Regeling vervallen per 01-07-2015

Re-integratieverordening 2012

Geldend van 09-03-2012 t/m 30-06-2015 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2012

Intitulé

Re-integratieverordening 2012

De raad van de gemeente Stichtse Vecht,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 januari 2012;

gehoord de werksessie van 7 februari 2012;

gelet op de artikelen 7, 8, 9 en 10 van de Wet werk en bijstand, en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

b e s l u i t :

vast te stellen de

RE-INTEGRATIEVERORDENING 2012

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de gemeentewet.

  • 2.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de Wet : de Wet werk en bijstand;

  • b.

    IOAW : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ : de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Bbz 2004 : Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004;

  • e.

    college : het college van burgemeester en wethouders;

  • f.

    uitkeringsgerechtigde : de persoon die een periodieke uitkering voor levensonderhoud ontvangt ingevolge de WWB, de IOAW of de IOAZ;

  • g.

    Anw-er : de persoon die een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet ontvangt en die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

  • h.

    niet-uitkeringsgerechtigde (nugger): de persoon als bedoeld in artikel 6, onder a., van de Wet, die als werkloze werkzoekende staat ingeschreven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

  • i.

    belanghebbende : de persoon die aanspraak maakt op ondersteuning of aan wie ondersteuning wordt geboden en die voldoet aan de bepalingen van de leden f, g en h van dit artikel, dan wel personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet;

  • j.

    algemeen geaccepteerde arbeid : arbeid die algemeen maatschappelijk aanvaard is waaronder ook begrepen arbeid in een Wsw-organisatie op verzoek van belanghebbende;

  • k.

    voorziening : een arbeidsinschakelingsinstrument binnen een re-integratietraject of een voorwaardenscheppend instrument, waaronder begrepen sociale activering, dat ingezet kan worden om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

  • l.

    specifieke voorziening : een instrument gericht op een activeringspremie en het bepalen van bijzondere individuele kosten;

  • m.

    traject : een met de belanghebbende overeengekomen, dan wel door het college aan een belanghebbende opgelegd geheel van activiteiten gericht op het verkrijgen en/of behouden van betaalde arbeid dan wel gericht op arbeidsinschakeling, sociale activering en/of zorg;

  • n.

    sociale activering : sociale activering als bedoeld in artikel 6, onder c, van de Wet;

  • o.

    bijstandsnorm : de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onder c, van de Wet.

HOOFDSTUK 2 Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1.

    Het college biedt aan belanghebbenden ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2.

    Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsregels

  • 1.

    Het college stelt ter nadere uitvoering van deze verordening beleidsregels vast. Deze beleidsregels vormen een uitwerking van het bij verordening vastgestelde beleid.

  • 2.

    De regels hebben onder meer betrekking op:

  • ·

    De voorzieningen die beschikbaar zijn,

  • ·

    Het aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid,

  • ·

    Ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling,

  • ·

    Premies en inkomstenvrijlating.

  • 3.

    Het college zendt eenmaal per jaar aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van het beleid.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1.

    Uitkeringsgerechtigden, Anw-ers en Nuggers evenals personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de Wet, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Anw-ers, Nuggers, evenals andere belanghebbenden hebben geen recht op ondersteuning indien er een voorliggende voorziening is welke naar de mening van het college in voldoende mate bijdraagt aan de re-integratie van belanghebbende.

  • 3.

    Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening.

Artikel 5 Sluitende aanpak

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende, die een aanvraag om uitkering indient aansluitend een aanbod voor een voorziening gericht op inschakeling in algemeen geaccepteerde arbeid of scholing doen.

  • 2.

    De uiterste termijn waarbinnen het college aan een belanghebbende een voorziening biedt is drie maanden na de aanvraag.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing indien het college heeft bepaald dat voor deze persoon een volledige ontheffing van de arbeidsverplichting geldt. Verder kan het college in individuele gevallen afwijken van het gestelde in het eerste lid.

  • 4.

    Bij de uitvoering van het in het eerste lid bepaalde houdt het college rekening met de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende.

Artikel 6 Scholing

  • 1.

    Het college kan een belanghebbende die niet beschikt over een startkwalificatie, een scholingstraject bieden dat tot die kwalificatie leidt.

  • 2.

    Een scholingstraject wordt in ieder geval aangeboden als de in het eerste lid bedoelde belanghebbende de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt.

  • 3.

    Geen scholing of opleiding wordt aangeboden als dit naar het oordeel van het college de krachten en bekwaamheden van belanghebbende te boven gaat of scholing niet bijdraagt aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 4.

    Indien een niet startgekwalificeerde belanghebbende die de leeftijd van 23 jaar nog niet heeft bereikt, zich meldt voor uitkering of ondersteuning wordt deze persoon allereerst gemeld bij de leerplichtambtenaar.

Artikel 7 Sociale activering

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbenden activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.

  • 2.

    Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of vrijwilligerswerk ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op het voorkomen van sociaal isolement.

  • 3.

    Het college stemt de duur van de in het eerste lid bedoelde activiteiten af op de mogelijkheden en capaciteiten van belanghebbende.

Artikel 8 Detacheringsbanen

  • 1.

    Het college kan aan belanghebbenden een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3.

    Het college kan een organisatie aanwijzen die in opdracht van of namens de gemeente het werkgeverschap voor de banen, zoals bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

Artikel 9 Verplichtingen van de belanghebbende

  • 1.

    Een belanghebbende die gebruik maakt van een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die gelden op grond van de Wet of van andere wetten en deze verordening, evenals aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.

  • 2.

    Een belanghebbende die door het college een voorziening wordt aangeboden, is verplicht hiervan gebruik te maken.

  • 3.

    Onverminderd het gestelde in het tweede artikel gelden voor de belanghebbende de volgende verplichtingen:

  • a.

    Het verstrekken van de inlichtingen aan het college die nodig zijn voor het bepalen van een geschikt traject en/of een geschikte voorziening;

  • b.

    Het naar vermogen uitvoering geven aan de verschillende onderdelen van het traject;

  • c.

    Na te laten hetgeen de realisatie van het doel van het traject of van de voorzieningen belemmert.

  • 4.

    Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het eerste, tweede en derde lid, kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de Maatregelenverordening.

  • 5.

    Indien een belanghebbende, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, zijn verplichtingen die aan de voorziening zijn verbonden, niet of onvoldoende nakomt, kunnen de voor deze belanghebbende in het kader van de voorziening gemaakte kosten door het college worden teruggevorderd.

Artikel 10 Budget- en subsidieplafond

  • 1.

    Het college kan bij beleidsregel een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2.

    Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

HOOFDSTUK 3 Voorzieningen

Artikel 11 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1.

    Voorzieningen kunnen separaat of gecombineerd in een traject werk, traject sociale activering en een zorgtraject gericht worden ingezet.

  • 2.

    Onder voorzieningen worden onder meer verstaan: een medisch en/of arbeidskundig onderzoek, diagnose, scholing, werkstage, loonkostensubsidies, een Bbz-regeling voor het starten van een eigen onderneming, begeleiding, bemiddeling, schuldhulpverlening en nazorg.

  • 3.

    Het college kan andere, niet in deze verordening genoemde, instrumenten gericht op arbeidsinschakeling aanmerken als een voorziening.

  • 4.

    Het college kan een eigen bijdrage in de kosten van de re-integratie vragen als het gezinsinkomen meer bedraagt dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

  • 5.

    Het college legt in een beleidsregel vast in welke gevallen er een eigen bijdrage verschuldigd is, alsmede bepalingen omtrent de hoogte van de eigen bijdrage.

  • 6.

    Het college kan, in aanvulling op de voorschriften die voortvloeien uit de Wet en deze verordening, aan een voorziening nadere voorschriften verbinden.

  • 7.

    Het college kan een voorziening beëindigen:

  • ·

    Indien de belanghebbende die aan de voorziening deelneemt zijn verplichting als bedoeld in artikel 7 en 19 Wwb, artikel 13 en 17 van de Ioaw en artikel 13 en 17 van de Ioaz of in het tweede lid niet nakomt;

  • ·

    Indien de belanghebbende die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet;

  • ·

    Indien de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;

  • ·

    Indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling van belanghebbende;

  • ·

    Indien belanghebbende niet naar behoren gebruik maakt van de aangeboden voorziening.

  • 8.

    Het college kan ten aanzien van de voorzieningen nadere beleidsregels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op:

  • ·

    De voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

  • ·

    De weigeringgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

  • ·

    De intrekking of wijziging van de subsidieverlening of –vaststelling;

  • ·

    De aanvraag van en de besluitvorming over subsidies en premies;

  • ·

    De betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

  • ·

    Het vragen van een eigen bijdrage;

  • ·

    Overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies.

Artikel 12 Participatieplaats

  • 1.

    Het college kan een uitkeringsgerechtigde van 27 jaar en ouder die niet-direct bemiddelbaar is een participatieplaats gericht op arbeidsinschakeling aanbieden conform artikel 10a (de wet STAP) van de wet.

  • 2.

    Het doel van de participatieplaats is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie en daarnaast werken aan belemmeringen ontstaan door persoonsgebonden factoren.

  • 3.

    De participatieplaats kan gecombineerd worden met een opleiding die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert indien belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie.

  • 4.

    Deze participatieplaats duurt maximaal 24 maanden. Met de mogelijkheid van verlenging van tweemaal een jaar.

  • 5.

    Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.

  • 6.

    In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd doel en omvang van de participatieplaats alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.

HOOFDSTUK 4 Specifieke voorzieningen

Artikel 13 Activeringspremie

  • 1.

    Het college biedt aan belanghebbenden, die additionele werkzaamheden verricht als bedoeld in het vorige artikel, telkens na zes maanden een wettelijk vastgelegde premie als bedoeld in artikel 31, lid 2 onder j van de wet als hij naar het oordeel van het college voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kansen op de arbeidsmarkt.

  • 2.

    Het college kan aan belanghebbenden, die vrijwilligerswerk of maatschappelijk nuttige activiteiten uitvoeren en daarvoor een onkostenvergoeding ontvangen, een vrijlating op die vergoeding toepassen.

  • 3.

    Het college stelt in beleidsregels nadere regels vast over de hoogte van de in het eerste en tweede lid bedoelde premies en vrijlatingen en de voorwaarden waaronder deze wordt verstrekt.

Artikel 14 Bijzondere kosten

Het college kan aan de persoon die aan een voorziening deelneemt, een vergoeding verstrekken voor bijzondere aanvullende kosten ten behoeve van arbeidsinschakeling.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 15 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening 2012”.

Artikel 16 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking de dag na publicatie en werkt terug tot 1 januari 2012

  • 2.

    De Reïntegratieverordening WWB 2011 wordt ingetrokken bij het in werking treden van deze verordening.

28 februari 2012

Griffier Voorzitter

ALGEMENE TOELICHTING

Re-integratieverordening 2012

De Wet werk en bijstand (WWB) stelt in artikel 8 dat de gemeenteraad in een verordening regels stelt met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling, het verstrekken van een premie en het volgen van scholing of opleiding. Dit is de re-integratieverordening. Hierin worden de kaders aangereikt waarbinnen het college uitvoering moet geven aan zijn opdracht om uitkeringsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een uitkering uit hoofde van de Algemene Nabestaandenwet (ANW) te ondersteunen bij het verwerven van een zelfstandige bestaansvoorziening of sociale activering te bevorderen.

De WWB stelt de eigen verantwoordelijkheid van de burger centraal om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan door middel van arbeid. Pas als mensen niet in staat blijken te zijn in het eigen bestaan te voorzien, hebben zij aanspraak op ondersteuning door de gemeente. De gemeente krijgt met de WWB de volledige verantwoordelijkheid, de middelen en ruimte voor het voeren van een actief re-integratiebeleid.

Met ingang van 1 januari 2012 is de Wet investeren in jongeren (WIJ), die in oktober 2009 in werking is getreden, ingetrokken. Een aantal belangrijke bepalingen ten aanzien van jongeren tot 27 jaar, zoals een wachttijd van vier weken na de melding, waarin de jongere geacht wordt zelf actief naar werk of scholing om te zien, het meewerken aan een plan van aanpak en het ontbreken van recht op een participatieplaats, is in de WWB opgenomen. Ook op andere onderdelen, zoals bijvoorbeeld de introductie van het huishoudinkomen is de WWB aangepast vooruitlopend op de komst van de Wet Werken naar Vermogen op 1 januari 2013.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Re-integratieverordening 2012

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit artikel worden de begrippen, die in de tekst van de verordening worden gebezigd, nader toegelicht.

Artikel 2 Opdracht college

In het eerste lid van dit artikel wordt de doelgroep omschreven, die in artikel 7 van de wet wordt aangeduid. Daarbij wordt ook artikel 40 van de wet genoemd, waarin wordt ingegaan op belanghebbenden zonder vast woon- of verblijfplaats.

In het tweede lid komt het principe van maatwerk naar voren. Het college dient rekening te houden met de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende en de voorziening daarop af te stemmen.

Het derde lid gaat op dit thema door, maar dan gericht op de aanbieders van de voorzieningen.

Artikel 3 Beleidsregels

De wijze waarop het college de uitvoering van de re-integratieverordening vorm geeft, moet worden vastgelegd in beleidsregels, waarover achteraf verantwoording aan de raad wordt afgelegd. Dit sluit aan bij de verdeling van verantwoordelijkheden tussen gemeenteraad en college.

In het tweede lid wordt in grote lijnen bepaald, wat in de beleidsregels terug te vinden moet zijn. Daarbij kan bijvoorbeeld ook worden gedacht aan de vorm waarin voorzieningen worden aangeboden, zoals een persoonlijk re-integratiebudget.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

In dit artikel wordt aangegeven welke groepen aanspraak op ondersteuning hebben. Deze zijn omschreven in artikel 7 van de wet. Tegelijk wordt in het tweede lid opgemerkt, dat de ondersteuning beperkt wordt tot het ontbreken van voorliggende voorzieningen. Zijn die aanwezig, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan voorzieningen, die bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen dienen te worden aangevraagd, dan kan geen ondersteuning geleverd worden. Dit sluit overigens niet uit, dat er met het UWV afspraken kunnen worden gemaakt over doorloop van trajecten bij wisseling van uitkeringsregeling, bijvoorbeeld ten aanzien van WW gerechtigden.

Artikel 5 Sluitende aanpak

De sluitende aanpak wordt onder meer gerealiseerd in het begrip Work First. Een nieuwe aanvrager om een (bijstands)uitkering ontvangt aansluitend een aanbod van een voorziening, gericht op inschakeling op de arbeidsmarkt of indien dit van toepassing is, scholing. In het tweede lid is geregeld, dat in het algemeen een aanvraag om ondersteuning binnen een gelimiteerde periode in behandeling wordt genomen om te voorkomen, dat iemand onnodig lang in een uitkeringssituatie blijft verkeren. Het derde en vierde lid biedt de mogelijkheid om de re-integratie af te stemmen op de individuele mogelijkheden en beperkingen.

Artikel 6 Scholing

In dit artikel is het uitgangspunt vastgelegd dat aan het bezitten van een startkwalificatie door het college groot belang wordt gehecht. Dit geldt met name voor jongeren tot 27 jaar. In het vierde lid is een beperking opgenomen voor jongeren tot 23 jaar. Het Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) in de regio Utrecht heeft zich een taakstelling opgelegd om voortijdig schoolverlaters, inclusief de groep tot 23 jaar, weer terug te voeren naar startkwalificerend onderwijs. Bij een melding –en eventueel vervolgens aanvraag- van iemand uit die categorie dient dus overleg plaats te vinden met de leerplichtambtenaar.

Ook in dit artikel wordt rekening gehouden met de capaciteiten en het leervermogen van belanghebbende. Dit laat ruimte open voor de inzet van andere re-integratievoorzieningen wanneer belanghebbende meer gebaat zou zijn bij een traject richting betaald werk.

Artikel 7 Sociale activering

Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie op de arbeidsmarkt, maar participatie voorop.

Het tweede lid geeft een omschrijving van het begrip ‘sociale activering’. Het derde lid geeft het college de mogelijkheid om de duur van een dergelijke voorziening nader te bepalen.

Artikel 8 Detacheringsbanen

De WWB biedt de mogelijkheid personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening kunnen de randvoorwaarden worden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden.

Het eerste lid van dit artikel biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. In lid 2 wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk.

Het derde lid geeft het college de mogelijkheid het materieel werkgeverschap te mandateren aan een uitvoeringsorganisatie of re-integratiebedrijf. Voor de uitbesteding dient een mandaatbesluit te worden genomen. Ook moet in zo’n geval een uitvoeringscontract worden opgesteld.

Artikel 9 Verplichtingen van de belanghebbende

In artikel 9 van de wet is vastgelegd aan welke verplichtingen een belanghebbende onderworpen is tijdens de uitkering en de ondersteuning. Deze behoeven in dit artikel niet te worden herhaald. Wel worden in het derde lid nadere uitwerkingen gegeven van de verplichtingen ten aanzien van het gebruik maken van re-integratievoorzieningen. Verder wordt in lid 4 de relatie met de Maatregelverordening gelegd en omschrijft het vijfde lid de handelwijze ten aanzien van niet-uitkeringsgerechtigden.

Artikel 10 Budget- en subsidieplafond

Omdat de gemeente met het Participatiebudget de volledige verantwoordelijkheid heeft gekregen voor de besteding van de gelden voor re-integratie ontvangt het college met dit artikel de bevoegdheid om in afwijking van de wens van een belanghebbende een passende voorziening vast te stellen als een budgettair plafond bereikt is. Hiermee wordt een werkbare verdeling van de middelen over de aan te bieden voorzieningen gerealiseerd.

Artikel 11 Algemene bepalingen over voorzieningen

In dit artikel wordt ingegaan op het doelperspectief van een voorziening: namelijk gericht op arbeidsinschakeling, activering, zorg of een combinatie ervan. In het tweede artikel wordt een niet limitatieve opsomming gegeven van de soorten van voorzieningen. In de volgende artikelen wordt omschreven op welke gronden voorzieningen kunnen worden beëindigd en welke voorwaarden er verder kunnen worden verbonden.

In het vierde lid wordt de mogelijkheid geboden om een eigen bijdrage te vragen aan een niet-uitkeringsgerechtigde, die over voldoende (gezins)inkomen kan beschikken en dus financieel draagkrachtig is.

Artikel 12 Participatieplaats

Met ingang van 1 januari 2009 is de Wet STAP in werking getreden. De wet is vastgelegd in artikel 10a van de Wet werk en bijstand. Tegelijk is geregeld dat het gemeentelijk beleid ten aanzien van deze wet moet worden vastgelegd in een verordening.

Aangezien jongeren tot 27 jaar niet tot de doelgroep van de Wet STAP behoren wordt in het eerste lid expliciet de leeftijdscategorie aangegeven.

1. de participatiebaan.

Met een participatiebaan wordt bedoeld een terugkeerbaan: door middel van het uitvoeren van additionele werkzaamheden gedurende een bepaalde periode verbetert de bijstandsgerechtigde zijn kansen om uit te stromen naar de arbeidsmarkt. De essentie ligt dus in het vergroten van de kansen. Er is een maximum termijn aan de betrekking verbonden en bij gebleken vorderingen kan aan de bijstandsgerechtigde een premie worden toegekend.

2. doelgroep.

De doelgroep van de Wet Stimulering Arbeidsparticipatie wordt gevormd door (alleen) bijstandsgerechtigden die een kleine kans hebben om uit te stromen naar de arbeidsmarkt. Jongeren tot de leeftijd van 27 jaar behoren vanaf 1 januari 2012 niet tot de doelgroep. Voor deze groep geldt, dat zij zo kort mogelijk van bijstand afhankelijk dienen te blijven en zo snel mogelijk moeten worden begeleid naar opleiding of regulier werk. De wet STAP geeft mogelijkheden om de kans op regulier werk te vergroten door middel van terugkeerbanen, die gedurende een bepaalde periode mogen worden uitgevoerd.

Daarbij worden twee voorwaarden gesteld:

  • 1.

    Het mag alleen gaan om additionele werkzaamheden. Dat betekent dat het om een gecreëerde functie gaat, en dus niet om normale productieve arbeid. De plaatsing moet primair en uitsluitend gericht zijn op uit/doorstroom naar reguliere arbeid en dus niet op het resultaat van de werkgever.

  • 2.

    De werkzaamheden moeten geplaatst zijn in het kader van re-integratie.

3. termijn.

De additionele werkzaamheden kunnen voor een periode van maximaal twee jaren worden uitgevoerd. Daarin worden andere vormen van werken met behoud van uitkering, die in eerdere fasen zijn uitgevoerd, meegeteld. Hierbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld een Work First-traject. Als echter aansluitend aan de terugkeerbaan een fase van werken met behoud van uitkering aan de orde zou zijn, bijvoorbeeld om het voor een werkgever aantrekkelijk te maken de bijstandsgerechtigde regulier werk aan te bieden, kan dit worden toegestaan voor een periode van maximaal een half jaar. Er moet dan wel reëel uitzicht bestaan op een arbeidscontract.

4. scholing.

Als de participatiebaan een half jaar geduurd heeft en de betrokken persoon beschikt niet over een startkwalificatie moet de gemeente een opleiding of scholing aanbieden, tenzij evident is dat het niet haalbaar is voor de betrokkene, zoals het heet: de bekwaamheden of krachten van de betrokkene te boven gaat.

Bij het aanbieden van scholing moeten een paar zaken in de gaten worden gehouden.

De scholing of opleiding moeten de vergroting van de kansen op in schakeling op de arbeidsmarkt tot resultaat hebben. Als dit niet zo is, bijvoorbeeld door een complexe zorgsituatie in het gezin of door een verslavingsprobleem van de betrokkene, moet er geen aanbod worden gedaan. Eventueel kan dan wel een andere voorziening worden aangeboden. Het aanbod van scholing moet gedaan worden na de eerste zes maanden van de additionele arbeid. Dat houdt in dat het onderzoek twee maanden tevoren moet starten.

5. premie.

Na iedere periode van 6 maanden moet worden getoetst of de betrokken persoon voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn arbeidskansen. Als dat zo is, kan hem aan het eind van iedere periode van 6 maanden een premie worden toegekend. Het maximumbedrag van premies, zoals vastgelegd in de Wwb (art. 31, op dit moment € 2.196) mag niet overschreden worden. In de wet wordt expliciet aangegeven, dat de hoogte van de premie moet worden vastgesteld in relatie tot de armoedeval. Met andere woorden, de hoogte van de premie mag niet leiden tot een armoedeval. Bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel kwam naar voren dat het door de gemeentes gehanteerde premiebeleid tot nu toe niet heeft geleid tot een armoedeval. Niettemin werd wel benadrukt dat gemeentes met de premies rustig aan moesten doen. Het college legt de hoogte van het bedrag in beleidsregels vast. Het principe van de premie is vastgelegd in artikel 13 van de verordening.

6. UWV-verzekerden.

Met het UWV kan worden overeengekomen om ook aan personen, die een WW, Wajong, WIA of WAO-uitkering ontvangen, de mogelijkheid tot het bezetten van een participatiebaan toe te kennen.

Artikel 13 Activeringspremie

In dit artikel is de premie in het kader van de Wet STAP (participatieplaatsen) geregeld. In het tweede lid is opgenomen dat voor vrijwilligerswerk een vrijlating van de kostenvergoeding mogelijk is. De hoogte hiervan legt het college in beleidsregels vast.

Artikel 14 Bijzondere kosten

Op grond van dit artikel kunnen belanghebbenden in aanmerking komen voor een vergoeding van flankerende kosten, zoals reiskosten, kosten van kleding e.d.

De overige artikelen spreken voor zich.

-.-.-.-.-.-.-.-.-.-