Regeling vervallen per 01-01-2012

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

Geldend van 01-04-2008 t/m 31-12-2011

Intitulé

Vaststelling Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

De raad van de gemeente Terneuzen;

gelezen het voorstel van Burgemeester en Wethouders d.d. 1 april 2008;

gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel b en artikel 18 van de Wet werk en

bijstand;

Besluit vast te stellen de navolgende verordening:

Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand

HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    de wet: de Wet werk en bijstand (WWB);

  • b.

    algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

  • c.

    bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

  • d.

    bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

  • e.

    bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

  • f.

    maatregel: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

  • g.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen;

  • h.

    benadelingsbedrag: het netto benadelingsbedrag ;

  • i.

    traject/voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 7 WWB en in hoofdstuk 3 van de reïntegratieverordening WWB;

j.zorgtraject: traject als bedoeld in artikel 5 van de Reïntegratieverordening WWB.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

1.Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet, de Wet inburgering, of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstigmisdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd.

2.Een maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin debelanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hijverkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1.

    De maatregel wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan de maatregel ook worden toegepast op de bijzonderebijstand indien aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassingvan artikel 12 van de wet.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van demaatregel, de duur van de maatregel, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, hetbedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm en, indien van

toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

1.Voordat een maatregel wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheidgesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2.

    Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten indien:

    • a.

      de vereiste spoed zich daartegen verzet;

    • b.

      de belanghebbende reeds eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naarvoren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebbenvoorgedaan.

c.de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van eenderde aan wie het college met toepassing van artikel 7 van de wet werkzaamheden inhet kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen teverstrekken als bedoeld in artikel 17 van de wet;

d.het college het horen niet nodig acht in voor het vaststellen van de ernst van degedraging of de mate van verwijtbaarheid; of

e.de belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het college ziet af van het opleggen van een maatregel indien elke vorm van verwijtbaarheidontbreekt of indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

1.De maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgendop de datum waarop het besluit tot het opleggen van de maatregel aan de belanghebbendeis bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldendebijstandsnorm.

2.In afwijking van het eerste lid kan de maatregel met terugwerkende kracht wordenopgelegd, voor zover de bijstand nog niet is uitbetaald.

3.Een maatregel wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een maatregel die voor een periodevan meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na drie maanden nadat dezeten uitvoer is gelegd heroverwogen.

4.Indien de maatregel niet (of slechts gedeeltelijk) kan worden toegepast doordat debeëindiging van de bijstand de effectuering van de maatregel geheel (of gedeeltelijk) inde weg staat kan de toepassing van de (resterende) maatregel plaatsvinden indien hetrecht op bijstand binnen een half jaar na de beëindigingdatum weer ontstaat.

5.Indien achteraf, na het besluit tot beëindiging van de bijstand, geconstateerd wordt dateen maatregelwaardige gedraging heeft plaatsgevonden tijdens een voorafgaande periodevan bijstandsverlening kan de hiervoor van toepassing zijnde maatregel alsnoggeëffectueerd worden als aan belanghebbende binnen 5 jaar na de beëindigingdatum van

de bijstand opnieuw bijstand wordt toegekend.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingendie het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 9, 11 en 13 inhouden, geldthet percentage van de hoogste categorie.

HOOFDSTUK 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 9 Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting tot het verlenen vanmedewerking aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid niet ofonvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangebodentraject/voorziening zoals genoemd in de Reïntegratieverordening WWB of in deVerordening Wet inburgering.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van debijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand;

      b.het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werken inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

c.het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangebodenzorgtraject;

d.het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen bij de Centrale organisatie werk eninkomen, contactpersoon afdeling Sociale Zaken, in verband met de arbeidsinschakeling,op een aangegeven plaats en tijd;

e.overige gedragingen niet genoemd in de eerste en tweede categorie.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

  • 1.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel vastgesteld op:

    • a.

      100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de eerstecategorie;

b.50% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de tweedecategorie;

c.10% procent van de bijstandsnorm gedurende een maand bij gedragingen van de derdecategorie.

2. a. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien debelanghebbende zich binnen 24 maanden na bekendmaking van een besluit waarbijeen maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbaregedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegdwordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen,bedoeld in artikel 6.

b.Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 10, lid 2onderdeel a genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaregedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld inhet eerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging vandezelfde categorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duurvan de maatregel opgelegd.

c.In afwijking van het gestelde onder artikel 10, lid 2 onderdeel b wordt na de recidivevan de gedraging van de eerste categorie de duur van de maatregel gesteld op 6maanden.

HOOFDSTUK 3 Niet nakomen van de inlichtingenplicht

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

1.Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet isnagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van bijstand of devoortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn teverstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet een maatregel opgelegd van5% van de bijstandsnorm gedurende een maand, onverminderd artikel 2, tweede lid.

2. a. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien debelanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbaregedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegdwordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen,bedoeld in artikel 6.

b.Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 11, lid 2 onderdeela genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbare gedragingenvan dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in het eerste lidverdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfde categorienaast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de maatregelopgelegd.

Artikel 12 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de bijstand

Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 vande wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand, wordtde maatregel vastgesteld op 10% van het benadelingsbedrag. Dit bedrag wordt naar bovenafgerond op een veelvoud van € 5,00 met een minimum van € 50,00.

Het berekende bedrag wordt, indien mogelijk, direct op de uitkering in mindering gebracht.

Als dit niet mogelijk is wordt het bedrag over een aantal maanden verspreid.

Artikel 13 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de bijstand

1.Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17van de wet heeft niet geleid tot het ten onrechte of een te hoog bedrag verlenen vanbijstand, bedraagt de maatregel, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5% van de bijstandgedurende een maand.

2. a. De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien debelanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt (recidive) aan een verwijtbaregedraging van dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegdwordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen,bedoeld in artikel 6.

b.Indien na de recidive de belanghebbende zich binnen de onder artikel 13, lid 2onderdeel a genoemde periode zich wederom schuldig heeft gemaakt aan verwijtbaregedragingen van dezelfde categorie wordt de hoogte van de maatregel als bedoeld in heteerste lid verdubbeld en wordt bij een volgende verwijtbare gedraging van dezelfdecategorie naast de verdubbeling van de hoogte een verdubbeling van de duur van de

maatregel opgelegd.

HOOFDSTUK 4 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1.Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor devoorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet,wordt een maatregel opgelegd die wordt afgestemd op de hoogte van hetbenadelingsbedrag.

  • 2.

    Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de maatregel op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      bij een benadelingsbedrag tot € 1.000,00: 10% van de bijstandsnorm gedurende eenmaand;

b.bij een benadelingsbedrag van € 1.000,00 tot € 2.000,00: 20% van de bijstandsnormgedurende een maand;

c.bij een benadelingsbedrag van € 2.000,00 tot € 4.000,00: 50% van de bijstandsnormgedurende een maand;

d.bij een benadelingsbedrag van € 4.000,00 tot € 8.000,00: 100% van de bijstandsnormgedurende een maand;

e.bij een benadelingsbedrag van € 8.000,00 tot € 12.000,00: 100 % van de bijstandsnormgedurende twee maanden;

f.bij een benadelingsbedrag van € 12.000,00 tot € 16.000,00: 100 % van de bijstandsnormgedurende drie maanden;

g.bij een benadelingsbedrag van € 16.000,00 tot € 20.000,00: 100 % van de bijstandsnormgedurende vier maanden;

h.bij een benadelingsbedrag vanaf € 20.000,00: 100% van de bijstandsnorm gedurende vijfmaanden. Bij iedere overschrijding van het hiervoor genoemde benadelingsbedrag met €4.000,00 wordt de in dit lid aangegeven duur van de maatregel van 100 % met een maandverlengd.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

1.Indien een belanghebbende zich verbaal zeer ernstig misdraagt tegenover het college ofzijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met deuitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordtonverminderd artikel 2, tweede lid, een maatregel opgelegd van minimaal 10% van debijstandsnorm gedurende een maand.

2.Indien een belanghebbende zich fysiek -al of niet in combinatie met verbaal- zeer ernstigmisdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren wordt een maatregel opgelegd vanminimaal 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.

3.De duur van de maatregel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt verdubbeld, indiende belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij eenmaatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan eenzelfde misdraging.

4.Indien een belanghebbende binnen de in lid 3 genoemde periode zich meermalen fysiek, -al of niet in combinatie met verbaal-, zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijnambtenaren wordt een individueel afstemmingsbesluit genomen over de op te leggenmaatregel. Tijdelijke uitsluiting van het recht op bijstand behoort daarbij tot demogelijkheden.

HOOFDSTUK 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Hardheidsclausule

1.Het college kan in bijzondere gevallen afwijken de bepalingen in deze verordening, indienonverkorte toepassing zou leiden tot onredelijkheid of onbillijkheid.

2.In gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 17 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand.

Artikel 18 De inwerkingtreding

Deze verordening treedt direct na publicatie in werking en werkt terug tot 1 april 2008. DeAfstemmingsverordening Wet werk en bijstand, zoals deze is vastgesteld door de raad op 1juni 2006 wordt ingetrokken op de dag waarop deze verordening in werking treedt.

Besloten in de openbare vergadering van de gemeenteraad d.d. 17 april 2008.

griffier, mr. A.W. de Feijter

voorzitter, J.A.H. Lonink

Nota-toelichting

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 18 WWB bevat de opdracht aan gemeenten om een maatregelenbeleid in eenverordening vast te leggen.In het eerste lid van artikel 18 WWB wordt gesproken over het afstemmen van de bijstand en

de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen vande belanghebbende. In deze bepalingen wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte vande bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigde maatwerkis, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden

van uitkeringsgerechtigden. In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen derechten en verplichtingen van de uitkeringsgerechtigden: het recht op bijstand is altijdverbonden aan de plicht om zich in te zetten om weer onafhankelijk van de bijstand teworden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangtvan de toepasselijke bijstandsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maarook van de mate waarin de toegepaste verplichtingen worden nagekomen. Wanneer hetcollege tot het oordeel komt dat een bijstandsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in

onvoldoende mate nakomt, wordt de bijstand verlaagd. Er is dus geen sprake van eenbevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheidontbreekt, ziet het college af van het opleggen van een maatregel.

Artikel 1 Algemene bepalingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2 Het opleggen van een maatregel

In dit artikel wordt algemeen aangegeven wanneer een maatregel van toepassing is. Ookwordt aangegeven dat de maatregel wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de matevan verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Op deze aspecten moet

altijd worden ingegaan. Dus altijd moet op deze individualiseringsgronden worden ingegaanin de rapportage en ook moet een melding plaatsvinden in de beschikking aan debelanghebbende.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 4 Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van de bijstand omdat een maatregel wordt opgelegd vindt plaats door middelvan een besluit. Wanneer de maatregel bij een lopende uitkering wordt opgelegd, wordt eenbesluit tot vaststelling van de algemene bijstand op grond van artikel 45 WWB genomen.

In dit artikel wordt aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Dezeeisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht en dan met name uit hetmotiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is

en van een deugdelijke motivatie wordt voorzien.

Artikel 5 Horen van belanghebbende

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht is een aantal gevallen het horen van debelanghebbende verplicht bij de voorbereiding van beschikkingen Deze hoorplicht geldtechter niet bij de voorbereiding van beschikkingen die betrekking hebben op eenfinanciële aanspraak (artikel 4:12 Awb). In dit artikel wordt het horen van debelanghebbende voordat een maatregel wordt toegepast in beginsel voorgeschreven.

Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op deze hoorplicht. De onderdelen a. en b.staan ook genoemd in artikel 4:11 Awb.

Artikel 6 Afzien van het opleggen van een maatregel

Het artikel is dusdanig geformuleerd dat het college de mogelijkheid heeft belanghebbendeschriftelijk te informeren over het afzien van de maatregel. Dit zal met name aan de orde zijnindien er sprake is van dringende redenen. Dit artikel biedt tevens de mogelijkheid ombelanghebbende een waarschuwingsbrief te sturen.

Artikel 7 Ingangsdatum en tijdvak

In de praktijk komt het regelmatig voor dat een maatregel feitelijk niet geëffectueerd kanworden. Deze beperking is bij het opstellen van deze verordening onderkend. Het wordt nietwenselijk geacht om voor deze situaties de mogelijkheid op te nemen om een maatregel met

terugwerkende kracht op te leggen. (Een besluit tot verlaging met terugwerkende kracht kanalleen met een besluit tot herziening van bijstand worden genomen, artikel 54 lid 3 WWB).

Indien de maatregel feitelijk niet geëffectueerd kan worden omdat de bijstand wordtbeëindigd kan alsnog toepassing van de (resterende) maatregel conform het vierde lidplaatsvinden. Naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep verzet de systematiek van debijstandswetgeving zich ertegen dat een maatregel wordt opgelegd met het oog op een

eventueel recht op bijstand in de toekomst. Na een besluit tot intrekking of beëindiging vanbijstand kan het opleggen van een maatregel wegens in het verleden tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan pas weer aan de orde zijn, zodra (op

aanvraag of ambtshalve) een nieuw recht op bijstand is vastgesteld en voor oplegging van eendergelijke maatregel geen in regelgeving vastgestelde (temporele) beperking geldt. Ditbetekent dat niet bij het besluit tot intrekking/ beëindiging tot toekomstige afstemmingbesloten kan worden maar pas weer bij het nieuwe recht. Dan – bij de vaststelling van het

nieuwe recht dus – moet dan ook de beoordeling plaatsvinden van de mate vanverwijtbaarbeid, ernst van het feit en de omstandigheden van persoon en gezin.

Het vijfde lid ziet op de situatie dat achteraf, na beëindiging van de bijstand, een maatregelwaardigegedraging alsnog wordt bestraft binnen 5 jaar na de datum van beëindiging.

Artikel 8 Samenloop van gedragingen

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 9 Indeling in categorieën

10

Bij het benoemen van deze gedragingen is zoveel mogelijk aangesloten bij de Wet werk enbijstand (constante jurisprudentie) en de gemeentelijke reïntegratievisie en bij de in dereïntegratieverordening WWB genoemde voorzieningen.

Artikel 10 De hoogte en duur van de maatregel

Deze bepaling bevat de verlaging voor de drie categorieën van gedragingen die verbandhouden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behoudenvan algemeen geaccepteerde arbeid.

Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidiveverhoogd en/of verdubbeld worden.

Op basis van het tweede lid onderdeel c kan na recidive van de gedraging van de eerstecategorie de duur van de maatregel gesteld worden op 6 maanden.

De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbijgekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid ende individuele omstandigheden van de betrokkene indien de verordening daarin niet voorziet.

Artikel 11 Te laat verstrekken van gegevens

Indien een cliënt de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of gevorderdebewijsstukken niet op tijd verstrekt, kan het college het recht op bijstand opschorten (artikel54 eerste lid WWB). Het college geeft de cliënt vervolgens een termijn waarbinnen hij zijn

verzuim kan herstellen (de hersteltermijn).

Wordt de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn aan de gemeente verstrekt, dankan het college de bijstand stopzetten (het intrekken van het besluit tot toekenning vanbijstand).

Worden de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn verstrekt, wordt de bijstandvoortgezet, maar wordt tevens een maatregel toegepast. Dit lid regelt de hoogte van deverlaging.

Onder artikel 11 vallen, onder andere, het niet tijdig inleveren van het inkomstenbriefje(Rofje) en het te laat verstrekken van gegevens die door de consulent op basis vanbijvoorbeeld een doelmatigheidsonderzoek zijn opgevraagd.

Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidiveverhoogd en/of verdubbeld worden.

De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbijgekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid ende individuele omstandigheden van de betrokkene indien de verordening daarin niet voorziet.

Artikel 12 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen met

gevolgen voor de bijstand

In artikel 17, eerste lid WWB is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uiteigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hemredelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakelingof het recht op bijstand. De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het

benadelingsbedrag. Dat is het door de gemeente te veel betaalde bedrag aan bijstand ofreïntegratiekosten. De gemeente kiest bij het niet of niet behoorlijk nakomen van deinlichtingenplicht zoals bedoeld in artikel 17 WWB niet voor een indeling in categorieën metdaaraan gekoppeld een sanctiepercentage. Het meest rechtvaardig is een percentage

gekoppeld aan de hoogte van het benadelingsbedrag dat als gevolg van schending van dieverplichting ten onrechte of te veel door de gemeente is betaald. Naast het opleggen van demaatregel wordt ook het ten onrechte verstrekte bedrag teruggevorderd.

In aansluiting op het Boetebesluit socialezekerheidswetten (artikel 2) wordt eenmaatregelbedrag van minimaal € 50,00 gehanteerd waarbij het bedrag naar boven wordtafgerond op een veelvoud van € 5,00.

Artikel 13 Verstrekken van geen, onjuiste of onvolledige inlichtingen

zonder gevolgen voor de bijstand

In dit artikel wordt de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van geen, onjuiste ofonvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van debijstand. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeelonder de vermogensgrens, bijvoorbeeld niet melden van vakantie of vrijwilligerswerk.

Op basis van het tweede lid onderdeel a en b kan een maatregel na (herhaalde) recidiveverhoogd en/of verdubbeld worden.

De hoogte en duur van de verlaging zal individueel moeten worden vastgesteld, waarbijgekeken zal moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid ende individuele omstandigheden van de betrokkene indien de verordening daarin niet voorziet.

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

De verplichting om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorzieningin het bestaan, geldt reeds voordat de bijstand wordt aangevraagd. Dit betekent dat wanneeriemand in de periode voorafgaand aan de bijstandsaanvraag een tekortschietend besef vanverantwoordelijkheid heeft getoond, waardoor hij niet langer beschikt over de middelen om inde kosten van het bestaan te voorzien en als gevolg daarvan bijstand aanvraagt, de gemeentebij de toekenning van de bijstand hiermee rekening kan houden door het toepassen van eenmaatregel afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan uit allerlei gedragingen blijken, zoalseen onverantwoorde besteding van vermogen of schenking van vermogen.

Een verlenging van de duur van de maatregel is toegepast omdat in de bijstandspraktijk bleekdat in sommige gevallen de hoogte/duur van de maatregel niet in verhouding stond met deernst van het feit.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Onder de term ‘zeer ernstig misdragen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan,zij het dat er sprake moet zijn van verwijtbaarheid en van gedrag dat in het normalemenselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd.

De gemeente kan alleen een maatregel toepassen indien er een verband bestaat tussen deernstige misdraging en (mogelijke) belemmeringen voor de gemeente bij het vaststellen vanhet recht op een bijstand. Vandaar dat in dit artikel wordt bepaald dat de zeer ernstigemisdragingen moeten hebben plaatsgevonden onder omstandigheden die rechtstreeks verband

houden met de uitvoering van de WWB.

In artikel 18, tweede lid WWB wordt gesproken over ‘het zich jegens het college zeer ernstigmisdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het college enhun ambtenaren aanleiding zijn voor het toepassen van een maatregel. Er kan dus geenmaatregel worden toegepast als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover eenmedewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB(bijvoorbeeld een reïntegratiebedrijf). Het is in dat geval wellicht wel mogelijk om eenmaatregel op te leggen wegens het niet of onvoldoende gebruik maken van een voorzieninggericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, tweede lid van deze verordening).

Bij het vaststellen van de maatregel in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstigheeft misdragen, zal gekeken moeten worden naar de ernst van de gedraging, de mate vanverwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, kunnen de volgende vormen vanagressief gedrag in een oplopende reeks steeds ernstiger) worden onderscheiden:

  • -

    Verbaal geweld (schelden);

  • -

    Discriminatie;

  • -

    Intimidatie (uitoefenen van psychische druk);

  • -

    Zaakgericht fysiek geweld (vernielingen);

  • -

    Mensgericht fysiek geweld;

  • -

    Combinatie van agressievormen.

Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naarde omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad.

Het toepassen van een maatregel staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Hetcollege legt een maatregel op, terwijl de functionaris tegen wie de agressie zich richtteaangifte kan doen bij de politie.

Voor zover aanwezig kan hier verwezen worden naar het bij de gemeente aanwezigeagressieprotocol. Hierin is aangegeven hoe wordt omgegaan met lastige en agressieveklanten. In zo’n agressieprotocol kan een relatie worden gelegd met het maatregelenbeleid tenaanzien van agressieve klanten, in de vorm van beleidsregels.