Regeling vervallen per 01-01-2021

Financiële verordening gemeente Terneuzen 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2020

Intitulé

Financiële verordening gemeente Terneuzen 2017

De raad van de gemeente Terneuzen;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 8 november 2016;

gelet op artikel 212 van de Gemeentewet;

besluit

vast te stellen de volgende verordening:

Financiële verordening gemeente Terneuzen 2017

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    administratie: het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Terneuzen en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

  • b.

    rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met de begroting en de van toepassing zijnde wettelijke regelingen, waaronder gemeentelijke verordeningen;

  • c.

    doelmatigheid: het realiseren van een beoogd resultaat met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen, respectievelijk met een gegeven beschikbaarheid van middelen een zo groot mogelijk resultaat bereiken;

  • d.

    doeltreffendheid: de mate waarin de beoogde resultaten daadwerkelijk worden behaald.

Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

Artikel 2. Programma-indeling

  • 1.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode een programma-indeling voor die raadsperiode vast.

  • 2.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode op voorstel van het college de taakvelden per programma vast.

  • 3.

    De raad stelt op voorstel van het college per programma de beleidsindicatoren vast. Het voorstel van het college bevat ten minste de verplichte beleidsindicatoren, bedoeld in artikel 25, tweede lid, onder a, van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten.

  • 4.

    De raad stelt bij aanvang van iedere raadsperiode vast over welke onderwerpen hij in extra paragrafen naast de verplichte paragrafen van de begroting en de jaarstukken kaders wil stellen en wil worden geïnformeerd.

Artikel 3. Inrichting begroting en jaarstukken

  • 1. Bij de begroting en de jaarstukken worden onder elk van de programma’s, het overzicht van algemene dekkingsmiddelen en het overzicht van de overhead de baten en lasten per taakveld weergegeven.

  • 2. Onderdeel van de begroting vormt het investeringsprogramma voor het onderhavige begrotingsjaar en de drie daarop volgende jaren. In het investeringsprogramma wordt aangegeven voor welke in het begrotingsjaar geraamde investeringen nog geen concrete onderbouwing beschikbaar is en hoe en op welke termijn het college informatie over deze investeringen ter nadere besluitvorming aan de raad zal voorleggen.

  • 3. Bij de uiteenzetting van de financiële positie in de begroting wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 20 en artikel 21 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten inzicht gegeven in de ontwikkeling van de schuldpositie als gevolg van de begroting, de meerjarenraming, de investeringen en de grondexploitatie.

  • 4. In de jaarrekening legt het college verantwoording af over de uitvoering van de programma’s/taakvelden. Hierbij wordt ook informatie verstrekt over de realisatie van investeringen en de besteding van daarvoor beschikbaar gestelde kredieten.

Artikel 4 Planning- en controlcyclus

Voor aanvang van een begrotingsjaar biedt het college aan de raad de planning aan voor de behandeling van de documenten uit de planning- en controlcyclus. Het aangeboden overzicht bevat in elk geval de data voor het aanbieden door het college en het behandelen door de raad van de perspectievennota, de begroting met de meerjarenraming, de tussentijdse rapportages en de jaarstukken.

Artikel 5 Kaders (ontwerp)begroting

  • 1. Het college biedt jaarlijks aan de raad een perspectievennota aan waarin zijn opgenomen voorstellen voor het beleid en de financiële kaders van de ontwerpbegroting voor het volgende begrotingsjaar en de meerjarenraming. De raad stelt deze nota vóór 15 juli vast;

  • 2. In de begroting wordt een jaarlijkse post voor onvoorzien opgenomen van € 250.000,00.

Artikel 6. Autorisatie begroting en investeringskredieten en begrotingswijzigingen

  • 1. De raad autoriseert met het vaststellen van de begroting de baten en lasten per taakveld.

  • 2. Bij de begrotingsbehandeling geeft de raad aan van welke nieuwe investeringen hij op een later tijdstip een apart voorstel voor autorisatie van het investeringskrediet wil ontvangen. De overige nieuwe investeringen worden bij de begrotingsbehandeling met het vaststellen van de financiële positie geautoriseerd.

  • 3. Het college informeert de raad vooraf als de lasten de geautoriseerde lasten of de investeringsuitgaven de geautoriseerde investeringskredieten dreigen te overschrijden, of de baten de geautoriseerde baten dreigen te onderschrijden. Het college geeft daarbij aan of hiervoor een voorstel voor wijziging van het budget of een voorstel voor bijstelling van het beleid zal worden voorgelegd.

  • 4. Voor een investering waarvan het investeringskrediet niet met het vaststellen van de begroting is geautoriseerd, legt het college voor het aangaan van verplichtingen een voorstel voor het vaststellen van een investeringskrediet aan de raad voor. Het college informeert hierbij de raad over het effect van de investering op de schuldpositie van de gemeente. Het investeringsvoorstel moet daarbij inzicht bieden in de voorgenomen financiële dekking van de investering, welke moet passen binnen de integraliteit van de begroting van het lopende jaar en de daarbij behorende meerjarenraming.

  • 5. Een voorstel tot autorisatie van een investeringskrediet als bedoeld onder lid 4 kan achterwege blijven als de investering minder bedraagt dan € 300.000,00, de investering past binnen het bij de begroting vastgestelde beleid en als de uit de investering voorvloeiende kapitaallasten en overige exploitatielasten kunnen worden gedekt binnen het budget van het desbetreffende begrotingsprogramma.

  • 6. Het college kan zonder voorafgaande toestemming van de raad beschikken over de post onvoorzien zoals die is opgenomen in de programmabegroting van het lopende jaar onder de volgende voorwaarden:

    • a.

      per individueel collegebesluit mag maximaal € 25.000,00 ten laste van de post onvoorzien worden besteed;

    • b.

      de beschikkingen in de loop van het jaar samen mogen als totaal het bij de oorspronkelijke begroting vastgestelde bedrag van de post onvoorzien zonder voorafgaande toestemming van de raad niet te boven gaan;

    • c.

      beschikking over de post onvoorzien vindt uitsluitend plaats nadat en voor zover zorgvuldig is vastgesteld dat binnen de vastgestelde raming van het taakveld waarop de desbetreffende lasten betrekking hebben hiervoor geen middelen beschikbaar zijn;

    • d.

      de beschikking over onvoorzien mag uitsluitend betrekking hebben op uitgaven die onvoorzienbaar, onuitstelbaar of onvermijdbaar (de zogenaamde 3 O’s) zijn, dan wel moet aantoonbaar vaststaan dat het in het kader van een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de begroting wenselijk is de uitgave te verrichten;

    • e.

      het college doet zonder voorafgaande toestemming van de raad ten laste van de post onvoorzien geen uitgaven waarvan bekend is of verondersteld mag worden dat daaromtrent belangrijke politieke gevoeligheid bestaat;

    • f.

      door verwerking hiervan in de begrotingswijzigingen legt het college verantwoording af aan de raad over de bestedingen ten laste van de post onvoorzien. Bij iedere wijziging van de begroting wordt aan de raad een overzicht verstrekt waaruit blijkt welke lasten in het lopende begrotingsjaar ten laste van de post onvoorzien zijn gebracht en wat het resterende saldo van de post onvoorzien is.

    • g.

      Voordelen welke niet zijn geraamd worden toegevoegd aan onvoorzien.

  • 7. Het college is gemachtigd om zonder voorafgaande toestemming van de raad tot een bedrag van € 50.000,00 te beschikken over bestemmingsreserves binnen de door de raad vastgestelde specifieke kaders voor de desbetreffende reserve. Via de tussentijdse rapportages en de jaarverslaggeving legt het college aan de raad hierover verantwoording af.

  • 8. Het college draagt er zorg voor dat de lasten van de taakvelden zoals geautoriseerd in de (gewijzigde) begroting met niet meer dan 3% worden overschreden. Dit onder het voorbehoud dat elders binnen de begroting voor de overschrijding dekking kan worden gevonden.

Artikel 7 Tussentijdse rapportage

  • 1. Het college informeert de raad door middel van minimaal twee tussentijdse rapportages over de realisatie van de begroting.

  • 2. De inrichting van de tussentijdse rapportages sluit aan bij de programma-indeling van de begroting.

  • 3. De rapportages gaan in op de uitwerking van het voorgenomen beleid.

  • 4. In de rapportages wordt in ieder geval aandacht besteed aan relevante ontwikkelingen van de financiële positie.

  • 5. Het college informeert in ieder geval vooraf de raad en neemt pas een besluit nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen, voor zover het betreft niet bij begroting vastgestelde afzonderlijke verplichtingen inzake:

    • a.

      aankoop en verkoop van onroerende goederen waarvan de getaxeerde waarde in het economisch verkeer groter is dan € 100.000,00, voor zover het niet betreft transacties binnen het kader van een door de raad vastgesteld grondexploitatieplan (met een toegestane afwijkingsmarge van 5% op de vastgestelde grondprijzen) en transacties binnen de door de raad vastgestelde specifieke kaders bij de uitvoering van bijzondere projecten;

    • b.

      het verstrekken van leningen, waarborgen en garanties groter dan € 100.000,00.

Artikel 8 EMU-saldo

Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de begroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de begroting.

Hoofdstuk 3 Financieel beleid

Artikel 9 Waardering en afschrijving vaste activa

  • 1. Immateriële en materiële vaste activa worden afgeschreven volgens de methodiek en de termijnen zoals vermeld in de bijlage afschrijvingsbeleid bij deze verordening.

  • 2. Kosten voor het afsluiten van geldleningen worden direct ten laste van de exploitatie gebracht.

Artikel 10 Reserves en voorzieningen

  • 1. In de begroting, het jaarverslag en de jaarrekening vindt geen toerekening van rente over de reserves en voorzieningen aan de taakvelden plaats.

  • 2. De raad besluit over het instellen en opheffen van reserves.

Artikel 11 Kostprijsberekening

  • 1. Voor het bepalen van de geraamde kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken en diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden, wordt een extracomptabel stelsel van kostentoerekening gehanteerd. Bij deze kostentoerekening worden naast de directe kosten, de overheadkosten en de rente van de inzet van vreemd vermogen, reserves en voorzieningen voor de financiering van de in gebruik zijnde activa betrokken.

  • 2. Bij het bepalen van de geraamde kostprijs van de afvalstoffenheffing van het jaar 2017 wordt in afwijking van lid 1 een correctie toegepast bij de extracomptabele toerekening van overheadkosten, indien blijkt dat na toerekening van deze overheadkosten de kostendekking lager is dan 100%. Hierdoor wordt een (verdere) verhoging van het tarief voorkomen.

  • 3. Bij de directe kosten worden betrokken de bijdragen aan en onttrekkingen van voorzieningen voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa en de afschrijvingskosten van de in gebruik zijnde activa. Voor de rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, worden daarbij ook de compensabele belasting over de toegevoegde waarde (BTW) en de gederfde inkomsten van het kwijtscheldingsbeleid betrokken.

  • 4. Voor de toerekening van de overheadkosten aan de kostprijs van rechten en heffingen waarmee kosten in rekening worden gebracht, en van goederen, werken, diensten die worden geleverd aan overheidsbedrijven en derden wordt een percentage gehanteerd wat ontstaat door de totale overhead te delen door de totale directe kosten van de economische categorieën 1.1 Salarissen en sociale lasten (exclusief voormalig personeel) welke zijn verantwoord op de taakvelden, niet zijnde taakveld overhead. In formule:

    Opslag overhead = totale overhead / totale salarissen en sociale lasten personeel in dienst alle taakvelden exclusief overhead

  • 5. Bij de extracomptabele kostentoerekening wordt het percentage van de omslagrente uit de paragraaf financiering van de begroting gehanteerd, met dien verstande dat tevens rekening wordt gehouden met rente over de reserves en voorzieningen. Het rentepercentage voor de reserves en voorzieningen wordt bepaald door de in de begroting geraamde rentekosten te delen door de som van de opgenomen langlopende leningen, kortlopende leningen en kredieten. De berekende rentelasten over de reserves en voorzieningen wordt naar rato verdeeld over de taakvelden.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid wordt bij een verstrekte lening voor projectfinanciering bij het bepalen van de rentekosten van de inzet van vreemd vermogen in de kostprijs uitgegaan van de rente van de lening die voor de financiering van de verstrekte lening is aangetrokken. Deze rente wordt verhoogd met een opslag voor het debiteurenrisico.

  • 7. In afwijking van het eerste lid worden bij grondexploitaties alleen de rentekosten voor de inzet van vreemd vermogen aan de kostprijs toegerekend. Hierbij wordt uitgegaan van het gewogen gemiddelde rentepercentage van de portefeuille leningen. Bij projectfinanciering worden de werkelijke rentekosten toegerekend.

Artikel 12 Vaststelling hoogte belastingen, rechten, heffingen en prijzen

  • 1. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de hoogte van de gemeentelijke tarieven voor belastingen, rechten en leges voor het komende jaar. De raad stelt deze tarieven vast voor 1 januari van het desbetreffende jaar.

  • 2. Het college doet de raad jaarlijks een voorstel voor de te hanteren kaders bij de vaststelling en aanpassing van tarieven voor het komende jaar betreffende gemeentelijke diensten en leveringen, voor zover niet vallende onder het eerste lid. De kaders worden vermeld in de begroting.

Artikel 13 Financieringsfunctie

  • 1. Het college neemt bij het uitzetten en het aantrekken van middelen de volgende kaders in acht:

    • a.

      voor het aantrekken van financieringen met een looptijd langer dan één jaar worden tenminste twee prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd; en

    • b.

      er wordt geen gebruik gemaakt van financiële derivaten als bedoeld in artikel 1, onder c van de Wet financiering decentrale overheden.

  • 2. Bij het verstrekken van leningen, het verstrekken van garanties en het verstrekken van risicodragend kapitaal bedingt het college indien mogelijk zekerheden.

Hoofdstuk 4 Financiële organisatie en financieel beheer

Artikel 14 Administratie

De administratie is zodanig van opzet en werking, dat zij dienstbaar is voor:

  • a.

    het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeentelijke organisatie;

  • b.

    het verstrekken van informatie over de financiële stand van zaken;

  • c.

    het verschaffen van informatie ten behoeve van het budgetbeheer en voor het maken van kostencalculaties;

  • d.

    het verschaffen van informatie over indicatoren met betrekking tot de gemeentelijke productie van goederen en diensten en de maatschappelijke effecten van het gemeentelijke beleid;

  • e.

    het bevorderen en afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • f.

    de controle van de registratie van gegevens als zodanig en van de daaraan ontleende informatie, alsmede voor de controle op de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid van het gevoerde bestuur in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de begroting en relevante wet- en regelgeving;

  • g.

    het verstrekken van de vereiste informatie aan het Rijk, de provincie en de Europese Unie, alsmede aan andere instellingen die specifieke verantwoordingsverplichtingen opleggen aan gemeenten.

Artikel 15 Financiële organisatie

Het college draagt zorgt voor:

  • a.

    een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidig toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen;

  • b.

    een adequate scheiding van taken, functies, bevoegdheden, verantwoordelijkheden;

  • c.

    de verlening van mandaten en volmachten voor het aangaan van verplichtingen ten laste van de toegekende budgetten en investeringskredieten;

  • d.

    de interne regels voor taken en bevoegdheden, de verantwoordingsrelaties en de bijbehorende informatievoorziening van de financieringsfunctie;

  • e.

    de te maken afspraken met de afdelingen over de te leveren prestaties, de daarvoor beschikbare middelen en de wijze en frequentie van rapportage over de voortgang van de activiteiten en uitputting van middelen;

  • f.

    de kostenverdeelsleutels voor het eenduidig toewijzen van de lasten en baten aan de taakvelden;

  • g.

    het beleid en de regels voor de inkoop en de aanbesteding van goederen, werken en diensten;

  • h.

    het beleid en de regels voor de steunverlening en de toekenning van subsidies aan ondernemingen en instellingen; en

  • i.

    het beleid en de regels voor het voorkomen van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen en eigendommen.

Hoofdstuk 5 Slotbepalingen

Artikel 16 Intrekken oude verordening en overgangsrecht

  • 1. De ‘Financiële verordening gemeente Terneuzen’ vastgesteld door de raad op 25 september 2014 wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de jaarrekening en het jaarverslag en bijbehorende stukken van het begrotingsjaar 2016.

  • 2. Op investeringen in de openbare ruimte met maatschappelijk nut die voor 1 januari 2017 zijn gedaan, blijft de ‘Financiële verordening gemeente Terneuzen’ vastgesteld door de raad op 25 september 2014 van toepassing, zoals deze gold op de dag voor de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 17 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1. Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2017. De planning- en controldocumenten voldoen vanaf de begroting 2017 aan de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Deze verordening wordt in de gemeentelijke stukken aangehaald onder de naam ‘Financiële verordening gemeente Terneuzen 2017’.

Ondertekening

Besloten in de openbare vergadering van de gemeente Terneuzen op 15 december 2016.
griffier, voorzitter,
mr. J.H.P. de Jong, J.A.H. Lonink

Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 9

Afschrijvingsbeleid immateriële vaste activa

De volgende immateriële vaste activa worden lineair afgeschreven in maximaal:

  • a.

    XX jaar: bijdragen aan activa in eigendom van derden. XX = Afhankelijk van het activa te koppelen aan onderstaande termijnen voor materiele activa

  • b.

    5 jaar: kosten voor onderzoek en ontwikkeling

  • c.

    5 jaar: computerapplicaties.

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

Activa met economisch nut en een verkrijgingsprijs van minder dan € 5.000,00 worden niet geactiveerd, uitgezonderd gronden en terreinen.

Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

Op gronden en terreinen wordt niet afgeschreven.

De volgende materiële vaste activa met economisch nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

  • a.

    65 jaar: rioleringen;

  • b.

    40 jaar: nieuwbouw woonruimten, schoolgebouwen, kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • c.

    25 jaar: nieuwbouw tijdelijke woonruimten en tijdelijke bedrijfsgebouwen;

  • d.

    25 jaar: renovatie, restauratie en aankoop woonruimten, schoolgebouwen, kantoren en bedrijfsgebouwen;

  • e.

    15 jaar: technische installaties en veiligheidsvoorzieningen bedrijfsgebouwen;

  • f.

    10 jaar: telefooninstallaties;

  • g.

    5 jaar: automatiseringsapparatuur en software;

  • h.

    10 jaar: kantoormeubilair en schoolmeubilair;

  • i.

    20 jaar: motorvaartuigen;

  • j.

    20 jaar: zware transportmiddelen en schuiten;

  • k.

    15 jaar: aanhangwagens, personenauto’s en lichte motorvoertuigen.

Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met maatschappelijk nut

De volgende materiële vaste activa met maatschappelijk nut worden lineair afgeschreven in maximaal:

  • a.

    30 jaar: parken, sportvelden en groenvoorzieningen;

  • b.

    30 jaar: wegen, pleinen en rotondes;

  • c.

    30 jaar: tunnels, viaducten en bruggen;

  • d.

    30 jaar: geluidswallen;

  • e.

    30 jaar: straatmeubilair;

  • f.

    30 jaar: havens, kades, sluizen en waterkeringen;

  • g.

    30 jaar: waterwegen, waterbergingen en walbeschoeiing;

  • h.

    15 jaar: pompen en gemalen

  • i.

    40 jaar: lichtmasten openbare verlichting;

  • j.

    20 jaar: armaturen openbare verlichting.