Beleidsregels Wet Werk en Bijstand Stichtse Vecht

Geldend van 10-07-2014 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels WWB Stichtse Vecht

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht;

gelet op de Wet werk en bijstand (WWB) en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb);

overwegende dat het college gehouden is aanvullende regels op te stellen behorende bij de WWB;

b e s l u i t

vast te stellen de volgende:

Beleidsregels WWB Stichtse Vecht

B012 Bijzondere bijstand voor legeskosten verblijfsvergunningen en naturalisatie

Bijzondere bijstand voor leges in verband met de aanvraag om een verblijfsvergunning of naturalisatie wordt niet verstrekt. Er zijn verschillende afwijzingsgronden.

Eerste aanvraag

Wanneer de aanvrager ten tijde van het tijdstip waarop de kosten gemaakt worden, nog niet een met een Nederlander gelijkgestelde vreemdeling is (bijvoorbeeld omdat hij/zij beschikt over een W-document), komt hij op grond van artikel 11 lid 2 en 3 WWB niet in aanmerking voor bijstand.

Leges voor verlenging van de verblijfsvergunning

Aanvragen om bijzondere bijstand voor de legeskosten in verband met de verlenging van een verblijfsvergunning kunnen worden afgewezen op grond van artikel 35 lid 1 WWB. Dit soort kosten kan niet worden beschouwd als uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan (CRvB 08-11-2005, nr. 04/3055 NABW).

Bovendien zijn deze kosten voorzienbaar en kan de belanghebbende worden geacht te hebben kunnen reserveren voor deze kosten.

Leges voor kosten van een (eerste) verblijfsvergunning voor kinderen in het kader van gezinshereniging

Ook voor deze kosten geldt dat zij voorzienbaar zijn, zodat de aanvragers kunnen worden geacht ervoor te hebben kunnen reserveren. Daarom kunnen ook deze aanvragen worden afgewezen op grond van artikel 35 lid 1 WWB.

B014 – Bijstand voor reiskosten bezoek gedetineerde

Indien een gedetineerde geen recht heeft op weekendverlof, kunnen de reiskosten die door familieleden van de gedetineerde worden gemaakt in verband met een bezoek aan de gedetineerde, in aanmerking komen voor bijzondere bijstand. Daarbij wordt onder familieleden verstaan:

  • 1.

    degenen die met betrokkene in gezinsverband leefden;

  • 2.

    verdere familieleden in de eerste graad (ouder-kind).

Daarbij wordt uitgegaan van een bezoekfrequentie van eenmaal per week voor twee personen. Van de bezoekfrequentie kan worden afgeweken als daar een medische en/of sociale indicatie voor is.

De hoogte van de vergoeding is gelijk aan het goedkoopste tarief voor openbaar vervoer. Indien het niet mogelijk is om met het openbaar vervoer te reizen, geldt een kilometervergoeding. De kilometervergoeding kan worden bepaald aan de hand van de Nibud Prijzengids.

B018 – Wijze van korten inkomsten i.v.m. kamerverhuurders/kostgangers

Op grond van het bedoelde in artikel 30 WWB leidt het delen van een woning met anderen tot een lagere bijstandsnorm. De werkelijke inkomsten worden dus niet (meer) gekort.

Individualisering

Als er meerdere kamerhuurders of kostgangers zijn, dan kunnen de werkelijke inkomsten in verband met het verhuren van kamers of het hebben van kostgangers zo hoog zijn dat dit niet meer in redelijke verhouding staat tot de verlaging van de uitkering. In zo'n geval wordt niet de standaardregel toegepast, maar maatwerk toegepast. Als vuistregel kan gelden dat dit aan de orde is als de werkelijke inkomsten, verminderd met de kosten, meer bedragen dan 20% van de gehuwdennorm.

In dat geval kan ervoor worden gekozen om geen verlaging toe te passen op grond van de toeslagenverordening, maar om een redelijk deel van de opbrengsten als inkomsten in aanmerking te nemen.

Bedrijfsmatige activiteiten

Als het verhuren van kamers of het houden van kostgangers een zodanige vorm heeft (gekregen) dat gesproken kan worden van bedrijfsmatige activiteiten, dan is bijstandverlening op grond van de WWB niet langer aan de orde. Mogelijk kan de betrokkene dan wel in aanmerking komen voor een uitkering op grond van het Bbz 2004.

B019 – Saldo lopende rekening bij vermogensvaststelling

Geen vrijlating

Het volledige saldo op de lopende rekening wordt bij de aanvraag om bijstand meegenomen bij de vermogensvaststelling.

Rekening houden met schulden

Een betalingsverplichting waarvan de betalingstermijn op de aanvangsdatum al is verstreken, kan als schuld worden aangemerkt en in mindering gebracht op het vermogenssaldo. Ook een negatief saldo op de lopende rekening moet als schuld worden aangemerkt en telt mee bij de vaststelling van het vermogen.

B020 – Moment vermogensvaststelling bij echtscheiding/verlating

Bij het toekennen van een bijstandsuitkering wordt het vermogen bepaald op het bedrag waarover de belanghebbende beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Soms heeft iemand aanspraken op vermogen of kan redelijkerwijs worden verwacht dat hij/zij vermogen zal ontvangen dat moet worden toegerekend aan de datum van aanvang bijstand, maar waarmee bij de toekenning nog geen rekening kan worden gehouden.

Echtscheiding of verlating is zo'n situatie. Het daadwerkelijke vermogen is vaak nog niet vast te stellen. De wet biedt geen ruimte voor voorlopige vaststelling van het vermogen. In dergelijke gevallen kan, als er niet is vastgesteld dat er geen recht bestaat, wel een bijstandsuitkering worden toegekend en wordt het vermogen vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. Belanghebbende wordt verplicht het college op de hoogte te houden van de ontwikkelingen inzake de boedelscheiding. Zodra er hierin wijzigingen zijn, kan het college eventueel besluiten het recht op bijstand te herzien, te wijzigen, te beëindigen of in te trekken. 

B021 – Vaststellen vermogen bij overname cliënt uit andere gemeente

Bij overname van een belanghebbende uit een andere gemeente dienen het vermogen en de toepasselijke vermogensgrens opnieuw te worden vastgesteld. De reden hiervoor is dat iedere gemeente een eigen verantwoordelijkheid heeft voor de bijstandsverlening en dat het eigen beleid inzake de vaststelling van het vermogen per gemeente kan verschillen. Verder kan er op grond van de domiciliebepalingen van artikel 40 lid 1 WWB gesteld worden dat er feitelijk sprake is van een nieuwe aanvraag.

Er zijn omstandigheden denkbaar op grond waarvan in een individueel geval kan worden afgeweken van bovenstaande beleidslijn. Dit is bijvoorbeeld aan de orde indien de belanghebbende beschikt over een vermogen groter dan het van toepassing zijnde bescheiden vermogen en deze "vermogensoverschrijding" is ontstaan door besparingen tijdens de bijstandsperiode in de vorige gemeente. Het is dan onbillijk en wellicht zelfs in strijd met het recht om geen rekening te houden met de wijze waarop het vermogen is ontstaan. Geadviseerd wordt om in dat geval af te zien van het (opnieuw) vaststellen van het vermogen en de vermogensvaststelling van de vorige gemeente over te nemen, inclusief de hoogte van de toepasselijke vermogensgrens.

Zie over overname van belanghebbenden uit andere gemeenten ook B4.3.8.1

B022 – Vaststelling vermogen bij wijziging leefvorm

Bij wijziging van leefvorm wordt het vermogen opnieuw vastgesteld. Bij de nieuwe vermogens-bepaling tellen de vermogensbestanddelen mee van de personen die in de bijstand zijn begrepen. Geld dat tijdens de bijstandsperiode is gespaard en de rente daarover blijven buiten beschouwing.

Voorbeeld: als een minderjarig kind van een belanghebbende uit huis gaat of anderszins niet meer ten laste komend is, moet het vermogen van dat kind dat bij de oorspronkelijke vermogens-vaststelling in aanmerking is genomen, van het vermogen van de ouder(s) worden afgetrokken.

De vermogensgrens die van toepassing is, is gelijk aan de vermogensgrens die geldt voor de nieuwe leefvorm van de belanghebbende (alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin). In geval het opnieuw vastgestelde vermogen meer bedraagt dan het vrij te laten vermogen, wordt de bijstand beëindigd.

B023 – Beleid inzake korten voorlopige teruggaaf

Vervallen, per 1-1-2014 is nieuw beleid vastgesteld, zie Beleidsregels WWB 2014

B026 – Ex-partner betaalt woonkosten

Indien een ander dan belanghebbende de woonkosten betaalt, wordt het aldus verschafte woongenot als inkomen in natura in aanmerking genomen. Dit wordt volledig op de uitkering in mindering gebracht, vergelijkbaar met alimentatie van een ex-partner.

B027 – Waarde auto bij vermogensvaststelling

Een auto of motorfiets met een waarde tot € 2.000 incl. BTW, op basis van waardebepaling via de ANWB koerslijst, wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Deze heeft daarom geen invloed op de hoogte van het vermogen. Komt een auto vanwege het bouwjaar niet meer voor op de koerslijst, dan kan worden aangenomen dat de waarde niet hoger is dan € 2.000 (oldtimers e.d. uitgezonderd).

Over de waardebepaling van auto's ontstaan nogal eens geschillen. Oorzaak hiervan kan zijn dat de belanghebbende zelf bij een garage de waarde van zijn auto heeft laten vaststellen. Garages hanteren namelijk twee soorten prijzen: inkoop en verkoop. Het spreekt voor zich dat de inkoopprijs een stuk lager ligt dan de verkoopprijs. Geen van beide prijzen is echter reëel voor de vermogens-vaststelling in het kader van de WWB. Het is daarom raadzaam om bij geschillen de auto te waarderen op een bedrag dat het midden houdt tussen de in- en verkoopprijs van een garagehouder.

Is een auto meer waard dan € 2.000, dan telt de volledige waarde mee bij de vermogensvaststelling. Dat is immers het vermogen waarover een belanghebbende kan beschikken bij verkoop, niet slechts het meerdere van € 2.000.

In geval van een alleenstaande, fictieve vermogensgrens € 5.000.

Voorbeeld 1

Auto: € 4.500

Spaargeld: € 1.000 +

Totaal: € 5.500

Geen recht op bijstand.

Voorbeeld 2

Auto: € 2.000

Spaargeld: € 3.500 +

Totaal: € 3.500

Wel recht op bijstand.

Caravans en boten worden niet als algemeen gebruikelijk beschouwd.

Onmisbaarheid

Als de auto gelet op de omstandigheden van persoon of gezin onmisbaar is, dan kan de waarde tot een bedrag van € 7.500 buiten beschouwing worden gelaten. Denk hierbij aan bijvoorbeeld een aangepaste auto voor rolstoelvervoer, of een aangepaste auto voor specifieke werkzaamheden. Als de auto meer waard is, dan wordt individueel bezien in hoeverre met die overwaarde bij de vermogensvaststelling rekening wordt gehouden.

B028 – Reservering uitvaartkosten bij vermogensvaststelling

Een verzekering voor de kosten van begrafenis of crematie wordt geacht algemeen gebruikelijk te zijn. Dit kan zowel een verzekering in natura zijn, een verzekering die in contanten uitkeert of een eigen reservering voor die kosten. De reserveringen, verzekering of anderszins, voor begrafenis of crematie worden in beginsel vrijgelaten. Indien zij niet voldoen aan onderstaande bepalingen dienen zij, voor zover als zij te gelde gemaakt kunnen worden, op grond van artikel 31 lid 1 WWB als middel in aanmerking te worden genomen.

  • ·

    Uitvaartverzekering die in natura uitkeert, wordt altijd vrijgelaten

  • ·

    Uitvaartverzekering die in contanten uitkeert, kan worden vrijgelaten indien:

    • o

      de waarde niet bovenmatig hoog is (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids NIBUD);

    • o

      het tegoed bij overlijden wordt uitgekeerd en anderszins niet tussentijds opvraagbaar of afkoopbaar is, dan wel slechts opvraagbaar of afkoopbaar is tegen zeer ongunstige voorwaarden.

  • ·

    Eigen reservering in contanten voor begrafeniskosten wordt alleen onder de volgende voorwaarden niet als vermogen aangemerkt:

    • o

      het geld is uitsluitend bestemd voor de kosten van een uitvaart (staat op een aparte rekening);

    • o

      het tegoed kan alleen bij overlijden worden opgenomen (er zal dus een gemachtigde zijn aangewezen die het geld kan opnemen), en;

    • o

      de waarde is niet bovenmatig hoog (richtbedrag per persoon = totaal aan begrafeniskosten volgens Prijzengids NIBUD.

B032 – Belanghebbende beschikt niet meer over bewijsstukken

Wanneer de belanghebbende niet meer beschikt over bepaalde bewijsstukken, bijvoorbeeld bankafschriften, dan zal hij/zij eerst voor eigen rekening moeten proberen om duplicaten te verkrijgen (CRvB 06 07 1999, nr. 97/12345 ABW). Het niet overleggen van de benodigde bewijsstukken wordt aangemerkt als “het niet voldoen aan de inlichtingenplicht”. Alleen wanneer dit in het geheel niet mogelijk is of wanneer de hieraan verbonden kosten in geen verhouding staan tot het belang van de te verkrijgen gegevens voor de vaststelling van het recht op bijstand, kan het verkrijgen van nieuwe bewijsstukken achterwege blijven. De gegevens kunnen dan wellicht ook op een andere manier worden geverifieerd. Als dat om wat voor reden niet lukt, zal de aanvraag buiten behandeling worden gesteld, of bij een lopende uitkering moeten worden beëindigd, nadat er een hersteltermijn is gegeven. Als hoofdregel geldt dat de aanvrager verantwoordelijk is voor het tijdig overleggen van de relevante gegevens en voor de juistheid van de gegevens.

B033 – Periode over te leggen bankafschriften

Bij aanvraag en heronderzoek is de belanghebbende verplicht van alle bank-, spaar- en effectenrekeningen (van alle gezinsleden) alle afschriften te overleggen die betrekking hebben op de periode van drie maanden voorafgaande aan de datum van de aanvraag of het heronderzoek (de lengte van deze periode is in overeenstemming met constante jurisprudentie van de CRvB). Bij gerichte individuele fraudeonderzoeken kan deze periode worden verlengd.

Alle bankafschriften (van de laatste drie maanden) worden gekopieerd, tenzij de klant daar bezwaar tegen heeft. In dat geval worden de eerste en de laatste bankafschriften gekopieerd. Wanneer er aanleiding is, bijvoorbeeld een vermoeden van fraude, om ook andere bankafschriften te kopiëren, dan dient de klant daar medewerking aan te verlenen.

B037 – Duur aanvultermijn bij aanvraag op grond van artikel 4:5 lid 1 Awb

De aanvultermijn bij de aanvraag, ook wel termijn van orde genoemd, bedraagt in beginsel vijf werkdagen. De maximale aanvultermijn bedraagt acht weken.

B038 – Duur hersteltermijn tijdens bijstand

Voorafgaande aan de opschortingsprocedure van artikel 54 WWB wordt de belanghebbende schriftelijk in de gelegenheid gesteld zijn verzuim binnen vijf werkdagen (termijn van orde) te herstellen. Voldoet hij hieraan dan blijft het opleggen van een maatregel achterwege. Na afloop van de termijn van orde wordt overgegaan tot de procedure van artikel 54 WWB  zoals hiervoor beschreven. De hersteltermijn bedraagt daarbij in beginsel tien werkdagen. De maximale hersteltermijn bedraagt acht weken.

B041 – Personen zonder geldig identiteitsbewijs

Bij een eerste aanvraag dient een belanghebbende zich te legitimeren met een geldig legitimatiebewijs. Voor wat betreft hercontroles is het niet altijd nodig om een geldig identiteitsbewijs te verlangen. Het is voldoende als een belanghebbende zijn identiteit aannemelijk kan maken aan de hand van een verlopen identiteitsbewijs. Dit is slechts dan anders indien er een gerechtvaardigde twijfel is over de identiteit, nationaliteit en/of verblijfsrechtelijke positie van de belanghebbende.

B042 – Uitleg budgetteringsplicht artikel 57 WWB

Het college legt een budgetteringsplicht op, indien er bij belanghebbende sprake is van (problematische) schulden waardoor de betaling van de maandelijkse vaste lasten in het gedrang komt.

Zodra de budgetteringsverplichting door middel van een beschikking is opgelegd, gaat het college direct over tot rechtstreekse betaling van de maandelijkse huur- en energierekeningen van de belanghebbende aan de desbetreffende schuldeisers door middel van inhoudingen op de uitkering. 

B057 – Ingangsdatum normwijziging bij verblijf in inrichting

Uit praktische overwegingen wordt een lopende uitkering algemene bijstand pas met ingang van de eerste dag van de vierde kalendermaand waarin de belanghebbende in een inrichting verblijft, omgezet in de lagere norm op grond van artikel 23 WWB (eventueel vermeerderd met bijzondere bijstand voor vaste lasten).

Voorbeeld

Een alleenstaande van 43 jaar wordt op 12 januari 2012 opgenomen in een inrichting als bedoeld in artikel 1 sub f van de WWB. De lage uitkering (eventueel plus bijzondere bijstand voor vaste lasten) wordt van kracht met ingang van 1 april 2012. Dat is de eerste dag van de vierde kalendermaand waarin de belanghebbende in de inrichting verblijft.

B058 – Bijzondere bijstand voor vaste lasten tijdens verblijf in inrichting

In hoeverre bijzondere bijstand voor vaste lasten mogelijk is, en welke lasten hiervoor in aanmerking komen, dient individueel te worden bepaald. Dit geldt ook voor gehuwden waarvan beide partners in een inrichting verblijven. Wel geldt de maximale duur van zes maanden waarover bijzondere bijstand kan worden verstrekt.

B060 – Berekening hoogte algemene bijstand bij co-ouderschap

Vervallen, per 1-1-2014 is nieuw beleid vastgesteld, zie Beleidsregels WWB 2014

B061 – Vaststellen vermogen bij co-ouderschap

Bij co-ouderschap wordt de vermogensgrens van een alleenstaande ouder gehanteerd ingeval een minderjarig kind bij belanghebbende inwoont, er staat ingeschreven en de ouder kinderbijslag voor het kind ontvangt. Het inkomen en vermogen van het kind wordt volledig toegerekend aan die ouder. Ingeval beide ouders bijstandsgerechtigd zijn, geldt voor bovenstaande ouder de vermogensgrens voor een alleenstaande ouder, voor de andere ouder de vermogensgrens voor een alleenstaande.

B108 Gevallen waarin bij leenbijstand zekerheden als pand of hypotheek worden verlangd

Wordt aan de voorwaarden voldaan voor het vestigen van een krediethypotheek, zoals bepaald in artikel 50 WWB, dan zijn de volgende regels van toepassing:

Artikel 1 Vorm van de geldlening

  • 1. Indien voor belanghebbende, bedoeld in artikel 50, eerste lid van de WWB, recht op bijstand

  • 2. bestaat, heeft die bijstand de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek:

    • a.

      indien de bijstand over een periode van een jaar, te rekenen vanaf de eerste dag waarover bijstand wordt verleend, naar verwachting meer bedraagt dan tweemaal het netto minimumloon, bedoeld in artikel 37, eerste lid van de WWB; en

    • b.

      voorzover het vermogen gebonden in de woning met bijbehorend erf hoger is dan het vermogen, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onderdeel d van de WWB.

  • 3. Indien bijstand wordt verleend in de vorm van een geldlening onder verband van hypotheek als bedoeld in artikel 1, eerste lid, wordt daartoe mede gerekend de eventuele bijstand in de kosten genoemd in artikel 2, derde lid.

Artikel 2 Vaststellen waarde woning en geldlening

  • 1. De geldlening, bedoeld in artikel 1, is ten hoogste de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije oplevering, verminderd met de daarop drukkende schulden en met het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34, tweede lid onder d van de WWB.

  • 2. Ter vaststelling van de waarde van de woning wordt de meest recente WOZ-waarde gehanteerd.

  • 3. De kosten verbonden aan de hypotheekakte en de inschrijving van de hypotheek, alsmede de bijkomende kosten, komen ten laste van de belanghebbende. De bijstand voor deze kosten wordt aangemerkt als algemene bijstand, tenzij aan de belanghebbende uitsluitend bijzondere bijstand wordt verleend.

Artikel 3 Voorwaarden en bedingen

  • 1. Aan de geldlening worden in elk geval verbonden de voorwaarden genoemd in de artikelen 4 en 5.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorwaarden worden tezamen met de gebruikelijke bedingen opgenomen in de hypotheekakte.

Artikel 4 Vaststellen hoogte aflossing

  • 1. Aflossing van de geldlening vindt plaats gedurende ten hoogste tien jaar.

  • 2. De aflossing vangt aan op het moment van beëindiging van de bijstandverlening en vindt maandelijks plaats.

  • 3. Het maandbedrag van de aflossing wordt telkens voor een periode van een jaar vastgesteld.

  • 4. Bij een inkomen als bedoeld in artikel 32 van de WWB dat niet uitgaat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm, bedoeld in hoofdstuk 3 van genoemde wet, wordt geen aflossing gevergd.

  • 5. Indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven stelt het college, zo nodig tussentijds, het maandbedrag van de aflossing op een lager dan wel hoger bedrag vast.

  • 6. Bij de beoordeling van de omstandigheden als bedoeld in het vijfde lid wordt rekening gehouden met noodzakelijke, voor eigen rekening van belanghebbende komende, bijzondere bestaanskosten. Deze worden in mindering gebracht op het inkomen.

  • 7. Indien belanghebbende tijdens de aflossingsperiode van tien jaar verwijtbaar nalatig is in het voldoen van de vastgestelde aflossing, is het nog niet afgeloste deel van de geldlening terstond opeisbaar en is daarover tevens de wettelijke rente verschuldigd.

Artikel 5 Restant vordering

  • 1. Indien door toepassing van artikel 4, vierde tot en met zesde lid, na afloop van de aflossingsperiode van tien jaar een deel van de geldlening nog niet is afgelost, is vanaf dat moment maandelijks rente verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 2. De rente, bedoeld in het eerste lid, is de wettelijke rente, verminderd met drie procent.

  • 3. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders de rente geheel of gedeeltelijk kan betalen, doch niet kan aflossen, wordt een betaling eerst tot ten hoogste het bedrag van de verschuldigde maandrente aangemerkt als aflossing en wordt de rente die daardoor niet wordt betaald bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 4. Indien belanghebbende naar het oordeel van burgemeester en wethouders geen rente kan betalen wordt de verschuldigde rente bijgeschreven bij het nog niet afgeloste deel van de geldlening.

  • 5. Over een bijgeschreven rentevordering is geen rente verschuldigd.

Artikel 6 Verkoop woning

  • 1. Bij verkoop of bij vererving van de woning, en indien het een echtpaar betreft bij vererving na overlijden van de langstlevende echtgenoot, wordt het nog niet afgeloste deel van de geldlening, alsmede de op grond van artikel 5, derde en vierde lid, bijgeschreven rente, terstond afgelost.

  • 2. Bij verkoop van de woning kan het college wegens bijzondere omstandigheden van medische of sociale aard van belanghebbende dan wel wegens werkaanvaarding elders door belanghebbende, na toepassing van het eerste lid, besluiten tot het verlenen van een nieuwe geldlening eveneens onder verband van hypotheek voor de aankoop van een andere woning, tot ten hoogste het bedrag van de ingevolge het eerste lid afgeloste geldlening, onder de voorwaarde dat belanghebbende het na aflossing vrijgekomen vermogen met inbegrip van het in het derde lid bedoelde bedrag volledig inzet voor de aankoop van de andere woning.

  • 3. Bij verkoop van de woning tegen een prijs overeenkomstig de waarde in het economische verkeer bij vrije oplevering komt, voor zover de opbrengst daartoe toereikend is, aan belanghebbende in ieder geval het bedrag toe dat op grond van artikel 34, derde lid van de WWB niet als vermogen in aanmerking wordt genomen.

  • 4. Indien bij verkoop van de woning op basis van de waarde in het economisch verkeer bij vrije oplevering het voor de afrekening beschikbare bedrag lager is dan het resterende bedrag van de geldlening en van de rentevordering, wordt het verschil kwijtgescholden.

Artikel 7 Herleving recht op bijstand

Indien binnen een periode van twee jaar na beëindiging van de bijstandverlening onder verband van hypotheek wederom recht op bijstand bestaat, wordt deze verleend met toepassing van de laatst gevestigde hypotheek.

Artikel 8 Opgave

Aan belanghebbende wordt telkens na afloop van een kalenderjaar een opgave verstrekt van de stand van de geldlening en van de rentevorderingen.

B114 – Gevallen waarin bijstand in natura wordt verstrekt

In het geval van problematische schulden of een dreigend afglijden door psychosociale problemen, dakloosheid of verslaving kan een deel van de bijstand in natura worden verleend.

Bijstand in natura kan bestaan uit:

  • ·

    woonruimte met gebruik van water, gas en licht;

  • ·

    verzekeringen;

  • ·

    duurzame gebruiksgoederen;

  • ·

    kleding;

  • ·

    etenswaren.

De kosten van de verstrekkingen worden in mindering gebracht op de uitkering van belanghebbende. Dit geschiedt zodanig dat het resterende deel tenminste even hoog is als de norm bij verblijf in een inrichting als bedoeld in artikel 23 lid 1 WWB.

B116 – Verstrekken voorschotten tijdens aanvraag

Zoals in artikel 52 WWB bepaald dient er een voorschot van 90% verstrekt te worden indien vier weken na de aanvraagdatum zijn verstreken en het niet verwijtbaar is dat er stukken ontbreken en er niet is vastgesteld dat er geen recht bestaat.

Daarnaast wordt van de bevoegdheid tot het verlenen van een voorschot op grond van artikel 52 WWB alleen gebruik gemaakt wanneer de belanghebbende/aanvrager niet over de middelen beschikt om in zijn/haar levensonderhoud te voorzien, de zogenoemde ‘broodnood’. Wanneer de belanghebbende beschikt over vermogen, bijvoorbeeld een spaarrekening, blijft voorschotverstrekking achterwege. Er hoeft in dit verband geen rekening gehouden te worden met de grens van het bescheiden vermogen. Het is dus van belang dat de belanghebbende inzicht geeft in zijn/haar financiële situatie.

B117 – Hoogte en duur voorschotten tijdens aanvraag

De hoogte van een eventueel voorschot op basis van artikel 52 WWB bedraagt minimaal 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm (norm + toeslag - verlagingen) die het meest waarschijnlijk is, waarbij tevens rekening wordt gehouden met eventueel op te leggen maatregelen.

Voorschotten worden normaal gesproken per bank betaalbaar gesteld. Uitbetaling per kas is bij uitzondering mogelijk.

B118 – Verrekening van bij aanvraag verstrekte voorschotten

In beginsel wordt toegekende bijstand over een periode waarin belanghebbende op grond van artikel 52 WWB een voorschot is verstrekt, direct en volledig verrekend met dit voorschot. Op individuele gronden kan hiervan worden afgeweken.

B159 – Overbruggingsuitkeringen

Ingetrokken (In de Beleidsregels WWB 2014 is een nieuwe bepaling B159 opgenomen).

A027 – Rechtstreeks beroep bij de rechtbank

Het college acht de bezwaarfase vanwege de volledige bestuurlijke heroverweging in beginsel onmisbaar.

Citeertitel; inwerkingtreding

  • 1.

    Deze regeling kan worden aangehaald als: Beleidsregels WWB Stichtse Vecht.

  • 2.

    Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    Het collegebesluit met betrekking tot de beleidsregels Wet werk en bijstand van de gemeenten Breukelen en Loenen, zoals vastgesteld op 19 december 2006, wordt ingetrokken, met uitzondering van de richtlijnen die betrekking hebben op debiteuren, te weten B109 t/m B113, B120, B121 t/m B126, B131, B132, B140, B141;

  • 4.

    Het collegebesluit met betrekking tot de beleidsregels Wet werk en bijstand van de gemeente Maarssen, zoals vastgesteld op 20 november 2007, wordt integraal ingetrokken;

  • 5.

    Het collegebesluit “Vermogensvaststelling Wet werk en bijstand” van de gemeente Maarssen, zoals vastgesteld op 16 december 2008, wordt ingetrokken.

  • 6.

    Het collegebesluit met betrekking tot de aanpassing van enkele beleidsregels IASZ, zoals vastgesteld door de colleges van Breukelen en Loenen op 20 juli 2010, wordt integraal ingetrokken.

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 3 juli 2012.

De secretaris, De burgemeester