Regeling vervallen per 01-01-2016

Verordening tegenprestatie gemeente Stein 2015

Geldend van 01-01-2015 t/m 31-12-2015

Intitulé

Verordening tegenprestatie gemeente Stein 2015

Verordening tegenprestatie gemeente Stein 2015

De raad van de gemeente Stein; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van Stein;

gelet op artikel 8a, eerste lid onderdeel b van de participatiewet;

gezien het advies van de commissie Sociaal Domein

besluit vast te stellen de tegenprestatie Gemeente Stein

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • ·

    grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

  • ·

    korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

  • ·

    mantelzorg: langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

Hoofdstuk 2 Beleid

Artikel 2. Beleidsplan

  • 1. Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening tweejaarlijks een beleidsplan vast waarin wordt vastgelegd welke aanvullende werkzaamheden het college in ieder geval kan aanbieden en de voorwaarden die daarbij gelden voor zover daarover in deze verordening geen nadere bepalingen zijn opgenomen.

  • 2. Het college zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid.

  • 3. Het verslag, zoals bedoeld in het eerste lid, bevat het oordeel van de commissie Sociaal Domein.

Hoofdstuk 3 De tegenprestatie naar vermogen

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

1.Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die werkzaamheden:

  • a.

    naar zijn aard niet zijn gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

  • b.

    niet zijn bedoeld als re-integratieinstrument;

  • c.

    worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie waarin ze worden verricht; en

  • d.

    niet leiden tot verdringing.

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

  • 1. Het college kan een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie opdragen.

  • 2. Het college kan een belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt uitsluitend een tegenprestatie opdragen indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.

  • 3. Bij het opdragen van een tegenprestatie houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a)

      de tegenprestatie moet naar vermogen kunnen worden verricht door een belanghebbende;

    • b)

      de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende moeten in aanmerking worden genomen;

    • c)

      de persoonlijke wensen en kwaliteiten van een belanghebbende moeten in overweging worden genomen;

    • d)

      als een belanghebbende al maatschappelijke activiteiten of vrijwilligerswerk verricht, moet daarmee rekening worden gehouden.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

  • 1. De tegenprestatie wordt opgedragen voor de maximale duur van 3 maanden.

  • 2. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 12 uren per week.

Artikel 6. Mantelzorg

Het college draagt geen tegenprestatie op indien een belanghebbende mantelzorg

verricht voor zover het verrichten van mantelzorg naar het oordeel van het college

redelijkerwijs noodzakelijk is.

Artikel 7. Geen werkzaamheden voorhanden

  • 1. Het college draagt geen tegenprestatie op indien geen werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

  • 2. Indien het college geen tegenprestatie opdraagt omdat geen werkzaamheden voorhanden zijn, beoordeelt het college binnen 3 maanden of op dat moment wel werkzaamheden voorhanden zijn die kunnen worden ingezet als tegenprestatie.

Hoofdstuk 4 Slotbepalingen

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 9. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening tegenprestatie

gemeente Stein 2015.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d.:

De Griffier De Voorzitter

Toelichting verordening tegenprestatie Participatiewet gemeente Stein

Algemene deel

Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een

tegenprestatie te verrichten, ook als die tegenprestatie niet direct samenhangt

met arbeidsinschakeling. Een belanghebbende van achttien jaar of ouder doch

jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden

naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9,

eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de

plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk

nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en

die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.

Individuele omstandigheden

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de

voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard,

de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij

moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Als

het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een

duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor

een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenprestatie van hem verwacht

wordt (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649,

ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het

college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het

verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).

De plicht tot tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die

volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk

en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet). De

plicht tot tegenprestatie is voorts niet van toepassing op een alleenstaande ouder

die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de

Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Afstemmen

Net als bij het niet nakomen van de arbeids- en re-integratieverplichting geldt voor

het niet nakomen van de tegenprestatie dat de bijstand kan worden afgestemd

overeenkomstig de gemeentelijke afstemmingsverordening.

Bevoegdheid opdragen tegenprestatie

De bevoegdheid van het college om een belanghebbende te verplichten naar

vermogen een tegenprestatie te verrichten geldt al sinds 1 januari 2012. De

regering meent dat de tegenprestatie voor uitkeringsgerechtigden een gelegenheid

is om te blijven participeren in de samenleving en om een sociaal netwerk,

arbeidsritme en regelmaat te behouden. Dit zijn volgens de regering ook

noodzakelijke voorwaarden om de kansen op de arbeidsmarkt te vergroten (TK

2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Tegenprestatie is geen re-integratieinstrument

De plicht tot tegenprestatie heeft tot doel om maatschappelijk nuttige

werkzaamheden te doen in de samenleving als tegenprestatie voor het ontvangen

van een uitkering. Het opdragen van een tegenprestatie heeft niet primair tot doel

de re-integratie van een belanghebbende te bevorderen, maar moet worden gezien

als een nuttige bijdrage aan de samenleving (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49-

50). De tegenprestatie is daarom naar zijn aard niet gericht op toeleiding tot de

arbeidsmarkt en is niet bedoeld als re-integratieinstrument. Voorts mag een

tegenprestatie het accepteren van passende arbeid of van re-

integratieinspanningen niet belemmeren. Immers, als uitgangspunt geldt werk

boven uitkering.

Verordeningsplicht

De Wet maatregelen WWB legt de gemeenteraad de verplichting op om bij

verordening regels vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie aan

mensen met een bijstandsuitkering in de leeftijd van 18 jaar tot de

pensioengerechtigde leeftijd. Deze verordeningsopdracht is neergelegd in artikel

8a, eerste lid, onderdeel b Participatiewet. Het is aan de gemeente om de duur,

omvang en inhoud van de tegenprestatie te regelen (zie TK 2013-2014, 33 801, nr.

24, p. 6).

Ontwikkelen beleid door college

Het college heeft de opdracht beleid te ontwikkelen ten behoeve van het

verrichten van een tegenprestatie en het uitvoeren ervan overeenkomstig de

verordening tegenprestatie. Dit volgt uit artikel 7, eerste lid, onderdeel c, van de

Participatiewet.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de Algemene wet

bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze

verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

Korte afstand tot de arbeidsmarkt

In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'korte

afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een korte afstand tot de arbeidsmarkt wordt

verstaan dat een persoon redelijkerwijs binnen één jaar geschikt is voor deelname

aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de mogelijkheid tot

het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van deze verordening.

Grote afstand tot de arbeidsmarkt

In artikel 1 van deze verordening is een definitie opgenomen van het begrip 'grote

afstand tot de arbeidsmarkt'. Onder een grote afstand tot de arbeidsmarkt wordt

verstaan dat een persoon redelijkerwijs niet binnen één jaar geschikt is voor

deelname aan de arbeidsmarkt. Dit begrip is van belang in verband met de

mogelijkheid tot het opdragen van een tegenprestatie. Zie hierover artikel 4 van

deze verordening.

Mantelzorg

In artikel 1 van deze verordening is de definitie opgenomen van mantelzorg. Deze

begripsbepaling is gebaseerd op het begrip zoals dat wordt gehanteerd in de Wet

maatschappelijke ondersteuning (zie artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet

maatschappelijke ondersteuning). Onder mantelzorg wordt verstaan: langdurige

zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een

hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening

rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van

huisgenoten voor elkaar overstijgt. Het begrip 'mantelzorg' is van belang omdat

artikel 6 van deze verordening bepaalt dat het college geen tegenprestatie

opdraagt indien een belanghebbende mantelzorg verricht voor zover het verrichten

van mantelzorg naar het oordeel van het college redelijkerwijs noodzakelijk is.

Uit kamerstukken met betrekking tot het begrip 'mantelzorg' zoals neergelegd in de

Wet maatschappelijke ondersteuning volgt dat de vier belangrijkste kenmerken van

mantelzorg zijn:

. er is een bestaande sociale relatie tussen de zorgvrager en de zorgverlener;

. mantelzorg wordt niet verricht in een georganiseerd verband;

. het verrichten van mantelzorg is veelal geen bewuste keuze;

. het verlenen van mantelzorg is nooit afdwingbaar.

Deze kenmerken zijn ontleend aan diverse kamerstukken zoals TK 2004-2005, 30

169, nr. 1 (Notitie "De mantelzorger in beeld") en TK 2005-2006, 30 131, nr. C.

Voor mantelzorg is vereist dat de verleende zorg de gebruikelijke zorg van

huisgenoten voor elkaar overstijgt. Voor de uitvoering van de Wet

maatschappelijke ondersteuning hanteren gemeenten veelal het protocol

Gebruikelijke Zorg van het Centrum Indicatiestelling Zorg om vast te stellen of

sprake is van gebruikelijke zorg. Voor de uitleg van wat onder gebruikelijke zorg

kan worden aangesloten bij de definitie van gebruikelijke zorg in het protocol

Gebruikelijke Zorg. Gebruikelijke zorg wordt in dat Protocol als volgt omschreven:

de normale, dagelijkse zorg die partners of ouders en inwonende kinderen geacht

worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid een gezamenlijk

huishouden voeren en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben

voor het functioneren van dat huishouden.

Artikel 2. Beleidsplan

In een beleidsplan kan het college vastleggen welke werkzaamheden in ieder geval

als tegenprestatie kunnen worden ingezet (artikel 2, eerste lid, van deze

verordening). Deze werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van

deze verordening gestelde voorwaarden.

Het college zendt jaarlijks aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid van het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie.

Sociaal Maatschappelijke Adviesraad betrekken bij beleid

Uit artikel 2, derde lid, van deze verordening volgt nadrukkelijk dat de

cliëntenraad moet worden betrokken bij de verantwoording over het beleid. Hier

kan een relatie worden gelegd met de verordening cliëntenparticipatie, die de

gemeenteraad moet vaststellen op grond van artikel 47 Participatiewet. Het

verslag over het beleid inzake het opdragen van een tegenprestatie moet het

oordeel van de cliëntenraad bevatten.

Artikel 3. Inhoud van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de

voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard,

de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij

moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.

Artikel 3 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de

tegenprestatie. Het college dient maatwerk toe te passen bij het opdragen van een

tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele

omstandigheden van belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring

en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden

immers opgedragen ‘naar vermogen’. Het is dus van belang dat belanghebbende

ook in staat is de werkzaamheden te verrichten (zie Rechtbank Zeeland-West-

Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Als het college een tegenprestatie vraagt van belanghebbende, moet het een

duidelijke omschrijving geven van de te verrichten werkzaamheden. Het moet voor

een belanghebbende immers duidelijk zijn welke tegenpresatie van hem wordt

verwacht (zie Rechtbank Zeeland-West-Brabant 25-02-2013, nr. 12/3649,

ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171).

Additionele onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

In artikel 3, eerste lid, van deze verordening is bepaald dat de tegenprestatie

onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden betreffen die additioneel van

aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de

tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de

reguliere arbeidsmarkt verricht worden. Het onderscheid tussen betaalde en

onbetaalde werkzaamheden is afhankelijk van onder meer economische factoren

en van keuzes die mede op basis daarvan door het bedrijfsleven en/of de overheid

worden gemaakt (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

Het college kan onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, die

additioneel van aard zijn, inzetten als tegenprestatie voor zover die

werkzaamheden voldoen aan de in artikel 3, eerste lid, van deze verordening

genomende voorwaarden. Dit betekent dat de als tegenprestatie in te zetten

werkzaamheid:

a) naar zijn aard niet is gericht op toeleiding tot de arbeidsmarkt;

b) niet is bedoeld als re-integratieinstrument;

c) wordt verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid in de organisatie

waarin deze worden verricht; en

d) niet leidt tot verdringing.

Deze voorwaarden zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de

tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32

815, nr. 3, p. 14).

Samenwerking met maatschappelijke organisaties:

De gemeente kan voor het werven van maatschappelijk nuttige werkzaamheden

samenwerken met maatschappelijke organisaties zoals: welzijnsinstellingen,

vrijwilligerswerkorganisaties, buurthuizen en/of sportvoorzieningen. Om ervoor te

zorgen dat voldoende maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn, is

het van belang dat contacten worden onderhouden met maatschappelijke

organisaties. Een vrijwilligersvacaturebank bij een vrijwilligerscentrale kan een

belangrijk hulpmiddel zijn om het aanbod van maatschappelijk nuttige

werkzaamheden te bepalen.

Tegenprestatie mag niet leiden tot verdringing

De tegenprestatie mag niet worden ingezet in het kader van de re-integratie. De

tegenprestatie mag bovendien niet direct gericht zijn op toeleiding naar de

arbeidsmarkt en is dan ook niet bedoeld als re-integratieinstrument. Het betreffen

werkzaamheden die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en

die niet mogen leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt. Reguliere

werkzaamheden kunnen daarom niet als tegenprestatie worden ingezet. De

tegenprestatie mag het accepteren van passende arbeid of van re-integratie-

inspanningen niet belemmeren. Het uitgangspunt werk boven uitkering staat

voorop. Dit volgt uit artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet en de

parlementaire geschiedenis (zie TK 2010-2011, 32 815, nr. 3, p. 14).

Artikel 4. Het opdragen van een tegenprestatie

Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Het college

bepaalt uiteindelijk of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen

een besluit tot het opdragen van een tegenprestatie kan bezwaar en beroep

worden aangetekend (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 49).

De gemeenteraad kiest er in deze verordening voor te bepalen dat het college een

tegenprestatie in beginsel uitsluitend kan opdragen aan een belanghebbende die

een grote afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Dit impliceert dat aan

belanghebbenden die een korte afstand tot de arbeidsmarkt hebben geen

tegenprestatie wordt opgedragen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden

(zie hierover de toelichting bij artikel 4, tweede lid, onder de kop "

Belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt"). Zie artikel 1 van

deze verordening voor de begrippen korte en grote afstand tot de arbeidsmarkt.

De gemeenteraad heeft hiervoor gekozen opdat personen met een korte zich

volledig kunnen richten op de arbeidsplicht en de re-integratieplicht, zoals het

naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgen. Bij personen met een

korte afstand tot de arbeidsmarkt kan redelijkerwijs worden verwacht dat hun

inspanningen eerder zullen leiden tot uitstroom. Daarom wordt in beginsel aan

personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt geen tegenprestatie

opgedragen. De tegenprestatie mag immers het accepteren van passende arbeid of

van re-integratieinspanningen niet belemmeren aangezien werk boven uitkering als

uitgangspunt geldt. Aan personen met een lange afstand tot de arbeidsmarkt kan

het college wel een tegenprestatie opdragen.

Belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt

Artikel 4, tweede lid, van deze verordening bepaalt dat het college een

belanghebbende met een korte afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie kan

opdragen als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Hierbij kan

bijvoorbeeld gedacht worden aan de situatie waarin geen re-integratieactiviteiten

worden verricht door belanghebbende en het verrichten van re-

integratieactiviteiten op korte termijn redelijkerwijs niet kan worden verwacht. In

dat geval bestaat er ruimte een tegenprestatie op te leggen.

Geen tegenprestatie

Indien daarvoor dringende redenen - zoals zorgtaken - aanwezig zijn, kan het

college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van de plicht tot het

verrichten van een tegenprestatie (artikel 9, tweede lid, van de Participatiewet).

De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op

een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in

artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid,

van de Participatiewet)

De verplichting tot tegenprestatie is niet van toepassing op een alleenstaande

ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van

de Participatiewet (artikel 9, zevende lid, van de Participatiewet).

Weigering tegenprestatie

Het college dient bij weigering van belanghebbende om de tegenprestatie te

verrichten, op basis van het individuele geval de hoogte en de duur van de op te

leggen maatregel te bepalen (TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 29).

Factoren opdragen tegenprestatie

In artikel 4, derde lid, van deze verordening is neergelegd met welke factoren het

college rekening moet houden bij het opdragen van een tegenprestatie. Deze

factoren worden hierna toegelicht.

·Tegenprestatie 'naar vermogen'

De werkzaamheden die als tegenprestatie ingezet worden, moeten naar vermogen

door een belanghebbende verricht kunnen worden. De term 'naar vermogen' heeft

betrekking op de mogelijkheden waarover een belanghebbende beschikt om deze

werkzaamheden te verrichten. Immers, niet alle onbeloonde maatschappelijk

nuttige werkzaamheden kunnen worden opgedragen aan elke uitkeringsgerechtigde

(TK 2013-2014, 33 801, nr. 3, p. 30).

·persoonlijke situatie en individuele omstandigheden belanghebbende

Bij het opdragen van de tegenprestatie houdt het college rekening met de

persoonlijke situatie en individuele omstandigheden van een belanghebbende,

waaronder leeftijd, opleiding en werkervaring (Rechtbank Zeeland-West-Brabant

25-02-2013, nr. 12/3649, ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5171). Hierbij wordt rekening

gehouden met het fysieke en psychische vermogen van een belanghebbende. Bij

het opdragen van de tegenprestatie dient het college maatwerk te leveren.

Voorts wordt bij opdragen van een tegenprestatie rekening gehouden met

praktische omstandigheden zoals reistijd, beschikbaarheid van kinderopvang en/of

belanghebbende al maatschappelijke activiteiten verricht.

·persoonlijke wensen en kwaliteiten belanghebbende

Bij het opdragen van de verplichting tot tegenprestatie houdt het college rekening

met de persoonlijke wensen en kwaliteiten van belanghebbende. De regering vindt

het immers belangrijk dat een belanghebbende invloed heeft op de keuze van de

activiteiten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 47). Belanghebbende kan zelf ideeën

aandragen voor de als tegenprestatie te verrichten werkzaamheden. Het college

kan in beleidsregels bepalen wanneer een belanghebbende zijn keuze voor het

verrichten van maatschappelijk nuttige activiteit kenbaar maakt aan het college.

Het college beoordeelt de door belanghebbende zelf aangedragen ideeën en kan

besluiten om het voorstel van belanghebbende over te nemen en die

werkzaamheden in te zetten als tegenprestatie. Uiteraard moet die werkzaamheid

voldoen aan het bepaalde bij of krachtens artikel 3 van deze verordening en moet

die werkzaamheid beschikbaar zijn. Het college is niet gehouden te voldoen aan de

wensen van een belanghebbende, maar moet deze wel in de beoordeling

meenemen. Draagt belanghebbende geen ideeën aan, dan legt het college

belanghebbende een lijst met keuzemogelijkheden voor van maatschappelijk

nuttige werkzaamheden die voorhanden zijn. Als belanghebbende geen voorkeur

kenbaar maakt of er geen keuzemogelijkheid is, legt het college een werkzaamheid

op. Het is immers aan het college, en niet aan een belanghebbende, een

tegenprestatie op te dragen aan belanghebbende.

·maatschappelijke activiteiten en vrijwilligerswerk door belanghebbende

Het college houdt er bij het opdragen van de plicht tot tegenprestatie rekening

met het eventuele gegeven dat een belanghebbende al maatschappelijk actief is

(TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Indien een belanghebbende al een

maatschappelijke activiteit verricht, kan het college in bepaalde gevallen besluiten

deze maatschappelijke activiteit aan te merken als tegenprestatie. Ook kan de

omstandigheid dat een belanghebbende maatschappelijke activiteit verricht, ertoe

leiden dat hiermee rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de

tegenprestatie, met name de duur en de omvang van de tegenprestatie. Een

voorbeeld van maatschappelijke activiteiten zijn: de zorg voor een ouder of een

gehandicapt kind. Het college beoordeelt de maatschappelijke activiteiten en

houdt daarbij rekening met de duur en omvang.

Dit geldt ook voor het verrichten van vrijwilligerswerk. Het college kan ook

besluiten vrijwilligerswerk van 12 uren per week aan te merken als tegenprestatie.

Artikel 5. Duur en omvang van een tegenprestatie

Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de

voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard,

de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij

moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.

Artikel 5 van deze verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en

omvang van de tegenprestatie.

Het college beoordeelt op basis van de individuele omstandigheden van een

belanghebbende de omvang en de duur van de tegenprestatie. De omvang van de

werkzaamheden en de duur in de tijd dienen in de regel beperkt te zijn. Dat

betekent dat het college steeds een afweging maakt op basis van de situatie in

welke mate een tegenprestatie verlangd kan worden (TK 2013-2014, 33 801, nr.

30).

Artikel 5, eerste lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een maximale

duur. De tegenprestatie kan worden opgedragen voor de maximale duur van 3 maanden. Het is van belang dat de duur beperkt is. Het opdragen van de tegenprestatie tot aan het einde van de uitkering is in ieder geval niet beperkt in duur en in omvang.

Artikel 5, tweede lid, regelt dat de tegenprestatie wordt ingezet voor een

maximaal aantal uren. De tegenprestatie wordt opgedragen voor maximaal 12 uren per week. Voor het minimaal aantal uren is gekozen om personen werkzaamheden te laten verrichten van enige omvang. Voor het maximaal aantal uren is gekozen om de tegenprestatie van relatief geringe omvang te laten zijn.

Artikel 6. Mantelzorg

Artikel 6 van de verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen

indien een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten

hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid

uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet

maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg

wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in

artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin

van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college

redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen

tegenprestatie op (artikel 6 van deze verordening).

Artikel 7. Geen werkzaamheden voorhanden

Artikel 7, eerste lid, van deze verordening bepaalt dat geen tegenprestatie wordt

opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

voorhanden zijn. In deze verordening kiest de gemeenteraad ervoor dat geen

tegenprestatie wordt opgedragen indien geen maatschappelijk nuttige

werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. De

Participatiewet verplicht gemeenten niet om buiten de eigen gemeentegrens een

tegenprestatie te laten verrichten (TK 2013-2014, 33 801, nr. 7, p. 51). Indien het

college besluit geen tegenprestatie op te leggen omdat binnen de eigen

gemeentegrenzen geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden

voorhanden zijn, wordt binnen 3 maanden een heronderzoek uitgevoerd om te beoordelen of op dat moment wel maatschappelijk nuttige werkzaamheden binnen de eigen gemeentegrenzen voorhanden zijn. Dit is geregeld in artikel 7, tweede lid, van deze verordening.

Artikel 8. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Vanaf die

datum is in artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet de

verordeningsopdracht voor de gemeenteraad neergelegd om regels in de

verordening vast te stellen over het opdragen van een tegenprestatie.

Artikel 9. Citeertitel

In dit artikel is de citeertitel van deze verordening neergelegd.