Uitvoeringsregels Jeugdhulp Stichtse Vecht 2020

Geldend van 04-02-2020 t/m heden met terugwerkende kracht vanaf 01-02-2020

Intitulé

Uitvoeringsregels Jeugdhulp Stichtse Vecht 2020

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht;

gelet op:

• De artikelen 4, 7, 12, 13 en 18 van de Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht 2019;

• Artikel 2.3 van de Jeugdwet;

b e s l u i t

vast te stellen de volgende:

Uitvoeringsregels Jeugdhulp Stichtse Vecht 2020

Artikel 1. Begrippen

1. a. De Verordening: de Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht 2019

b. AVG: Algemene Verordening Gegevensbescherming

2. Alle definities die in deze nadere regels worden gebruikt, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet, de hierop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en de Verordening.

Artikel 2. Aanbod Jeugdhulp

1. Het college draagt zorg voor een voldoende, kwantitatief en kwalitatief, aanbod van jeugdhulp zoals gedefinieerd in artikel 4, eerste lid van de Verordening.

2. Een toekenning voor een individuele voorziening in natura wordt alleen verleend voor door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.

Artikel 3. Gebruikelijke hulp

1. Gebruikelijke hulp als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder f en artikel 4, vierde lid onder b van de Verordening, is nader gespecificeerd in Bijlage I. De richtlijnen zijn gebaseerd op de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en de CIZ-indicatiewijzer 2014 versie 7.1.

2. Om vast te stellen welke hulp gebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. Bij de beoordeling van gebruikelijke hulp worden de volgende factoren betrokken:

a. leeftijd van de jeugdige;

b. aard van de zorghandelingen;

c. frequentie en patroon van de zorghandelingen;

d. tijdsomvang van de zorghandelingen.

Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin.

3. Alle niet in bijlage I genoemde persoonlijke verzorging door de ouder/verzorger aan het kind is gebruikelijke hulp als er sprake is van een kortdurende zorgsituatie met uitzicht op herstel van de mentale en/of fysieke belemmering en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Daarbij gaat het over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden. Het aanleren van handelingen op het gebied van persoonlijke verzorging aan jeugdigen valt ook aan te merken als gebruikelijke hulp.

4. Uitzonderingen op bovenstaand lid 1, 2 en 3 zijn van toepassing wanneer:

a. Een ouder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging of begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren. In dit geval wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht.

b. Een ouder overbelast is of dreigt te raken. In dat geval wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht, totdat deze (dreigende) overbelasting is opgeheven. Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:

1°. de (dreigende) overbelasting dient te worden opgeheven door de gebruikelijke hulp aan de jeugdige tijdelijk te laten uitvoeren door een jeugdhulpaanbieder;

2°. gebruikelijke hulp wordt wel van deze ouder(s) verwacht indien de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door het uitvoeren van maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp om, uitgezonderd maatschappelijke activiteiten in de vorm van scholing of beroepsmatige activiteiten(werk).

c. Een jeugdige zich in de terminale levensfase bevindt, in dit geval wordt geen bijdrage verwacht van een ouder.

d. Een jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme verzorging wenst te ontvangen van de ouder.

Artikel 4. Tarieven zorg in natura

1. De hoogte van een pgb is gerelateerd aan de tarieven waarvoor het college jeugdhulp heeft gecontracteerd, conform de bepalingen uit artikel 13, derde lid van de Verordening.

2. De tarieven van de zorg in natura worden vastgesteld door het college volgens het bepaalde van artikel 13, vierde lid van de van de Verordening. De tarieventabel van de zorg in natura is opgenomen in de Bijlage II.

3. De in de bijlage II genoemde bedragen en tarieven zijn bruto, en voor zover van toepassing, inclusief BTW.

Artikel 5. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering

Het college maakt gebruik van de bevoegdheid tot herziening, intrekking en terugvordering als bedoeld in artikel 8.1.4 van de Jeugdwet en artikel 14 van de Verordening.

Artikel 6. Diagnostiek en behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)

Toeleiding naar diagnostiek en behandeling voor EED geschiedt via de uitgangspunten en de kaders van het meest recente landelijke protocol Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling.

Artikel 7. Privacy

1. De gemeentelijke medewerkers die uitvoering geven aan de Jeugdwet verwerken persoonsgegevens onder verantwoordelijkheid van het college.

2. Persoonsgegevens worden alleen verwerkt als hier een wettelijke grondslag voor aanwezig is conform artikel 6 van de AVG en de sectorale wetten.

3. Op grond van sectorale wetten, waaronder de Jeugdwet, heeft het college de bevoegdheid om persoonsgegevens van jeugdigen en hun ouders te verwerken voor zover dit noodzakelijk is voor de gemeentelijke taken bij de jeugdhulp.

4. Het college maakt altijd een zorgvuldige afweging ten aanzien van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit alvorens persoonsgegevens te verwerken.

5. Het college zorgt dat de jeugdige en/of zijn ouders begrijpelijk en volledig geïnformeerd worden over de wijze waarop hun persoonsgegevens worden verwerkt.

6. De gemeentelijke medewerkers die uitvoering geven aan de Jeugdwet hebben door de aard van de relatie met de jeugdige en/ of zijn ouders een beroepsgeheim.

Artikel 8. Onvoorziene omstandigheden

In gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 9. Intrekking en overgangsrecht

1. De ‘Aangepaste uitvoeringsregels bij de verordening Jeugdhulp SWW’ vervallen bij de inwerkingtreding van de Uitvoeringsregels Jeugdhulp Stichtse Vecht 2020.

2. De richtlijn ‘Uitgangspunten persoonsgebonden budget Jeugd en Wmo’ vervalt bij het inwerkingtreden van de Uitvoeringsregels Jeugdhulp Stichtse Vecht 2020.

3. Voor de aanvragen pgb die voor 1 februari 2020 zijn toegekend geldt dat de indicatie wordt behouden voor de duur dat de voorziening is toegekend. Een herindicatie (na 1 februari 2020) wordt als een nieuwe aanvraag beschouwd en wordt op grond van de bepalingen in deze regeling beoordeeld.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze uitvoeringsregels treden in werking op 1 februari 2020.

Artikel 11. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als: Uitvoeringsregels Jeugdhulp Stichtse Vecht 2020.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de collegevergadering van 28 januari 2020. .

De gemeentesecretaris De burgemeester

Toelichting

Algemeen

De Verordening Jeugdhulp Stichtse Vecht 2019 biedt in lijn met Jeugdwet de mogelijkheid om op specifieke onderdelen bevoegdheden te delegeren aan het college om nadere regels te stellen binnen de kaders van de Verordening. Met de uitvoeringsregels Jeugdhulp geeft het college invulling aan deze bevoegdheid. Het gaat om de volgende onderwerpen: aanbod Jeugdhulp, gebruikelijke hulp en de tarieven van Jeugd in natura.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begrippen

In het eerste lid wordt het begrip ‘De Verordening’ nader toegelicht. In het tweede lid worden een aantal begrippen uit de nadere regels gelijkgeschakeld met de begrippen uit de Jeugdwet, de hierop gebaseerde algemene maatregelen van bestuur en de Verordening. Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat ook aangesloten wordt bij het bepaalde in artikel 1.1 van de Jeugdwet waarbij bij de definitie van ‘jeugdige’ tevens wordt bepaald in welke gevallen sprake kan zijn van verlengde Jeugdhulp.

Artikel 2. Aanbod Jeugdhulp

In dit artikel wordt bepaald dat het college zorgdraagt voor een voldoende, kwantitatief en kwalitatief, aanbod van jeugdhulp zoals gedefinieerd in artikel 4, eerste lid van de Verordening. Een individuele voorziening in natura wordt alleen verleend voor door het college gecontracteerde jeugdhulpaanbieders.

Artikel 3. Gebruikelijke hulp

Lid 1

Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet. In de Verordening is daarom invulling gegeven aan de wettelijke bepaling van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp/zorg die ouders geacht worden aan hun kinderen te bieden. Voor minderjarige kinderen (tot 18 jaar) geldt dat ouders hen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook als er sprake is van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Om deze reden worden handelingen die vallen onder gebruikelijke hulp in principe niet vergoed. Het uitgangspunt is dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht). De invulling van het begrip gebruikelijke hulp sluit aan op het (voormalige) Besluit zorgaanspraken AWBZ en de CIZ-indicatiewijzer en is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet voor zover sprake is van gebruikelijke hulp, waarbij beoordeeld wordt of de eigen mogelijkheden van de ouders of het netwerk toereikend zijn om de nodige hulp en ondersteuning te bieden.

Dit artikel geeft aan wanneer sprake is van gebruikelijke hulp. In een tabel, die bij deze uitvoeringsregels is opgenomen als bijlage I, wordt het begrip gebruikelijke hulp op basis van verschillende leeftijdscategorieën nader gespecificeerd.

Een individuele voorziening kan alleen worden verstrekt voor zover geen sprake is van gebruikelijke hulp. Indien een deel van de hulpvraag betrekking heeft op gebruikelijke hulp en deels op niet gebruikelijke hulp, kan alleen voor het deel van de niet gebruikelijke hulp een voorziening worden verstrekt.

Bijvoorbeeld: er wordt een aanvraag ingediend voor individuele zwemles voor een jeugdige van 6 jaar waarbij begeleiding geboden wordt. De reguliere zwemlessen in een groep worden gezien als gebruikelijk. Hiervoor is het verstrekken van een individuele voorziening dan ook niet mogelijk. Indien individuele zwemles noodzakelijk blijkt, omdat het kind vanwege een beperking niet mee komt in een groepszwemles, kan voor de (meer-)kosten van begeleiding een voorziening worden verstrekt.

Lid 2

Dat sprake is van een langdurige zorgsituatie kan al vanaf het begin duidelijk zijn. Er hoeft dan dus niet eerst 3 maanden te worden ‘gewacht’ alvorens het college jeugdhulp in kan zetten.

Lid 3

In dit artikel wordt bepaald in welke gevallen geen gebruikelijke hulp kan worden verwacht.

Er moet aandacht zijn voor de draaglast en draagkracht van de ouder of verzorger/opvoeder. Het college moet bekijken of hij/zij naast zijn of haar werk en de te verlenen zorg fysiek en psychisch nog in staat is de gebruikelijke hulp te verlenen. Als dat niet het geval is en er sprake is van (dreigende) overbelasting, zal het college (tijdelijk) een voorziening moeten verstrekken. In eerste instantie zal die voorziening van korte duur zijn om de gelegenheid te bieden de (onderlinge) taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Om vast te stellen of er sprake is van overbelasting, kan het (met inachtneming van de AVG-bepalingen) opnemen van contact met de huisarts over de ouder helpen om een oordeel te vormen. Tevens kan een medisch advies worden opgevraagd.

In onderstaande tabel zijn mogelijke symptomen van overbelasting weergegeven.

Mogelijke symptomen van overbelasting

• Gespannen spieren

(vaak in schoudergordel en rug)

• Hoge bloeddruk

• Gewrichtspijn

• Gevoelens van slapte

• Slapeloosheid

• Migraine, duizeligheid

• Spierkrampen

• Verminderde weerstand/ziektegevoeligheid

• Opvliegingen

• Ademnood en gevoelens van beklemming op de borst

• Plotseling hevig zweten

• Gevoelens van beklemming in de hals

• Ongeduld

• Vaak huilen

• Neerslachtigheid

• Isolering

• Verbittering

• Concentratieproblemen

• Dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen

• Rusteloosheid

• Perfectionisme

• Geen beslissingen kunnen nemen

• Denkblokkades

• Spiertrekkingen in het gezicht

• Verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen

Artikel 4. Tarieven zorg in natura

De hoogte van een pgb is gerelateerd aan de tarieven waarvoor het college jeugdhulp heeft gecontracteerd. Dit is vastgelegd in de Verordening (artikel 13, derde lid). De tarieven van de zorg in natura zijn opgenomen in bijlage II. Deze tarieven zijn bruto, dus inclusief de af te dragen sociale premies. Verder zijn de tarieven, voor zover dit van toepassing is, inclusief BTW (de aanbieder kan niet boven op de vastgestelde tarieven als opgenomen in Bijlage II nog BTW in rekening brengen, indien zij bijvoorbeeld een dienst afnemen bij de markt).

Artikel 5. Bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering

In de Verordening en de Jeugdwet wordt bepaald dat het college de bevoegdheid heeft om een individuele voorziening beëindigen of in te trekken. Verder heeft het college de bevoegdheid om indien de gegevens opzettelijk onjuist of onvolledig zijn verstrekt terug te vorderen. In dit artikel wordt bepaald dat het college gebruik maakt van deze bevoegdheid.

Artikel 6. Diagnostiek en behandeling van Ernstige Enkelvoudige Dyslexie (EED)

Het meest recente landelijke Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling geven de kaders voor de diagnostiek en behandeling van EED. Voor de inzet van dyslexiezorg is een regionaal toelatingsproces afgesproken met het onderwijs en de zorgaanbieders.

Artikel 7. Privacy

In dit artikel zijn bepalingen opgenomen met betrekking tot de waarborging van privacy en het beschermen persoonsgegevens van de jeugdige en/ of zijn ouder. Het uitgangspunt is dat persoonsgegevens op eerlijke, rechtmatige en transparante wijze verwerkt worden in lijn met de AVG en het vigerende privacybeleid en -reglement van de gemeente Stichtse Vecht.

De verwerking van persoonsgegevens is op grond van artikel 6 van de AVG alleen rechtmatig indien en voor zover aan ten minste een van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) de betrokkene heeft (met inachtneming van de AVG-bepalingen) toestemming gegeven voor de verwerking van zijn persoonsgegevens voor een of meer specifieke doeleinden;

b) de verwerking is noodzakelijk voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of om op verzoek van de betrokkene vóór de sluiting van een overeenkomst maatregelen te nemen;

c) de verwerking is noodzakelijk om te voldoen aan een wettelijke verplichting die op de verwerkingsverantwoordelijke rust;

d) de verwerking is noodzakelijk om de vitale belangen van de betrokkene of van een andere natuurlijke persoon te beschermen;

e) de verwerking is noodzakelijk voor de vervulling van een taak van algemeen belang of van een taak in het kader van de uitoefening van het openbaar gezag dat aan de verwerkingsverantwoordelijke is opgedragen;

f) de verwerking is noodzakelijk voor de behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de verwerkingsverantwoordelijke of van een derde, behalve wanneer de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene die tot bescherming van persoonsgegevens nopen, zwaarder wegen dan die belangen, met name wanneer de betrokkene een kind is.

Het genoemde onder f, geldt niet voor de verwerking door overheidsinstanties in het kader van de uitoefening van hun taken. Hieronder worden de drie belangrijkste grondslagen voor de verwerking van persoonsgegevens bij jeugd uiteengezet.

Artikel 6, eerste lid onder e, van de AVG:

Persoonsgegevens mogen verwerkt worden indien dit noodzakelijk is voor de goede vervulling van een taak van algemeen belang. Op grond van artikel 7.4.0, eerste lid, van de Jeugdwet heeft het college de bevoegdheid om persoonsgegevens van jeugdigen en hun ouders te verwerken, waaronder persoonsgegevens op te vragen, in te zien, vast te leggen of uit te wisselen, voor zover dit noodzakelijk is voor de gemeentelijke taken bij de jeugdhulp. Hieronder vallen het beoordelen of jeugdhulp nodig is, het toe leiden naar jeugdhulp, het inzetten van jeugdhulp, het doen van een verzoek tot onderzoek aan de Raad voor de Kinderbescherming, voor de bekostiging van de jeugdhulp en voor het verrichten van controle en fraudeonderzoek. Voor déze verwerking van persoonsgegevens is dus geen toestemming nodig van de betrokken jeugdige en/ of ouders. Op grond van artikel 7.4.0, tweede lid, van de Jeugdwet hebben jeugdhulpaanbieders, met uitzondering van medisch hulpverleners zoals psychiaters en huisartsen, de plicht om persoonsgegevens aan het college te verstrekken voor zover dit noodzakelijk is voor de hierboven genoemde taken. Daarvoor geeft de Regeling Jeugdwet in artikel 6a een exacte uitwerking van welke informatie gemeenten mogen opvragen bij aanbieders van jeugdhulp in verband met de financiering daarvan. Het college dient zich terughoudend op te stellen bij het opvragen van persoonsgegevens bij aanbieders van jeugdhulp en zich strikt beperken tot het noodzakelijke.

Artikel 6, eerste lid onder a, van de AVG:

Indien een verwerking van persoonsgegevens niet noodzakelijk is voor de goede vervulling van de gemeentelijke taken bij de jeugdhulp, zoals het geval is bij het uitwisselen van persoonsgegevens in het kader van integrale samenwerking met andere clusters, kan de verwerking gebaseerd worden op toestemming van de jeugdige en/ of zijn ouder. Indien er geen toestemming wordt gegeven dan heeft dit geen (negatieve) invloed op de beoordeling bij de uitvoering van de gemeentelijke taken bij de jeugdhulp. De toestemming moet dus daadwerkelijk vrij gegeven kunnen worden. Daarnaast moet de toestemming gericht zijn op een specifieke verwerking, zoals het uitwisselen met een derde die niet bij de hulpverlening betrokken is. Ook moet de jeugdige en/of zijn ouder geïnformeerd worden dat de toestemming vrij is en op elk moment ingetrokken kan worden. Tot slot moet de toestemming ondubbelzinnig zijn, hetgeen betekent dat het college moet kunnen aantonen dat de toestemming is gegeven. Dit kan door schriftelijke toestemming, maar ook door mondelinge toestemming met een duidelijke aantekening van het college in het dossier van de jeugdige.

Artikel 6, eerste lid onder d, van de AVG:

Indien de vitale belangen van de jeugdige of derden in het geding zijn, zoals het geval is bij een (levens)bedreigende situatie, mogen persoonsgegevens verwerkt wordt om dit vitale belang te beschermen. Hierbij kan gedacht worden aan het uitwisselen van persoonsgegevens met derden die niet bij de jeugdhulp betrokken zijn bij een (levens)bedreigende situatie.

Naast de verplichting van een wettelijke grondslag voor de verwerking is het noodzakelijk dat het college altijd een zorgvuldige afweging maakt ten aanzien van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit van het verwerken van persoonsgegevens. Zo worden enkel die persoonsgegevens in het dossier opgenomen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de gemeentelijke taken bij de jeugdhulp. Ook voor het uitwisselen van persoonsgegevens geldt dat enkel die gegevens worden uitgewisseld met andere beroepskrachten voor zover zij deze nodig hebben voor hun aandeel in de jeugdhulp.

Het college draagt zorg dat het transparantiebeginsel uit de AVG wordt nageleefd en dat de jeugdigen en hun ouders begrijpelijk en volledig geïnformeerd worden over de verwerking van hun persoonsgegevens, conform artikel 13 en 14 van de AVG.

Artikel 8. Onvoorziene omstandigheden

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 9. Intrekking en overgangsrecht

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Dit artikel spreekt voor zich.

Artikel 11. Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.

BIJLAGE 1 RICHTLIJNEN GEBRUIKELIJKE HULP

1. Afweging gebruikelijke en boven-gebruikelijke hulp

1.1 Beoordelingsfactoren gebruikelijke hulp

Om vast te stellen welke hulp boven-gebruikelijk is, beoordeelt het college welke hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder beperkingen redelijkerwijs nodig heeft. In deze nadere regels is een richtlijn opgenomen voor gebruikelijke hulp van ouders voor jeugdigen zonder beperkingen (zie onderdeel 4). Bij de beoordeling welke hulp hier bovenuit gaat, betrekt het college de volgende factoren (hierbij is aangesloten bij de Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en de CIZ indicatiewijzer 2014 V.7):

a. Leeftijd van de jeugdige: bij de beoordeling van gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met verschillen die tussen jeugdigen in dezelfde leeftijdscategorie bestaan. Ook bij gezonde jeugdigen van dezelfde leeftijd kan de ene jeugdige meer zorg nodig hebben dan de andere. Het ene kind is nu eenmaal ‘gemakkelijker’ of sneller zelfstandig dan het andere kind.

Voorbeeld: Veel kinderen van 4 jaar zijn overdag zindelijk en gaan zelf naar het toilet, maar het is niet ongewoon dat een kind van deze leeftijd hier stimulans, toezicht of hulp bij nodig heeft. Dit is dus gebruikelijke hulp.

b. Aard van de zorghandelingen: voor zorghandelingen die de jeugdige zelfstandig kan uitvoeren, hoeft geen hulp te worden toegekend. Gebruikelijke hulp bij kinderen kan ook handelingen omvatten die niet standaard bij alle kinderen voorkomen. Het gaat dan om handelingen, die een gebruikelijke hulp-handeling vervangen, of om handelingen, die in samenhang met reguliere zorgmomenten kunnen worden geboden, zoals het geven van medicijnen.

Voorbeelden: het legen van een katheterzakje in plaats van verschonen; bij een kind met een verstandelijke beperking oefenen met het gebruik van pictogrammen in plaats van oefenen met topografie. Dit zijn voorbeelden van gebruikelijke hulp.

c. Frequentie en patroon van de zorghandelingen: Zorghandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind, zoals 3 keer eten per dag, kunnen als gebruikelijke hulp worden aangemerkt.

Voorbeeld 1: bij een kind dat bij het ontbijt en het naar bed gaan medicatie aangereikt moet krijgen, loopt dit mee in het normale patroon van dagelijkse zorg voor een kind en wordt dit als gebruikelijke hulp aangemerkt.

Voorbeeld 2: zorghandelingen die niet meelopen in het normale patroon van dagelijkse zorg voor ouders aan een kind, is het meerdere malen per nacht bieden van zorg aan een kind. Dit is dus geen gebruikelijke hulp.

d. Tijdsomvang van de zorghandelingen: de omvang van de tijd die met de zorghandelingen is gemoeid, kan meebrengen dat niet langer van gebruikelijke hulp sprake is.

Voorbeeld: alle kinderen hebben tot een bepaalde leeftijd hulp nodig bij wassen en aankleden, maar als deze handelingen veel meer tijd kosten vanwege bijvoorbeeld spasticiteit, wordt deze extra tijd niet als gebruikelijke hulp gezien.

Het is van belang dat deze criteria telkens in samenhang worden beoordeeld, rekening houdend met de omstandigheden van de jeugdige en het gezin. Zo kan een zorghandeling die naar zijn aard en omvang voor een kind van een bepaalde leeftijd gebruikelijk is, in een individuele situatie veel vaker voorkomen (frequentie). Of veel meer tijd kosten (tijdsomvang). Waardoor deze hulp niet geheel als gebruikelijk kan worden aangemerkt.

Voorbeeld: het geven van orale medicatie (aard) bij een kind van 9 jaar (leeftijd) is gebruikelijke hulp. Als deze medicatie elke nacht (meerdere malen) moet worden toegediend, loopt dit niet mee in het dagelijkse patroon. Dan moet beoordeeld worden of ouders hierdoor zodanig belast worden dat het niet meer redelijk is dit als gebruikelijke hulp te zien.

Ook voor zorghandelingen die een kind zelf kan uitvoeren (zelfzorg), kan geen zorg voor worden geïndiceerd.

Voorbeeld: een kind van 14 met diabetes dat zelf zijn bloedsuiker kan prikken en insuline kan spuiten. Eventueel kan wel af en toe verpleging gewenst zijn om de kwaliteit van zelfzorg te borgen (dit kan worden verstrekt op basis van de Zorgverzekeringswet).

2. Persoonlijke verzorging

2.1. Wat valt onder persoonlijke verzorging?

Jeugdhulp in de zin van de Jeugdwet omvat onder andere het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging. De hulp is gericht op het opheffen van een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige.

Persoonlijke verzorging betreft hulp en zorg bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL). Het gaat dan onder andere om de volgende activiteiten (niet uitputtend):

• wassen

• aankleden en uitkleden

• aanbrengen of aantrekken van hulpmiddelen, prothesen, elastische kousen

eten en drinken

• zich verplaatsen (in/uit bed, in/uit bad, van bed naar stoel)

• naar het toilet gaan (aanleggen van een urinaal, verwisselen van incontinentiemateriaal)

wisselen van lig- of zithouding

• medicijnen innemen

• opmaken van het bed van een bedlegerig kind

• reguliere huidverzorging, mond- en gebitsverzorging, scheren, hand- en voetverzorging

• schoonhouden en verzorgen van stoma en andere onnatuurlijke lichaamsopeningen

Een jeugdige kan ondersteuning krijgen bij deze ADL-activiteiten, maar de handelingen kunnen ook worden overgenomen. Het stimuleren van de jeugdige om de persoonlijke verzorging uit te voeren of aan te leren, kan ook onderdeel zijn van de in te zetten hulp.

2.2 Persoonlijke verzorging en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van persoonlijke verzorging als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels zoals vermeld bij onderdeel 1.2. Hieronder staan enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties, die specifiek voor persoonlijke verzorging gelden.

Persoonlijke verzorging thuis - De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke persoonlijke verzorging uit te voeren, kan niet alle gebruikelijke hulp van hem of haar worden verwacht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het geven van medicijnen (waarbij eerst gekeken dient te worden of het geven van medicijnen kan worden vergoed op basis van de Zorgverzekeringswet).

Persoonlijke verzorging tijdens kinderopvang

De opvang/zorg die instanties voor kinderopvang plegen te bieden is gebruikelijke hulp. Alleen voor de hulp die aanvullend nodig is aan de opvang/zorg zoals instanties voor kinderopvang die plegen te bieden, kan het college een voorziening verstrekken. De niet-uitstelbare persoonlijke verzorging (bijvoorbeeld extra noodzakelijke hulp bij voeding) kan tijdens kinderopvang geïndiceerd worden.

Persoonlijke verzorging tijdens onderwijs

De school biedt gangbare en normale dagelijkse zorg, zoals het strikken van veters en het aantrekken van een jas. Voor deze gangbare en normale dagelijkse zorg kan geen voorziening worden verstrekt.

Gedurende de tijd dat een kind de school bezoekt, is er voor de niet-uitstelbare zorg geen verplichting voor de ouders of verzorgers/opvoeders om deze hulp op school te leveren. Dit wordt gezien als boven-gebruikelijke hulp. Voor deze hulp kan het college dus een voorziening toekennen indien omvang van de noodzakelijke hulp hoger is dan de minuten die het onderwijs aan persoonlijke verzorging moet bieden. Ook wordt afgewogen of de hulp binnen andere vormen van onderwijs beschikbaar is.

Intieme persoonlijke verzorging voor een jeugdige ouder dan 12 jaar

Voor zover een jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder of verzorger/opvoeder wordt geen bijdrage van die ouder/verzorger verwacht. Er is dan dus geen sprake van te verwachten gebruikelijke hulp: er kan een voorziening worden verstrekt door het college.

3. Begeleiding

3.1. Wat valt onder begeleiding?

Jeugdhulp omvat het bevorderen van de deelname aan de maatschappij en van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met een beperking. Zodat ze in staat worden gesteld voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, rekening houdend met hun leeftijd en ontwikkelingsniveau. Om dit te bereiken, kan het college begeleiding inzetten.

Bij begeleiding gaat het om het bevorderen, behouden of compenseren van de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Bij jeugdigen wordt (een beperking in de) zelfredzaamheid en participatie vergeleken met de mate van zelfredzaamheid en participatie van een ‘gezond’ kind van dezelfde leeftijd. Zie hiervoor ook de richtlijn in onderdeel 4.

Begeleidingsactiviteiten kunnen onder andere bestaan uit:

• het ondersteunen bij of aanleren van vaardigheden of handelingen, zoals leren om dagelijkse handelingen als wassen en aankleden zelfstandig te kunnen doen;

• het oefenen met aanbrengen van structuur, bijvoorbeeld hulp bij plannen van activiteiten en dag structureren;

• ondersteuning bij sociale vaardigheden, zelfstandigheid en maatschappelijke zelfredzaamheid (psychosociale zelfredzaamheid), zoals thuis, bij winkelen of vrijetijdsbesteding;

• het overnemen van toezicht op de jeugdige.

3.2. Begeleiding en gebruikelijke hulp

Bij de beoordeling van de vraag welke activiteiten op het gebied van begeleiding als (boven)gebruikelijke hulp kunnen worden aangemerkt, gelden de hoofdregels uit onderdeel 1.2.

Hierna komen enkele uitzonderingen dan wel bijzondere situaties aan de orde die specifiek voor begeleiding gelden.

De ouder/verzorger heeft zelf beperkingen

Als een ouder of verzorger/opvoeder geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke begeleiding uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt geen bijdrage van hem verwacht.

Begeleiding gedurende werk of studie ouders/verzorgers

Wanneer ouders of verzorgers werken of studeren gericht op het verkrijgen van werk, blijven zij verantwoordelijk voor de opvang/verzorging van hun kinderen. De begeleiding die buiten dit werk om als gebruikelijke hulp wordt beschouwd, kan gedurende de tijd dat de ouders werken of studeren niet als voorziening worden toegekend. Alleen voor boven-gebruikelijke begeleiding kan het college een voorziening verstrekken. Uiteraard vindt hierbij altijd een individuele beoordeling plaats en kan in individuele gevallen begeleiding geboden worden.

Begeleiding tijdens onderwijs

Als het schoolse leren van een kind door zijn/haar opgroei- en opvoedproblemen, psychische problemen en/of stoornissen wordt bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder de verantwoordelijkheid van het (passend) onderwijs. In het geval van (passend) onderwijs gaat het daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Tenzij het kind door zijn/haar problematiek niet aan de voorwaarden kan voldoen om tot leren te komen of te kunnen functioneren op school.

Alleen in uitzonderlijke situaties, waarbij meer wordt gevraagd dan van school en ouders kan worden verwacht, en de mogelijkheden vanuit de Wet passend onderwijs ontoereikend zijn, kan een individuele voorziening aan de orde zijn. Vaak zal het hierbij gaan om begeleiding in de vorm van toezicht en aansturing. Ook wordt afgewogen of de hulp binnen de andere onderwijsvormen beschikbaar is.

Ouderlijk toezicht

Ouderlijk toezicht aan kinderen is gebruikelijke hulp. Kinderen (met of zonder ziekte of handicap) hebben ouderlijk toezicht nodig. Dit toezicht wordt anders van aard naarmate een kind ouder wordt en zich ontwikkelt. Zie ook de richtlijnen onder 4.

Boven-gebruikelijke begeleiding bij kinderen tot 3 jaar komt in de praktijk niet vaak voor. Kinderen in deze leeftijd hebben volledige verzorging en begeleiding van een ouder nodig. Toch kan boven-gebruikelijk toezicht aan de orde zijn. Boven-gebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is vanwege de aandoeningen, stoornissen of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het kan gericht zijn op (toezicht op en aansturen van) gedrag vanwege een aandoening, stoornis of beperking, of op het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bijvoorbeeld bij complicaties bij een ziekte.

4. Richtlijn gebruikelijke hulp (gebaseerd op Beleidsregels indicatiestelling AWBZ 2014 en de CIZ indicatiewijzer 2014 V.7 )

Kinderen van 0 tot 3 jaar

• hebben bij alle activiteiten verzorging van een ouder nodig;

• ouderlijk toezicht is zeer nabij nodig;

• zijn in toenemende mate zelfstandig in bewegen en verplaatsen;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 3 tot 5 jaar

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan binnenshuis korte tijd op gehoorafstand (bijv. ouder kan was ophangen in andere kamer);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• kunnen zelf zitten, en op gelijkvloerse plaatsen zelf staan en lopen;

• hebben hulp, toezicht, stimulans, zindelijkheidstraining en controle nodig bij de toiletgang;

• hebben hulp, toezicht, stimulans en controle nodig bij aan- en uitkleden, eten en wassen, in- en uit bed komen, dag- en nachtritme en dagindeling bepalen;

• hebben begeleiding nodig bij hun spel en vrijetijdsbesteding;

• zijn niet in staat zich zonder begeleiding in het verkeer te begeven;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 5 tot 12 jaar

• kinderen vanaf 5 jaar hebben een reguliere dagbesteding op school, oplopend van 22 tot 25 uur/week;

• kunnen niet zonder toezicht van volwassenen. Dit toezicht kan op enige afstand (bijv. kind kan buitenspelen in directe omgeving van de woning als ouder thuis is);

• hebben toezicht, stimulans en controle nodig en vanaf 6 jaar tot 12 jaar geleidelijk aan steeds minder hulp nodig bij hun persoonlijke verzorging zoals het zich wassen en tanden poetsen;

• hebben hulp nodig bij het gebruik van medicatie;

• zijn overdag zindelijk, en ‘s nachts merendeels ook; ontvangen zo nodig zindelijkheidstraining van de ouders/verzorgers;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij hun psychomotorische ontwikkeling;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• Hebben begeleiding van een volwassene nodig in het verkeer wanneer zij van en naar school, activiteiten ter vervanging van school of vrije tijdsbesteding gaan;

• hebben een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Kinderen van 12 tot 18 jaar

• hebben geen voortdurend toezicht nodig van volwassenen;

• kunnen vanaf 12 jaar enkele uren alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 16 jaar een dag en nacht alleen gelaten worden;

• kunnen vanaf 18 jaar zelfstandig wonen;

• hebben bij hun persoonlijke verzorging geen hulp en maar weinig toezicht nodig;

• hebben bij gebruik van medicatie tot hun 18e jaar toezicht, stimulans en controle nodig;

• hebben tot 18 jaar een reguliere dagbesteding op school/opleiding;

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij ontplooiing en ontwikkeling (bv. huiswerk of het zelfstandig gaan wonen);

• hebben begeleiding en stimulans nodig bij de ontwikkeling naar zelfstandigheid en zelfredzaamheid;

• hebben tot 18 jaar een beschermende woonomgeving nodig waarin de fysieke en sociale veiligheid is gewaarborgd en een passend pedagogisch klimaat wordt geboden.

Beschermende woonomgeving

Een voorbeeld van gebruikelijke hulp is beschermd wonen voor jeugdigen tot 18 jaar. Het college hoeft hier geen voorziening voor te verlenen, omdat ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het bieden van een beschermende woonomgeving aan hun minderjarige kinderen. Onder beschermende woonomgeving wordt verstaan een omgeving waarin de fysieke, psychische en sociale veiligheid is gewaarborgd en waarin een passend pedagogisch klimaat wordt geboden. Ook als sprake is van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.

Kunnen de ouders dat niet, en kan de ouders niet geleerd worden om deze veiligheid te creëren, dan moet een verblijfplaats buiten het gezin gezocht worden. In dat geval kan een andere vorm van jeugdhulp uitkomst bieden. Bijvoorbeeld pleegzorg of een andere vorm van verblijf buiten het gezin.

Jeugdigen vanaf 17 jaar die vanwege hun aandoening, stoornissen, beperkingen of andere omstandigheden nog niet in staat zijn zelfstandig te wonen, maar dat wel kunnen leren, kunnen onder omstandigheden wel in aanmerking komen voor verblijf in een beschermende woonomgeving op grond van de Jeugdwet. Met als doel om zich verder te ontwikkelen naar zelfstandig wonen. Vanaf 18 jaar kan op grond van de Wmo wel aanspraak bestaan op een voorziening voor beschermd wonen. Opgemerkt wordt dat de ouder een onderhoudsplicht heeft ten opzichte van zijn minderjarige of jongmeerderjarige kinderen (artikel 1:392 BW).

Gebruikelijke hulp omvat niet:

permanent toezicht in de zin van onafgebroken toezicht en actieve observatie gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen. Het gaat om toezicht dat geboden moet worden op basis van actieve observatie die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie van de jeugdige vroegtijdig te signaleren, waardoor altijd tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige, gevaarlijke, (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor het kind kan worden voorkómen. Bij kinderen die een behoefte hebben aan permanent toezicht kan elk moment iets (ernstig) misgaan. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.

Boven-gebruikelijke hulp

Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen wordt gesproken van boven-gebruikelijk hulp gelet op de aard of omvang daarvan. Voor boven-gebruikelijke hulp kan door het college een indicatie worden afgegeven (Centrale Raad van Beroep: CRVB:2015:3576). Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het college in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het college moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen.

Bij het inzichtelijk maken van de hulp die wordt geboden kan gebruik gemaakt worden van een ‘zorgmomentenoverzicht’. Hierbij houdt bijvoorbeeld de ouder gedurende een afgebakende periode de geboden zorg bij.

5. Financiële kracht

Ook de financiële positie kan onderdeel uitmaken van de ‘eigen kracht’ van een gezin. Dit blijkt uit een uitspraak van de CRvB, waarbij het ging om de aanvraag voor een pgb voor informele hulp (ECLI:NL:CRVB:2019:2362). De financiële positie van het gezin wordt dan ook meegewogen bij de beoordeling van gebruikelijke hulp bij aanvragen. De afweging over de financiële positie van een gezin vindt plaats binnen de kaders van geldende jurisprudentie.

Het onderzoek naar eigen kracht van de ouders is dan ook een integrale beoordeling waarbij persoons-, gezins-, en financiële aspecten in samenhang worden bezien. Aandachtspunten bij het onderzoek zijn de mogelijkheden van de ouder(s), de benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan, de mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van zijn ouders, de samenstelling van het gezin en de woonsituatie, en het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen.

Bijlage 2 Tariefoverzicht 2020 is bijgevoegd als een aparte bijlage.