Regeling vervallen per 11-03-2013

Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand

Geldend van 01-07-2010 t/m 10-03-2013

Intitulé

Re-integratieverordening Wet Werk en Bijstand

Paragraaf 1: Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    De wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • c.

    IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • d.

    Uitkeringsgerechtigden : personen met een uitkering ingevolge de wet, de IOAW of de IOAZ;

  • e.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • f.

    Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV Werkbedrijf;

  • g.

    Nuggers: personen die als werkzoekenden zijn ingeschreven bij het UWV Werkbedrijf en die geen uitkeringsgerechtigden zijn;

  • h.

    Belanghebbende: de persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet, of artikel 34, eerste lid, onderdeel a, van de IOAW of de IOAZ, die woonachtig is in de gemeente Ten Boer;

  • i.

    Het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ten Boer;

  • j.

    De raad: de gemeenteraad van de gemeente Ten Boer;

  • k.

    Gesubsidieerde werknemer: de persoon als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet.

Artikel 1a Afwijkende bepalingen voor jongeren

In afwijking van hetgeen in deze verordening is bepaald, kunnen de volgende voorzieningen en instrumenten niet worden ingezet voor de arbeidsinschakeling van belanghebbenden jonger dan 27 jaar:

  • a.

    onbeloonde additionele arbeid als bedoeld in artikel 10a van de wet;

  • b.

    premies en vrijlatingen als bedoeld in artikel 31, vijfde lid van de wet.

Paragraaf 2: Beleid en financiën

Artikel 2 Opdracht college

  • 1. Het college biedt aan bijstandsgerechtigden tot 65 jaar, aan personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering, niet-uitkeringsgerechtigden, personen als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de wet, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40, eerste lid van de wet is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid.

  • 3. Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.

  • 4. Het college kan een vergoeding geven voor flankerende kosten die noodzakelijk zijn om de voorziening te kunnen starten en volgen.

  • 5. Het college biedt Anw-ers en niet-uitekeringsgerechtigde personen aanpsraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Geen ondersteuning wordt ingezet als belanghebbende gehuwd is en het netto inkomen meer bedraagt dan 130% van het WML.

  • 6. Indien de persoon, bedoeld in het vorige lid 5, een reeds gestart re-integratietrajecet tussentijds verwijtbaar beëindigt, kan het college de ondersteuningskosten geheel of gedeeltelijk terugvorderen.

Artikel 3 Programmabegroting

De raad stelt ter nadere uitvoering van deze verordening jaarlijks in de programmabegroting een beleidsplan vast, waarin beleidsdoelen worden aangegeven.

Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

  • 1. Iedere belanghebbende heeft aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2. Het college betrekt bij zijn oordeel over de noodzaak om een voorziening aan te bieden:

    • a.

      De mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van de belanghebbende;

    • b.

      De beschikbaarheid van de benodigde voorziening of alternatieven daarvoor;

    • c.

      De financiële middelen die beschikbaar zijn ten behoeve van de voorziening;

    • d.

      De zienswijze van de belanghebbende.

  • 3. Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening, de in artikel 3 genoemde programmabegroting en in de op grond van deze verordening vastgestelde uitvoeringsbesluiten.

Artikel 5 Ontheffingen arbeidsverplichtingen

  • 1. Het college kan met inachtneming van artikel 9, tweede lid van de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en de IOAZ bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de in artikel 9, eerste lid van de wet genoemde verplichtingen. Ontheffing vindt in ieder geval plaats indien belanghebbende ouder is dan 57,5 jaar en de afstand tot de arbeidsmarkt dermate groot is dat het opleggen van de arbeidsverplichtingen niet reëel is.

  • 2. Ontheffing van de arbeidsverplichtingen wordt slechts voor een door het college vast te stellen periode verleend.

  • 3. Op basis van een herbeoordeling kan het college besluiten een ontheffing na afloop van de vastgestelde periode te verlengen.

  • 4. Indien de alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar een verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichting indient, verleent het college op grond van artikel 9a van de wet algehele ontheffing van de verplichting tot het verkrijgen en aanvaarden van algemene geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel a, van de wet.

  • 5. In aanvulling op artikel 9a, lid 9 van de wet kan het college ten aanzien van een alleenstaande ouder die reeds beschikt over een startkwalificatie na overleg met belanghebbende beoordelen of scholing of opleiding die toeleidt naar een hoger kwalificatieniveau dan MBO4-niveau de toegang tot de arbeidsmarkt verder bevordert en bepalen dat die opleiding als voorziening geldt.

Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

  • 1. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.

  • 2. Het college kan bij uitvoeringsbesluit een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening.

Paragraaf 3: Voorzieningen

Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

  • 1. Aan voorzieningen met een werkcomponent wordt de voorwaarde gesteld dat de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en dat verdringing niet of zo min mogelijk plaatsvindt.

  • 2. Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen, als naar het oordeel van het college:

    • a.

      de voorziening niet langer noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling;

    • b.

      de voorziening onvoldoende blijkt bij te dragen aan de arbeidsinschakeling;

    • c.

      de belanghebbende onvoldoende medewerking verleent aan zijn arbeidsinschakeling.

  • 3. Het college kan besluiten een voorziening te beëindigen, als:

    • a.

      de belanghebbende niet meer behoort tot de doelgroep van de wet dan wel deze verordening;

    • b.

      de belanghebbende algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening.

  • 4. Met inachtneming van hetgeen daarover in deze verordening of de programmabegroting is bepaald, kan het college met betrekking tot voorzieningen, nadere regels stellen. Deze regels kunnen betrekking hebben op:

    • a.

      de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden;

    • b.

      het stellen van nadere verplichtingen bij het gebruikmaken van een voorziening;

    • c.

      de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen;

    • d.

      de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of vaststelling;

    • e.

      de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;

    • f.

      de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten;

    • g.

      het vaststellen van een eigen bijdrage;

    • h.

      overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies of premies.

Artikel 8 Werkstages

Werkstages

  • 1.

    Het college kan aan uitkeringsgerechtigden een werkstage aanbieden, gericht op arbeids-inschakeling.

  • 2.

    Het doel van de werkstage is het kwalificeren voor de arbeidsmarkt dan wel het voorbereiden op reguliere arbeid.

  • 3.

    De werkstage duurt maximaal zes maanden en vindt plaats met behoud van uitkering. Een werkstage kan eenmaal met een zelfde periode worden verlengd indien dit noodzakelijk is voor arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Gedurende de werkstage vindt begeleiding plaats.

Artikel 9 Participatieplaats

  • 1.

    Het college kan aan een uitkeringsgerechtigde voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is, een participatieplaats als bedoeld in artikel 10a van de wet aanbieden, met als doel belanghebbende dichter bij de arbeidsmarkt te brengen.

  • 2.

    Een participatieplaats bestaat uit het met behoud van uitkering onbeloond verrichten van additionele werkzaamheden.

  • 3.

    Een participatieplaats duurt maximaal zes maanden. Een participatieplaats kan maximaal driemaal met een zelfde periode worden verlengd, tot in totaal 24 maanden, indien dit noodzakelijk is voor een grotere kans op arbeidsinschakeling.

  • 4.

    Gedurende in het kader van de participatieplaats verrichte werkzaamheden vindt begeleiding plaats.

  • 5.

    Voor zover de belanghebbende niet beschikt over een startkwalificatie, beoordeelt het college binnen zes maanden na aanvang van de werkzaamheden in hoeverre scholing of opleiding de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert.

    Het college betrekt bij deze beoordeling:

    • a.

      in hoeverre belanghebbende de krachten en bekwaamheden bezit om scholing of opleiding te volgen;

    • b.

      het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de werkzaamheden uitvoert;

    • c.

      de scholingswens van belanghebbende.

Artikel 10 Participatieplaatsbijdrage

  • 1.

    Indien de uitkeringsgerechtigde twaalf maanden of meer werkzaamheden in het kader van een participatieplaats als bedoeld in artikel 9 heeft verricht, kan van degene in opdracht van wie hij deze werkzaamheden uitvoert iedere zes maanden een bijdrage worden verlangd.

  • 2.

    De bijdrage bedraagt 50 procent van de in artikel 23 bedoelde premie.

  • 3.

    De bijdrage wordt enkel verlangd voor zover aan de uitkeringsgerechtigde de premie als bedoeld in artikel 23 is uitgekeerd.

  • 4.

    Geen bijdrage wordt verlangd als degene in wiens opdracht de werkzaamheden zijn verricht op andere wijze heeft bijgedragen.

Artikel 11 Detacheringsbanen

  • 1.

    Het college kan aan een belanghebbende een dienstverband aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling of participatie.

  • 2.

    De werknemer wordt gedetacheerd bij een onderneming of welzijnsinstelling. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel werkgever en inlenende organisatie als tussen werknemer en inlenende organisatie.

  • 3.

    Het college kan als werkgever van de belanghebbende optreden, dan wel een organisatie aanwijzen die in opdracht van, of namens de gemeente het werkgeversschap voor de dienstverbanden, bedoeld in het eerste lid, uitvoert.

  • 4.

    Op het dienstverband, bedoeld in het eerste lid, is een bijzondere arbeidsvoorwaardenregeling van toepassing. Wanneer een organisatie wordt aangewezen om in opdracht van de gemeente het werkgeversschap uit te voeren, worden in ieder geval schriftelijke afspraken gemaakt over de van toepassing zijnde rechtspositie.

  • 5.

    Indien de detacheringsbaan is gericht op participatie, wordt in overleg met de werknemer en de werkgever eenmaal per jaar bezien of voor de betreffende werknemer toch mogelijkheden zijn voor arbeidsinschakeling.

Artikel 12 Loonkostensubsidies en premies

  • 1.

    Het college kan subsidie verstrekken aan de werkgever die met de belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluit gericht op arbeidsinschakeling of participatie.

  • 2.

    Indien de arbeidsovereenkomst is gericht op arbeidsinschakeling, kan het college aan de werkgever een premie verstrekken.

  • 3.

    Indien de loonkostensubsidie is verstrekt met als doelstelling participatie, wordt in overleg met de werknemer en de werkgever eenmaal per jaar bezien of voor de betreffende werknemer toch mogelijkheden zijn voor arbeidsinschakeling.

  • 4.

    De werknemer moet zijn werkzaamheden doorgaans binnen de gemeente Ten Boer verrichten. Het college kan afwijken van deze voorwaarde voor subsidieverlening.

Artikel 13 Werkgeversarrangement

  • 1.

    Het college kan met een werkgever een overeenkomst sluiten over een pakket voorzieningen gericht op re-integratie ten behoeve van de arbeidsinschakeling van een of meer belanghebbenden. Dit pakket kan bestaan uit verschillende voorzieningen zoals in de verordening en de uitvoeringsbesluiten zijn vastgelegd.

  • 2.

    Het college kan in de overeenkomst afwijken van hetgeen in de verordening of de uitvoeringsbesluiten is bepaald, voor zover dit de arbeidsinschakeling van een of meer belanghebbenden bevordert.

  • 3.

    Het college kan aan een werkgever die met een belanghebbende een arbeidsovereenkomst sluit van ten minste zes maanden een no risk verzekering aanbieden.

Artikel 14 Vrijwilligerswerk

  • 1.

    Het college kan ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde die naar het oordeel van het college langdurig zal zijn aangewezen op een uitkering, vrijwilligerswerk aanbieden of het uitvoeren van vrijwilligerswerk toestaan.

  • 2.

    Vrijwilligerswerk heeft als doel dat deelnemers maatschappelijk actief worden of blijven.

Artikel 15 Scholing

  • 1.

    Het college kan scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels stellen ten aanzien van de noodzakelijkheid van de scholing, de duur en de maximale kosten.

Artikel 16 Persoonsgebonden re-integratiebudget

  • 1.

    Het college kan een subsidie verstrekken in de vorm van een op arbeidsinschakeling gericht persoonsgebonden re-integratiebudget.

  • 2.

    Onder een persoonsgebonden re-integratiebudget wordt verstaan een subsidie voor noodzakelijke kosten in verband met activiteiten die gericht zijn op arbeidsinschakeling.

Artikel 17 Schuldhulpverlening

  • 1. Schuldhulpverlening kan worden aangeboden als schulden naar het oordeel van het college een belemmering kunnen vormen voor de arbeidsinschakeling van de belanghebbende en de belanghebbende ook overigens voldoet aan de voorwaarden die door het college voor schuldhulpverlening worden gesteld.

  • 2. Schuldhulpverlening kan tevens worden aangeboden als zelfstandige voorziening wanneer schulden voor de belanghebbende een belemmering vormen voor de inzet van andere re-integratievoorzieningen.

  • 3. Indien de schulden van een uitkeringsgerechtigde naar het oordeel van het college zijn arbeidsinschakeling belemmeren, is de uitkeringsgerechtigde verplicht mee te werken aan door het college aangeboden schuldhulpverlening.

Artikel 18 nazorg

  • 1. Het college kan aan werkgevers bij wie belanghebbende in dienst treedt voor het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13 voorzieningen bieden gericht op nazorg.

Paragraaf 4: Premies en vergoedingen

Artikel 19 Inkomstenvrijlating

  • 1. Voor de uitkeringsgerechtigde die arbeid in deeltijd heeft of aanvaardt, waarmee een inkomen wordt verworven dat minder bedraagt dan de voor de uitkeringsgerechtigde van toepassing zijnde norm, vindt vrijlating van inkomsten uit arbeid plaats zoals bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel o van de wet waarbij het percentage wordt bepaald op 25 procent en het maximumbedrag wordt bepaald op het in de wet genoemde maximum.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde heeft het recht om de vrijlating op een later moment in te laten gaan dan het eerste moment waarop inkomsten zijn verdiend. De uitkeringsgerechtigde dient hiervan de gemeente bij de eerste opgave van de inkomsten schriftelijk op de hoogte te stellen.

  • 3. Een uitkeringgerechtigde kan eerst pas opnieuw aanspraak maken op de vrijlatingsfaciliteit indien er gedurende twaalf maanden geen recht is geweest op algemene bijstand.

Artikel 20 Uitstroompremie werknemer

  • 1. De uitkeringsgerechtigde met een volledige arbeidsverplichting komt in aanmerking voor een uitstroompremie wanneer hij algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, niet zijnde arbeid waarbij sprake is van een voorziening. De inkomsten uit arbeid dienen zodanig te zijn dat geen beroep meer wordt gedaan op een uitkering op grond van de wet, de IOAW of de IOAZ.

  • 2. De uitkeringsgerechtigde met een beperkte arbeidsverplichting komt in aanmerking voor een uitstroompremie wanneer hij algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, niet zijnde arbeid waarbij sprake is van een voorziening. De omvang van het arbeidscontract dient zodanig te zijn dat het minimaal het aantal uren bedraagt waarvoor de uitkeringsgerechtigde de arbeidsverplichting was opgelegd.

  • 3. De premie wordt eenmalig toegekend aan een uitkeringsgerechtigde die gedurende een aaneengesloten periode van zes maanden recht op uitkering heeft gehad op grond van de wet, IOAW of IOAZ en die aantoonbaar reguliere arbeid gaat verrichten hetzij in loondienst hetzij als zelfstandige. De hoogte van de premie bedraagt € 600,--.

  • 4. Uitkeringsgerechtigden die met betrekking tot ontvangen inkomsten dan wel werkaanvaarding niet hebben voldaan aan de verplichting, genoemd in artikel 17 eerste lid van de wet dan wel artikel 13 IOAW of IOAZ, worden van het recht op de premie, genoemd in het eerste en tweede lid, uitgesloten.

  • 5. De gesubsidieerde werknemer die gedurende tenminste zes maanden werkzaam is geweest komt in aanmerking voor een uitstroompremie wanneer hij algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, niet zijnde arbeid waarbij sprake is van een voorziening. De inkomsten uit arbeid dienen zodanig te zijn dat geen beroep wordt gedaan op een uitkering op grond van de wet, de IOAW, de IOAZ, de Werkloosheidswet of wachtgeldregelingen. De premie wordt eenmalig toegekend aan diegene die aantoonbaar reguliere arbeid gaat verrichten, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandige. De hoogte van de premie bedraagt € 600,--.

  • 6. In het tweede, derde en vijfde lid wordt onder algemeen geaccepteerde arbeid mede begrepen arbeid op grond van een dienstbetrekking als bedoeld in hoofdstuk 2 of 3 van de Wet sociale werkvoorziening.

  • 7. Niet eerder dan drie jaar na de datum van uitstroom in verband waarmee een uitstroompremie is toegekend kan, mits aan de overige voorwaarden is voldaan, opnieuw recht op een uitstroompremie ontstaan.

Artikel 21 Stimuleringspremie werkgever

  • 1. Het college kan een premie verstrekken aan een werkgever die met een uitkeringsgerechtigde of een gesubsidieerde werknemer een arbeidsovereenkomst sluit waarbij geen sprake is van een voorziening.

  • 2. Het college kan een premie verstrekken aan een werkgever die substantieel bijdraagt aan de arbeidsinschakeling van een gesubsidieerde werknemer die bij hem werkzaamheden verricht.

  • 3. Bij uitvoeringsbesluit stelt het college regels ten aanzien van de hoogte van de premie en de voorwaarden waaronder deze wordt verstrekt.

Artikel 22 Deeltijdpremie alleenstaande ouder

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouder met kinderen in de leeftijd van 5 tot 12 jaar, komt in ieder kalenderjaar in aanmerking voor een deeltijdpremie indien hij inkomsten uit arbeid ontvangt ter hoogte van minimaal het netto minimumloon gedurende 20 uur per week, niet zijnde arbeid waarbij sprake is van een voorziening.

  • 2.

    De hoogte van de premie wordt bepaald door het aantal maanden dat in het betreffende kalenderjaar aan de in het eerste lid genoemde voorwaarden is voldaan, vermenigvuldigd met een bedrag van € 50,--.

  • 3.

    Het vierde lid van artikel 20 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23 Premies participatieplaats

  • 1.

    De uitkeringsgerechtigde die met behoud van uitkering werkzaamheden als bedoeld in artikel 9 verricht, komt telkens na zes maanden in aanmerking voor een premie van 6/12 maal het maximum bedrag zoals omschreven in de eerst zin van artikel 7 onder h van de Regeling WWB, indien hij naar het oordeel van het college in die zes maanden voldoende heeft meegewerkt aan het vergroten van zijn kans op inschakeling in het arbeidsproces.

  • 2.

    De participatieplaats wordt door het college aangeboden dan wel het college verleent vooraf goedkeuring aan de participatieplaats die voor een premie als bedoeld in het eerste lid in aanmerking komt.

  • 3.

    Onverminderd artikel 9, vijfde lid, komt de uitkeringsgerechtigde die werkzaamheden verricht als bedoeld in het eerste lid, na zes maanden tevens in aanmerking voor een eenmalige kostenvergoeding ten behoeve van scholing. De hoogte van de kostenvergoeding bedraagt maximaal € 300,-- en wordt rechtstreeks uitbetaald aan het scholingsinstituut.

Artikel 24 Premie doorstroom naar gesubsidieerd werk

De uitkeringsgerechtigde die arbeid aanvaardt waarbij sprake is van een voorziening als bedoeld in artikel 11 en 12 komt in aanmerking voor een eenmalige doorstroompremie van € 300,--.

Artikel 25 Premie seniorenbaan

  • 1.

    De werknemer van 57,5 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar die een door het college aangeboden dienstverband als bedoeld in artikel 11 eerste lid is aangegaan, heeft recht op een activeringspremie, indien de werknemer ten minste 24 uur per week, arbeid gaat verrichten.

  • 2.

    De hoogte van de activeringspremie wordt bepaald door het aantal maanden dat in het betreffende kalenderjaar het dienstverband voortduurt vermenigvuldigd met een bedrag van € 50,--. De premie wordt in de maand december in een keer uitbetaald.

Artikel 26 Overige vergoedingen

  • 1.

    De belanghebbende kan in aanmerking komen voor vergoeding van kosten die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn in het kader van de voorziening waarvan de belanghebbende gebruik maakt.

  • 2.

    Aan uitkeringsgerechtigden, waarvan het college heeft vastgesteld dat een inschakeling in de arbeid vooralsnog niet tot de mogelijkheden behoort en die naar het oordeel van het college is aangewezen op alternatieve maatschappelijke activiteiten, waaronder vrijwilligerswerk zoals genoemd in artikel 14, kan een onkostenvergoeding worden verstrekt.

  • 3.

    De uitkeringsgerechtigde komt in aanmerking voor deze vergoeding wanneer deze deelneemt aan activiteiten die naar het oordeel van het college bijdragen aan maatschappelijke participatie en de activiteiten minimaal gemiddeld vijf uren per week in beslag nemen, berekend over de periode van een maand.

  • 4.

    De hoogte van de vergoeding bedraagt per maand 1/12 deel van de vrijgestelde kostenvergoeding op jaarbasis, zoals die is omschreven in de eerste zin van artikel 7 onder h Regeling WWB.

  • 5.

    Indien door de vrijwilligersorganisatie een onkostenvergoeding wordt verstrekt, wordt deze in mindering gebracht op de in dit artikel bedoelde kostenvergoeding.

Paragraaf 5: Bijzondere bepalingen

Artikel 27 Inburgering

  • 1. De voorzieningen, genoemd in deze verordening, kunnen onderdeel uitmaken van een inburgeringsprogramma, waaraan de belanghebbende op grond van de Wet inburgering verplicht dient deel te nemen.

  • 2. Activiteiten uit het inburgeringsprogramma kunnen onderdeel uitmaken van voorzieningen, zoals genoemd in artikel 7 van de wet.

Artikel 28 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 29 Voorzieningen voor kunstenaars

  • 1. Het college kan op verzoek van een kunstenaar als bedoeld in artikel 1 van de Wet werk en inkomen kunstenaars, die woonachtig is in de gemeente Ten Boer, een voorziening aanbieden gericht op het bevorderen van de arbeidsinschakeling in het kader van de uitoefening van een gemengde beroepspraktijk van de kunstenaar.

  • 2. De kunstenaar kan aanspraak maken op een voorziening indien deze naar het oordeel van het college noodzakelijk is voor het realiseren van een gemengde beroepspraktijk waarmee hij in de noodzakelijke kosten van het bestaan kan voorzien.

  • 3. Indien de kunstenaar een beroep doet op een voorziening, is hij gehouden aan de voorwaarden of verplichtingen als bedoeld in artikel 7.

  • 4. Indien de kunstenaar die een beroep doet op een voorziening, hiervan niet of in onvoldoende mate gebruik maakt, dan wel een of meerdere aan deze voorziening verbonden verplichtingen niet nakomt, kan het college de uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen kunstenaars verlagen op grond van artikel 22van de Wet werk en inkomen kunstenaars.

Artikel 30 Wet participatiebudget

In verband met de inwerkingtreding van de Wet particpatiebudget met ingang van 1 januari 2009, worden de participatievoorzieningen die door het college met ingang van deze datum aan de personen zoals genoemd in arikel 1 Wet participatiebudget zijn aangeboden, in aanmerking genomen als voorzieningen gericht op participatie in welke kosten wordt voorzien door het participatiebudget ingevolge de bepaling in artikel 2, eerste lid, Wet participatiebudget.

Artikel 31 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening Wet werk en bijstand”.

Artikel 32 Inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2010

  • 2.

    Met ingang van 1 juli 2010 vervalt: de Reintegratieverordening 2004, door de raad vastgesteld bij besluit van 24 november 2004.

Toelichting

Toelichting algemeen

Volgens de WWB krijgt het college de opdracht voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De WWB draagt aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld.

Staatsteun

De Europese regelgeving over staatssteun kan een beperking van de mogelijkheden voor het gemeentelijke re-integratiebeleid (en het beleid m.b.t. het werkleeraanbod) opleveren. Van belang is dat per 1 januari 2009 de Europese vrijstellingsverordening werkgelegenheidssteun (nr. 2204/2002) is komen te vervallen en vervangen door de Algemene groepsvrijstellingsverordening (nr. 800/2008). Daarnaast is de de-minimisverordening (Verordening (EG) nr. 69/2001) van toepassingsteun. De vraag die dan opkomt is of bij het toekennen van subsidies (bijv. in de vorm van loonkostensubsidies of detacheringsbanen) sprake is van staatssteun. In dat geval is de gemeente namelijk gehouden om die activiteiten te melden bij de Europese commissie en gelden er allerlei voorwaarden en (informatie)verplichtingen.

In de eerste plaats geldt dat subsidies/steun aan organisaties die geen economische activiteiten verrichten (bijv. bepaalde welzijnsinstellingen), geen staatssteun in de zin van Europese regelgeving betreffen.

In de tweede plaats zijn subsidies met een generiek karakter niet aan te merken als staatssteun. Generiek wil zeggen, dat niet op voorhand bepaalde bedrijven of groepen van bedrijven of sectoren expliciet in de verordening worden uitgesloten van subsidiëring.

De redactie van de artikelen uit de modelverordening (versie 16-06-2004) die gaan over detacheringsbanen en loonkostensubsidies is zodanig, dat sprake is van een generieke regeling. De gemeente Ten Boer baseert zich in principe nog steeds op deze modelverordening.

Mede gelet op de stand van zaken in de jurisprudentie op dit punt, kan worden aangenomen dat de Re-integratieverordening Wet werk en bijstand in principe slechts generieke regelingen bevat op het gebied van re-integratiesubsidies aan organisaties.

Mocht onverhoopt in een enkel geval toch sprake zijn van een niet-generieke subsidie, dan zal de gemeente ervoor kiezen de groepsvrijstellingsverordening dan wel de de-minimis-verordening toe te passen. Volgens de Handreiking Wet investeren in jongeren van Stimulansz, opgesteld in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (juni 2009), is dan evenmin een aanmelding noodzakelijk, mits men uiteraard aan de gestelde voorwaarden voldoet.

Artikelsgewijze toelichting

- Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet werk en bijstand.

- Artikel 1a Afwijkende bepalingen jongeren

Een aantal re-integratievoorzieningen en -instrumenten is van rechtswege niet van toepassing op jongeren tot 27 jaar. Dit zijn: inkomstenvrijlating, premies, vrijlating van onkostenvergoedingen voor vrijwilligerswerk en plaatsin in participatieplaatsen. Het niet mogen toekennen van bijvoorbeeld een inkomstenvrijlating of premie geldt ook voor alleenstaande ouders jonger dan 27 jaar. Deze beperkingen waren al opgenomen in de Verordening Werkleeraanbod WIJ. Deze beperkingen van het instrumentarium voor jongeren is voor de duidelijkheid opgenomen in dit artikel.

- Artikel 2 Opdracht aan het college

In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB.

In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet.

Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden. In het beleidsplan en de uitvoeringsbesluiten komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt.

Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden.

In het vierde lid staat aangegeven dat het college flankerende voorzieningen kan treffen. Om het re-integratieproces van de belanghebbende te bevorderen, zijn soms extra voorzieningen noodzakelijk. Dat zijn de zogeheten flankerende voorzieningen gericht op het wegnemen van belemmeringen, zodat men kan deelnemen aan een traject.

De verordening bevat geen uitputtende opsomming van voorzieningen.

Ondersteuning kan worden geboden door het aanbieden van een traject, waarbij zonodig re-integratie-instrumenten kunnen worden ingezet, of door het bieden van praktische hulp, advies of doorverwijzing naar andere instanties. De ondersteuning kan bestaan uit: het aanbieden van kinderopvang; het zorgdragen voor scholing en/of opleiding; de mogelijkheid tot werken met behoud van uitkering door middel van stage of leerwerkplaatsen; het tijdelijk geheel dan wel tijdelijk gedeeltelijk verlenen van ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling; het aanbieden van een gesubsidieerde arbeidsplaats waarbij loonkostensubsidie verstrekt kan worden; het verstrekken van vergoedingen die bij kunnen dragen aan de arbeidsinschakeling danwel aan de terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en die niet door de werkgever worden vergoed. Bij de inzet van reïntegratie-instrumenten wordt gekozen voor dat instrument datbeschikbaar is en dat adequaat en toereikend is voor het doel dat beoogd wordt. Re-integratie-instrumenten die gericht zijn op de arbeidsinschakeling worden alleen ingezet als zonder die inzet het vinden van algemeen geaccepteerde arbeid niet mogelijk is.

- Artikel 3 Programmabegroting

Niet alle regels met betrekking tot het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen staan in de verordening vermeld. Onderdelen van het re-integratiebeleid worden in de programmabegroting opgenomen. Er kan ook gebruik worden gemaakt van aparte beleidsplannen en uitvoeringsbesluiten. In de programmbegroting worden de beleidsprioriteiten aangegeven alsmede de hoogte en wijze van financiering.

- Artikel 4 Aanspraak op ondersteuning

Lid 1. Deze bepaling komt overeen met artikel 7, eerste lid, sub a van de WWB. Dit is de grondslag voor het uitoefenen van de re-integratietaak en wordt daarom hier herhaald. Om aanspraak te kunnen maken op een voorziening, dient eerst vastgesteld te worden of een voorziening voor belanghebbende noodzakelijk is. Het college bepaalt of dit het geval is. De criteria die daarbij gehanteerd worden, staan beschreven in het tweede lid.

In het derde lid wordt de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Hierbij wordt verwezen naar de documenten waar deze criteria geformuleerd zijn.

Waar belanghebbenden gebruik maken van voorzieningen hebben zij een aantal rechten, die wij hebben beschreven in de kaderstellende nota's. Zo hebben zij er recht op dat bij de aangeboden voorziening rekening wordt gehouden met de belastbaarheid en dat de aangeboden voorziening hen daadwerkelijk voorbereidt op reguliere arbeid.

- Artikel 5 Ontheffing arbeidsverplichtingen

In dit artikel wordt invulling gegeven aan de mogelijkheid om aan belanghebbenden geheel of gedeeltelijk ontheffing te verlenen van de in artikel 9 van de wet aangegeven verplichtingen. Het gaat dan met name om alleenstaande ouders die arbeid of voorziening en zorg niet kunnen combineren en belanghebbenden die ouder zijn dan 57,5 jaar en die een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben.

Aan de alleenstaande ouder met een kind tot vijf jaar die een verzoek om ontheffing van de arbeidsverplichting indient, verleent het college op grond van artikel 9a van de wet volledige ontheffing van de verplichting om arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. De gemeente acht het daarbij van groot belang dat die alleenstaande ouder in die periode zoveel mogelijk ondersteund wordt met scholing of opleiding, ook als die ouder al een startkwalificatie bezit. In het laatste geval kan het college bezien na overleg met de alleenstaande ouder of scholing of opleiding op een hoger niveau mogelijk is, waarbij maatwerk het uitgangspunt is. Op deze wijze wordt bevorderd dat de kans op arbeidsinschakeling maximaal is op het moment dat de ontheffing is afgelopen.

- Artikel 6 Budget- en subsidieplafonds

De gemeentelijke middelen voor re-integratie zijn beperkt. Om financiële risico’s te beheersen kan het college een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen, bijvoorbeeld in de programmabegroting of het beleidsplan. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter geen reden zijn om aanvragen voor een voorziening te weigeren. Ook de memorie van toelichting bij de WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. Wel is het mogelijk om per voorziening een plafond in te bouwen. Hiermee kunnen financiële risico’s worden voorkomen en behoudt het college de mogelijkheid om bij het bereiken van het plafond naar alternatieven te zoeken.

Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidsplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.

Een budgetplafond geldt voor de uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond moet wel bekendgemaakt worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb). Hiermee kunnen we bijvoorbeeld het aantal loonkostensubsidies in aantal beperken.

- Artikel 7 Algemene bepalingen over voorzieningen

In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen.

Het eerste lid regelt dat er bij de inzet van voorzieningen met een werkcomponent geen verdringing plaatsvindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Bij de wijze waarop wordt vastgesteld of er al dan niet sprake is van verdringing, zal het college de werkwijze volgen die bij de voormalige vormen van gesubsidieerde arbeid gebruikelijk was. Dat betekent dat een werkgever dient te verklaren dat de ondernemingsraad (of andere vorm van personeelsvertegenwoordiging) akkoord is met de plaatsing en dat er niet recentelijk ontslag van een medewerker met een zelfde soort functie op economische gronden heeft plaatsgehad. Met het UWV Werkbedrijf is afgesproken dat zij (steekproefsgewijs) deze toets op recent ontslag zal uitvoeren.

Het tweede en derde lid geven aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Met dit artikel wordt tevens beoogd dat het college niet opnieuw een voorziening aanbiedt aan personen die gedurende een bepaalde - nader vast te stellen periode - gebruik van één of meerdere voorzieningen hebben gemaakt.

Het vierde lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. De verplichtingen kunnen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een klant gedurende de deelname aan de voorziening op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt.

De bepaling over het vaststellen van een eigen bijdrage heeft betrekking op de doelgroep Nuggers. Immers, van deze groep is het niet vanzelfsprekend dat zij op een laag inkomensniveau zitten. Het vragen van een eigen bijdrage, eventueel gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, kan dan op zijn plaats zijn. Vooralsnog kiezen wij hier overigens niet voor, gezien de ervaring dat op dit moment het grootste deel van de Nuggers wel op een laag inkomensniveau zit. De hoogte van het inkomen zullen wij monitoren.

- Artikel 8 Werkstages

Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te

re-integreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal.

Het eerste lid van artikel 8 geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage.

Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven.

In de eerste plaats kan het gaan om het kwalificeren voor de arbeidsmarkt. Het gaat dan om werkplekken die bedoeld zijn om mensen kennis en vaardigheden op te laten doen om ze voor te bereiden op een plek op de arbeidsmarkt. Deze werkplekken maken altijd onderdeel uit van een re-integratietraject dat gericht is op uitstroom naar regulier werk. In de tweede plaats kan het gaan om het opdoen van werkervaring direct voorafgaand aan een reguliere baan.

Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. In beginsel gaat het daarbij om een periode van zes maanden. Dit is bedoeld om ervoor te zorgen dat de re-integratieactiviteiten gericht blijven op de inschakeling in de arbeid en dat wordt voorkomen dat er vormen van productieve arbeid ontstaan. In sommige gevallen kan een verlenging van deze periode noodzakelijk zijn om de kans op werk te vergroten. Bij een verlenging wordt uitdrukkelijk getoetst of deze noodzakelijk is om kennis en vaardigheden gericht op arbeidsinschakeling van de belanghebbende te vergroten.

In het vierde lid wordt bepaald dat er sprake moet zijn van een vorm van begeleiding. Hiermee wordt nog eens onderstreept dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding.

- Artikel 9 Participatieplaats

Dit artikel verwijst naar artikel 10a van de wet waarin een kader voor participatieplaatsen is geschapen, waarbij het mogelijk is deze voor langere tijd te laten voortduren. Participatieplaatsen zijn alleen bedoeld voor bijstandsgerechtigden, die vooralsnog niet bemiddelbaar zijn op de arbeidsmarkt omdat ze een grote afstand tot die arbeidsmarkt hebben ten gevolge van persoonlijke belemmeringen.

De werkzaamheden in een participatieplaats moeten aan twee voorwaarden voldoen, namelijk (1) dat de werkzaamheden in het kader van de re-integratie van betrokkene worden verricht en (2) dat het om additionele werkzaamheden gaat. Additioneel houdt in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie, mits "bovenformatief" die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten. Het kan dus zowel een functie in het publieke als private domein zijn. Een participatieplaats is een opstap naar regulier werk, geen gewoon werk.

Het verschil met de werkstage van artikel 8 is dat, hoewel het uiteindelijke doel het verkrijgen van regulier werk is, de inzet van participatieplaatsen doorgroei van belanghebbende naar een volgende trede op de re-integratieladder beoogt. Op de volgende trede zal het accent dan meer liggen op arbeidsactivering (bijv. leerwerktrajecten, scholing, taalcursussen) of arbeidstoeleiding (bijv. bemiddeling, sollicitatiecursus) en uiteindelijk reguliere arbeid. De participatieplaatsen dienen perspectief te bieden aan uitkeringsgerechtigden die nog niet bemiddelbaar zijn voor regulier werk.

Het tweede lid geeft aan dat het onbeloonde werkzaamheden betreft die met behoud van uitkering worden verricht.

Het derde lid geeft de maximale uitkeringsduur aan: 24 maanden.

Het vierde lid geeft aan dat begeleiding plaatsvindt. Begeleiding is een belangrijk aspect van de participatieplaats. Het is logisch dat de gemeente regelmatig kijkt naar het functioneren van belanghebbende en beziet of de betreffende participatieplaats nog steeds de juiste weg naar werk is. Daarnaast is het belangrijk dat er goede begeleiding plaatsvindt bij het uitvoeren van de werkzaamheden. Dit is de verantwoordelijkheid van de partij bij welke belanghebbende de werkzaamheden verricht.

Het vijfde lid is een uitwerking van artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel f en artikel 10a, vijfde lid van de wet. Wanneer een uitkeringsgerechtigde niet over een startkwalificatie beschikt, dient de gemeente nadat belanghebbende zes maanden werkzaamheden op een participatieplaats heeft verricht, scholing aan te bieden die de toegang tot de arbeidsmarkt bevordert, tenzij een dergelijke scholing of opleiding de krachten en bekwaamheden van de belanghebbende te boven gaat.

- Artikel 10 Participatieplaatsbijdrage

In de Memorie van Toelichting bij het wetsontwerp Wet stimulering arbeidsparticipatie wordt aangegeven dat de regering er vanuit gaat dat degene voor wie de werkzaamheden in het kader van de participatieplaats worden verricht na het eerste jaar een vergoeding betaalt aan het college. Immers het college heeft dan beoordeeld dat belanghebbende vooruitgang heeft laten zien en het is niet meer dan vanzelfsprekend dat de derde - die daarvan profijt heeft - een financiële bijdrage daarvoor levert (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31577, nr. 6, p. 29). Artikel 10 is een uitwerking van dit uitgangspunt. Er kan een bijdrage in de toegekende premie worden verlangd. Wanneer de opdrachtgever op andere wijze een bijdrage heeft geleverd, bijvoorbeeld door financiering van de (bedrijfs)scholing of levert een flinke investering in de vorm van begeleiding, hoeft geen bijdrage in de premie te worden betaald.

- Artikel 11 Detacheringsbanen

De WWB houdt de mogelijkheid open om evenals in de WIW gebruikelijk was, personen een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen.

Het eerste lid biedt het mogelijk tot het aangaan van het dienstverband.

In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc.

In het derde lid wordt aangegeven dat de gemeente zelf als werkgever op kan treden, maar dit ook over kan laten aan een derde (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf).

Voor het vierde lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages. De WWB geeft aan dat gesubsidieerde arbeid geen einddoel meer kan zijn. Toch heeft Ten Boer ervoor gekozen om personen, waarvoor dat nodig blijkt te zijn, een langduriger vorm van gesubsidieerde arbeid aan te bieden.

Daarvoor is in het eerste lid de mogelijkheid opgenomen om een dienstverband aan te bieden dat specifiek gericht is op participatie.

- Artikel 12 Loonkostensubsidies en premies

Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het gaat om een voorziening voor arbeidsinschakelijking of participatie. Deze loonkostensubsidie kan primair bedoeld zijn als een participatie-instrument dat meerdere jaren in beslag kan nemen. Maar dat betekent niet dat de bemoeienis van de gemeente op hoeft te houden na het plaatsen van de werknemer. Daarom is in het derde lid de bepaling opgenomen dat in dat geval minimaal eens per jaar in overleg met de werknemer én de werkgever wordt bezien of er niet toch mogelijkheden tot uitstroom aanwezig zijn.

Voor het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting bij het artikel over werkstages.

- Artikel 13 Werkgeversarrangement

De gemeente werkt met de UWV aan een gezamenlijke benadering van werkgevers met het doel afspraken te maken over het inzetten van werkzoekenden bij het vervullen van vacatures. Omdat in veel gevallen een perfecte match nog niet tot stand kan worden gebracht zullen arrangementen met werkgevers (moeten) worden afgesloten. Deze arrangementen kunnen bijvoorbeeld inhouden dat aan

bijstandsgerechtigden een vorm van scholing wordt aangeboden of extra begeleiding in de eerste periode of dat de kosten en risico’s voor een werkgever gedurende een bepaalde periode worden beperkt. Ook leerwerkconstructies maken hier onderdeel van uit. Dit is in het eerste lid geregeld.

In het tweede lid wordt de mogelijkheid geboden maatwerkafspraken met werkgevers te maken doordat in bijzondere gevallen kan worden afgeweken van hetgeen over premies, subsidies etc. in de verordening en de uitvoeringsbesluiten geregeld is.

Het derde lid biedt de mogelijkheid om een zogenoemde no risk verzekering aan te bieden. Deze verzekering dekt het risico van doorbetaling van loon bij ziekte van werknemers.

- Artikel 14 Vrijwilligerswerk

Daar waar duidelijk is geworden dat activiteiten gericht op de inschakeling in de arbeid (vooralsnog) geen succes zullen hebben, wordt de belanghebbende gestimuleerd en in de gelegenheid gesteld om vrijwilligerswerk te gaan verrichten. Daar waar mensen zelf in staat zijn om zinvolle activiteiten te zoeken, zal het college kunnen volstaan om hieraan toestemming te verlenen. Daar waar mensen ondersteund moeten worden bij het zoeken naar zinvolle activiteiten, zal het college stappen nemen om zoveel mogelijk van dergelijke activiteiten te creëren en/of toegankelijk te maken. Doel van het vrijwilligerswerk is dat mensen zoveel mogelijk maatschappelijk actief moeten worden of blijven.

- Artikel 15 Scholing

Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Daarom is dit artikel alleen nodig indien de gemeente op het niveau van de verordening een aantal randvoorwaarden wil formuleren, zoals die genoemd zijn in het tweede lid.

Het college kan alleen scholing aanbieden indien er geen voorliggende voorzieningen bestaat op grond van andere wetten en /of regelgeving.

- Artikel 16 Personeelsgebonden re-integratiebudget

Als gemeente kunnen we ervoor kiezen om onze klanten een persoonsgebonden re-integratiebudget te verstrekken. De belanghebbende krijgt daarbij zelf de mogelijkheid om onder voorwaarden een

re-integratiebedrijf te kiezen.

- Artikel 17 Schuldhulpverlening

Schulden kunnen een grote belemmering vormen voor arbeidsinschakeling. Daarom kan schuldhulp- verlening ook als voorziening worden aangeboden. De uitkeringsgerechtigde kan worden verplicht tot het meewerken aan deze vorm van hulpverlening.

Uit de praktijk is gebleken dat er behoefte bestaat om schuldhulpverlening ook als zelfstandig

re-integratie-instrument in te zetten. Het proberen rond te komen met schulden neemt belanghebbenden vaak dermate in beslag dat ze geen tijd en/of aandacht hebben voor deelname aan een regulier re-integratietraject. Bovendien motiveert het hebben van schulden niet tot het aangaan van een dienstverband omdat schuldeisers meteen het salaris afromen. Aangezien werkgevers vaak huiverig zijn om werknemers met (niet-gesaneerde) schulden in dienst te nemen, kan schuldhulp-verlening ook voor op zichzelf bemiddelbare belanghebbenden met schulden een noodzakelijk traject zijn.

- Artikel 18 Nazorg

Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat belanghebbenden na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente kan ertoe besluiten veel aandacht te besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaalgesproken al onderdeel uit van het traject.

- Artikel 19 Inkomstenvrijlating

Inkomsten moeten op het moment dat deze verordening in werking treedt opgegeven worden op de maandelijkse verklaring. Mogelijk dat deze verplichting over enige tijd vervalt. Voor de maandelijkse verklaring komt dan een "Mutatieformulier" in de plaats. De inkomsten moeten dan worden opgegeven op door middel van dat formulier. Op dit formulier kan door de uitkeringsgerechtigde dan ook het moment worden aangegeven waarop de vrijlating moet ingaan. In het toegevoegde derde lid is geregeld dat een persoon niet na een zeer korte tijd na afloop van de vrijlatingsfaciliteit weer gebruik kan maken van de vrijlating. Er bestaat opnieuw recht op de vrijlating als er gedurende een aaneengesloten periode van twaalf maanden geen beroep is gedaan op een bijstandsuitkering.

- Artikel 20 Stimuleringspremie werknemer

In de WWB is in artikel 31 tweede lid onderdeel j geregeld dat jaarlijks een activeringspremie kan worden verstrekt. Deze premie is onbelast, en telt dus ook niet mee bij de toepassing van inkomensonafhankelijke regelingen. Dit is alleen het geval als in datzelfde jaar geen onkostenvergoeding voor vrijwilligerswerk is verstrekt. In dit artikel is geregeld dat een uitkeringsgerechtigde die langer dan zes maanden een uitkering heeft gehad en die uitstroomt naar reguliere arbeid, een eenmalige premie ontvangt van € 600,--.

In het tweede lid wordt aangegeven dat deze premie ook wordt verstrekt aan een uitkeringsgerechtigde met beperkte belastbaarheid die voor het aantal uren dat hij in staat wordt geacht te werken, regulier werk vindt.

In het vierde lid is geregeld dat klanten die hebben gefraudeerd, worden uitgesloten van de uitstroompremie.

In het vijfde lid is geregeld dat niet alleen uitkeringsgerechtigden in aanmerking komen voor een uitstroompremie, maar ook werknemers die met een loonkostensubsidie of door middel van detachering arbeid verrichten en gaan uitstromen naar regulier werk.

In het zesde lid is geregeld dat ook uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar een dienstbetrekking in het kader van de Wet sociale werkvoorziening recht hebben op een uitstroompremie.

Ten slotte wordt in het zevende lid geregeld dat een bijstandsgerechtigde of gesubsideerde werknemer hooguit een keer in de drie jaar in aanmerking komt voor een uitstroompremie. De termijn van drie jaar begint te lopen op de dag van uitstroom op grond waarvan eerder recht op uitstroompremie bestond.

- Artikel 21 Stimuleringspremie werkgever

Het eerste lid van dit artikel voorziet in de mogelijkheid een premie toe te kennen aan een werkgever die een reguliere arbeidsovereenkomst sluit met een (langdurig) werkloze of een werknemer die een gesubsidieerd dienstverband heeft. Dit kan zowel gaan om een loonkostensubsidie als om een detacheringbaan. Het tweede lid biedt de mogelijkheid om aan een werkgever een premie te verstrekken wanneer door zijn inspanningen de gesubsidieerde werknemer kan uitstromen naar een reguliere baan bij een andere werkgever of wanneer hij anderszins een substantiële bijdrage aan de inschakeling in de arbeid van de betreffende werknemer heeft geleverd. De hoogte van de premie en de voorwaarden waaronder deze premie wordt verstrekt worden in een uitvoeringsbesluit geregeld.

- Artikel 22 Deeltijdpremie alleenstaande ouder

Uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 5 jaar worden via de belastingen gecompenseerd (artikel 31 lid 2 sub c) WWB). Voor deze groep geldt dat de aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting niet in mindering worden gebracht op de verstrekte uitkering. Een extra premie is voor deze doelgroep om het aanvaarden van deeltijdarbeid te stimuleren is dus niet nodig.

Uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders met kinderen in de leeftijd van 5 tot 12 jaar die deeltijdwerk verrichten, worden via de belastingen niet extra gecompenseerd. Wanneer zij in staat zijn volledig uit te stromen uit de uitkering profiteren zij wel weer van de bovengenoemde aanvullende alleenstaande ouderkorting en de combinatiekorting.

Teneinde ook uitkeringsgerechtigde alleenstaande ouders met kinderen jonger dan 12 jaar te stimuleren arbeid en zorg te combineren is hiervoor een premie ingesteld. De premie is bedoeld als overbrugging in de jaren dat de kinderen jong zijn, gericht op uitstroom uit de uitkering op langere termijn. Bij de vaststelling van de hoogte van de premie is aansluiting gezocht bij de fiscale regeling die geldt voor alleenstaande ouders met kinderen om het effect van de armoedeval als gevolg van het verstrekken van een premie te voorkomen.

Als voorwaarde wordt gesteld dat de alleenstaande ouder met kinderen jonger dan 12 jaar minimaal 20 uur per week deeltijdarbeid moet verrichten om in aanmerking te kunnen komen voor de arbeidsinschakelingspremie.

- Artikel 23 Premies participatieplaats

Wanneer een uitkeringsgerechtigde werkzaamheden in het kader van een participatieplaats verricht, komt hij iedere zes maanden in aanmerking voor een premie. Het betreft uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt die op termijn wel tot arbeidsinschakeling in staat worden geacht (zie ook de toelichting bij artikel 9).Voor hen worden onder meer activiteiten georganiseerd die zorgen voor gewenning aan arbeid en arbeidsritme zoals aangekondigd in de nota "Werken, meedoen, erbij horen". Vanwege de afstand tot de arbeidsmarkt komen deze uitkeringsgerechtigden nog niet in aanmerking voor een traject dat is gericht op arbeidsactivering of arbeidstoeleiding. De afbakening van de doelgroep ten opzichte van vergoeding voor vrijwilligerswerk ligt in het feit dat alleen die vrijwilligers voor een vergoeding in aanmerking komen die zijn ontheven van de arbeidsplicht.

Teneinde diegenen die werken met behoud van uitkering te stimuleren om na afloop van zes maanden zelf het initiatief te nemen om actief te blijven is in het derde lid een eenmalige vergoeding voor scholing geregeld tot maximaal € 300,--. Dit bedrag kan door de uitkeringsgerechtigde naar eigen inzicht worden ingezet voor het volgen van een opleiding of cursus. De vergoeding kan worden toegekend naast de premie en staat los van het scholingsaanbod als bedoeld in het vijfde lid van artikel 10a van de wet (uitgewerkt in artikel 9, lid 5 van deze Re-integratieverordening).

Op grond van artikel 8, tweede lid, aanhef en onder c, van de wet dient aandacht te worden besteed aan de hoogte van de premie in relatie tot de armoedeval.

De gemeente Ten Boer gaat bij stimuleringspremies in principe uit van € 63,67 per maand, in geval van participatieplaatsen betekent dit € 382,-- telkens na zes maanden. De staatssecretaris geeft tijdens de behandeling van het wetsontwerp Wet stimulering arbeidsparticipatie zelf aan dat bij een dergelijke premie geen armoedevaleffecten zijn te verwachten (Tweede Kamer, Handelingen

2008-2009, 31577, nr. 21, p. 1700). Al in een eerder stadium van de behandeling van dit wetsontwerp had de regering voorgerekend dat bij toekennen van de maximale premie op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de WWB, wel een armoedeval optreedt voor gezinnen bij uitstroom naar een voltijdbaan met minimumloon, maar niet bij deelname aan een participatieplaats (Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31577, nr.6, p. 28 – 29).

- Artikel 24 Premie doorstroom naar gesubsidieerd werk

Wanneer een uitkeringsgerechtigde gesubsidieerde arbeid als bedoeld in de artikelen 11 en 12 gaat verrichten betekent dit niet alleen een grote stap in de richting van reguliere arbeid, maar ook een grote verandering in het leven van een persoon die – wellicht jarenlang – was aangewezen op een uitkering. Om het maken van die stap te stimuleren wordt eenmalig een activeringspremie van

€ 300,-- verstrekt. Zoals gezegd is de premie alleen bedoeld voor de overstap van uitkering naar gesubsidieerde arbeid: wanneer een gesubsidieerde werknemer bijvoorbeeld overstapt naar een andere gesubsidieerde baan of van een door de gemeente aangeboden baan op detacheringsbasis naar een baan met loonkostensubsidie komt hij niet in aanmerking voor deze premie.

- Artikel 25 Premie seniorenbaan

Sinds enige tijd kent de gemeente de participatievoorziening: seniorenbaan. Dit is een WWB-dienstverband dat de oudere bijstandsgerechtigde krijgt aangeboden als deze persoon een substantieel aantal arbeidsuren kan/gaat verrichten in de sfeer van maatschappelijk nuttige activiteiten. Dit in het kader van de in de samenleving gevoelde behoefte om de oudere werknemer langer aan het werk te houden dan wel te laten participeren in de samenleving. De senior heeft een dienstverband met de Stichting WeerWerk tot maximaal zijn 65e jaar en ontvangt het minimumloon. Aangezien het, ondanks de naar verwachting steeds toenemende krapte op de arbeidsmarkt, voor deze groep gesubsidieerde werknemers toch zeer moeilijk zal zijn om uit te stromen naar een reguliere baan (met de daaraan verbonden voordelen als loonsverhoging en carrièrekansen), wordt een activeringspremie van € 50,-- per maand, uit te betalen aan het einde van het kalenderjaar op zijn plaats geacht.

- Artikel 26 Overige vergoedingen

Het is denkbaar dat de gemeente, ter stimulering van de arbeidsinschakeling, besluit diverse kosten te vergoeden voor activiteiten die daaraan bijdragen. Dit is in het eerste lid geregeld.

In het tweede lid is geregeld dat uitkeringsgerechtigden die geen arbeidsverplichting meer hebben en andersoortige (maatschappelijke) activiteiten gaan verrichten, een onkostenvergoeding kunnen krijgen ter hoogte van het bedrag dat in de wet staat aangegeven als maximaal vrij te laten forfaitaire onkostenvergoeding in het kader van vrijwilligerswerk.

Deze activiteiten moeten dan wel door het college zijn erkend als zijnde maatschappelijke activiteiten. Dit is geregeld in het derde lid.

- Artikel 27 Inburgering

Voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en voorzieningen in het kader van de inburgering zullen steeds vaker gezamenlijk en in samenhang worden aangeboden. Dat betekent dat - integratievoorzieningen, zoals die in deze verordening zijn beschreven, ook deel uit kunnen maken van een inburgeringsprogamma op grond van de Wet inburgering (WI). Omgekeerd geldt ook dat delen van het inburgeringsprogramma of het volledige inburgeringsprogramma onderdeel kunnen uitmaken van het reintegratietraject van belanghebbende. In dat geval zullen (ten aanzien van uitkeringsgerechtigden) de verplichtingen die verbonden zijn aan de WWB zich uistrekken tot de activiteiten in hte kader van de WI.

- Artikel 28 Hardheidsclausule

Met dit artikel wordt het voor het college mogelijk om in geval van “kennelijke hardheid” af te wijken van de bepalingen uit deze verordening.

- Artikel 29 Voorzieningen voor kunstenaars

In artikel 21, vierde lid van de Wet werk en inkomen kunstenaars (WWIK) is bepaald, dat de gemeenteraad bij verordening regels moet stellen met betrekking tot het aanbieden van voorzieningen aan kunstenaars die daar om verzoeken, gericht op het bevorderen van de arbeidsinschakeling in het kader van de uitoefening van een gemengde beroepspraktijk.

Door het opnemen van artikel 25 in de verordening wordt hieraan voldaan. Dit artikel strekt ertoe dat kunstenaars in voorkomende gevallen een beroep kunnen doen op activerende middelen uit het werkdeel van het WWB-budget ter versterking van het niet-kunstgerelateerde deel van de gemengde beroepspraktijk. Een verzoek hiertoe moet de kunstenaar indienen bij het college van de gemeente waar de kunstenaar zijn woonplaats heeft (dus niet per definitie bij de centrumgemeente!).

Vaak zal een kunstenaar besluiten om een beroep te doen op deze middelen als duidelijk is geworden dat het ook op termijn niet mogelijk is om uitsluitend via inkomsten uit de aan kunst gerelateerde activiteiten in de kosten van het levensonderhoud te voorzien. Indien het om de situatie gaat waarin de kunstenaar niet woonachtig is in de centrumgemeente, ligt het voor de hand dat het college van de woongemeente desgewenst advies vraagt aan de centrumgemeente waar de kunstenaar uitkering ontvangt over de wenselijkheid van de toekenning van de gevraagde voorziening.

Anders dan in de WWB, waar een dergelijke voorziening verplichtend door het college wordt opgelegd, heeft de voorziening in het kader van de WWIK een vrijwillig karakter. De kunstenaar die een beroep doet op een voorziening is uiteraard (wel) verplicht om van een aangeboden voorziening daadwerkelijk gebruik te maken. Het is aan het college om te bepalen welk aanbod passend is. Hierbij geldt dat het moet gaan om de kortste weg naar duurzame arbeidsparticipatie (Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 574, nr. 3).

De kunstenaar die een beroep doet op een voorziening dient zich te houden aan de in de overeenkomst of het besluit neergelegde bepalingen c.q. voorwaarden (artikel 5, derde lid). Verder zijn de algemene bepalingen van artikel 7 van toepassing. Maakt de kunstenaar niet of onvoldoende gebruik van de aangeboden voorziening of voldoet hij niet aan andere opgelegde verplichtingen dan is het op grond van artikel 22 van de WWIK mogelijk een maatregel op te leggen. Daarnaast kan worden overeengekomen dat de kunstenaar bij voortijdig afbreken - of niet voldoende nakomen - van het traject, de trajectkosten geheel of gedeeltelijk terugbetaalt.

- Artikel 30 Wet participatiebudget

Voor zover nodig voorziet dit artikel in een instemming van de raad om de kosten voor een participatievoorziening in gevallen waarin deze voorziening het strikte kader voor een re-integratievoorziening als bedoeld in artikel 3, vierde lid, sub d, van de Wet participatiebudget te boven gaat, ten laste te brengen van het particiaptiebudget. Deze wet biedt aan het college de mogelijkheid om aan een ruimere doelgroep van personen participatievoorzieningen aan te bieden dan op grond van de WWB, de IOAW of de IOAZ. Zoals wel voor de re-integratievoorzieningen op grond van deze drie laatst genoemde wetten is voorgeschreven, geldt hier niet de voorwaarde dat deze participatievoorzieningen (inhoudelijk) bij verordening door de raad moeten worden vastgesteld. Overigens is de verwachting dat het college van deze nieuwe bevoegdheid op grond van de Wet particiaptiebudget slechts in bijzondere gevallen gebruik gaat maken. Met betrekking tot het afgelopen kalenderjaar 2009 biedt deze bepaling (voor zover nodig) een grondslag om reeds gemaakte kosten die niet onder het beperktere begrip re-integratievoorziening maar wel onder het ruimere begrip participatievoorziening gekwalificeerd kunnen worden, ten laste te brengen van het participatiebudget. Over de besteding van daarmee gemoeide gelden zal het college aan de raad verantwoording moeten afleggen. In de regel zal ook vooraf in een beleidsplan of in een programma in de programmabegroting inhoudelijke instemming van de raad worden gevraagd.

- Artikel 31 Citeertitel

Behoeft geen nadere toelichting.

- Artikel 32 Inwerkingtreding

Onder intrekking van de ‘oude’ verordening treedt de nieuwe Re-integratieverordening WWB per 1 juli 2010 in werking.