worden aan de hand van de volgende bewijsstukken: huur, huurtoeslag, zorgverzekering en zorgtoeslag

    • -

      Berekening via http://wwb-beslagvrijevoet.nl/wwb/index.php (berekeningstool beslagvrije voet bijstandsgerechtigden).

  • b.

    Indien op de uitkering beslag is gelegd door een derde, wordt het te verrekenen bedrag onmiddellijk verhoogd tot het bedrag dat de beslagvrije voet overstijgt, behalve als art. 15 van toepassing is.

Bij externe debiteuren wordt de volgende systematiek gehanteerd:

  • a.

    De aflossing vindt plaats op basis van draagkracht of indien van toepassing de vordering binnen 24 maanden aflossen met een minimumbedrag van € 25 per maand.

  • b.

    De hoogte van de draagkracht wordt berekend aan de hand van de methode van de beslagvrije voet.

  • c.

    Voor het vaststellen van die beslagvrije voet wordt gebruik gemaakt van tool “berekening beslagvrije voet”. Via http://www.schuldinfo.nl/fileadmin/kwijtschelding/invoerBeslag.php te raadplegen.

  • d.

    Indien op het inkomen van de debiteur beslag is gelegd door een derde, en hierdoor de afgesproken betalingsregeling niet kan worden nagekomen, wordt de betalingsregeling beëindigd en gaat de gemeente over tot het innen van preferent beslag, behalve als art. 15 van toepassing is.

Indien de schuldenaar geen medewerking verleent aan het vaststellen van zijn aflossingscapaciteit behoudt het college zich het recht voor om de aflossingsverplichting conform de beslagvrije voet methode vast te stellen, dan wel tot invordering van de totale openstaande vordering over te gaan.

Van Wwb naar een ander inkomen

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een schuldenaar met een uitkering geen recht c.q. aanspraak kan maken op een uitkering. Op dat moment is verrekening zoals omschreven in artikel 12 niet meer mogelijk. Bij dergelijke situaties blijft de gehanteerde aflossing gehandhaafd. Met andere woorden de eerder vastgestelde aflossing blijft van toepassing totdat een ander bedrag is bepaald al dan niet aan de hand van een debiteurenonderzoek.

De externe debiteur dient er wel op gewezen te worden dat hij de aflossing zelf dient over te maken. Vorenstaande kan in de beëindigingbeschikking opgenomen worden. Opgemerkt zij dat intern een afhandelingtermijn van maximaal 3 maanden van toepassing is. Hierdoor kan het voorkomen dat de klant 3 maanden niet betaalt, omdat hij niet tijdig wordt geïnformeerd. Ter voorkoming van deze onwenselijke situatie wordt er door de administratie die het beëindigingonderzoek voorbereidt een brief verzonden waarin de klant gewezen wordt op nakoming van zijn verplichtingen.

Na 6 maanden wordt een debiteurenonderzoek verricht.

Artikel 13 – Uitstel van betaling

Uitstel van betaling kan naast de wettelijke bepalingen en de bepalingen opgenomen in deze beleidsregels verleend worden als er sprake is van een dringende reden. Voor uitdieping begrip dringende reden wordt aansluiting gezocht met het gestelde in artikel 16 Wwb.

Een eventueel bezwaar- of beroepschrift van de belanghebbende tegen het terugvorderingsbesluit heeft geen schorsende werking. Het is dus voor de bevoegdheid tot invorderen niet van belang of het terugvorderingsbesluit reeds onherroepelijk vaststaat.

Het zal echter niet altijd verstandig zijn om direct over te gaan tot invordering. Zolang het besluit niet onherroepelijk is, bestaat het risico dat de gemeente, indien achteraf blijkt dat het besluit ten onrechte genomen is, geconfronteerd wordt met een schadevergoedingsactie van belanghebbende inclusief het betalen van de wettelijke rente. Een besluit is onherroepelijk wanneer er voor belanghebbende geen mogelijkheden van bezwaar of beroep meer open staan. Dit is zes weken na het besluit of de rechterlijke uitspraak. Op grond van vorenstaande wordt de incasso procedure opgeschort als de schuldenaar tijdig een bezwaarschrift heeft ingediend. Bij een eventuele ongegrond verklaring en de situatie dat de schuldenaar beroep c.q. hoger beroep instelt geldt deze schorsing van de invordering niet.

Artikel 14 – Rechtsgevolgen bij weigering van een minnelijke betalingsregeling of bij niet-nakoming van de betalingsverplichting: verrekening en/of beslag

Voldoet de schuldenaar niet aan zijn betalingsverplichting (zowel regeling als betaling ineens), maakt het college gebruik van haar bevoegdheid zoals neergelegd in artikel 60 lid 2 Wwb juncto artikel 9 van deze beleidsregels.

De kosten voor de aanmaning bedragen € 6 indien de schuld minder dan € 454 bedraagt en € 14 indien de schuld € 454 of meer bedraagt. De kosten worden in rekening gebracht op het moment dat de aanmaning wordt verstuurd. De verhoging van de kosten wordt meegenomen in het aanmaningsbericht. Voor elke aanmaning die wordt verstuurd worden aanmaningskosten in rekening gebracht.

Indien moet worden overgegaan tot verrekening of beslaglegging wordt de vordering verhoogd met wettelijke rente en kosten tot de dag der algehele voldoening. De invorderingskosten bedragen 15% van de hoofdsom, met een maximum van € 750,-. De kosten worden per uitgevaardigd beslag in rekening gebracht.

Hoofdstuk 4 – Voortgang en tijdelijk afzien van invordering

Artikel 15 – Afzien van bevoegdheden als preferent schuldeiser

De achtergrond van deze bepaling is gelegen in het feit dat er zich ontoelaatbare omstandigheden kunnen voordoen voor de belanghebbende. Preferentie gaat spelen als de belanghebbende meerdere schulden heeft en diens inkomen en/ of vermogen is ontoereikend om deze allemaal tegelijkertijd terug te betalen. Individuele omstandigheden kunnen leiden tot het tijdelijk opzij zetten van de mogelijkheden die de gemeente heeft als preferent schuldeiser. De belanghebbende wordt dan in de gelegenheid gesteld andere schulden (mede of eventueel eerst) af te lossen. In het individuele geval, en dus met toepassing van maatwerk, kan het college zijn preferentie opgeven.

Artikel 16 – Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 17 – Citeertitel

Dit artikel behoeft geen toelichting.

Artikel 18 – Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden met terugwerkende kracht in werking met ingang van 1 januari 2013 en vervangen daarmee de ‘Beleidsregels Terugvordering Wwb, Wij, Ioaw en Ioaz 2010’.