Regeling vervallen per 01-01-2016

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2015

Intitulé

Afstemmingsverordening IOAW en IOZ

De raad van de gemeente Terneuzen;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders

gelet op artikel 147, eerste lid en artikel 108, tweede lid Gemeentewet, artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, tweede lid IOAW, alsmede artikel 35, eerste lid, onderdeel b en artikel 20, eerste lid IOAZ;

besluit:

vast te stellen de volgende verordening

Afstemmingsverordening IOAW en IOAZ

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werklozewerknemers;

b.IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezenzelfstandigen;

c.de IOAW/IOAZ: de IOAW alsmede de IOAZ, beiden voor zover zij op belanghebbendevan toepassing zijn;

d.uitkering: de uitkering, bedoeld in artikel 5, eerste lid IOAW/IOAZ;

e.uitkeringsnorm: de op belanghebbende van toepassing zijnde netto grondslag, bedoeld inartikel 5, vierde lid IOAW/IOAZ;

f.maatregel: het verlagen van de uitkeringsnorm op grond van artikel 20, tweede lid IOAWen artikel 20, eerste lid IOAZ alsmede het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren vaneen uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;

g.inkomen: inkomen als bedoeld in artikel 8 IOAW/IOAZ;

belanghebbende: hij die recht heeft op een uitkering op grond van de IOAW, voor zoverhij is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, alsmede hij die recht heeft op eenuitkering op grond van de IOAZ;

i.het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen;

j.benadelingsbedrag: het netto benadelingsbedrag;

k.WWB: de Wet werk en bijstand;

l.Re-integratieverordening WWB: de verordening waarin de regels voor ondersteuning bijarbeidsinschakeling en voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling in het kader van de

WWB en de IOAW/IOAZ zijn vastgelegd.

m.traject/voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 4a, eerste lid onderdeel a van deIOAW/IOAZ en in hoofdstuk 3 van de Reïntegratieverordening WWB;

n.zorgtraject: traject als bedoeld in artikel 5 van de Re-integratieverordening WWB.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

  • 1.

    Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting – anders dan de verplichting,bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ -, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

  • 2.

    Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin debelanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hijverkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

De maatregel wordt toegepast op de uitkeringsnorm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordtverlaagd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

  • 1.

    Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheidgesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naarvoren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebbenvoorgedaan;

    • c.

      de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van eenderde aan wie het college werkzaamheden heeft uitbesteed, om binnen een gesteldetermijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ;

    • d.

      het college het horen niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van degedraging of de mate van verwijtbaarheid; of

    • e.

      de belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheidontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

1.De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, volgendop de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkeringsnorm.

2.In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht wordenopgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

3.Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periodevan meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat dezeten uitvoer is gelegd heroverwogen.

4.Indien de maatregel niet (of slechts gedeeltelijk) kan worden toegepast doordat debeëindiging van de uitkering de effectuering van de maatregel geheel (of gedeeltelijk) inde weg staat kan de toepassing van de (resterende) maatregel plaatsvinden indien hetrecht op uitkering binnen een half jaar na de beëindigingdatum weer ontstaat.

5.Indien achteraf, na het besluit tot beëindiging van de uitkering, geconstateerd wordt dateen maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden tijdens een voorafgaande periode van uitkeringsverlening kan de hiervoor van toepassing zijnde maatregel alsnoggeëffectueerd worden als aan belanghebbende binnen 5 jaar na de beëindigingdatum van de uitkering opnieuw een uitkering wordt toegekend.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingendie het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 9, 11 en 13 inhouden, geldthet percentage van de hoogste categorie.

HOOFDSTUK 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgenof behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

  • Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting tot het verlenen vanmedewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet ofonvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1. Eerste categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2. Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden traject/voorziening zoals genoemd in de Re-integratieverordening WWB of in de Verordening Wet inburging.

  • 3. Derde categorie:

    • a.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van debijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de uitkering;

    • b.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV Werkbedrijf of hetniet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • c.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangebodenzorgtraject;

    • d.

      het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen bij het UWV Werkbedrijf,contactpersoon team Zorg, Werk en Inkomen, in verband met de arbeidsinschakeling,op een aangegeven plaats en tijd;

    • e.

      overige gedragingen niet genoemd in de eerste en tweede categorie.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

1.Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

  • a.

    100% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerstecategorie;

  • b.

    50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie;

  • c.

    10% procent van de uitkeringsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie.

2.

  • a.

    De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien debelanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbijeen maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbaregedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegdwordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen,bedoeld in artikel 6.

  • b.

    Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2onderdeel a genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaregedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld inhet eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging vandezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duurvan de maatregel opgelegd.

  • c.

    In afwijking van het gestelde onder artikel 10, lid 2 onderdeel b wordt na de recidivevan de gedraging van de eerste categorie de duur van de maatregel gesteld op 6maanden.

HOOFDSTUK 3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

1.Indien een belanghebbende zich verbaal zeer ernstig misdraagt tegenover het college ofzijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met deuitvoering van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegdvan minimaal 10% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

2.Indien een belanghebbende zich fysiek -al of niet in combinatie met verbaal- zeer ernstigmisdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren wordt een maatregel opgelegd vanminimaal 50% van de uitkeringsnorm gedurende een maand.

3.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld, indiende belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde misdraging.

4.Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek, -al of niet in combinatie met verbaal-, zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijnambtenaren wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggenmaatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op uitkering behoort daarbij tot demogelijkheden.

HOOFDSTUK 4 Slotbepalingen

Artikel 12 Hardheidsclausule

1.Het college kan in bijzondere gevallen afwijken de bepalingen in deze verordening, indienonverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

2.In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelenverordening IOAW en IOAZ.

Artikel 14 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt met ingang van 1 januai 2013 in werking onder gelijktijdige intrekking van de Afstemmingsverordenin IOAW en IOAZ vastgesteld door de gemeenteraad op 1 juli 2010.

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad d.d. 13
december 2012.
griffier, drs. T.A.M. Leeraert
voorzitter, J.A.H. Lonink

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Algemene bepalingen

Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdientenige extra aandacht.

Onder c. de IOAW/IOAZ

Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel vande bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomenwordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.

Onder e. uitkeringsnorm

De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAWen IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een nettonorm.

Onder f. maatregel

In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van deuitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extramogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.

Onder g. inkomen

Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ.Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.

Onder i. belanghebbende

Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van eenmaatregel, blijkens dat artikel, daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeidin dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.In dit artikel wordt ook in het algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is.

Ook wordt aangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, demate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspectenmoet altijd worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden wordeningegaan in de rapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan de

belanghebbende.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

Zoals reeds aangegeven wordt de maatregel toegepast op de netto norm.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de uitkering omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middelvan een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt eenbesluit tot vaststelling van de uitkering op grond van artikel 15 IOAW/IOAZ genomen.Uit de Algemene wet bestuursrecht vloeien de eisen voort waaraan een besluit en dan met

name het motiveringsbeginsel aan moet voldoen. Het motiveringsvereiste houdt onder anderein dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van debelanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldtechter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op eenfinanciële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van debelanghebbende voordat een maatregel wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b.staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbendeschriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijnindien er sprake is van dringende redenen. Dit artikel biedt tevens de mogelijkheid ombelanghebbende een waarschuwingsbrief te sturen.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kanworden. Deze beperking is bij het opstellen van deze verordening onderkend. Het wordt nietwenselijk geacht om voor deze situaties de mogelijkheid op te nemen om een maatregel met terugwerkende kracht op te leggen. Indien de maatregel feitelijk niet geëffectueerd kanworden omdat de uitkering wordt beëindigd kan alsnog toepassing van de (resterende)maatregel conform het vierde lid plaatsvinden. Naar het oordeel van de Centrale Raad vanBeroep verzet de systematiek van de bijstandswetgeving zich ertegen dat een maatregel wordtopgelegd met het oog op een eventueel recht op bijstand in de toekomst. Na een besluit totintrekking of beëindiging van de uitkering kan het opleggen van een maatregel wegens in hetverleden tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan pas weer aan de orde zijn, zodra (op aanvraag of ambtshalve) een nieuw recht op bijstand isvastgesteld en voor oplegging van een dergelijke maatregel geen in regelgeving vastgestelde(temporele) beperking geldt. Dit betekent dat niet bij het besluit tot intrekking/ beëindiging tottoekomstige afstemming besloten kan worden maar pas weer bij het nieuwe recht. Dan – bijde vaststelling van het nieuwe recht dus – moet dan ook de beoordeling plaatsvinden van demate van verwijtbaarbeid, ernst van het feit en de omstandigheden van persoon en gezin.

Het vijfde lid ziet op de situatie dat achteraf, na beëindiging van de bijstand, een maatregelwaardigegedraging alsnog wordt bestraft binnen 5 jaar na de datum van beëindiging.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Indeling in categorieën

Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet werk enbijstand (constante jurisprudentie) en de gemeentelijke reïntegratievisie en bij de in dereïntegratieverordening WWB genoemde voorzieningen.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verbandhouden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behoudenvan algemeen geaccepteerde arbeid.

Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidiveverhoogd en/of verdubbeld worden.

Op basis van het tweede lid onderdeel c kan na recidive van de gedraging van de eerstecategorie de duur van de maatregel gesteld worden op 6 maanden.

De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbijgekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid ende individuele omstandigheden van de betrokkene indien de verordening daarin niet voorziet.

Artikel 11 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van

verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

De gemeente kan alleen een maatregel toepassen indien er een verband bestaat tussen deernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen vanhet recht op een een uitkering. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstigemisdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ.

In het artikel wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstig misdragen’. Ditbetekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college en hun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een maatregel. Er kan dus geen maatregel worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de IOAW/IOAZ (bijvoorbeeld een reintegratiebedrijf).

Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om een maatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorziening gericht oparbeidsinschakeling (artikel 9, tweede lid van deze verordening).

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstigheeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen vanagressief gedrag in een oplopende reeks steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • -

    Verbaal geweld (schelden);

  • -

    Discriminatie;

  • -

    Intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • -

    Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • -

    Mensgericht fysiek geweld;

  • -

    Combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. Het toepassen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtte aangifte kan doen bij de politie. Voor zover aanwezig kan hier verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezige agressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieve klanten. In zo’n agressieprotocol kan een relatie worden gelegd met het maatregelenbeleid ten aanzien van agressieve klanten, in de vorm van beleidsregels.

Artikel 12, 13 en 14 behoeven geen nadere toelichting.