Regeling vervallen per 01-12-2020

Beleidsregels Bestuurlijke Boete Stichtse Vecht 2018

Geldend van 23-10-2018 t/m 30-11-2020 met terugwerkende kracht vanaf 15-10-2018

Intitulé

Beleidsregels Bestuurlijke Boete Stichtse Vecht 2018

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

a. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht;

b. IOAW: de Wet inkomensvoorzieningen oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

c. IOAZ: Wet Inkomensvoorziening gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

d. Wet SUWI: de Wet Structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

e. Pw: de Participatiewet;

f. Boete: bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 18a Pw, artikel 20a eerste lid van de IOAW/IOAZ;

g. Inlichtingenplicht: de verplichting als genoemd in artikel 17, eerste lid van de Pw, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet SUWI;

h. Belanghebbende: de persoon die de inlichtingenverplichting heeft geschonden;

  • 2.

    De begripsbepalingen van de Pw, Ioaw en Ioaz zijn op deze beleidsregels en de daarop berustende bepalingen van toepassing.

Hoofdstuk 2. Schending inlichtingenplicht en boete

Artikel 2. Schending inlichtingenplicht

  • 1.

    Het niet, niet behoorlijk of niet tijdig voldoen aan de inlichtingenplicht is een overtreding die wordt gesanctioneerd met een boete of een waarschuwing.

  • 2.

    Er wordt tijdig voldaan aan de inlichtingenplicht indien de vereiste inlichtingen verstrekt worden binnen een termijn van uiterlijk een maand gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn.

Artikel 3. Onderzoek

  • 1.

    Bij een gebleken schending van de inlichtingenplicht vindt er een onderzoek plaats naar het opleggen van een boete.

  • 2.

    Het boeteonderzoek bevat tenminste het onderzoek naar de gedraging, het onderzoek naar de zienswijze van belanghebbende, een indringende toets aan het evenredigheidsbeginsel, de fictieve draagkracht van de belanghebbende en individuele beoordeling.

  • 3.

    Indien iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, wordt er afgezien van het opleggen van een boete.

Artikel 4. Aangiftegrens

Indien het benadelingbedrag hoger is dan € 50.000,00 dan wordt er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie. Indien het Openbaar Ministerie besluit tot overgaan tot vervolging dan mag het college niet overgaan tot het opleggen van een boete.

Artikel 5. Hoogte van de boete

  • 1.

    De bepalingen omtrent de hoogte van de boete zoals genoemd in artikel 18a Pw, 20a van de IOAW, artikel 20a van de IOAZ en artikel 2 van het Boetebesluit worden in acht genomen.

  • 2.

    Onverminderd artikel 18a Participatiewet, artikel 20a IOAW en artikel 20a IOAZ dient de boete, te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 5:46 lid 2 Awb.

  • 3.

    De bepalingen omtrent verminderde verwijtbaarheidssituaties zoals genoemd in artikel 2, lid 5, en 2a, lid 2 van het Boetebesluit worden in acht genomen.

Artikel 6. Afstemming boete op de financiële omstandigheden

1. Bij het bepalen van de hoogte van de boete rekening wordt gehouden met het feit dat de boete binnen een redelijke termijn van maximaal 24 maanden kan worden afbetaald.

2. De hoogte van de boete wordt als volgt bepaald in combinatie met de ernst van de gedraging;

a. bij opzet bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 24 maal het bedrag boven de niet-gecorrigeerde beslagvrije voet.

b. bij grove schuld bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 18 maal het bedrag boven de niet-gecorrigeerde beslagvrije voet.

c. bij normale verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 12 maal het bedrag boven de niet-gecorrigeerde beslagvrije voet.

d. bij verminderde verwijtbaarheid bedraagt de maximale boete een bedrag ter hoogte van 6 maal het bedrag boven de niet-gecorrigeerde beslagvrije voet.

3. Indien de belanghebbende ten tijde van het opleggen van de boete andere inkomsten of vermogen heeft dan een uitkering:

a. en bekend is hoe hoog deze inkomsten zijn, dan wordt de hoogte van de maximale boete vastgesteld door het bedrag van de niet-gecorrigeerde beslagvrije voet, in mindering te brengen op het netto inkomen per maand en het verschil bij opzet met 24 te vermenigvuldigen, bij grove schuld met 18, bij normale verwijtbaarheid met 12 en bij verminderde verwijtbaarheid met 6;

b. en géén medewerking verleent om inzicht te bieden in de hoogte van de inkomsten of vermogen, dan wordt bij de bepaling van de boete geen rekening gehouden met de draagkracht.

4. In situaties waar de kostendelersnorm geldt voor belanghebbende op het moment van boeteoplegging, wordt met het zelfde percentage gerekend om de fictieve draagkracht te berekenen, als ware hij geen kostendeler.

5. Bij recidive wordt de maximale aflossingsduur, bepaald door de mate van verwijtbaarheid, ook gerespecteerd bij de bepaling van de hoogte van de recidive-boete.

Hoofdstuk 3. Afzien of kwijtschelding van de boete

Artikel 7. Waarschuwing

1. Het college kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:

a. de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag;

b. de schending van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag dat hoger is dan € 150,00;

c. de belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar hij binnen een redelijke termijn van een maand nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt, alsnog uit eigen beweging de inlichtingen verstrekt.

2. In situaties zoals genoemd in het eerste lid wordt een boete van € 150,00 opgelegd, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven.

Artikel 8. Kwijtschelding boete

1. De mogelijkheid om een boete kwijt te schelden wordt bepaald in artikel 18a, lid 13 en 14, Pw of artikel 20a lid 12 en 13 van de IOAW en IOAZ.

2. Met inachtneming van de bepalingen in de Pw, de IOAW en de IOAZ gaat het college over tot gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete indien:

a. er geen sprake is geweest van opzet of grove schuld; en

b. er binnen een jaar nadat de bestuurlijke boete is opgelegd niet nogmaals een overtreding in verband met eenzelfde gedraging is begaan; en

c. bij medewerking aan een schuldregeling.

Hoofdstuk 4. Overige bepalingen

Artikel 9. Bevoegdheid college

In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het college.

Artikel 10. Hardheidsclausule

  • 1.

    Het college handelt in overeenstemming met bovenstaande beleidsregels, tenzij dat naar het oordeel van het college voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen, conform artikel 4:84 van de Awb.

  • 2.

    In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien beslist het college.

Artikel 11. Intrekken oude verordening en oude beleidsregels

  • 1.

    De Verordening verrekening bij bestuurlijke boete bij recidive Stichtse Vecht wordt ingetrokken.

  • 2.

    De beleidsregel schending inlichtingenplicht wordt ingetrokken.

Artikel 12. Citeertitel; inwerkingtreding

1. Deze regeling kan worden aangehaald als: Beleidsregels Bestuurlijke Boete Stichtse Vecht 2018.

2. Deze regeling treedt in werking op 15 oktober 2018.

Algemene toelichting

Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. De doelstelling van deze wet is:

  • fraude mag niet lonen;

  • zwaardere sancties;

  • recidive leidt tot verhoogde boete.

Op grond van deze wet werd bij overtreding van de inlichtingenverplichting een boete van 100% van het benadelingsbedrag opgelegd.

Dit regime is per 1 januari 2017 gewijzigd.

De directe aanleiding is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) over de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid in de sociale zekerheid. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in november 2014 uitgesproken dat bij de beoordeling van boete een indringende evenredigheidstoets moet plaatsvinden; bij het opleggen van een boete en de vaststelling van de hoogte ervan dient rekening te worden gehouden met (I) de ernst van de overtreding, (II) de mate van verwijtbaarheid en (III) de omstandigheden van de betrokkene. De boete kan vervolgens 100% van het benadelingsbedrag bij opzet, 75% bij grove schuld 75%, 50% bij normale verwijtbaarheid en 25% bij verminderde verwijtbaarheid. Deze methode is met ingang van 1 januari 2017 in wet- en regelgeving vastgelegd.

In januari 2016 heeft de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2016:12) de uitvoering verder aangescherpt door aan te geven dat bij de bepaling van de hoogte van de boete tevens rekening moet worden gehouden met de fictieve draagkracht: de boete dient binnen een redelijke termijn te worden terugbetaald. De CRvB koppelt aan opzet, grove schuld, normale verwijtbaarheid en verminderde verwijtbaarheid een vast aantal maanden (24 maanden, 18 maanden, 12 maanden en 6 maanden). Ook deze uitspraak levert een aanzienlijke bijstelling van de hoogte van de boete naar beneden op.

In deze beleidsregels wordt uitvoering gegeven aan de nieuwe voorschriften omtrent het opleggen van een boete. Verder is zoveel mogelijk ruimte gelaten om alle feiten en omstandigheden mee te nemen in de besluitvorming. De beleidsregels laten dus voldoende ruimte open voor de individuele afweging.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 2. Schending inlichtingenplicht

In artikel 17, eerste lid van de Pw is de inlichtingenplicht benoemd. In dit artikel wordt bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.

In artikel 2 van de beleidsregels wordt nader uitgewerkt wat wordt verstaan onder onverwijld uit eigen beweging: de belanghebbende dient binnen een termijn van uiterlijk een maand gerekend vanaf het moment dat de inlichtingen voor belanghebbende beschikbaar zijn melding te maken van de feiten/omstandigheden die van invloed kunnen zijn op arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Met deze termijn wordt aangesloten bij de inkomstenformulieren die klanten maandelijks dienen in te leveren bij inkomsten. Tevens wordt met deze termijn rekening gehouden met de toezending van wijzigingsformulieren.

Artikel 3. Onderzoek

Bij de procedure van het opleggen van een boete kan onderscheid worden gemaakt in een zware en een lichte procedure.

Het verschil tussen de zware en de lichte procedure is dat het college bij de lichte procedure niet verplicht is om een boeterapport op te maken en om de belanghebbende in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen (artikel 4:12 en 5:53 Awb). Het college mag dit wel doen bij de lichte procedure, het is immers een bevoegdheid.

In dit artikel wordt bepaald dat zowel bij de zware als lichte de belanghebbende in staat wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen.

Bij een gebleken schending van de inlichtingenplicht vindt er een onderzoek plaats naar het opleggen van een boete. Dit boeteonderzoek wordt opgestart nadat de bezwaartermijn van de terugvorderingsbeschikking is verstreken. Dit is zes weken na dagtekening + 1 dag van de terugvorderingsbeschikking. Is belanghebbende niet in bezwaar gegaan, dan kan het boeteonderzoek worden gestart. Is belanghebbende wel tegen het terugvorderingsbesluit in bezwaar gegaan, dan betekent dit dat het boeteonderzoek nog niet opgestart kan worden. Pas nadat de beslissing op bezwaar is genomen waarbij het bezwaar ongegrond is verklaard wordt het boeteonderzoek gestart. Indien het besluit op bezwaar gegrond is verklaard, dan moet er gekeken worden naar de inhoud van de gegrondverklaring. Afhankelijk van de motivatie wordt er een boeteonderzoek gestart.

Een eventueel ingestelde beroepsprocedure wordt niet afgewacht.

De verplichte aandachtspunten van een boeteonderzoek worden in dit artikel benoemd.

Artikel 4. Aangiftegrens

Iedere schending van de inlichtingenverplichting levert in principe ook een strafbaar feit op. Om dub-bele bestraffing te voorkomen zal het college bij iedere schending van de inlichtingenverplichting moeten kiezen welke weg wordt bewandeld: een bestuurlijke boete op grond van artikel 18a Participatiewet dan wel 20a IOAW/IOAZ óf aangifte doen bij het Openbaar Ministerie (OM). Een richtlijn voor deze keuze is gegeven in de Aanwijzing sociale zekerheidsfraude waarbij in beginsel bij een benadelingsbedrag tot € 50.000,00 een bestuurlijke boete is geïndiceerd en bij een benadelingsbedrag boven€ 50.000,00 aangifte plaatsvindt bij het OM.

Op dit uitgangspunt zijn een aantal uitzonderingen geformuleerd in de Aanwijzing sociale zekerheids-fraude:

• de schending van de inlichtingenverplichting valt samen met andere strafbare feiten.

Voorbeeld: belanghebbende teelt en verkoopt softdrugs. De inkomsten daaruit geeft hij niet door aan de gemeente.

• de belanghebbende vervult een voorbeeldfunctie. Voorbeeld: belanghebbende is tevens politiek ambtsdrager.

• binnen een periode van 5 jaar maakt iemand zich voor de tweede keer schuldig aan sociale zekerheidsfraude

• de boete is oninbaar als gevolg van het ontbreken van financiële middelen bij de belanghebbende.

Artikel 5. Hoogte van de boete

De hoogte van de boete is afhankelijk van de mate van verwijtbaarheid van de gedraging. De mate van verwijtbaarheid van de gedraging dient te worden beoordeeld aan de hand van de navolgende stappen:

a. wanneer door opzettelijk handelen of opzettelijk nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting er ten onrechte uitkering wordt verstrekt, dan volstaat een boete van 100% van het benadelingsbedrag.

b. wanneer er geen sprake is van opzet, maar wel van grove schuld waardoor er ten onrechte een uitkering is verstrekt, dan volstaat een boete van 75% van het benadelingsbedrag;

c. is er sprake van een benadelingsbedrag maar geen sprake van opzet en ook niet van grove schuld, dan volstaat een boete van 50% van het benadelingsbedrag;

d. is er sprake van een benadelingsbedrag en is er sprake van verminderde verwijtbaarheid, dan volstaat een boete van 25% van het benadelingsbedrag.

Bij recidive geldt dat de genoemde percentages worden toegepast op het benadelingsbedrag vermenigvuldigd met 150% van dit bedrag.

Indien het benadelingsbedrag, of 150% van het benadelingsbedrag, hoger is dan 100/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht (maart 2018: € 20.750), wordt de bestuurlijke boete afwijkend vastgesteld, namelijk:

indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, vastgesteld op 50/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie;

indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, vastgesteld op 25/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie.

De percentages kunnen zo nodig worden verlaagd voor de vaststelling van een evenredige boete.

De bepalingen omtrent het vaststellen van de hoogte van de boete zijn genoemd in artikel 2 van het Boetebesluit.

Artikel 6. Afstemming boete op de financiële omstandigheden

De hoogte van de boete moet zodanig worden begrensd dat een belanghebbende bij een fictieve draagkracht gelijk aan de voor de beslag vatbare ruimte berekend op basis van de beslagvrije voet de boete op de volgende manier begrensd moet worden:

voor opzet geldt dat de belanghebbende de boete binnen 24 maanden dient te kunnen voldoen;

Voor grove schuld geldt dat de belanghebbende de boete binnen 18 maanden dient te kunnen voldoen;

Voor geen opzet en geen grove schuld geldt dat de belanghebbende de boete binnen 12 maanden dient te kunnen voldoen;

Voor de verminderde verwijtbaarheid geldt dat de belanghebbende de boete binnen zes maanden dient te kunnen voldoen.

Indien de feitelijke draagkracht afwijkt van de fictieve draagkracht wordt bij de invordering rekening gehouden met de feitelijke draagkracht. Dit betekent dat een belanghebbende in principe altijd minimaal over 90% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm blijft beschikken. Bij het bepalen van de hoogte van de boete zoals in dit artikel van de beleidsregels is omschreven wordt rekening gehouden met de fictieve draagkracht.

Artikel 7. Waarschuwing

Lid 1 onder c

Het gaat hier om een zogenoemde zelfmelder. Er wordt gekozen voor het opleggen van een waarschuwing als een belanghebbende onjuiste, onvolledige of geen inlichtingen heeft verstrekt, maar deze binnen een redelijke termijn alsnog uit eigen beweging verstrekt. De termijn waarmee voldaan zou zijn aan de inlichtingenplicht (zie artikel 2 van deze beleidsregels) is reeds verstreken. Als redelijke termijn wordt een periode van maximaal een maand gehanteerd. De termijn van een maand vangt aan vanaf het moment dat belanghebbende niet meer voldoet aan de inlichtingenplicht zoals is bepaald in artikel 2 van deze beleidsregels. Er is geen sprake van een zelfmelder als het college de overtreding al had geconstateerd of als belanghebbende de inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van de inlichtingenplicht. Dit kan een handhavingsonderzoek zijn maar bijvoorbeeld ook een heronderzoek. Deze opsomming is niet limitatief.

Lid 2

Er kan niet worden volstaan met het geven van een waarschuwing indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichtingen plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven. (artikel 18a lid 4 van de Pw). Er dient dan te worden aangesloten bij artikel 23 Sr als er sprake is van geen benadeling (artikel 18a lid 3 van de Pw, artikel 20a lid 3 IOAW en artikel 20a lid 3 IOAZ). In dit lid is vastgelegd dat de boete in deze gevallen € 150,00 bedraagt.

Artikel 8. Kwijtschelding boete

Het nieuwe artikel 18a, lid 13 en 14 van de Pw geeft het college de bevoegdheid om onder voorwaarden mee te werken aan de gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van de boete.

Deze voorwaarden zijn genoemd in de Participatiewet zelf:

• er mag geen sprake zijn van opzet of grove schuld; en

• de belanghebbende heeft niet binnen één jaar na de eerste boete, wederom de inlichtingenplicht geschonden; en

• de beoordeling vindt altijd plaats in het kader van medewerking aan een schuldregeling.

De beoordeling vindt altijd plaats op verzoek van belanghebbende zelf.

Artikel 9. Bevoegdheid college

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 11. Intrekken oude verordening en oude beleidsregels

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 12. Citeertitel; inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 2 oktober 2018.

De gemeentesecretaris De burgemeester