Regeling vervallen per 27-01-2011

Erfgoedverordening Terneuzen 2008

Geldend van 18-12-2008 t/m 26-01-2011

Intitulé

Erfgoedverordening Terneuzen 2008

De raad van de gemeente Terneuzen;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d.

gelet op artikel 149 Gemeentewet, de Wet op de archeologische monumenten, de Monumentenwet 1988 en de Algemene wet bestuursrecht ;

Besluit vast te stellen de navolgende verordening:

Erfgoedverordening Terneuzen 2008

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

Deze verordening verstaat onder:

a. Gemeentelijk monument: een overeenkomstig deze verordening als beschermd gemeentelijk monument aangewezen:

1. zaak, die van algemeen belang is wegens zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde;

2. terrein dat van algemeen belang is wegens een daar aanwezige zaak bedoeld onder 1;

b. gemeentelijke monumentenlijst: de lijst waarop zijn geregistreerd de overeenkomstig deze verordening als gemeentelijk monument aangewezen zaken of terreinen bedoeld in onderdeel a;

c. beschermd rijksmonument: onroerend monument, dat is ingeschreven in de ingevolge de Monumentenwet 1988 vastgestelde registers;

d. monumentencommissie: de op basis van artikel 15, lid 1 Monumentenwet 1988 ingestelde commissie met als taak het college op verzoek of uit eigen beweging te adviseren over de toepassing van de Monumentenwet 1988, de verordening en het monumentenbeleid;

e. gemeentelijke archeologische waardekaart: topografische kaart van het gemeentelijke grondgebied of delen van het grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische verwachtingsgebieden zijn aangegeven;

f. landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden: landelijke kaart met een schaal van 1:50.000, die op basis van geomorfologische gegevens, de kans weergeeft op de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen, waarbij onderscheid wordt gemaakt in hoge, middelhoge, lage en zeer lage trefkans;

g. provinciale Archeologische Monumentenkaart: topografische kaart van (delen van) het provinciale grondgebied, waarop archeologische monumenten en archeologische gebieden zijn aangegeven;

h. archeologisch verwachtingsgebied: gebied, aangegeven op de archeologische waardekaart, waarvan is aangegeven dat in bepaalde mate archeologische vondsten of sporen te verwachten zijn;

i. hoge verwachtingswaarde: grote kans op archeologische vondsten of informatie;

j. middelhoge verwachtingswaarde: gemiddelde kans op archeologische vondsten of informatie;

k. lage verwachtingswaarde: kleine kans op archeologische vondsten of informatie;

l. plan van aanpak: plan dat weergeeft hoe een archeologische uitvoerder de vragen zoals omschreven in het programma van eisen denkt te gaan beantwoorden;

m. programma van eisen: programma dat door het college wordt vastgesteld en waarmee kaders worden gesteld voor het ontwerp en de uitvoering van archeologisch onderzoek.

n. gemeentelijke beleidsadvieskaart: kaart behorende bij de archeologische paragraaf van het bestemmingsplan.

HOOFDSTUK 2. AANWIJZING GEMEENTELIJKE MONUMENTEN

Artikel 2. Het gebruik van het monument

Bij de toepassing van deze verordening wordt rekening gehouden met het gebruik van het monument.

Artikel 3. De aanwijzing tot gemeentelijk monument

Het college kan, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende, een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

1. Voordat het college over de aanwijzing een besluit neemt, vraagt het college advies aan de monumentencommissie.

2. De aanwijzing kan geen monument betreffen dat is aangewezen op grond van artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of dat is aangewezen op grond van de monumentenverordening van de provincie Zeeland.

3. Het college brengt de raad in kennis van het besluit over de aanwijzing van een gemeentelijk monument.

Artikel 4. Voorbescherming

Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het voornemen tot aanwijzing als beschermd gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 12 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Termijnen advies en aanwijzingsbesluit

  • 1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van het college.

  • 2. Het college beslist binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de monumentencommissie, maar in ieder geval binnen twintig weken na de adviesaanvraag.

Artikel 6. Mededeling aanwijzingsbesluit

De aanwijzing als bedoeld in artikel 3, wordt medegedeeld aan degenen die als zakelijk gerechtigden in de kadastrale legger bekend staan.

Artikel 7. Registratie op de gemeentelijke monumentenlijst

  • 1. Het college registreert het gemeentelijke monument op de gemeentelijke monumentenlijst.

  • 2. De gemeentelijke monumentenlijst bevat de plaatselijke aanduiding, de datum van de aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

  • 3. De gemeentelijke monumentenlijst ligt bij de gemeentelijke balies voor een ieder ter inzage.

Artikel 8. Wijzigen van de aanwijzing

  • 1. Het college kan al dan niet op aanvraag van een belanghebbende de aanwijzing wijzigen.

  • 2. Artikel 3, tweede en derde lid, alsmede artikel 4, 5 en 6 zijn van overeenkomstige toepassing op het wijzigingsbesluit.

  • 3. Indien de wijziging naar het oordeel van het college van ondergeschikte betekenis is, blijft overeenkomstige toepassing, als bedoeld in lid 2, achterwege.

  • 4. De inhoud en de datum van de wijziging worden op de gemeentelijke monumentenlijst aangetekend.

Artikel 9. Intrekken van de aanwijzing

  • 1. Indien het college de aanwijzing intrekt, zijn artikelen 3 tot en met 5 van overeenkomstige toepassing.

  • 2. De aanwijzing wordt geacht ingetrokken te zijn, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 3 van de Monumentenwet 1988 of aanwijzing als provinciaal monument.

  • 3. De intrekking wordt op de gemeentelijke monumentenlijst geregistreerd.

HOOFDSTUK 3. INSTANDHOUDING VAN GEMEENTELIJKE MONUMENTALE ZAKEN

Artikel 10. Instandhoudingbepaling

Het is verboden een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te beschadigen of te vernielen.

Het is verboden zonder vergunning van het college:

a. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, af te breken, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen;

b. een gemeentelijk monument, als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1, te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een dusdanige wijze, dat het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

2. Het verbod en de vergunningplicht, als bedoeld in het eerste lid, gelden niet indien het college nadere regels stelt met betrekking tot de wijze waarop werkzaamheden dienen te worden uitgevoerd.

Artikel 11. Termijnen advies en vergunningverlening

Op de voorbereiding van een besluit om de aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 10 is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.

1. Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een gemeentelijk monument aan de monumentencommissie voor advies.

2. Binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift brengt de monumentencommissie schriftelijk advies uit aan het college.

3. Indien het college niet besluit binnen de (in artikel 3:18 Algemene wet bestuursrecht) gestelde termijn, wordt de vergunning geacht te zijn verleend.

Artikel 12. Intrekken van de vergunning

De vergunning kan door het college worden ingetrokken indien:

a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

b. blijkt dat de vergunninghouder de voorschriften bedoeld in artikel 10 niet naleeft;

c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van het monument zwaarder dient te wegen;

HOOFDSTUK 4. RIJKSMONUMENTEN

Artikel 13. Vergunning voor beschermd rijksmonument

Het college zendt onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om vergunning voor een beschermd rijksmonument aan de monumentencommissie.

1. De monumentencommissie adviseert schriftelijk over de aanvraag binnen acht weken na de datum van verzending van het afschrift.

2. Bij overschrijding van de in het eerste lid genoemde termijn wordt de monumentencommissie geacht geadviseerd te hebben.

HOOFDSTUK 5. INSTANDHOUDING VAN ARCHEOLOGISCHE TERREINEN

Artikel 14. Instandhoudingbepaling

  • 1. Het is verboden om in een archeologisch monument, bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2 of een archeologisch verwachtingsgebied, bedoeld in artikel 1, onder h, de bodem dieper dan 30 centimeter onder de oppervlakte te verstoren, zonder of in afwijking van een vergunning.

  • 2. Het verbod in lid 1 is niet van toepassing indien;

  • a. het een verstoring betreft van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden, en waarbij die verstoring plaatsvindt:

  • -. in een gebied met lage archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 50 m2, of;

  • -. in een gebied met een middelhoge en hoge archeologische verwachtingswaarde en het te verstoren gebied kleiner is dan 25m2.

  • b. in het geldend bestemmingsplan bepalingen zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

  • c. in een vrijstellingsbesluit als bedoeld in artikelen 3.6, 3.10, 3.22 en 3.23 van de Wet op de ruimtelijke ordening voorschriften zijn opgenomen omtrent archeologische monumentenzorg.

  • d. het college nadere regels stelt met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden die leiden tot een verstoring van een archeologisch monument of archeologisch verwachtingsgebied als aangegeven op gemeentelijke archeologische waardekaart of de gemeentelijke beleidsadvieskaart, dan wel bij het ontbreken daarvan,de provinciale Archeologische Monumentenkaart of de landelijke Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden;

  • e. een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en waaruit blijkt dat:

  • -. het behoud van de archeologische waarden in voldoende mate kan worden geborgd; of

  • -. de archeologische waarden door de verstoring niet onevenredig worden geschaad; of

  • -. in het geheel geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 3. In het belang van de archeologische monumentenzorg kan worden bepaald dat de aanvrager van een vergunning als bedoeld in het eerste lid een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

  • 4. Aan de vergunning als bedoeld in het eerste lid kunnen in ieder geval de volgende voorschriften worden:

  • a. de verplichting tot het treffen van maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;

  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen of;

  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.

  • d. de verplichting voor de opdrachtgever de offerte aan de gemeente voor te leggen ter toetsing aan Programma van Eisen en Plan van Aanpak

  • 5. De vergunning als bedoeld in lid 1, kan door het college worden ingetrokken indien:

  • a. blijkt dat de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave is verleend;

  • b. blijkt dat de vergunninghouder de vergunningvoorwaarden niet naleeft;

  • c. de omstandigheden aan de kant van de vergunninghouder zich zodanig hebben gewijzigd, dat het belang van de archeologie zwaarder weegt;

  • d. niet binnen achttien maanden van de vergunning gebruik wordt gemaakt.

  • 6. Degene die handelt zonder, of in strijd met de vergunning als bedoeld in dit artikel kan worden gestraft met een geldboete van de tweede categorie.

Artikel 15. Opgravingen en begeleiding

  • 1. Indien binnen het grondgebied van de gemeente Terneuzen onderzoek wordt uitgevoerd in het kader van het doen van opgravingen in de zin van artikel 1 sub h Monumentenwet 1988, dient, onverminderd de overige bepalingen van deze wet:

  • a. het college een programma van eisen vast te stellen als bedoeld in artikel 1 onder m, waarbij nadere regels worden gesteld ten aanzien van het onderzoek.

  • b. de verstoorder, voorafgaande aan het onderzoek, een plan van aanpak als bedoel in artikel 1 onder l van deze verordening ter goedkeuring aan het college te overleggen,.

  • 2. In de nadere regels neemt het college bepalingen op met betrekking tot het toezicht op de feitelijke uitvoering van het plan van aanpak. Tijdens het onderzoek dienen aanwijzingen van het college in acht te worden genomen.

  • 3. Om te kunnen beoordelen of het plan van aanpak aan het programma van eisen en eventuele nadere regels voldoet, vraagt het college advies aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg.

HOOFDSTUK 6 OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 16. Schadevergoeding

  • 1. Indien en voor zover blijkt dat een belanghebbende schade lijdt of zal lijden, die redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven, kent het college hem op zijn aanvraag een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, indien de schade in relatie staat tot:

  • a. de weigering van het college een vergunning als bedoeld in artikel 10 te verlenen;

  • b. de voorschriften door het college verbonden aan een vergunning als bedoeld in artikel 10;

  • c. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 10, tweede lid;

  • d. de door het college nader te stellen regels als bedoeld in artikel 14, tweede lid, onder d;

  • e. een aanwijzing als bedoeld in artikel 15, tweede lid.

  • 2. Voor de behandeling van de aanvragen zijn de bepalingen van de verordening ter regeling van de procedure bij toepassing van artikel 6.1 van de Wet op de ruimtelijke ordening van overeenkomstige toepassing.

Artikel 17. Strafbepaling

Degene, die handelt in strijd met de artikelen 10, 14 en 15 van deze verordening, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie of een hechtenis van ten hoogste drie maanden.

Artikel 18. Toezichthouders

Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast met betrekking tot zakelijke monumenten als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 1 en monumentale terreinen als bedoeld in artikel 1, onder a, sub 2, de ambtenaren van het gemeentelijk bouw- en woningtoezicht als bedoeld in artikel 100a van de Woningwet.

HOOFDSTUK 7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 19. Inwerkingtreding

  • 1. Voor zover deze verordening betrekking heeft op gemeentelijke monumenten treedt zij in werking op de eerste dag na het verstrijken van een termijn van vier weken na bekendmaking.

  • 2. Voor zover deze verordening betrekking heeft op beschermde rijksmonumenten, treedt zij in werking overeenkomstig het bepaalde in artikel 15, tweede lid, van de Monumentenwet 1988.

Artikel 20. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als Erfgoedverordening Terneuzen 2008

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad d.d. 9 oktober 2008.
griffier (plv), drs. T.A.M. Leeraert
voorzitter, J.A.H. Lonink