Regeling vervallen per 16-11-2016

Verordening rioolheffing Stein 2016

Geldend van 30-12-2015 t/m 15-11-2016

Intitulé

Verordening rioolheffing Stein 2016

De Raad der gemeente Stein;

Gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders inzake rioolheffing Stein 2016 van 27 oktober 2015

(Gem. blad Afd. A 2015, no. );

gelet op artikel 228a van de Gemeentewet;

besluit :

vast te stellen de volgende verordening

VERORDENING OP DE HEFFING EN DE INVORDERING VAN RIOOLHEFFING STEIN 2016

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a.

    perceel: een onroerende zaak bedoeld in Hoofdstuk III van de Wet WOZ of een roerende zaak of een zelfstandig gedeelte van een roerende zaak in de zin van artikel 4;

  • b.

    gemeentelijke riolering: voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente;

  • c.

    woning: perceel dat in hoofdzaak tot woning dient;

  • d.

    niet-woning: perceel, niet zijnde een woning.

Artikel 2 Aard van de belasting

Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan:

  • a.

    de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en

  • b.

    de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht

  • 1. De belasting wordt geheven:

    • a.

      van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot heeft van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en

    • b.

      van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd dan wel dat belang heeft bij nakoming van de gemeentelijke waterzorgplichten, verder te noemen: gebruikersdeel.

  • 2. Ingeval het perceel een onroerende zaak is, wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.

  • 3. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;

    • a.

      Voor toepassing van het derde lid wordt:Gebruik van een perceel door de leden van een huishouden aangemerkt als gebruik door het door in artikel 231, tweede lid, onderdeel b, van de Gemeentewet bedoelde gemeenteambtenaar aangewezen lid van dat huishouden;

    • b.

      Gebruik door degene aan wie een deel van het perceel – niet zijnde een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven;

    • c.

      Het ter beschikking stellen van een perceel voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die dat perceel ter beschikking heeft gesteld.

Artikel 4 Zelfstandige gedeelten

Indien gedeelten van een roerende zaak blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als een geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.

Artikel 5 Maatstaf van heffing

  • 1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel.

  • 2. Het gebruikersdeel wordt geheven over het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.

  • 3. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoegd of opgepompt. Indien dit aan het begin van het belastingjaar niet bekend is, wordt het aantal kubieke meters afvalwater gesteld op het aantal kubieke meters dat naar het perceel is toegevoerd of opgepompt van de laatst bekende verbruiksperiode. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij een herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend.

  • 4. Voor nieuwe gebruikers wordt, zolang geen gegevens als bedoeld in het tweede lid bekend zijn, een belasting geheven als genoemd in artikel 6, tweede lid, onder a.

  • 5. Ingeval de toegevoerde hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld vanwege het ontbreken van een watermeter en het perceel ook niet aangesloten is op een gemeenschappelijke watermeter, wordt de toegevoerde hoeveelheid water gesteld op de hoeveelheid als genoemd in artikel 6, tweede lid, onder a.

  • 6. Ingeval de toegeleverde hoeveelheid water niet kan worden vastgesteld doordat meerdere percelen op één gemeenschappelijke watermeter zijn aangesloten, wordt de toegevoerde hoeveelheid water als bedoeld in het tweede lid gesteld op het rekenkundig gemiddelde van die groep of complex.

  • 7. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van:

    • a.

      watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt kan worden afgelezen, of

    • b.

      bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling.

  • 8. De op de voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd op opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd.

Artikel 6 Belastingtarieven

Het eigenarendeel van de rioolheffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, bedraagt per perceel € 204.

Het gebruikersdeel van de rioolheffing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel b, bedraagt bij een afgenomen hoeveelheid water van:

a.

0

m3

tot en met

200

m3

nihil

b.

201

m3

tot en met

300

m3

€ 100

c.

301

m3

tot en met

400

m3

€ 200

d.

401

m3

tot en met

500

m3

€ 300

e.

501

m3

tot en met

600

m3

€ 400

f.

601

m3

tot en met

700

m3

€ 500

g.

701

m3

tot en met

800

m3

€ 600

h.

801

m3

tot en met

900

m3

€ 700

i.

901

m3

tot en met

1.000

m3

€ 800

j.

1.001

m3

tot en met

1.100

m3

€ 900

k.

1.101

m3

tot en met

1.200

m3

€ 1.000

l.

1.201

m3

tot en met

1.300

m3

€ 1.100

m.

1.301

m3

tot en met

1.400

m3

€ 1.200

n.

1.401

m3

tot en met

1.500

m3

€ 1.300

o.

1.501

m3

tot en met

1.600

m3

€ 1.400

p.

1.601

m3

tot en met

1.700

m3

€ 1.500

q.

1.701

m3

tot en met

1.800

m3

€ 1.600

r.

1.801

m3

tot en met

1.900

m3

€ 1.700

s.

1.901

m3

tot en met

2.000

m3

€ 1.800

t.

2.001

m3

tot en met

2.100

m3

€ 1.900

u.

2.101

m3

en meer

€ 2.000

Artikel 7 Vrijstelling

De belasting wordt niet geheven ter zake van:

  • a.

    Percelen die een WOZ-waarde hebben van minder dan € 25.000 of een (bebouwde) oppervlakte hebben van minder dan 25m2;

  • b.

    Onbebouwde percelen;

  • c.

    Percelen die voor de publieke dienst bestemd zijn en waarvan de gemeente Stein genothebbende is;

Artikel 8 Belastingjaar

Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 9 Wijze van heffing

De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.

Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld

  • 1. De belasting voor het eigenarendeel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht.

  • 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 3. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfden gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebuikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven.

  • 4. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.

  • 5. Voor de vaststelling van de gebruikssituatie is beslissend hetgeen ter zake in de basisregistratie personen is geregistreerd, tenzij blijkt dat de gebruikssituatie anders is.

Artikel 11 Termijnen van betaling

  • 1.

    In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslag worden betaald:

    • a.

      Bij niet-automatische incasso in twee gelijke termijnen waarvan de eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later;

    • b.

      Bij automatische incasso in zoveel gelijke termijnen als er na de maand van dagtekening van het aanslagbiljet nog niet geëindigde maanden in het kalenderjaar overblijven, met dien verstande dat het aantal termijnen tenminste vier en maximaal tien bedraagt;

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid, onder b, geldt dat de aanslagen moeten worden betaald in twee gelijke betaaltermijnen, ingeval het totaalbedrag van de op een aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar een aanslag bevat, het bedrag van deze aanslag hoger is dan € 20.000,00. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede termijn een maand later.

3 De Algemene Termijnenwet is niet van toepassing op de in de in het voorgaande lid gestelde termijnen.

Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders

Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.

Artikel 13 Kwijtschelding

  • 1. Bij de invordering van de rioolheffing kan gehele of gedeeltelijke kwijtschelding worden verleend, indien de belasting niet anders dan met buitengewoon bezwaar kan worden betaald.

  • 2. In afwijking van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 wordt het percentage voor de berekening van de kosten van bestaan vastgesteld op 100 percent.

Artikel 14 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De "Verordening rioolheffing Stein 2015", vastgesteld bij raadsbesluit van 6 november 2014wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing. Zij blijft van toepassing op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan.

  • 2.

    Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2016.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als "Verordening rioolheffing Stein 2016".

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 3 december 2015
De Raad voornoemd,
de Griffier, de Voorzitter,