Regeling vervallen per 01-01-2011

Besluit Nadere Regelen Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Stein 2010

Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2010

Intitulé

Besluit Nadere Regelen Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Stein 2010

Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Stein;

gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in haar vergadering van 3 november 2009;

gelet op het bepaalde in de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Stein;

besluit:

vast te stellen: “het Besluit Nadere Regelen Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning, gemeente Stein 2010”.

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in dit Besluit Nadere Regelen worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Stein.

In dit Besluit Nadere Regelen wordt verstaan onder: Verordening: de Verordening voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Stein.

Hulp bij het huishouden basis: alleen schoonmaakwerkzaamheden

Hulp bij het huishouden plus: schoonmaakwerkzaamheden en ondersteuning in de huishouding.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het verstrekken in natura en als persoonsgebonden budget

Artikel 2 Regels rond verstrekkingen

  • 1. Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.

  • 2. Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:

    a.op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget;

    b.betrokkene in een schuldhulpverleningstraject zit, waaronder tevens begrepen een schuldsanering op grond van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;

    c.Indien de verwachting is dat een voorziening noodzakelijk is voor een periode die korter is dan de economische levensduur dan wel de verwachte noodzakelijke duur van de voorziening kan het college besluiten deze voorziening enkel in natura te verstrekken.

    d.Indien de verwachting is dat een voorziening in de vorm van hulp bij het huishouden noodzakelijk is voor een periode korter dan 3 maanden.

  • 3. Verstrekking van een voorziening, zowel als voorziening in natura dan wel als persoonsgebonden budget, is niet mogelijk indien een voorziening als algemeen gebruikelijk is aan te merken. De onderstaande voorzieningen worden in ieder geval door het college vastgesteld als algemeen gebruikelijke voorzieningen:

    · Vervoer:

    a. Fiets [standaardfiets, fiets met verlaagde instap, fiets met trapondersteuning/hulpmotor]

    b. Tandem [standaardtandem, tandem met trapondersteuning/hulpmotor, tandem met verlaagde instap].

    c. Bromfiets [ook bromfiets in speciale uitvoering].

    d. Auto-aanpassingen [automatische transmissie; stuurbekrachtiging; elektrisch bedienbare ramen; warmtewerend glas; airco]

    e. Een standaard buggy voor kinderen tot de leeftijd van 4 jaar. Bij een aangepaste buggy zijn de meerkosten van de aanpassingen t.o.v. de standaardbuggy niet algemeen gebruikelijk.

    · Woonvoorzieningen:

    a. Centrale verwarming.

    b. Douche [waaronder ook vervanging van een lavet door een douche; eerste aanleg van een douche].

    c. Standaard beugels [30 en 60 cm] bij toilet en douche.

    d. Kranen [eenhendelkranen, thermostatische kranen en kranen met temperatuurbegrenzer].

    e. Kookplaat [Keramische en inductiekookplaat]

    f. Douchekop op glijstang

    g. Toilet [hangend toilet en vast verhoogd toilet]

    h. Condensdroger

    · Rolstoelen/scootmobielen:

    Accesoires die niet noodzakelijk zijn ter compensatie van de beperkingen van de ondersteunings-behoevende, maar wel als nuttige accessoires aangeboden worden:

    · Regenpakken, winterbekleding, been/voetenzak.

    · Rolstoelhandschoenen.

    · Accessoires als asbak, bandenpomp, bagagetas, rolstoelovertrek en spaakbeschermers.

  • 4. Een voorziening die uitsluitend in natura kan worden verstrekt is het collectief vraagafhankelijk vervoer.

Artikel 3 Verantwoording PGB’s

  • 1. De verantwoording van het PGB door de budgethouder aan het college vindt plaats via een door het college vastgesteld verantwoordingsformulier en het bijvoegen van de hierop genoemde bewijsstukken.

  • 2. De verantwoording van het PGB voor hulp bij het huishouden vindt steekproefsgewijs plaats.

  • 3. Bij het verstrekken van een individueel hulpmiddel dient de besteding van het PGB binnen 3 maanden na aanschafdatum verantwoord te worden middels het overleggen van de factuur en het bijbehorende verantwoordingsformulier.

  • 4. De budgethouder dient gedurende een periode van 3 jaar bewijsstukken te bewaren van de besteding van het persoonsgebonden budget.

Artikel 4 Wisselen van verstrekkingsvorm

  • 1. Bij hulp bij het huishouden kan op verzoek van de ondersteuningsbehoevende maximaal één keer per jaar de verstrekkingsvorm worden gewijzigd, met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 8 weken. De herziene verstrekkingsvorm gaat in op de eerste dag van de maand, volgend op de toekenning van de gewijzigde verstrekkingsvorm.

  • 2. Bij de overige voorzieningen is het op verzoek wijzigen van de verstrekkingsvorm alleen na de afschrijving van de toegekende voorziening mogelijk.

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 5 Vaststelling PGB hulp bij het huishouden

  • 1. Als persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt een bedrag beschikbaar gesteld dat afhankelijk is van het aantal uren, afgerond naar decimalen, per week waarvoor de aanvrager is geïndiceerd.

  • 2. Indien voor de ondersteuningsbehoevende een combinatie van hulp bij het huishouden basis en hulp bij het huishouden plus is geïndiceerd wordt bij de berekening uitgegaan van het totaal aantal uren basis en plus, vermenigvuldigd met het uurtarief voor hulp bij het huishouden plus.

  • 3. De bedragen die [bruto] per uur betaald worden zijn:

    Hulp bij het huishouden basis: € 15,20 per uur

    Hulp bij het huishouden plus: € 19,50 per uur

Artikel 6 Uitbetaling PGB hulp bij het huishouden

Het PGB voor de hulp bij het huishouden wordt na toekenning op basis van 4-wekelijkse bevoorschotting uitgekeerd.

Artikel 7 Vrij besteedbaar bedrag

Het PGB bij hulp bij het huishouden ken teen vrij besteedbaar bedrag van € 750,- per kalenderjaar, waarover geen verantwoording verschuldigd is.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 8 Kostensoorten woningaanpassingen

Bij het vaststellen van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woningaanpassing wordt rekening gehouden met de volgende kostensoorten:

1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

2. De risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991. Indien de voorziening in zelfwerkzaamheid wordt getroffen dan vervalt de post loonkosten en komen alleen de materiaalkosten voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking.

3. Het architectenhonorarium tot ten hoogste 10 procent van de aanneemsom. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen.

4. De kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom.

5. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening.

6. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting.

7. Renteverlies en/of rentekosten, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen.

8. De prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden, gemaximeerd op hetgeen gesteld is in artikel 23 van de verordening.

9. De door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn.

10. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing.

11. De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening.

12. De aantoonbare administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de aanvrager tot 10 procent van de aanneemsom met een maximum van € 340,34.

Artikel 9 Hoogte van de financiële tegemoetkoming

  • 1. De financiële tegemoetkoming van een woningaanpassing of een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag van de aanvaarde aanpassingskosten eventueel verhoogd met een bedrag voor de kosten van onderhoud, keuring en reparatie.

  • 2. De financiële tegemoetkoming van een woningaanpassing of een roerende woonvoorziening wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner van een woning in eigendom of eigenaar van de woning waaraan de voorzieningen zijn getroffen.

  • 3. De financiële tegemoetkoming voor de kosten van keuring, onderhoud en reparatie wordt vastgesteld op basis van een door het college goedgekeurde offerte.

  • 4. De financiële tegemoetkoming voor de verhuiskostenvergoeding bedraagt

    a bij een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen: € 2.270,00;

    b bij een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen+ € 200,00: € 2.170,00;

    c bij een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen+ € 400,00: € 2.070,00;

    d bij een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen+ € 600,00: € 1.970,00;

    e bij een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen+ € 800,00: € 1.870,00;

    f bij een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen+ € 1.000,00: € 1.770,00;

    g bij een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen+ € 1.200,00: € 1.670,00;

    h bij een inkomen tot en met 1,5 maal het norminkomen+ € 1.400,00: € 1.570,00;

    i bij een inkomen boven 1,5 maal het norminkomen + € 1.400,00: € 1.500,00.

Artikel 10 Kosten van tijdelijke huisvesting

  • 1. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet huurtoeslag.

  • 2. De maximale duur gedurende welke de financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, bedraagt zes maanden.

Artikel 11 Kosten van huurderving

  • 1. Een financiële tegemoetkoming in verband met de derving van huurinkomsten wordt slechts verstrekt indien de betreffende woonruimte is aangepast voor meer dan € 7.000,00 dan wel indien er in de betreffende woonruimte een traplift is geplaatst.

  • 2. De hoogte van een door het college te verlenen financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving is gelijk afhankelijk van de kale huur van de woonruimte, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 eerste lid onder a van de Wet huurtoeslag.

  • 3. De maximale duur gedurende welke de financiële tegemoetkoming kan worden verstrekt, bedraagt zes maanden.

Artikel 12 Niet toepassen primaat verhuizing

Het primaat van de verhuizing zoals dat is neergelegd in artikel 16 van de verordening blijft in ieder geval buiten toepassing indien:

a. er in beginsel niet binnen een tijdsbestek van zes maanden een woning beschikbaar komt waar naartoe kan worden verhuisd;

b. de huur van de woning waar naartoe kan worden verhuisd niet valt binnen de grenzen van de Wet huurtoeslag;

c. de kosten van woningaanpassing van de door de aanvrager bewoonde woning minder bedragen dan 125% van de kosten van verhuizing, noodzakelijke herinrichting en eventuele aanvullende woningaanpassingen;

d. er een contra-indicatie tot verhuizen aanwezig is op grond van objectieve psychische en/of sociale redenen;

e. er sprake is van het plaatsen van één traplift.

Artikel 13 Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning als bedoeld in artikel 19 lid 3 van de verordening bedraagt maximaal € 4.538,--.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 14 Vaststelling en betaling persoonsgebonden budget

Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de nieuwprijs van de goedkoopst-adequate voorziening, verhoogd met een bedrag voor onderhoud/reparatie en verzekering dat is gebaseerd op het gemiddelde bedrag voor onderhoud/reparatie en verzekering over 5 jaar. Na de economische levensduur kan de ondersteuningsbehoevende een nieuwe aanvraag voor een persoonsgebonden budget indienen. Indien binnen de economische levensduur de voorziening niet langer adequaat is worden alleen de extra kosten voor een aanpassing vergoed. Als dit niet mogelijk is wordt een PGB verstrekt voor het aanschaffen van een nieuwe voorziening. Indien de voorziening vroegtijdig vervangen moet worden worden de extra kosten berekend, onder aftrek van de restwaarde cf de gemeentelijke restwaardeberekening. Indien de voorziening binnen de economische levensduur niet langer meer noodzakelijk is, is de ondersteuningsbehoevende verplicht om de voorziening terug te geven aan de gemeente danwel de restwaarde terug te betalen aan de gemeente De ondersteuningsbehoevende kan met het PGB de voorziening kopen of huren maar wordt daarmee geen eigenaar van de voorziening en mag dit dan ook niet vervreemden. Voor de verantwoording van het persoonsgebonden budget is artikel 3 lid 3 van dit besluit van overeenkomstige toepassing. De verstrekking van een PGB wordt na toekenning op basis van bevoorschotting in één keer overgemaakt naar de bankrekening van de ondersteuningsbehoevende.  

Artikel 15 Hoogte van de financiële tegemoetkoming

  • 1. Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor:

    a. het gebruik van een [eigen] auto/taxi bedraagt € 675,00;

    b. het gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.012,50.

  • 2. Op de bedragen genoemd in lid 1 wordt een korting van 25% toegepast indien aan de ondersteuningsbehoevende eveneens een voorziening bedoeld in artikel 23 onder b, van de verordening, is toegekend.

  • 3. Op de bedragen genoemd in lid 1 wordt een korting van 25% toegepast indien aan de partner van de ondersteuningsbehoevende eveneens een vergoeding als bedoeld in lid 1 is toegekend.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in lid 1 onder a geldt dat de hoogte van de vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een bruikleenauto, die is verstrekt op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet [AAW], gelijk is aan de bedragen die hiervoor jaarlijks door het UWV worden vastgesteld.

  • 5. De financiële tegemoetkoming in de kosten van training zoals bedoeld in artikel 33 en 37 van de verordening wordt bepaald op de werkelijke kosten.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning per vervoermiddel

Artikel 16 Persoonsgebonden budget rolstoel

Voor de vaststelling en betaling van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel zijn de bepalingen uit artikel 14 van dit besluit van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17 Sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt als financiële tegemoetkoming. De hoogte van deze tegemoetkoming bedraagt € 3.500,--, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar, en wordt uitbetaald op het bankrekeningnummer van de ondersteuningsbehoevende.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 18 Samenhangende afstemming

Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek inzake het advies ex artikel 40 van de Verordening indien van toepassing aandacht besteed aan:

a. de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager;

b. de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek;

c. de woning en de woonomgeving van de aanvrager;

d. de psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager;

e. de sociale omstandigheden van de aanvrager.

Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten.

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 19 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop de verordening voorzieningen Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Stein 2010 van kracht wordt, zijnde 1 januari 2010, onder gelijktijdige intrekking van het Besluit Nadere Regelen Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Stein 2009.

Artikel 20 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit Nadere Regelen Voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Stein 2010.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 3 november 2009.
 
 
 

1 Besluit Nadere Regelen Voorzieningen

Inhoudsopgave:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het verstrekken in natura en als PGB

Artikel 2 Regels rond verstrekking

Artikel 3 Verantwoording PGB’s

Artikel 4 Wisselen van verstrekkingsvorm

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden

Artikel 5 Vaststelling PGB hulp bij het huishouden

Artikel 6 Uitbetaling PGB hulp bij het huishouden

Artikel 7 Vrij besteedbaar bedrag

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artikel 8 Kostensoorten woningaanpassingen

Artikel 9 Hoogte van de financiële tegemoetkoming

Artikel 10 Kosten van tijdelijke huisvesting

Artikel 11 Kosten van huurderving

Artikel 12 Niet toepassen van primaat verhuizing

Artikel 13 Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woning

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

Artikel 14 Vaststelling en betaling perrsoonsgebonden Budget

Artikel 15 Hoogte van de financiële tegemoetkoming

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning per vervoermiddel

Artikel 16 Persoonsgebonden budget rolstoel

Artikel 17 Sportrolstoel

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming

Artikel 18 Samenhangende afstemming

Hoofdstuk 9 Slotbepalingen

Artikel 19 Inwerkingtreding

Artikel 20 Citeertitel

 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 BegripsbepalingenIn dit artikel wordt een aantal begripsbepalingen omschreven. In het eerste lid wordt aangegeven dat de in dit besluit gebruikte begrippen dezelfde betekenis hebben als in de Verordening. In lid 2 t/m 5 worden de begrippen omschreven waarvan de omschrijving niet in de verordening is geregeld.

Hoofdstuk 2 Bijzondere regels over het persoonsgebonden budgetArtikel 2 Regels rond verstrekking Lid 1In het eerste lid is bepaald dat verstrekking van een persoonsgebonden budget plaatsvindt op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.Een aanvrager komt in eerste instantie in aanmerking voor een algemene voorziening. Is die niet passend, dan kan de aanvrager al dan niet een individuele voorziening ontvangen. Daarna kan op verzoek van de aanvrager verstrekking in de vorm van een persoonsgebonden budget plaatsvinden. Lid 2Het tweede lid bepaalt dat het niet in alle situaties mogelijk is een persoonsgebonden budget te ontvangen. Het gaat hierbij om situaties waarbij er door de omstandigheden van de cliënt onvoldoende zekerheid bestaat over de rechtmatige besteding van de PGB-gelden. Onder a is geregeld dat er geen PGB wordt verstrekt als uit onderzoek naar voren is gekomen dat het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met zijn persoonsgebonden budget. Hierbij valt te denken aan situaties waarbij de cliënt door psychische problemen niet met geld kan omgaan of er sprake is van verslavingsproblematiek. Wanneer er in dergelijke gevallen sprake is van een bewindvoerder die de financiële zaken regelt dan blijft er wel een mogelijkheid om een persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er voldoende waarborgen zijn voor een rechtmatige besteding. Onder b is geregeld dat geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt als er sprake is van een sanering op grond van de WSNP. In een dergelijke situatie is er overigens ook sprake van een bewindvoerder, maar dit is in dit geval geen reden om toch een persoonsgebonden budget te vestrekken, omdat in een dergelijke situatie de bewindvoerder een andere rol heeft dan bij de onder a genoemde situatie.Lid 3Het derde lid bepaalt dat een aantal voorzieningen worden aangemerkt als algemeen gebruikelijk en daarmee niet voor verstrekking in aanmerking komen. Het niet verstrekken van een als algemeen gebruikelijke voorziening is geregeld in Hoofdstuk 1 artikel 2 lid 3 van de Verordening voorzieningen Wet Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Stein.De opsomming in dit artikel is gebaseerd op de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep, zoals in het kader van de WVG en haar opvolger WMO, tot nu toe zijn gedaan.Met het criterium algemeen gebruikelijk werd volgens de CRvB beoogd te voorkomen dat het college een voorziening verstrekt waarvan, gelet op de omstandigheden van betrokken gehandicapte, aannemelijk is te achten dat deze daarover, ook als hij of zij niet gehandicapt was, de beschikking (zou) kunnen hebben. Een dergelijke weigeringsgrond valt binnen de grenzen van de gemeentelijke compensatieplicht. Lid 4Dit lid bepaalt dat het collectief vraagafhankelijk vervoer uitsluitend als natura voorziening kan worden aangeboden. Bij alle andere voorzieningen dient de klant een keuzevrijheid te hebben.

Artikel 3 VerantwoordingIn het artikel wordt geregeld op welke wijze de ontvanger van een persoonsgebonden budget verantwoording aflegt over de besteding hiervan. Op basis hiervan kan de gemeente beoordelen of er sprake is van een rechtmatige besteding van middelen.In het eerste lid is bepaald dat iedere cliënt over de besteding van het persoonsgebonden budget verantwoording dient af te leggen via een verantwoordingsformulier en het bijvoegen van de daarop vermelde bewijsstukken. In het tweede lid is opgenomen dat de besteding van de PGB’s voor hulp bij het huishouden (gelet op de omvang) steeksproefgewijs wordt gecontroleerd.In het derde lid is aangegeven dat de verantwoording bij de verstrekking van een individueel hulpmiddel (rolstoel, scootmobiel etc.) in ieder geval binnen 3 maanden na aanschaf bij de gemeente ingediend moet zijn, zodat de gemeente kan controleren of een rechtmatige besteding van het PGB heeft plaatsgevonden en een adequaat hulpmiddel is aangeschaft.Voor de besteding van de PGB’s geldt in zijn algemeenheid dat de bewijsstukken gedurende een periode van 3 jaar bewaard dienen te worden.

Artikel 4 Wisselen van verstrekkingsvormIn dit artikel is aangegeven dat alleen bij hulp bij het huishouden maximaal eenmaal per jaar de verstrekkingsvorm kan worden gewijzigd. Bij de overige voorzieningen is dit alleen mogelijk na de afschrijving van de toegekende voorziening (dus bij nieuwe toekenning).

Hoofdstuk 3 Hulp bij het huishouden Artikel 5 Vaststelling PGB hulp bij het huishoudenIn dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishoudenwordt vastgesteld. Het PGB wordt vastgesteld op basis van het geïndiceerde aantal uren, vermenigvuldigd met het uurtarief zoals dat in artikel 3 is opgenomen. Mocht er sprake zijn van een combinatie van basis en plus dan zal bij de berekening van het PGB het uurtarief voor huishoudelijke hulp plus worden gehanteerd voor beide hulpvragen omdat er vanuit gegaan wordt dat het totaal aantal uren door 1 persoon worden uitgevoerd en de klant hiervoor niet 2 verschillende personen met verschillend uurtarief voor zal contracteren. Dit is overigens ook de handelwijze bij de natura-verstrekking. Het aantal uren basis en plus wordt dan dus bij elkaar opgeteld en vermenigvuldigd met het plus-tarief.In het derde lid zijn de tarieven opgenomen zoals die voor 2010 gelden. Deze zijn gelijk gehouden aan de tarieven van 2009.

Artikel 6 uitbetaling PGB hulp bij het huishoudenHet PGB wordt 4-wekelijks bevoorschot aan de klant. Dit maakt het ook mogelijk om adequaat te reageren op wijzigingen in de situatie van de klant, bijv. bij overlijden of verhuizen.

Artikel 7 Vrij besteedbaar bedragOntvangers van een PGB mogen een bedrag van € 750,- naar eigen inzicht besteden danwel door het organiseren van goedkopere hulp bij het huishouden zelf houden. Dit bedrag hoeft dus niet verantwoord te worden. Echter dit betekent ook dat het meerdere boven dit bedrag van de klant teruggevorderd zal worden, als dit onvoldoende wordt verantwoord.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen Artikel 8 Kostensoorten woningaanpassingenDit artikel bepaalt welke kosten in het kader van een woningaanpassing voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van een aantal kosten is tevens de maximale vergoeding genoemd.Dit is tevens de basis voor de vaststelling van een eventuele financiële tegemoetkoming voor woningaanpassingen.

Artikel 9 Hoogte van de financiële tegemoetkomingDit artikel bepaalt de hoogte van financiële tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassing, onderhoud keuring en reparatie en verhuiskosten. Voor wat betreft de verhuiskostenvergoeding geldt een onderscheid tussen gehandicapten die naar een aangepaste woning verhuizen en personen die door middel van verhuizing een woning vrijmaken: bij de gehandicapten geldt namelijk een onderscheid naar de hoogte van het inkomen. Het onderscheid tussen gehandicapten die naar een aangepaste woning verhuizen en personen die door middel van verhuizing een woning vrijmaken wordt gerechtvaardigd door het gegeven dat de financiële tegemoetkoming voor de laatstgenoemde groep is bedoeld als een stimuleringsmiddel om de woning vrij te maken. Deze laatste categorie ontvangt dus de maximale vergoeding.Zoals vermeld, geldt er voor de gehandicapte een onderscheid naar de hoogte van het inkomen. De inkomensgrens ligt op 1,5 maal het norminkomen. Het betreft een financiële tegemoetkoming dus een hogere vergoeding is in individuele gevallen alleen mogelijk op grond van de hardheidsclausule van de verordening.

Artikel 10. Kosten van tijdelijke huisvestingDit artikel bepaalt de hoogte van de financiële tegemoetkoming indien de gehandicapte zich als gevolg van een woningaanpassing tijdelijke elders moet huisvesten. De maximale vergoeding is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet huurtoeslag. De maximale duur is 6 maanden.

Artikel 11. Kosten van huurdervingDit artikel bepaalt de hoogte van een financiële tegemoetkoming die aan een verhuurder kan worden verstrekt wegens huurderving. Lid 1 bevat vereisten waaraan de woningaanpassing, in verband waarmee huurderving is opgetreden, moet voldoen. Lid 2 bepaalt de maximale vergoeding is gelijk aan de maximum huurgrens van de Wet huurtoeslag. Lid 3 bepaalt de maximale duur van de vergoeding.

Artikel 12 Niet toepassen van primaat verhuizingDit artikel somt een aantal omstandigheden op die ertoe leiden dat het primaat van de verhuizing niet kan worden toegepast. Hieraan is ook de situatie toegevoegd waarin alleen sprake is van het plaatsen van één traplift omdat in die gevallen het stellen van de verhuisplicht niet in verhouding staat met de kosten van de traplift, die ook nog eens herverstrekbaar is. Er zal in dat geval veelal een woonvoorziening in de vorm van (een financiële tegemoetkoming in de kosten van) een woningaanpassing moeten worden toegekend. Afwijken van het primaat van de verhuizing is overigens ook mogelijk op grond van andere redenen dan welke genoemd worden in dit artikel.

Artikel 13. Maximaal aanpassingsbedrag voor bezoekbaar maken woningArtikel 19 lid 3 van de verordening geeft B&W de bevoegdheid om de hoogte van de financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken van een woning te maximeren. Van deze bevoegdheid is door middel van dit artikel gebruik gemaakt. Gelet op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep valt onder het begrip “bezoekbaar maken” het toegankelijk maken van de woning en de gehandicapte de mogelijkheid te bieden gebruik te maken van de woonkamer en de toiletvoorziening.

Hoofdstuk 5 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddelArtikel 14 Wijze van bepaling persoonsgebonden budgetDit artikel regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de verordening, van de goedkoopst-adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor 5 jaar onderhoud/reparatie en verzekering. Pas na volledige afschrijving van het vervoermiddel kan een nieuw PGB worden verstrekt. Mochten er tussentijds aanpassingen noodzakelijk zijn danwel is het hulpmiddel niet meer nodig of adequaat dan wordt dit ook met de klant verrekend. De klant wordt echter geen eigenaar van het hulpmiddel en mag het hulpmiddel dan ook niet verkopen of meenemen bij verhuizing naar binnen- of buitenland.

Artikel 15 Hoogte van de financiële tegemoetkoming Lid 1 van dit artikel legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi. In de leden 2 tot en met 4 wordt geregeld dat in enkele specifieke situaties een aanpassing van het in  lid 1 genoemde bedrag plaatsvindt.Lid 5De financiële tegemoetkoming voor de kosten van training voor een elektrische rolstoel, scootmobiel e.d. wordt bepaald op de werkelijke kosten.

Hoofdstuk 6 Verplaatsen in en rond de woning per vervoermiddel Artikel 16 RolstoelVoor de toelichting op dit artikel wordt verwezen naar de toelichting op artikel 14, omdat hiervoor dezelfde voorwaarden en bepalingen gelden.

Artikel 17 SportrolstoelDe sportrolstoel is een voorziening die meegenomen wordt vanuit de Wvg zonder dat deze sportrolstoel in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening, in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg gewoon voortgezet, hetgeen betekent dat een sportrolstoel alleen verstrekt wordt als een financiële tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf, onderhoud en reparatie voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een financiële tegemoetkoming worden toegekend.

Hoofdstuk 7 Advisering en samenhangende afstemming Artikel 18 Samenhangende afstemmingDe Verordening bepaalt in artikel 40 dat in dit Besluit bepaald moet worden op welke wijze de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend wordt afgestemd op de situatie van de aanvrager. Bij deze eisen is aangesloten bij de eisen die het Zorgindicatiebesluit stelt ten aanzien van het onderzoek inzake de AWBZ. Hierdoor is enerzijds de samenhang met de AWBZ gewaarborgd, maar wordt anderzijds ook een ruime hoeveelheid informatie vergaard waarmee het college een zorgvuldig, op de individuele situatie af te stemmen besluit kan nemen.

Hoofdstuk 8 Slotbepalingen Artikel 19Dit besluit treedt inwerking op het moment van inwerkingtreding van de Verordening voorzieningen wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Stein 2010.

Artikel 20Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.