Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Stein 2021

Geldend van 07-11-2023 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Stein 2021

gelet op:

  • -

    artikel 4:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb);

  • -

    de artikelen 54 en artikel 58 tot en met 60a van de Participatiewet (Pw);

  • -

    de artikelen 17, 17a en 25 tot en met 31 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);

  • -

    de artikelen 12, 39, 41, 42, 43 van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004).

overwegende dat het wenselijk is om beleidsregels vast te stellen over het gebruik van de aan het college toekomende bevoegdheid tot - opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, invordering, verrekening, brutering en kwijtschelding - als opgenomen in bovengenoemde bepalingen.

Besluit:

vast te stellen de ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Stein 2021’.

HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze regeling worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Pw, IOAW, IOAZ, het Bbz 2004, de Awb, of de overige in deze beleidsregels aangehaalde wetten en regelingen.

  • 2. In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      Bbz 2004: Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

    • b.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

    • c.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stein;

    • d.

      inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid, Pw, artikel 13, eerste lid, IOAW/ IOAZ, artikel 30c, tweede en derde lid, Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen of artikel 38, Bbz 2004 dat toeziet op de verplichting tot het verstrekken van bedrijfsadministratie;

    • e.

      IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • f.

      IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • g.

      Pw: Participatiewet;

    • h.

      Rv: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering;

    • i.

      uitkering: de door het college verleende bijstand op grond van de Pw, dan wel de inkomensvoorziening op grond van de IOAW, IOAZ of het Bbz 2004.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de aan het college toekomende bevoegdheden

  • 1. Onverminderd de in de wet opgenomen plicht tot terugvordering, maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot:

    • a.

      opschorting van het recht op uitkering zoals vermeld onder artikel 54, eerste lid, Pw of artikel 17, eerste lid, IOAW/ IOAZ;

    • b.

      herziening of intrekking van het recht op uitkering zoals vermeld onder artikel 54, derde lid, tweede volzin of artikel 54, vierde lid Pw en artikel 17, derde lid, tweede volzin en vierde lid, IOAW/IOAZ;

    • c.

      terugvordering van te veel verstrekte uitkering of bedrijfskapitaal zoals vermeld onder artikel 58, tweede lid en artikel 59 Pw, artikel 25, tweede en derde lid en artikel 26 IOAW/ IOAZ of artikel 12, tweede lid, sub c, artikel 39, eerste lid, sub a, onder 3, artikel 39, tweede lid, artikel 41, vierde lid en vijfde lid, en artikel 43, derde lid, Bbz 2004;

    • d.

      verrekening zoals vermeld onder artikel 48, vierde lid, artikel 52, vierde lid, artikel 58, vierde lid en artikel 60, derde lid en artikel 60a, vierde lid, Pw of artikel 25, vierde lid, artikel 28, derde lid, IOAW/ IOAZ;

    • e.

      brutering van het saldo van de netto vordering per 31 december van het lopende kalenderjaar, voor zover er over het saldo van de betreffende vordering loonbelasting en premies volksverzekeringen afgedragen moeten worden;

    • f.

      invordering bij dwangbevel zoals vermeld onder artikel 60, tweede lid, Pw of artikel 28, eerste lid, IOAW/ IOAZ;

    • g.

      het geheel of gedeeltelijk kwijtschelden van de bestuurlijke boete zoals vermeld onder artikel 18a, dertiende lid, Pw of artikel 20a, twaalfde lid, IOAW/ IOAZ;

    • h.

      het vestigen van een recht van hypotheek of pandrecht ter meerdere zekerheid tot terugbetaling van de verleende bijstand in de vorm van een geldlening zoals vermeld onder artikel 48, derde lid, Pw of artikel 39, derde lid, Bbz 2004;

    • i.

      het geheel of gedeeltelijk afzien van opschorting, herziening, intrekking, en/of terug- en invordering op grond van dringende redenen zoals vermeld onder artikel 58, achtste lid, Pw of artikel 25, zevende lid, IOAW/ IOAZ.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, sub e, ziet het college af van brutering als er sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en het niet verwijtbaar is dat de betaling van de vordering niet is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

Artikel 3 Medewerking schuldregeling

  • 1. Onverminderd artikel 60c van de Pw, artikel 29a van de IOAW/ IOAZ of artikel 42 van het Bbz 2004, verleent het college op verzoek van belanghebbende volledige medewerking aan de totstandkoming van een minnelijke schuldregeling door de aflossingsverplichting op te schorten vanaf het moment dat de belanghebbende de overeenkomst tot schuldregeling heeft ondertekend.

  • 2. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken als:

    • a.

      de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; of

    • b.

      onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK 2: TERUGVORDERING INGEVOLGE HET BBZ 2004

Artikel 4 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

  • 1. Het college stelt het bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004 opeisbaar als:

    • a.

      het bedrijfskapitaal niet overeenkomstig de bestemming is besteed;

    • b.

      er sprake is van niet verwijtbare bedrijfsbeëindiging of overdracht van het bedrijf;

    • c.

      er sprake is van faillissement of surseance.

  • 2. Het college vordert het opeisbaar gestelde bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004 of de achterstanden in betaling, aflossing en rente terug indien:

    • a.

      de termijn van uitstel van aflossing en betaling van rente als genoemd in artikel 41, tweede lid, Bbz 2004 is verlopen;

    • b.

      de financiële omstandigheden van de zelfstandige zodanig blijken te zijn dat deze geacht kan worden aan de verplichtingen te voldoen. In dat geval kunnen de vanaf de vervaldatum achterstallige rente- en aflossingsbedragen terstond worden teruggevorderd. Indien hierbij sprake is van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming, is over de achterstallige rente- en aflossingsbedragen de wettelijke rente verschuldigd;

    • c.

      belanghebbende ook na een tweede aanmaning niet aan zijn betalingsverplichting voldoet. Dit geldt ook voor bedrijfskapitaal verstrekt op grond van de artikelen 22 en 26 van het Bbz 2004 voor zover het vermogen meer bedraagt dan gesteld in artikel 3 van het Bbz 2004 en er geen bijstand “om niet” mogelijk is.

Artikel 5 Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

  • 1. Er is sprake van verwijtbare bedrijfsbeëindiging bij:

    • a.

      bestuurdersaansprakelijkheid;

    • b.

      privébestedingen die niet in lijn liggen met de inkomsten en een inkomen op bijstandsniveau; en

    • c.

      er geen bijzondere omstandigheden die dit rechtvaardigen.

  • 2. De lening wordt in de gevallen als aangegeven onder het eerste lid gecontinueerd tegen dezelfde condities als het verstrekte bedrijfskapitaal. Dit betekent met hetzelfde aflossingsbedrag en rentetarief.

HOOFDSTUK 3: GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING

Artikel 6 Geheel afzien van terugvordering Geen schending inlichtingenplicht

In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder c, ziet het college af van het nemen van een terugvorderingsbesluit:

  • a.

    als het totaal aan netto terugvorderingen op grond van de Pw, IOAW/ IOAZ over het gehele kalenderjaar niet hoger is dan € 150,00; of

  • b.

    als het totaal aan netto terugvorderingen op grond van het Bbz 2004 over het gehele kalenderjaar niet hoger is dan € 250,00;

  • c.

    als het betalingen betreft die gedaan zijn, meer dan zes maanden na de ontvangst van een signaal waaruit het college had moeten afleiden dat ten onrechte of te veel uitkering werd betaald;

  • d.

    als de uitkering wordt beëindigd vanwege werkaanvaarding en als gevolg hiervan voor belanghebbende aanspraak bestaat op de inkomensafhankelijke combinatiekorting of de heffingskorting minstverdienende partner van de belastingdienst;

  • e.

    als bij beëindiging van de uitkering blijkt dat voor belanghebbende aanspraak bestaat op de (alleenstaande) ouderenkorting;

  • f.

    als te veel verstrekte uitkering ten gevolge van overlijden niet meer verrekend kan worden met een resterend recht op uitkering.

Artikel 7 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering Geen schending inlichtingenplicht

  • 1. In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder c, ziet het college geheel of gedeeltelijk af van verdere terugvordering als:

    • a.

      belanghebbende gedurende vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of

    • b.

      belanghebbende gedurende vijf jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over díe periode alsnog heeft betaald;”

    • c.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost en het niet aannemelijk is dat reguliere incasso een hoger bedrag oplevert dan de afkoopsom;”

    • d.

      belanghebbende gedurende vijf jaar geen betalingen heeft verricht en het naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • e.

      na overlijden van belanghebbende, tenzij belanghebbende bij leven over voldoende middelen beschikte om de vordering te voldoen;

    • f.

      gedurende een periode van twee jaar niet of zeer onregelmatig is afgelost aan de vordering en:

      • 1⁰

        de restantvordering maximaal € 150,00 (in relatie tot de Pw of IOAW/ IOAZ) of € 250,00 (in relatie tot de Bbz 2004) bedraagt;

      • er - na het uitblijven van een betaling binnen de geboden aanmaningstermijn- op basis van de beschikbare gegevens geen verrekening ex art. 6:127 Burgerlijk Wetboek of vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering mogelijk is.

  • 2. Tot een besluit als bedoeld in het eerste lid onder a t/m c kan zowel op schriftelijk verzoek als ambtshalve worden overgegaan. Tot toepassing van het eerste lid, onder d t/m f wordt uitsluitend ambtshalve besloten.

  • 3. Er wordt geen terugbetaling aan belanghebbende gedaan van aflossingen die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het besluit als vermeld onder het eerste lid.

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering Schending van de inlichtingenplicht

  • 1. In afwijking van artikel 2, eerste lid, onder c, ziet het college geheel of gedeeltelijk af van verdere terugvordering als:

    • a.

      belanghebbende gedurende tien jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan; of

    • b.

      belanghebbende gedurende tien jaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan maar het achterstallige bedrag over díe periode alsnog heeft betaald;

    • c.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom, in één keer aflost en het niet aannemelijk is dat reguliere incasso een hoger bedrag oplevert dan de afkoopsom;

    • d.

      belanghebbende gedurende tien jaar geen betalingen heeft verricht en het naar het oordeel van het college niet aannemelijk is dat hij deze op enig moment zal gaan verrichten;

    • e.

      de restantvordering minder dan 50% van de hoofdsom bedraagt, deze niet hoger is dan €150,00 en er geen betaling is verricht binnen de aanmaningstermijn en er op basis van de beschikbare gegevens geen verrekening ex art. 6:127 Burgerlijk Wetboek of vereenvoudigd derdenbeslag op loon of uitkering mogelijk is;

    • f.

      na overlijden van belanghebbende, tenzij belanghebbende bij leven over voldoende middelen beschikte om de vordering te voldoen.

  • 2. Tot een besluit als bedoeld in het eerste lid onder a t/m c kan zowel op schriftelijk verzoek als ambtshalve worden overgegaan. Tot toepassing van het eerste lid, onder d t/m f wordtuitsluitend ambtshalve besloten.

  • 3. Er wordt geen terugbetaling aan belanghebbende gedaan van aflossingen die hebben plaatsgevonden voorafgaand aan het besluit als vermeld onder het eerste lid.

Artikel 9 Uitzonderingen geheel of gedeeltelijke afzien van verdere terugvordering

Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering is niet van toepassing:

  • a.

    op vorderingen die voortvloeien uit verstrekt bedrijfskapitaal dat is toegekend op grond van artikel 20, 22, 24 en 26 van het Bbz 2004;

  • b.

    op vorderingen die door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover deze niet op die goederen verhaald kunnen worden.

HOOFDSTUK 4: WIJZE VAN INVORDERING

Artikel 10 Algemene voorwaarden van invordering bij terugvordering

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvorderingsbesluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

    • a.

      de hoogte van (het saldo van) de vordering;

    • b.

      de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

    • c.

      de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

    • d.

      de mogelijkheid voor belanghebbende om een betalingsregeling te treffen;

    • e.

      de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en wettelijke rente en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

    • f.

      de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

Artikel 11 Invordering geldlening voor duurzame gebruiksgoederen

  • 1. Het aflossingsbedrag en de termijn van een geldlening voor duurzame gebruiksgoederen worden afgestemd op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. Het maandelijkse aflossingsbedrag is maximaal het gestelde in artikel 475d van het Rv, hierbij wordt in principe een maximale aflossingstermijn van 36 maanden gehanteerd.

  • 2. Als voldaan is aan de voorwaarden onder het eerste lid dan wordt een eventueel restant van een geldlening na 36 maanden kwijtgescholden. Hiertoe wordt ambtshalve besloten.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan het college de maximale aflossingstermijn van 36 maanden verlengen als niet is voldaan aan de voorwaarden voor aflossing.

Artikel 12 Invordering door verrekening

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid, Pw en artikel 28, tweede lid, IOAW/ IOAZ gaat het college meteen na afgifte van het invorderingsbesluit over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering.

  • 2. De maandelijkse verrekening is maximaal het gestelde in artikel 475d van het Rv.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan op verzoek van belanghebbende een betalingsregeling worden getroffen overeenkomstig artikel 13, eerste lid van deze beleidsregels.

  • 4. Indien een derde (anders dan het college) beslag wil leggen, wordt de verrekening gelijk gesteld aan het voor beslag vatbare bedrag als aangegeven in artikel 457d van het Rv.

Artikel 13 Betalingsregeling

  • 1. Is aflossing in één keer (als aangegeven onder artikel 11, eerste lid van deze beleidsregels) niet mogelijk en wenst belanghebbende een betalingsregeling te treffen dan vindt de aflossing van de vordering in maandelijkse termijnen plaats. De hoogte van de maandelijkse aflossing wordt in principe inkomensonafhankelijk berekend op basis van: de hoogte van het terugvorderingsbedrag, een maximale aflossingsperiode en een minimaal aflossingsbedrag.

    • a.

      bedrag ≤ € 2500,00, maximaal 36 maanden, minimaal € 25,00 per maand;

    • b.

      bedrag > € 2500,00 en ≤ € 5000,00, maximaal 60 maanden, minimaal € 60,00 per maand;

    • c.

      bedrag > € 5000,00, maximaal 120 maanden, minimaal € 100,00 per maand.

  • 2. De betalingsregeling geldt als opgelegde betalingsverplichting. Deze gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de beschikking is verstuurd.

Artikel 14 Tussentijdse wijziging betalingsverplichting

  • 1. Als de overeengekomen betalingsverplichting correct wordt nagekomen, wordt het aflossingsbedrag in principe niet meer gewijzigd.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de hoogte van een eerder vastgestelde betalingsverplichting verhogen dan wel wijzigen in een betalingsverplichting ineens als:

    • a.

      dit in het terugvorderingsbesluit bij de oplegging van de betalingsverplichting is bepaald; of

    • b.

      als de gewijzigde omstandigheden van belanghebbende daartoe aanleiding geven;

    • c.

      als belanghebbende desgevraagd geen informatie geeft over zijn omstandigheden.

  • 3. Een gewijzigde betalingsverplichting gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de beschikking is verstuurd.

Artikel 15 Verzoek tot wijziging of uitstel van een betalingsverplichting

  • 1. Belanghebbende kan een schriftelijk verzoek indienen, onder bijvoeging van relevante financiële gegevens tot:

    • a.

      wijziging van de eerder vastgestelde betalingsverplichting; of

    • b.

      uitstel van de opgelegde betalingsverplichting voor de duur van maximaal 12 maanden, of voor de duur van de schuldregeling bij toepassing van artikel 3 van deze beleidsregels.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt ingewilligd indien de individuele omstandigheden van belanghebbende daarom vragen.

  • 3. Voor de periode dat uitstel is verleend wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

Artikel 16 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. Als belanghebbende niet bereid is tot het treffen van een betalingsregeling en betaling ineens niet mogelijk is of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, wordt het terugvorderingsbesluit ten uitvoer gelegd door middel van:

    • a.

      een executoriaal beslag overeenkomstig de artikelen 479b tot en met 479g van het Rv, met uitzondering van artikel 479e, tweede lid van het Rv, of

    • b.

      beslag in de zin van het Tweede Boek van het Rv, op basis van de executoriale titel die is verbonden aan een dwangbevel, als bedoeld in artikel 4:114 Awb, nadat de gestarte betalings- en aanmaningsprocedure als bedoeld in artikel 4:117 Awb is doorlopen.

  • 2. Als wordt overgegaan tot beslaglegging als bedoeld in het eerste lid wordt de vordering slechts verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten als de invordering is overgedragen aan een gerechtsdeurwaarder.

HOOFDSTUK 5: SLOTBEPALINGEN

Artikel 17 Intrekking

De Beleidsregels Terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004 gemeente Stein, zoals vastgesteld in de collegevergadering van 14 april 2020, evenals alle voorgaande beleidsregels op het gebied van terugvordering en verhaal Participatiewet, IOAW, IOAZ en Bbz 2004, worden met ingang van 1 januari 2021 ingetrokken.

Artikel 18 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. De ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW,IOAZ en Bbz gemeente Stein 2021’ treden in werking met ingang van 1 januari 2021.

  • 2. Deze beleidsregels worden aangehaald als ‘Beleidsregels terug- en invordering Participatiewet, IOAW,IOAZ en Bbz gemeente Stein 2021’.

Ondertekening

Aldus besloten door het college van de gemeente Stein in zijn vergadering van 15 december 2021.

Het college van burgemeester en wethouders van Stein,

De Secretaris, De Burgemeester,

Algemene toelichting

1. Reikwijdte en doel van deze beleidsregels

Met deze beleidsregels geeft het college van de gemeente Stein invulling aan de bevoegdheid tot terugvordering en invordering ingevolge de Pw, IOAW, IOAZ en Bbz 2004.

2. Terugvordering

De bevoegdheid tot terugvordering blijkt uit paragraaf 6.4 van de Pw dan wel paragraaf 5 van de IOAW/ IOAZ. Terugvordering van ten onrechte of te veel verstrekte bijstand ingevolge het Bbz 2004 is gebaseerd op de Pw.

Verplichting

Bovengenoemde wetten maken onderscheid tussen de verplichting en de bevoegdheid tot terugvordering. De verplichting tot terugvordering is van toepassing als er sprake is van schending van de inlichtingenplicht en is geregeld in artikel 58,eerste lid, Pw en artikel 25, eerste lid, IOAW/ IOAZ.

Enkele bepalingen in deze beleidsregels hebben betrekking op vorderingen die voortkomen uit de verplichting tot terugvordering. Terugvordering wegens schending van de inlichtingenplicht brengt in ieder geval met zich mee: een verplichting tot verrekening van de vordering (en de boete) met een eventueel recht op uitkering

Bevoegdheid

In situaties waarin geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht heeft het college de wettelijk bevoegdheid om over te gaan tot terugvordering van te veel of ten onrechte ontvangen uitkering. Deze bevoegdheid en de bevoegdheden tot opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, invordering, verrekening, brutering en kwijtschelding van te veel of ten onrechte ontvangen uitkering zijn verder uitgewerkt in deze beleidsregels.

Dringende redenen

In een terugvorderingsbesluit wordt altijd beoordeeld of er sprake is van dringende redenen (artikel 58 lid 8 Pw of artikel 25 lid 7 IOAW/ IOAZ). Dit speelt slechts bij hoge uitzondering. Worden dringende redenen vastgesteld dan is het college verplicht om van terugvordering af te zien.

Inherente afwijkingsbevoegdheid conform artikel 4:84 Awb.

Het college handelt overeenkomstig deze beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden wegens bijzondere omstandigheden onevenredige gevolgen zou hebben in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen. De grondslag hiervoor is artikel 4:84 Awb. Toepassing van dit artikel zal zeer sporadisch voorkomen.

3. Invordering

Bij de invordering volgt het college de procedure zoals die is beschreven in titel 4.4 van de Awb. In hoofdstuk 4 worden nadere regels gesteld voor invordering.

Artikelsgewijze toelichting

In onderstaande tekst zijn slechts de artikelen of delen hiervan opgenomen die een toelichting behoeven.

Artikel 2 Algemene bepaling met betrekking tot de aan het college toekomende bevoegdheden

In dit artikel is geregeld dat het college gebruik maakt van de diverse bevoegdheden (opschorting, herziening, intrekking, terugvordering, verrekening, invordering bij dwangbevel, brutering en in sommige gevallen kwijtschelding van een bestuurlijk boete) die haar op grond van de Pw, IOAW/ IOAZ en het Bbz 2004 toekomen.

Eerste lid, sub g

De bevoegdheid van het college om een bestuurlijke boete geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden nadat gedurende minimaal één jaar medewerking is verleend aan een schuldregeling is geregeld in artikel 18a, dertiende lid, Pw en artikel 20a, twaalfde lid, IOAW/ IOAZ. In deze artikelleden is geregeld dat kwijtschelding van een bestuurlijke boete mogelijk is wanneer:

  • belanghebbende een verzoek tot kwijtschelding van de boete heeft ingediend;

  • er geen sprake is van opzet of grove schuld bij de opgelegde boete;

  • belanghebbende binnen 1 jaar na het opleggen van de boete niet opnieuw de inlichtingenplicht heeft geschonden; en

  • er sprake is van medewerking aan een schuldregeling.

Voordat kwijtschelding wordt verleend, moet vaststaan dat belanghebbende voldoet aan de genoemde voorwaarden. In artikel 18a, veertiende lid, Pw en artikel 20a, dertiende lid, IOAW/ IOAZ is geregeld dat het besluit tot kwijtschelding wordt ingetrokken of herzien wanneer de belanghebbende binnen vijf jaar na het besluit tot kwijtschelding wederom een overtreding wegens eenzelfde gedraging heeft begaan. Het is daarom van belang om bij kwijtschelding van een bestuurlijke boete de situatie te bewaken.

Artikel 3 Medewerking schuldregeling

Het college kan belang hebben bij het meewerken aan een schuldregeling. Bijvoorbeeld om te voorkomen dat een belanghebbende lange tijd met schulden wordt geconfronteerd of dat de schuldpositie van belanghebbende zijn re-integratie belemmert.

Eerste lid

Stelt de voorwaarde waaronder het college meewerkt aan een schuldregeling. Hiervoor is in principe de ‘Gedragscode Schuldregeling Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet’ leidend. Schuldhulpverlenende instellingen werken mee aan een schuldregeling indien de gehele schuldenlast kan worden gesaneerd. Het college stemt onder deze voorwaarde en als alle overige schuldeisers meewerken in met een sanering. De gemeente die bijstand terugvordert wordt als preferente schuldeiser aangemerkt. Om akkoord te kunnen gaan met een voorstel, dient de schuldhulpverlenende instantie met deze preferentie rekening te houden.

Tweede lid

Om te voorkomen dat de belanghebbende voordeel haalt uit het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens is in het tweede lid onder andere opgenomen dat in voorkomende gevallen het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling kan worden ingetrokken.

HOOFDSTUK 2: TERUGVORDERING INGEVOLGE HET BBZ 2004

Artikel 4 Terugvordering van verstrekt bedrijfskapitaal

Dit artikel stelt het verstrekte bedrijfskapitaal opeisbaar indien de bijstand niet overeenkomstig bestemming is besteed, bij faillissement en bij bedrijfsbeëindiging. Dit is geregeld in artikel 39 van het Bbz 2004.

Indien bijstand “om niet” niet mogelijk is vanwege het vermogen moet direct na beëindiging van de periodieke bijstandsverlening een betalingsregeling getroffen worden voor terugbetaling bedrijfskapitaal. Wordt niet aan deze betalingsregeling voldaan, dan kan worden overgegaan tot terugvordering. Tevens regelt dit artikel dat het college het bedrijfskapitaal terugvordert als ook na een tweede aanmaning niet aan de rente- en aflossingsverplichting wordt voldaan.

Artikel 5 Verwijtbare bedrijfsbeëindiging

In dit artikel is vastgelegd wanneer sprake is van een verwijtbare bedrijfsbeëindiging en wat de gevolgen zijn.

HOOFDSTUK 3: GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN (VERDERE) TERUGVORDERING

Artikel 6 Geheel afzien van terugvordering

Geen schending inlichtingenplicht

Dit artikel bevat de uitwerking van de bevoegdheid om af te zien van het nemen van een terugvorderingsbesluit indien er geen sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

Aanhef, sub a en b

Er wordt afgezien van terugvordering bij een gering bedrag aan te veel of ten onrechte ontvangen uitkering. Bij geringe vorderingen staan de uitvoeringskosten niet in redelijke verhouding tot de vordering zelf. We maken onderscheid tussen te veel of ten onrechte ontvangen uitkering ingevolge de Pw of IOAW/ IOAZ en het Bbz 2004. Voor de Pw of IOAW/ IOAZ is de drempel om af te kunnen zien van terugvordering gesteld op €150,00.

Voor vorderingen op grond van het Bbz 2004 is het drempelbedrag gesteld op € 250,00. Een onderzoek naar vorderingen op grond van het Bbz 2004 kost vaak meer inspanning en tijd dan andere onderzoeken. Daarom is het drempelbedrag hoger dan bij de Pw of IOAW/ IOAZ.

Aanhef, sub c

Hier wordt ingegaan op wat men noemt de ‘zesmaanden jurisprudentie’. Deze is niet van toepassing als sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

De zesmaanden jurisprudentie bepaalt dat het college binnen zes maanden nadat zij een signaal ofwel relevante informatie heeft ontvangen een besluit neemt waaruit blijkt dat een aanpassing van het recht op bijstand van toepassing is. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zes maanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden-jurisprudentie is ook van toepassing op terugvordering op grond van de IOAW/ IOAZ of het Bbz 2004.

Voorbeeld:

De belanghebbende die op 1 januari doorgeeft dat er een kostendeler bij hem is komen inwonen. Dan moet de norm gewijzigd worden. Indien per 1 september de normwijziging wordt doorgevoerd, kan alleen de ten onrechte verstrekte uitkering over de periode 1 januari tot 1 juli worden teruggevorderd. Voor het deel dat na 1 juli teveel aan uitkering is verstrekt, moet volgens de jurisprudentie van terugvordering worden afgezien.

Artikel 7 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Geen schending inlichtingenplicht

In dit artikel staan de voorwaarden waaronder het college afziet van verdere terugvordering als er geen sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht.

Door onder bepaalde voorwaarden toepassing te geven aan de bevoegdheid om geheel of gedeeltelijk af te zien van de verdere terugvordering komt het college tegemoet aan de opvatting dat een debiteur niet gedurende een (zeer) lange periode in een schuldensituatie moet blijven.

De beoordeling of wordt voldaan aan de voorwaarden zoals genoemd in lid 1, onder a t/m c kan op verzoek worden gedaan, maar dient anders ook zonder verzoek ambtshalve te geschieden.

Daarvoor dient tijdig ambtshalve onderzoek door het college te worden gedaan waardoor niet langer dan zoals bepaald in deze beleidsregels met de aflossing van een schuldenlast moet worden doorgegaan. In overeenstemming met de uitvoerders van de debiteurenadministratie is afgesproken dat t.b.v. deze beoordeling tijdig heronderzoeken in onze administratie worden ingepland, zodat verdere invordering tijdig kan worden stopgezet.

Eerste lid, sub d

Als gedurende vijf jaar inspanningen zijn verricht om in te vorderen en belanghebbende gedurende deze periode geen enkele aflossing heeft verricht, en ook niet te verwachten valt dat in de toekomst nog aflossing gaat plaatsvinden, dan kan van (verdere) invordering worden afgezien. Hierbij valt te denken aan de situatie dat de verblijfplaats van een persoon onbekend is of dat een persoon zich definitief heeft gevestigd in een ander land waardoor inning onevenredig hoge kosten met zich mee zal brengen.

Voordat van verdere invordering wordt afgezien wordt overwogen of belanghebbende zijn schuld op enig moment zal kunnen afbetalen. Hiervan kan sprake zijn als op andere schulden wordt afgelost of in de toekomst aanspraken ontstaan op inkomen of uitkering, waarmee het vooruitzicht bestaat dat alsnog aan de betalingsverplichting kan worden voldaan. Dit geldt ook voor situaties waarin verwacht wordt dat in de toekomst vermogen te gelde kan worden gemaakt.

Artikel 8 Geheel of gedeeltelijk afzien van verdere terugvordering

Schending van de inlichtingenplicht

In dit artikel staan de voorwaarden waaronder het college afziet van verdere terugvordering als sprake is geweest van schending van de inlichtingenplicht. De toelichting op dit artikel is gelijk aan die van artikel 7, met die aanpassing dat de termijn onder het eerste lid, sub d, tien jaar is.

HOOFDSTUK 4: WIJZE VAN INVORDERING

Artikel 12 Invordering door verrekening

Indien een vordering verrekend wordt met de uitkering dan wordt een eventueel eerder op de uitkering gelegd beslag opgeschort voor de duur van de verrekening. De beslaglegger wordt hierover geïnformeerd.

Voor een terugvordering vanwege schending van de inlichtingenplicht en de daarmee samenhangende boete geldt een verrekeningsplicht.

Artikel 13 Betalingsregeling

Eerste lid

De hoofdregel is dat een vordering ineens binnen zes weken na verzenddatum van het terugvorderingsbesluit wordt terugbetaald. Is dit niet mogelijk dan kan een betalingsregeling worden getroffen.

Tweede lid

Houdt belanghebbende zich niet aan de onder het eerste lid overeengekomen betalingsregeling dan wordt deze ingetrokken en wordt betaling ineens binnen zes weken na verzending beschikking verlangd.

Artikel 14 Tussentijdse wijziging betalingsverplichting

Uitgangspunt is dat er in principe geen periodiek onderzoek wordt ingesteld naar het inkomen en vermogen van de belanghebbende. Dit is vooral een pragmatische keuze, omdat de uitvoeringspraktijk laat zien dat het aantal wijzigingen in inkomen en vermogen gering is.

Artikel 15 Verzoek tot wijziging of uitstel van een betalingsverplichting

Dit artikel biedt belanghebbende de mogelijkheid een schriftelijk verzoek bij het college in te dienen tot wijziging of uitstel van zijn betalingsverplichting.

Eerste lid sub a en b

Als uit onderzoek blijkt dat de belanghebbende over onvoldoende financiële middelen beschikt, of voor zover met het treffen van een betalingsregeling wordt bewerkstelligd dat belanghebbende de vordering via minnelijke weg zal blijven betalen, wordt toepassing gegeven aan het verzoek tot wijziging of het uitstel van de betalingsverplichting. Zowel financiële als niet-financiële (immateriële) omstandigheden kunnen een rol spelen.

Het aangaan van nieuwe schulden is over het algemeen geen reden om de aflossingsverplichting te herzien. In dergelijke situaties dient belanghebbende aan te tonen dat het aangaan van een nieuwe schuld absoluut noodzakelijk was.

Artikel 16 Niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Wanneer een dwangbevel is afgegeven heeft belanghebbende nog steeds de gelegenheid om binnen de hiervoor gestelde wettelijke termijn zelf de vordering te voldoen. Indien belanghebbende in gebreke blijft zal nadere invordering zoveel mogelijk middels vereenvoudigd derdenbeslag plaatsvinden.

Wanneer invordering via een vereenvoudigd derdenbeslag niet mogelijk is, is overdracht aan een deurwaarder aan de orde, als er een kans van slagen voor de invordering aanwezig is. Wanneer belanghebbende niet traceerbaar is, dan rest alleen de mogelijkheid tot periodieke controle tot invordering.