De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen

Geldend van 27-01-2011 t/m heden

Intitulé

De onderste steen boven? Interim-beleid archeologie gemeente Terneuzen

SAMENVATTING.

De afgelopen periode heeft archeologie zich ontwikkeld tot een volwaardig beleidsveld met bijbehorende wet- en regelgeving.

De insteek van het voorliggende beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In een cyclus van 10 jaar zullen alle ruimtelijke plannen aangepast worden waarbij archeologie in de plannen zal worden ingebracht of geactualiseerd aan de hand van het dan geldende beleid. Als vangnet fungeert de Erfgoedverordening Terneuzen 2011. Deze verordening is geactualiseerd en wordt in samenhang met het archeologiebeleid opnieuw vastgesteld.

In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m2 en een diepte van 0,5m. voor de zogenaamde kruimelgevallen.De achterliggende gedachte van het archeologiebeleid is het in beeld brengen van de gebieden in de gemeente Terneuzen met een archeologische verwachtingswaarde. Deze verwachtingswaarde kan per gebied en per geologische laag verschillen. De insteek is daarbij soepel waar het kan en streng waar nodig. Voor een aantal gebieden is de huidige kennis ontoereikend. Deze leemten zullen in de toekomst ingevuld worden.

Aan de hand van de archeologische verwachtingswaarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologische onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema in bijlage 1.

Wanneer archeologisch onderzoek verplicht is dient de Archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus) doorlopen te worden. Deze cyclus is er op gericht om te beoordelen of verdergaand onderzoek of behoud noodzakelijk is. Voor de uitvoering en de beoordeling van de onderzoeken wordt aangesloten bij de landelijke en provinciale regelgeving.

Door deze cyclus op een goede manier te doorlopen kan een gedegen afweging gemaakt worden waar behoud ter plaatse (in-situ) of een opgraving (ex-situ) noodzakelijk is of achterwege kan blijven.

De onderste steen zal dus lang niet altijd boven dienen te komen.

AANLEIDING.

In de loop van de 19e eeuw heeft archeologie zich ontwikkeld als een universitaire discipline met overwegend aandacht voor de meer spectaculaire vondsten. In de loop van de 20e eeuw vindt verbreding van het draagvlak plaats en doen de provinciale archeologen en stadsarcheologen hun intrede. Het aandachtsgebied verschuift van de prehistorie en de Romeinse tijd naar de Middeleeuwen en de laatste decennia ook naar de Nieuwe Tijd. Belangenorganisaties vragen aandacht voor het onderwerp waardoor geleidelijk aan een steeds breder maatschappelijk draagvlak voor archeologie ontstaat.

De basis voor de huidige wetgeving werd in 1992 gelegd met de ondertekening van het verdrag van Valletta (Malta).

Dit Europese verdrag werd op 1 september 2007 omgezet in wetgeving met de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) waarmee archeologie sindsdien is opgenomen in de Monumentenwet.

Door de provincie Zeeland werd geanticipeerd op deze wetgeving door het vaststellen van een provinciale richtlijn voor het opnemen van archeologie in bestemmingsplannen. Daarnaast werd door de provincie de basis gelegd voor eigen beleid, door het vaststellen van de Archeologische MonumentenKaart (AMK) en de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). In 2009 werd de beleidsnota ‘Archeologie naar deltahoogte’ en de ‘Provinciale OnderzoeksAgenda Zeeland’ (POAZ) vastgesteld.

Conform de provinciale richtlijnen vormde archeologie al een vast aandachtspunt bij het opstellen van bestemmingsplannen voor de invoering van de Wamz.

In oktober 2008 is de Erfgoedverordening door de gemeenteraad vastgesteld.

In VZG-verband is met 8 andere Zeeuwse gemeenten samenwerking gezocht voor het opstellen van eigen archeologiebeleid ten behoeve van bestemmingsplannen. Door perikelen rond een Europese aanbesteding en verschil van interpretatie van het Programma van eisen (Pve) heeft dit traject vertraging opgelopen.

Om een breder werkveld en meer draagvlak te krijgen dan uitsluitend bestemmingsplannen is een verkenning uitgevoerd naar het opstellen van interim-beleid en het herzien van de erfgoedverordening. In de praktijk wordt al gewerkt volgens het interim-beleid. Hierdoor vormt archeologie een integraal onderdeel van de werkprocessen binnen de gemeente Terneuzen. De bestemmingsplannen zullen de basis vormen waarin archeologie is geregeld. De Erfgoedverordening fungeert als vangnet voor de bestemmingsplannen die nog niet zijn geactualiseerd.

Een en ander is hierna verder uitgewerkt.

In 2012 zal naar verwachting het VZG-beleid aan de gemeenteraad ter vaststelling worden voorgelegd.

Inventarisatie ruimtelijk ordeningsbeleid en werkprocessen:

Inleiding

Het archeologiebeleid werkt door in diverse andere beleidsterreinen en uitvoeringstaken van de gemeente. De gemeente heeft meerdere rollen en taken als het gaat om archeologie. In veel gevallen van archeologisch onderzoek is de gemeente het “bevoegd gezag”. Dat betekent dat de gemeente een oordeel moet geven over het uitgevoerde onderzoek en eventueel een besluit moet nemen of een archeologische vindplaats behoudenswaardig is of niet (een zogenaamd selectiebesluit). De gemeente kan zelf opdrachtgever zijn om onderzoek te laten uitvoeren, wanneer werkzaamheden plaats vinden die de bodem verstoren. Beleidsmatig dient de gemeente rekening te houden met archeologie bij het opstellen van ruimtelijke plannen en het nemen van ruimtelijke besluiten. In dit hoofdstuk wordt op hoofdlijnen een beeld gegeven op welke beleidsterreinen en in welke werkprocessen archeologie een rol kan spelen.

Ruimtelijk ordeningsbeleid:

Wet en regelgeving:

Per 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden en met ingang van 1 juli 2008 de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

De Wamz verplicht gemeenten om bij de vaststelling van bestemmingsplannen “rekening te houden met aanwezige en te verwachten monumenten in de bodem”

De Wro verplicht gemeenten om bestemmingsplannen minimaal één maal per 10 jaar te herzien. Onze gemeente is momenteel bezig met de herziening van verouderde bestemmingsplannen. Dit is dus het moment om invulling te geven aan de verplichting van de Wamz.

De Wro verplicht gemeenten ook tot het opstellen van een structuurvisie voor hun grondgebied. Een structuurvisie is een beleidsdocument en bevat als zodanig geen verbindende voorschriften of regels. Het geeft op beleidsmatig niveau de gewenste en verwachte ontwikkelingen weer op basis van de mogelijkheden die een gebied heeft. Archeologie is daarmee een thema dat niet mag ontbreken in een structuurvisie.

Op 31 maart 2010 is de Crisis- en herstelwet (Chw) in werking getreden. De kern van deze wet is dat met nieuwe en/of aangepaste procedures doelgericht wordt gewerkt aan werkgelegenheid en duurzaamheid. De Chw richt zich vooral op projecten in de sfeer van de ruimtelijke ordening en infrastructuur. Bij uitstek projecten waarin archeologie een rol speelt. De Chw heeft twee categorieën van maatregelen

Tijdelijke maatregelen voor aangewezen (categorieën van) projecten en bevoegdheden

Permanente wijzigingen van bijzondere wetten en lagere regelgeving

Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Een aantal instrumenten uit de Wro, zoals het projectbesluit, de binnenplanse ontheffing en buitenplanse ontheffing voor zogenaamde planologische kruimelgevallen, zijn daarmee onder de Wabo gebracht. Met de Wabo zijn meer dan 20 verschillende vergunningenprocedures gebundeld tot één procedure voor één vergunning, de omgevingsvergunning.

Structuurvisie:

De gemeente Terneuzen heeft een structuurvisie opgesteld die in 2010 door de raad is vastgesteld.

Programma herziening bestemmingsplannen:

De bestemmingsplannen worden in een cyclus van 10 jaar herzien en opnieuw vastgesteld.

Als richtlijn voor archeologie in de plannen wordt het interim-beleid gehanteerd.

Als vangnet geldt de erfgoedverordening. Deze is herzien en wordt gelijktijdig met dit interim-beleid opnieuw vastgesteld.

Uitwerking of wijziging van het bestemmingsplan, projectbesluit, afwijken van bestemmingsplan:

De Wro en de Wabo bieden een aantal instrumenten waarmee kan worden ingespeeld op ruimtelijke ontwikkelingen die niet passen binnen het geldende bestemmingsplan.

In een bestemmingsplan kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders binnen een bepaald gebied het plan kunnen wijzigen of moeten uitwerken (Artikel 3.6, lid 1 Wro). Aan deze bevoegdheid / verplichting kunnen nadere eisen worden gesteld, zoals de plicht om vooraf archeologisch onderzoek uit te voeren. In die gevallen moet de AMZ cyclus doorlopen worden voordat burgemeester en wethouders een definitief besluit kunnen nemen met betrekking tot de uitwerking of wijziging van het bestemmingsplan.

In de gemeente Terneuzen zijn in diverse bestemmingsplannen gebieden opgenomen waarvoor een wijzigingsbevoegdheid of aanlegvergunningstelsel geldt. Waar dit is vereist, geldt de verplichting tot archeologisch onderzoek.

Werkprocessen:

Wet en regelgeving:

De Wamz beoogd om archeologie aan “de voorkant” van ruimtelijke processen te borgen. Door de koppeling met de Wro moet in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten rekening worden gehouden met archeologie.

Bij het opstellen van een nieuw- of het herzien van een vastgesteld bestemmingsplan alsmede bij uitwerking of wijziging van een vastgesteld bestemmingsplan dient dus rekening te worden gehouden met archeologie. In het plan wordt de archeologische verwachting voor afgebakende gebieden in hoofdlijnen uitgewerkt. Daarbij kunnen gebieden worden aangeduid waarvoor vrijstelling gegeven wordt voor archeologie en gebieden die in aanmerking komen voor (aanvullend) archeologisch onderzoek.

De daadwerkelijke uitwerking hiervan vindt plaats op het moment dat een vergunningsplichtige bodemverstoring plaats vindt, zoals bouwen, slopen, ontgronden e.d. Archeologische voorwaarden kunnen, afhankelijk van de uitkomsten van het archeologisch onderzoek, worden verbonden aan een omgevingsvergunning voor de volgende activiteiten:

Artikel 2.1 Wabo bouwen, uitvoeren van een werk, slopen

Artikel 2.12 Wabo afwijken van het bestemmingsplan

Het verlenen van omgevingsvergunningen is gebonden aan wettelijke termijnen. De Wabo kent een reguliere procedure van 8 weken en een uitgebreide procedure van 26 weken. Bij overschrijding van deze termijnen ontstaat een “vergunning van rechtswege”, bij de uitgebreide procedure is dit niet het geval. Een vergunningprocedure kan worden aangehouden wegens strijd met het bestemmingsplan en/of wegens het onvolledig zijn van de aanvraag. Indien de strijdigheid niet kan worden opgeheven of de aanvraag niet volledig wordt gemaakt, kan een vergunning worden geweigerd.

Uitvoering van werken

De gemeente voert zelf ook bodemverstorende werkzaamheden uit in de openbare ruimte. Dit betreft bijvoorbeeld verbouwing of nieuwbouw, de aanleg en onderhoud van infrastructuur zoals, wegen, rioleringen, groenvoorzieningen, waterbergingen e.d. In voorkomende gevallen zal de gemeente, net zoals van anderen wordt gevraagd, vooraf archeologisch onderzoek laten uitvoeren.

Daarnaast voert de gemeente een actief grondbeleid door de (gezamenlijke) ontwikkeling van woningbouwprojecten en bedrijventerreinen. De gronden die hiervoor worden bestemd, moeten vooraf geschikt worden gemaakt om als “bouwrijpe” grond te kunnen vermarkten. Ook bij deze ontwikkeling dient, indien noodzakelijk, vooraf archeologisch onderzoek plaats te vinden. Het verdient echter aanbeveling om dit onderzoek, in hoofdlijnen, al te laten uitvoeren in het kader van het op te stellen bestemmingsplan.

Communicatie en voorlichting

Met het doen van archeologisch onderzoek zijn kosten en tijd gemoeid. De “opbrengst” van archeologische vondsten is dat ze vaak tot de verbeelding van het publiek spreken en dat ze wetenschappelijke kenniswinst opleveren. Om het maatschappelijk draagvlak voor archeologie te vergroten, is communicatie en voorlichting hierover belangrijk. Te denken valt aan:

  • ·

    Het publiceren van artikelen in week- en/of vakbladen en op internet;

  • ·

    Aandacht via (regionale) media op radio en televisie;

  • ·

    Excursies tijdens gravend onderzoek;

  • ·

    Exposities van vondstmateriaal;

  • ·

    Het verzorgen van lespakketten voor het (basis)onderwijs.

De gemeente zal in alle voornoemde werkprocessen oog en oor moeten hebben voor dit aspect van de archeologische monumentenzorg. Dit vereist afstemming tussen de vakafdelingen waar archeologie een inhoudelijke rol speelt en bijvoorbeeld een taakgroep communicatie van de gemeente. Hierbij kan ook de (externe) adviseur van de gemeente een belangrijke rol spelen.

INTERIM-BELEID ARCHEOLOGIE VOOR DE GEMEENTE TERNEUZEN.

Procedure.

Procedures bij de advisering in het kader van ruimtelijke plannen en de toetsing van volgens de gemeentelijke Erfgoedverordening vergunningspichtige gevallen zullen gebaseerd zijn op een door de gemeente uit te voeren toets. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan bestemmingsplannen, vergunningen, bodemsanering en civiele werken. De verantwoording voor het aanvragen van (archeologie)vergunningen en het naleven daarvan ligt bij de initiatiefnemer, dat kan ook de gemeente zijn. Daarnaast heeft de gemeente een toetsende en handhavende rol.

De erfgoedverordening 2008 van de gemeente Terneuzen is strenger dan wat landelijk gebruikelijk is. Voorgesteld wordt aan te sluiten bij wat de wet voorschrijft, 100 m2, en in de praktijk nog werkbaar is. De intentie van de wetgever is daarbij burgers niet onnodig te belasten met archeologie door ‘kruimelgevallen’ vrij te stellen. Hierdoor vallen kleine aanbouwen, garages, bergingen, tuinhuisjes e.d. niet onder de onderzoeksplicht.

De nieuwe algemene vrijstelling voor archeologie gaat uit van 100m2 en een reeds verstoorde diepte van 0,5 meter. De diepte van 0,5 meter is gebaseerd op de tegenwoordig gebruikelijke diepte van de bewerking van landbouwgronden waarbij periodiek de landbouwpercelen tot op deze diepte bewerkt worden. Ook in de bebouwde omgeving is het bodemarchief vaak reeds tot deze diepte verstoord. Dit blijkt uit de daar reeds uitgevoerde archeologische onderzoeken. Onderkend wordt dat plaatselijk op geringere diepte archeologische waarden aanwezig kunnen zijn. Het gaat hier om een leemte in kennis waardoor het niet redelijk is voor de gehele gemeente een strengere grens te hanteren.Door deze gebieden nader te inventariseren en te onderzoeken kan later voor deelgebieden specifiek beleid worden ontwikkeld. Daarnaast zijn in gebieden met een lage of zeer lage verwachtingswaarde ruimere vrijstellingen mogelijk.

Lagenbenadering.

De lagenbenadering gaat voor archeologie letterlijk op. De bodemopbouw van de gemeente kenmerkt zich door een opbouw van verschillende geologische lagen. De oudste geologische laag, die relevant is voor een archeologische verwachtingswaarde, is het pleistocene zand. Deze laag kenmerkt zich door een hoge ligging in het zuidoosten, waar deze laag aan het oppervlak ligt, en een diepere ligging naar het noordwesten. Daar kan het pleistocene zand afgedekt zijn door één of meer jongere bodemlagen.

Op het pleistocene zand is, waar deze laag dieper ligt, Hollandveen afgezet. Op het Hollandveen kunnen lagen afgezet zijn van de formatie van Naaldwijk, lagenpakket van Walcheren.

Naargelang de historie van het gebied kunnen bodemlagen verstoord zijn door menselijk handelen zoals moernering, zandwinning en inundaties. Ook natuurlijke processen zoals overstromingen, erosie en dergelijke zijn van invloed geweest op de bodemopbouw.

De bodemopbouw is weergegeven in geologische kaarten waarvan die van Van Rummelen (1977) het beste inzicht geeft in de aanwezige bodemlagen en de daaraan gekoppelde archeologische verwachtingswaarden vanwege het daar gemaakte onderscheid in Duinkerke II en III. Dit onderscheid is wat het ontstaan betreft gedateerd maar voor de archeologische verwachting goed bruikbaar.

Helaas kon bij het opstellen van de kaart niet overal het onderscheid worden gemaakt tussen Duinkerke II en III. Daarnaast kan sprake zijn van al dan niet verstoorde Duinkerke II afzettingen met eventueel daarop een jongere afzetting. Deze bodemlagen worden bij Van Rummelen aangeduid als ‘oudere afzettingen van Duinkerke’. Deze lagen hebben in principe een verwachtingswaarde voor de Middeleeuwen. Middels het beoordelen van luchtfoto’s en de in het gebied aangetroffen vondsten kan deze verwachting door een ervaren beoordelaar worden bevestigd of ontkracht.

De archeologische toets.

Om inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingswaarde van een gebied of locatie dient aan 5 criteria te worden getoetst.

  • ·

    De Archeologische Monumentenkaart (AMK). Deze kaart geeft de wettelijk beschermde archeologische monumenten weer, waarvoor het Rijk bevoegd gezag is. In onze gemeente zijn dat restanten van kastelen in Axel en Zaamslag (Torenberg) Daarnaast bevat de kaart de door de RCE gewaardeerde gebieden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde.Deze gebieden bevatten de kernen van plaatsen waar langdurige bewoning heeft plaatsgevonden zoals bijvoorbeeld in Axel en Biervliet. Daarnaast zijn vestingsteden (Philippine) en vestingwerken (meerdere forten) uit de Tachtigjarige oorlog als AMK-terrein aangewezen.

  • ·

    De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW). Deze kaart geeft de verwachtingswaarde weer voor de bovenste 1,20 meter van de bodem. Deze kaart is gebaseerd op de geomorfologische en geologisch kaart van Nederland. Bij een hoge trefkans wordt aangesloten bij de wettelijke vrijstelling van 100 m2. Voor een middelhoge trefkans kan een ruimere norm gelden. Deze wordt arbitrair vastgelegd op 500 m2.Bij een lage of zeer lage trefkans is het niet redelijk archeologisch onderzoek te verlangen.

  • ·

    ARCHIS. Dit is de landelijke database waarin alle recent uitgevoerde archeologische onderzoeken en vondsten worden opgeslagen. Deze database geeft een indicatie van de vondsten die gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten geven een hogere archeologische verwachtingswaarde.

  • ·

    Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA). In dit archief berusten de verslagen van alle in het verleden in Zeeland uitgevoerde archeologische onderzoeken, gegevens over losse vondsten en dergelijke.Dit archief geeft een indicatie van de vondsten die in het verleden gedaan zijn. Veel of belangrijke vondsten geven een hogere archeologische verwachtingswaarde.

In de praktijk wordt de toets op ARCHIS en ZAA gecombineerd of in het kader van het bureauonderzoek uitgevoerd.

·De bodemopbouw, Aan de hand van de geologische kaart kan nagegaan worden welke geologische, voor de archeologie relevante, bodemlagen aanwezig zijn.

  • o

    Pleistoceen: vanaf de Steentijd

  • o

    Hollandveen: vanaf de IJzertijd en Romeinse tijd

  • o

    Duinkerke II, inclusief ‘oudere afzettingen van Duinkerke’,: vanaf de Middeleeuwen

  • o

    Duinkerke III; vanaf de Nieuwe Tijd

Een en ander is uitgewerkt in het stroomschema onderzoeksplicht archeologie (bijlage 1).

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen en vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening zal deze toets het uitgangspunt zijn voor de beoordeling.

Archeologie in planvorming.

De vigerende wetgeving en het huidige en toekomstige archeologiebeleid gaan uit van onderzoek en, waar nodig, het behoud van archeologische waarden. Dit behoud kan zowel in-situ (ter plaatse) als ex-situ (opgraven) zijn.

Aan de hand van het stroomschema zal bij planvorming de verwachtingswaarde van de locatie of het gebied worden beoordeeld en in het plan verankerd. Niet altijd zal sprake zijn van een verwachtingswaarde die onderzoek rechtvaardigt. Door het maken van bewuste keuzes in het planontwerp (geen of een beperkte verstoring) kan men voor vrijstelling van onderzoek in aanmerking komen óf sturen in de kosten en tijd die met onderzoek en behoud gemoeid zijn.

Door bij het ontwerp reeds rekening te houden met verwachte archeologische waarden kan voorkomen worden dat men het traject van onderzoek en behoud in gaat of daar gericht op sturen. De onderste steen hoeft dus lang niet altijd, letterlijk, boven te komen.

Wanneer geen vrijstelling kan worden verleend dient vóór de vergunningverlening de archeologische cyclus van onderzoek, waardering en waar nodig behoud te worden doorlopen (bijlage 2). Het is daarbij van belang deze zo vroeg mogelijk te starten en hiervoor tijd en middelen te reserveren om oponthoud in de ruimtelijke of realisatieprocessen te voorkomen.

-Aan de kern Sas van Gent wordt bijzondere aandacht besteed. Het gebied binnen de voormalige vestingwerken zal als een gebied met hoge verwachtingswaarde behandeld worden. Verstoringen groter dan 100 m2 zullen derhalve getoetst worden.

Voor de grachtengordels van de voormalige vestingsteden geldt dat ook daar bijzondere aandacht aan wordt besteed, maar onder een minder stringent regime. De vrijstelling wordt daar bepaald op 500 m2. Van vestingwerken is de ontstaansgeschiedenis immers aan de hand van tekeningen, kaartmateriaal en archivalia vaak tot in detail bekend. Een bijkomend aspect is dat door onderzoek vaak meer verstoord wordt dan het onderzoek aan gegevens oplevert.

  • -

    Rioleringswerken in gebieden met een middelhoge en hoge trefkans, alsmede in AMK-terreinen, kunnen in principe onder archeologische begeleiding worden uitgevoerd. Het programma van eisen zal ter beoordeling aan een deskundige, zoals omschreven in de Wet op de Archeologische monumentenzorg worden voorgelegd. Hierna genoemd: archeologisch deskundige. Het gaat hierbij om rioleringswerken waarbij in de breedte of diepte verder gegraven wordt dan het niveau van de huidige riolering. Bijvoorbeeld de aanleg van een gescheiden stelsel, waarbij eerst geen HWA lag of bij verleggen van het tracé. In twijfelgevallen wordt eerst met een archeologisch deskundige contact opgenomen, omdat soms ook besloten kan worden om van archeologische begeleiding af te zien.

  • -

    Gebieden die al verstoord zijn of in het verleden zijn opgespoten of opgehoogd zullen niet worden getoetst zolang het oorspronkelijke maaiveld of de nog intacte bodem niet wordt verstoord. Dit dient wel gemotiveerd te worden in de aanvraag, het desbetreffende besluit of plan.

Toegesneden beleid voor gebieden met intact Hollandveen en waar Pleistoceen dekzand ondiep aanwezig is

Gebieden met intact Hollandveen of waar Pleistoceen dekzand, door jongere bodemlagen afgedekt aanwezig is zullen als gebieden met een toegesneden beleid behandeld worden. Als basis voor de beoordeling geldt de Geologische kaart van Nederland 1:50.000 bladen Zeeuwsch-Vlaanderen door F.F.F.E. van Rummelen. Tweede druk, Haarlem 1977. Een en ander is hierna uitgewerkt in het stroomschema onderzoeksplicht archeologie. Voor deze gebieden varieert de vrijstellingsgrens, afhankelijk van de diepteligging van de laag tussen 100 en 1000 m2. De achterliggende redenatie voor de gekozen grenzen is dat Pleistoceen dekzand met name in de hoger gelegen gebieden een gecombineerde en dus hogere archeologische verwachtingswaarde heeft. Dagzomend dekzand heeft voor alle genoemde perioden een archeologische verwachtingswaarde. Ondiep gelegen dekzand en Hollandveen heeft een verwachtingswaarde tot en met de Middeleeuwen. Diep gelegen dekzand heeft alleen een archeologische verwachtingswaarde voor de Steentijd. Met name voor de diepere lagen, is de insteek bij grotere verstoringen onderzoek te verlangen. Voor kleine en beperkte verstoringen wordt het niet redelijk geacht, mede gelet op de kosten, archeologisch onderzoek te verlangen.

STROOMSCHEMA ONDERZOEKSPLICHT ARCHEOLOGIE.

Deze toetsen dienen uitgevoerd te worden bij het opstellen van ruimtelijke plannen, de behandeling van aanvragen om een omgevingsvergunning, aanlegvergunning of vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening.

Toets bevoegd gezag.

  • -

    Is sprake van een archeologisch monument: ja; het rijk is bevoegd gezag

  • -

    is sprake van een wettelijke procedure zoals ontgronding , bodemsanering, trajectbesluit, MER en dergelijke: ja; bevoegd gezag archeologie valt samen met bevoegd gezag procedure. Dit kan bijvoorbeeld het rijk of de provincie zijn, maar ook de gemeente.

    In alle overige gevallen is de gemeente bevoegd gezag in het kader van de Erfgoedverordening.

Vrijstellingsregeling.

  • -

    Vrijstelling tot 0,5 meter diep en <100 m2*.

  • -

    Vrijstelling indien reeds eerder aantoonbaar verstoring of onderzoek heeft plaatsgevonden. Hierbij kan gedacht worden aan ophogingen, ontgrondingen, wegcunetten, rioleringsleuven, bodemsanering en dergelijke. Een en ander dient ter beoordeling aan het bevoegd gezag te worden voorgelegd.

  • -

    Vrijstelling is eveneens van toepassing als de uitkomst van de toets voor de 4 genoemde criteria (AMK, IKAW, ARCHIS/ZAA, en de bodemkaart) uitkomt op :geen onderzoeksplicht.

AMK

Ja

onderzoeksplicht

Nee

Geen onderzoeksplicht, ga verder naar IKAW

IKW

Zeer lage of lage trefkans

Geen onderzoeksplicht, ga verder naar ARCHIS/ZAA

Middelhoge trefkans

<500 m2* geen onderzoeksplicht, ga verder naar ARCHIS/ZAA

Hoge trefkans <100 m2*

Geen onderzoeksplicht, ga verder naar ARCHIS/ZAA

>100 m2* onderzoeksplicht

ARCHIS/ZAA

Geen gegevens

geen onderzoeksplicht, ga verder naar bodemkaart

Gegevens, lage waarde**

geen onderzoeksplicht, ga verder naar bodemkaart

Gegevens, hoge waarde**

onderzoeksplicht

GEOLOGISCHE KAART

***Pleistoceen zand

< 100 m2, geen onderzoeksplicht

-aan het maaiveld of < 1m onder maaiveld en > 100 m2*, onderzoeksplicht

> 1 m onder maaiveld < 500 m2*, geen onderzoeksplicht

> 1 m onder maaiveld > 500 m2*, onderzoeksplicht

> 2 m onder maaiveld < 1000 m2* geen onderzoeksplicht

> 2 m onder maaiveld > 1000 m2*, onderzoeksplicht

Hollandveen

< 1000 m2*, geen onderzoeksplicht

> 1000 m2*, onderzoeksplicht

Duinkerke II****

< 500 m2*, geen onderzoeksplicht

> 500 m2*, onderzoeksplicht

Duinkerke III

geen onderzoeksplicht

Aanbevolen wordt deze toetsen uit te voeren in samenhang met de toets op cultuurhistorie. Hierdoor kan tijd bespaard worden. Ook in het milieuonderzoek is meestal al veel informatie over de bodemopbouw en de recente historie van de locatie aanwezig. Daarnaast kan de toets aangevuld worden met informatie uit archieven, literatuur, kaartmateriaal, luchtfoto’s, de lijst van verdronken dorpen, een terreininspectie en informatie van plaatselijke heemkundigen, historici of (amateur)archeologen.

Bij een uitvoeriger toetsing mag, na overeenstemming met de beleidsmedewerker archeologie of een bevoegd deskundige, gemotiveerd worden afgeweken van het stroomschema.

* De genoemde diepte en oppervlakte zijn gerelateerd aan de daadwerkelijk te bebouwen of verstoren diepte en oppervlakte, dus niet aan de perceelgrootte.

** Te beoordelen door de beleidsmedewerker archeologie of een archeologisch deskundige. In geval van voormalige vestingwerken is een grens van 500 m2 van toepassing.

*** Van Rummelen 1977. Beoordeeld dienen te worden; de te verstoren geologische lagen. Als de genoemde geologische laag niet verstoord wordt geldt geen onderzoeksplicht. Als de geologische laag reeds aantoonbaar verstoord is geldt eveneens geen onderzoeksplicht. De diepteligging van de bodemlagen kan vaak afgeleid worden uit het milieuonderzoek.

**** Inclusief oudere afzettingen van Duinkerke. Deze laag is van belang voor de Middeleeuwen. Bij uitvoerige toetsing is de grens > 1000 m2 bij ontbreken archeologische indicatoren en algehele vrijstelling als deze lagen verstoord of geërodeerd zijn.

Het stroomschema wordt grafisch weergegeven in Bijlage 1

Onderzoek.

In gevallen dat archeologische waarden verwacht worden, zie hierboven, kan standaard ingezet worden op bureauonderzoek met diepe (controle)boringen. Voor dit onderzoek alsmede vervolg onderzoek en onderzoek van diepere bodemlagen zijn landelijk richtlijnen vastgesteld. Daarnaast heeft de provincie op 12 mei 2010. aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek vastgesteld. Hierbij wordt aangesloten. De uitkomsten van deze onderzoeken dienen ter beoordeling aan een archeologisch deskundige voorgelegd te worden. Deze adviseert middels een brief.

Aan de hand van het advies van de archeologisch deskundige zal de gemeente bezien of dit door de gemeente wordt geregeld in een vergunning of in een ruimtelijke procedure. In de interim-periode zal ervaring opgedaan worden met deze werkwijze. Aan de hand van de aldus opgedane ervaringen zal in het kader van het in ontwikkeling zijnde VZG-beleid bezien worden voor welke gevallen vergunningplicht aan de orde is. Ook zullen dan afspraken over handhaving worden gemaakt.

Juridische aspecten.

Bij selectiebesluiten, de beoordeling van onderzoeken, verslagen en evaluaties zal altijd advies gevraagd worden aan een archeologisch deskundige. Dit is wettelijk verplicht. De archeologisch deskundige mag er van uit gaan dat de adviezen worden opgevolgd. De gemeente kan als bevoegd gezag, gemotiveerd en naar redelijkheid en billijkheid alle belangen afwegende, afwijken van het advies van de archeologisch deskundige. Als door de gemeente wordt afgeweken van het advies zal dit teruggekoppeld worden.

Uitvoeringsaspecten.

Bij de uitvoering van archeologische begeleiding, onderzoeken, opgravingen en handhaving is een archeologisch deskundige op afroep beschikbaar voor advies en toezicht.

Vondsten.

Archeologische vondsten zijn altijd eigendom van de provincie en worden daar ook bewaard en beheerd in het Zeeuws Archeologisch Depot in Middelburg. In voorkomende gevallen is bruikleen voor exposities, leskisten e.d. mogelijk.

Bij incidentele vondsten is artikel 53 van de monumentenwet van toepassing.

Het is gewenst voor toevalsvondsten budget beschikbaar te hebben De Provincie betaalt hieraan 50% mee. De provincie heeft per jaar 10.000 euro ter beschikking voor onderzoek van toevalsvondsten in Zeeland, alsook voor uitwerking van wetenschappelijk onderzoek. Dit wordt 2x per jaar beoordeeld in het Platform Zeeuwse Archeologie.

Organisatorische aspecten.

De mogelijkheden worden onderzocht een eigen archeologische dienst voor (de drie gemeenten in) Zeeuwsch-Vlaanderen op te richten.

Voor de oprichting van een eigen archeologische dienst met opgravingsvergunning dient te worden uitgegaan van minimaal 2 archeologen, waaronder 1 seniorarcheoloog, die kunnen worden ingezet voor archeologische begeleiding enz. Een dergelijke kleine dienst is kwetsbaar. Dit kan ondervangen worden door samenwerking met een andere dienst.Daarnaast wordt de haalbaarheid van een (gezamenlijk) jaarcontract voor standaardwerkzaamheden onderzocht.

SCEZ heeft de ambitie uit te groeien tot een regionale of provinciale archeologische dienst. Vanwege de beperkte ambtelijke capaciteit bij de gemeente wordt momenteel, bij wijze van proef, ervaring opgedaan met het volledig begeleiden van een tweetal projecten en de uitwerking van de vrijstellingsregeling in 5 bestemmingsplannen. Bij wederzijds positieve ervaringen zullen meerdere projecten volgen. Alternatieven zijn het aan derden uitbesteden van de werkzaamheden of deze in eigen beheer uitvoeren.

Handhaving.

De handhaving op archeologievoorschriften in bestemmingsplannen en in het kader van de Erfgoedverordening is in principe integraal. De beschikbare capaciteit binnen het team Handhaving wordt primair ingezet op de taakvelden bouwen, brandveiligheid en milieu; daarmede kan niet structureel worden ingezet op andere onderdelen, zoals archeologie.

Wel kan ‘signaaltoezicht’ plaatsvinden, dwz. dat de medewerkers (met name van de taakvelden bouwen en milieu) tijdens hun reguliere controles in het veld zaken kunnen signaleren; ook bij klachten en meldingen kan de situatie ter plaatse worden opgenomen.

Omdat echter de kennis over ‘archeologie’ binnen het team Handhaving ontbreekt, zal het daadwerkelijke toezicht c.q. de handhaving op een andere wijze dienen te worden ingevuld. In het kader van het archeologiebeleid dat momenteel in VZG-verband wordt opgesteld zal aandacht aan handhaving en de daarvoor benodigde capaciteit worden besteed.

Leemtes in kennis.

Bij het opstellen van het beleid is een afweging gemaakt tussen het belang van onderzoek naar archeologie, behoud en lasten in tijd en geld die men als overheid van burgers en bedrijven naar redelijkheid en billijkheid kan verlangen.

Tijd is daarbij nog de minst klemmende doordat men, door het zo vroeg mogelijk toetsen in de voorbereiding van projecten, al inzicht kan krijgen in het noodzakelijke onderzoek en de daaruit voortvloeiende maatregelen. Dit geldt in mindere mate voor de kosten, maar ook daar kan men door slim plannen en ontwerpen sturen op kosten. De onderste steen hoeft dus niet letterlijk of figuurlijk boven te komen.

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen wordt rekening gehouden met de vrijstellingsregeling en op die manier wordt e.e.a. in voorschriften en de verbeelding vertaald.

Doordat leemtes in kennis aanwezig zijn is het niet mogelijk nu reeds alles uitputtend te regelen. Belangrijke afwegingen daarbij zijn enerzijds het wellicht stellen van onnodig zware eisen aan onderzoek en behoud en anderzijds de risico’s op planschade. Getracht is hier een juiste balans in te vinden. Na het doorlopen van de actualiseringcyclus zal archeologie gebiedsdekkend in de gemeente geregeld zijn en verliest de erfgoedverordening voor archeologie uiteindelijk haar functie.

Het beleid is opgesteld met de huidige kennis. Onderkend wordt dat verdere uitbouw van die kennis noodzakelijk is. De afweging is wachten op die kennis of nu al beleid vaststellen. Wij menen dat met het vaststellen van beleid duidelijkheid wordt geboden waarmee zowel aan het belang van de archeologie als dat van burgers en bedrijven recht wordt gedaan.

Voor de volgende onderwerpen is verder onderzoek noodzakelijk:

  • .

    ·verdere verfijning van het geologische model.

  • Dit zit in de opdracht van de VZG. In 2012 kan beschikt worden over digitale geologische informatie waaruit de plaats en diepteligging van de geologische lagen met een archeologische verwachting kan worden vastgesteld.

  • .

    Tot die tijd wordt voor de diepteligging van de bodemlagen gekeken naar de boorstaten van milieu- en civieltechnisch onderzoek. Als deze onvoldoende informatie bieden zal in het kader van het opstellen van ruimtelijke plannen of bij vergunningverlening aanvullend onderzoek uitgevoerd dienen te worden.

  • .

    betere begrenzing en waardestelling van de historische kernen.

  • Dit zit in de opdracht van de VZG. In 2012 kan beschikt worden over deze digitale informatie

  • .

    screening van info uit ZAA en ARCHIS, literatuurstudie, screening luchtfoto's e.d.

  • Dit zit in de opdracht van de VZG. Onzeker is nog tot welk ambitieniveau dit wordt uitgewerkt. Vermoedelijk zal na de oplevering van het VZG-beleid aanvullend onderzoek met waardestelling noodzakelijk zijn.

  • .

    verdronken dorpen enz.

Dit zit in de opdracht van de VZG. Onzeker is nog tot welk ambitieniveau dit wordt uitgewerkt. Vermoedelijk zal na de oplevering van het VZG-beleid aanvullend onderzoek met waardestelling noodzakelijk zijn. Daarbij wordt gedacht aan:

  • A)

    Inventarisatie aan de hand van literatuur, kaarten, archiefstukken en informatie vanuit historische verenigingen en van amateurarcheologen. Het gaat dan vooral om de voormalige gemeenten Axel en Sas van Gent. De voormalige gemeente Terneuzen is in 2002 reeds geïnventariseerd waarbij 22 verdronken dorpen en een verdronken stad zijn gedocumenteerd. Ook kloosters, kastelen, vestingwerken en andere nederzettingsvormen zullen dan meegenomen worden. De inventarisatie van Terneuzen zal aangevuld worden met genoemde onderwerpen.

  • B)

    Voorlopige waardestelling en selectie van sites die voor verder historisch onderzoek en veldwerk, om de juiste locatie en diepteligging na te gaan, in aanmerking komen.

  • C)

    Eventueel aanvullend onderzoek om de sites te waarderen. Driedeling in: 1 voorgoed verdwenen en/of niet behoudenswaardig, 2 planologische bescherming en 3 gemeentelijk monument.

  • D)

    Voorstel tot verdergaande planologische bescherming en een gemeentelijke lijst van archeologische monumenten. Daarbij kan gedacht worden aan uitwerking van de huidige vrijstellingsregeling naar diepte en/of oppervlakte.

  • -herziening aantal en de begrenzing van AMK-terreinen.

  • Onderkend wordt dat de huidige AMK-terreinen niet altijd juist begrensd zijn. Delen van terreinen zijn ten onrechte als zodanig aangewezen terwijl op andere plaatsen de terreinen te eng begrensd zijn. De te ondernemen acties kunnen deels samenvallen met die van de verdronken dorpen, maar kan ook als afzonderlijk project worden opgepakt.

  • Bij alle terreinen zal dan ook de dikte van de reeds verstoorde deklaag beoordeeld worden waarna maatwerk kan worden geleverd in de vrijstellingsregeling of toekomstig beleid.

Toekomstige ontwikkelingen.

Met de vaststelling van het voorliggende beleid wordt een belangrijke stap gezet voor de uitvoering van archeologiebeleid. Dit is echter geen eindpunt.

Momenteel wordt in VZG-verband gewerkt aan archeologiebeleid voor 9 samenwerkende gemeenten. Dit beleid heeft als insteek het planologisch regelen van archeologie. Niet alles zal dus uitputtend onder de loupe worden genomen. Kortheidshalve wordt verwezen naar het hiervoor gestelde bij ‘leemtes in kennis’.

Bij de onderbouwing van het VZG beleidsstuk zal ook nadrukkelijk ingegaan worden op de voor dit beleid benodigde personele inzet en middelen.

In de tussenliggende periode zal een plan van aanpak worden opgesteld waarin de benodigde menskracht en middelen worden geïnventariseerd voor het in beeld brengen van de ‘leemtes in kennis’. Na goedkeuring van dit plan van aanpak en beschikbaar stellen van de benodigde menskracht en middelen kan verdere invulling worden gegeven aan het beleid en waar nodig aangescherpt of versoepeld worden.

Monitoring en evaluatie.

Op het beleid wordt nu reeds geanticipeerd waardoor ervaring wordt opgedaan en eventuele knelpunten duidelijk worden.

Door de uitvoering en gevolgen van het beleid continu te blijven monitoren kan zonodig tussentijdse bijstelling van het beleid plaats vinden.

Na 2 jaar werken met het VZG-beleid zal een evaluatie plaats vinden en over de noodzaak van bijstelling van het vigerende beleid worden gerapporteerd.

Bijlage 1 Stroomschema onderzoeksplicht archeologie.

Deze toetsen dienen uitgevoerd te worden bij het opstellen van ruimtelijke plannen, de behandeling van aanvragen om aanlegvergunning of vergunningverlening in het kader van de Erfgoedverordening.

Aanbevolen wordt deze toetsen uit te voeren in samenhang met de toets op cultuurhistorie. Hierdoor kan tijd bespaard worden. Ook in het milieuonderzoek is meestal al veel informatie over de bodemopbouw en de recente historie van de locatie aanwezig. Daarnaast kan de toets aangevuld worden met informatie uit archieven, literatuur, kaartmateriaal, luchtfoto’s, de lijst van verdronken dorpen, een terreininspectie en informatie van plaatselijke heemkundigen, historici of (amateur)archeologen. Bij een uitvoeriger toetsing mag, na overeenstemming met de beleidsmedewerker archeologie of een bevoegd deskundige, gemotiveerd worden afgeweken van het stroomschema.

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

afbeelding binnen de regeling

* De genoemde diepte en oppervlakte zijn gerelateerd aan de daadwerkelijk te bebouwen of verstoren diepte en oppervlakte, dus niet aan de perceelgrootte.

** Te beoordelen door de beleidsmedewerker archeologie of een archeologisch deskundige. In geval van voormalige vestingwerken is een grens van 500 m2 van toepassing.

*** Van Rummelen 1977. Beoordeeld dienen te worden; de te verstoren geologische lagen. Als de genoemde geologische laag niet verstoord wordt geldt geen onderzoeksplicht. Als de geologische laag reeds aantoonbaar verstoord is geldt eveneens geen onderzoeksplicht. De diepteligging van de geologische lagen kan vaak afgeleid worden uit het milieuonderzoek.

**** Inclusief oudere afzettingen van Duinkerke. Deze laag is van belang voor de Middeleeuwen Bij uitvoerige toetsing is de grens > 1000 m2 bij ontbreken archeologische indicatoren en algehele vrijstelling als deze lagen verstoord of geërodeerd zijn.

Bijlage 2 Archeologische monumentenzorg cyclus (AMZ-cyclus)

afbeelding binnen de regeling

Bijlage 3 Archeologische en geologische tijdschaal

afbeelding binnen de regeling