Beleidsregels terugvordering, verhaal en bestuurlijke boete Participatiewet, Ioaw en Ioaz 2018

Geldend van 01-01-2018 t/m heden

Intitulé

NOVEMBER 2017

Voorwoord

Deze beleidsregels zijn voor het laatst geactualiseerd eind 2013, onder andere naar aanleiding van de invoering van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving. De ontwikkelingen op dit gebied (de waarschuwing en de bestuurlijke boete) en de ervaringen in de praktijk zijn de reden voor het actualiseren van de beleidsregels.

Deze beleidsregels gelden voor alle regelingen binnen de sociale zekerheid waarbij wij bevoegd zijn tot terugvordering en verhaal van bijstand en uitkeringen of daarbij beleidsvrijheid hebben.

Deze beleidsregels treden in werking per 1 januari 2018.

Hoofdstuk 1 Beleidsregel Terugvordering

Artikel 1 Uitgangspunten

  • 1.

    Wij maken gebruik van de bevoegdheid tot herziening en terugvordering in de gevallen waarin wetten en regelingen voorzien;

  • 2.

    Fraude mag niet lonen;

  • 3.

    Fraudepreventie en -bestrijding zijn belangrijk;

  • 4.

    Bij dringende redenen zien wij af van herziening en terugvordering.

Artikel 2 Dringende redenen

Als er sprake is van een bevoegdheid tot herziening en terugvordering, gaan wij na of er dringende redenen zijn om hiervan af te zien. De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep zijn leidend.

De Centrale Raad van Beroep heeft in constante jurisprudentie bepaald dat een gemeente in beleid mag vastleggen dat in alle gevallen tot herziening en terugvordering wordt overgegaan.

Artikel 3 Drempelbedrag

Wij maken geen gebruik van de mogelijkheid om een drempelbedrag (ondergrens) vast te stellen en vorderen alle gelden voor levensonderhoud terug.

Artikel 4 Bijzondere bijstand

Wij vorderen bijzondere bijstand terug bij schending van de inlichtingenplicht door bijvoorbeeld het verzwijgen van inkomsten uit arbeid, samenwoning of kostendeling. Wij vorderen dan bijvoorbeeld bijzondere bijstand terug die verstrekt is voor

 maatschappelijke participatie

 de aflossing op de lening van een kredietbank

de maandelijkse kosten voor bewindvoering

Artikel 5 Fout gemeente

Als een vordering ontstaat (mede) als gevolg van nalatigheid van de gemeente, bepalen de omstandigheden of wij overgaan tot terugvordering. Van belang is

  • 1.

    De tijd tussen de verstrekking van gelden en het moment dat we de fout constateren;

  • 2.

    Het aantal ongebruikte toetsmomenten waarbij de fout duidelijk had moeten worden;

  • 3.

    Of de cliënt redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de rechten en verplichtingen.

Uit jurisprudentie blijkt dat terugvordering van gelden voor levensonderhoud mogelijk is over een periode van zes maanden na de ontvangst van informatie die aanleiding had moeten zijn om een onderzoek in te stellen, het zogenoemde ‘signaal’. Hierna vervalt het recht op terugvordering.

Artikel 6 Eerste aanschrijving

De beschikking tot terugvordering vermeldt altijd het totaalbedrag aan ten onrechte ontvangen gelden voor levensonderhoud en de datum waarvoor de vordering moet zijn betaald. Als de vordering niet voor de gestelde datum is voldaan, hangt het af van de situatie welke stappen er volgen.

Artikel 7 Verrekening

Als een debiteur gelden voor levensonderhoud ontvangt, benutten wij de mogelijkheid tot verrekening met toepassing van de beslagvrije voet. Wij verrekenen ook het vakantiegeld

  • 1.

    Als er sprake is van een verwijtbare vordering

  • 2.

    Als er geen sprake is van een verwijtbare vordering, maar er beslag ligt van een derde

  • 3.

    Bij beëindiging van de verstrekking van gelden voor levensonderhoud

Artikel 8 Aflossing na einde bijstand

Zodra de verlening van gelden voor levensonderhoud stopt, geldt voor resterende vorderingen een standaard aflossing van € 50,00 per maand.

De aflossing bedraagt € 25,00 per maand als de debiteur een lening van een kredietbank moet aflossen, waarvoor wij borg staan. Wij gaan dan terughoudend om met gerechtelijke incasso: het heeft geen zin beslag te leggen op het inkomen als dit tot gevolg heeft dat de debiteur de betalingsverplichting ten opzichte van de kredietbank niet kan nakomen. Dan spreekt de kredietbank ons aan op de borgstelling, zodat wij bijzondere bijstand moeten verlenen voor de resterende schuld bij de kredietbank.

Artikel 9 Betaling in termijnen

Als wij overgaan tot terugvordering, schrijven wij de debiteur aan voor de totale vordering. Als een debiteur stelt de vordering niet in één keer te kunnen voldoen, is het mogelijk een betalingsregeling te treffen. Het initiatief hiervoor ligt bij de debiteur.

Als de debiteur meent dat een aflossing van € 50,00 niet mogelijk is, moet de debiteur dit toelichten. Als de situatie daar aanleiding toe geeft, berekenen we de aflossingscapaciteit. In ieder geval is het niet wenselijk dat een debiteur aflost op andere schulden en niet op onze vorderingen.

Artikel 10 Uitstel van betaling

Wij verlenen uitstel van betaling

  • 1.

    bij het ontbreken van aflossingscapaciteit

  • 2.

    als er sprake is van een preferent beslag op het inkomen

  • 3.

    tijdens studie met hieraan gekoppelde studiefinanciering

  • 4.

    tijdens de verstrekking van gelden voor levensonderhoud voor zelfstandige arbeid (in de vorm van

    een renteloze geldlening)

Verzoeken van kredietbanken, schuldhulpverleners en bewindvoerders om in de intake- of behandelfase van een aanvraag schuldhulpverlening de incasso op te schorten wijzen wij af als wij incasseren door verrekening of beslag. Wij beëindigen de incasso bij de ontvangst van het bericht dat alle schuldeisers akkoord gaan met het aangeboden bedrag.

Als een debiteur uitstel vraagt in verband met de aflossing van andere, niet preferente, schulden komt in de brief te staan dat wij dit betrekken bij een eventueel later te ontvangen verzoek om finale kwijting van een vordering.

Als blijkt dat de schuldhulpverlenende instantie of bewindvoerder de termijn voor het indienen van een voorstel ongebruikt laat verstrijken, hervatten wij de incasso.

Artikel 11 Kwijtschelding

  • 1.

    Een debiteur kan een verzoek indienen tot kwijtschelding van een vordering zonder dat de debiteur een bedrag aanbiedt. Kwijtschelding is niet aan de orde:

  • 1.

    als de vordering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht;

  • 2.

    als er voor de vordering(en) beslag is gelegd;

  • 3.

    als de incasso aan een derde is overgedragen;

  • 4.

    als er sprake is van een preferent beslag waardoor ontvangsten uitblijven;

  • 5.

    als bij het vaststellen van de aflossing rekening is gehouden met andere schulden;

  • 6.

    als het handelen van de debiteur ertoe heeft geleid dat de terugbetaling langer duurt dan zonder dat

    handelen (bijv.: na ontvangst bedrag uit boedelscheiding eerst andere schulden betalen).

Wij maken geen gebruik van een aantal van de bevoegdheden tot het afzien van verdere terugvordering als genoemd in artikel 58, zevende lid van de Participatiewet.

Toepassing van deze bevoegdheden past niet in ons beleid waarbij de uitgangspunten zijn dat wij in alle gevallen bijstand terugvorderen en dat fraude niet mag lonen. In dat beleid is dan ook geen plaats voor het stoppen met de incasso als tien jaar is betaald of die aflossingen alsnog later worden betaald (artikel 58, zevende lid onder a en b Participatiewet). In veel gevallen is niet de maximale aflossingscapaciteit benut omdat rekening is gehouden met andere schulden of betalingsverplichtingen.

Dat het aflossen van een vordering lang duurt als over een langere periode en/of tot een hoog bedrag is gefraudeerd, mag niet in het voordeel spreken van de debiteur. Een lange aflossingsperiode is dan ook geen reden om af te wijken van het beleid (artikel 4:84 Awb) of om hier een onderzoek naar in te stellen.

Artikel 12 Finale kwijting

Een voorstel tot finale kwijting is meestal het resultaat van schuldsanering door een kredietbank. Bij finale kwijting verleent de schuldeiser kwijtschelding tegen de ontvangst van een deel van de vordering.

Wij mogen van rechtswege niet meewerken aan schuldsanering in de vorm van finale kwijting als er sprake is van fraude waarbij een bestuurlijke boete is opgelegd (artikel 60c Participatiewet). Dit geldt voor bijstand verstrekt na 1 januari 2013.

Bij andere vorderingen wijzen wij een verzoek tot finale kwijting af:

  • 1.

    als de vordering het gevolg is van schending van de inlichtingenplicht (bijstand tot 1 januari 2013);

  • 2.

    als het ontstaan of toename van niet-bijstandschulden de debiteur te verwijten valt. Voorbeeld: de debiteur wijzigt het bestedingspatroon niet bij dalende inkomsten of wacht te lang met het zoeken

    van hulp bij het ordenen van de financiën;

  • 3.

    als handelen van de debiteur ertoe leidt dat de terugbetaling van een vordering langer duurt dan

    zonder dat handelen. Voorbeeld: de debiteur ontvangt een aanzienlijk bedrag (erfenis, nabetaling salaris of voorliggende voorziening, verkoop woning) en maakt dit op aan schulden terwijl de debiteur redelijkerwijs kon weten dat een terugvordering van bijstand het gevolg zou zijn;

  • 4.

    als er sprake is van kwade trouw. Voorbeeld: de debiteur vraagt leenbijstand aan of blijft schulden maken, wetende dat een traject tot schuldregeling in werking is gezet;

  • 5.

    als de aanvrager voordien uitstel van betaling heeft gevraagd en gekregen in verband met de aflossing van andere, niet preferente schulden;

  • 6.

    als de aanvrager eerder een WSNP-traject met schone lei heeft doorlopen en daarna wederom schulden heeft gemaakt.

Afwijking van deze regels is mogelijk op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht: ‘Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen’. Voorbeeld: onze vordering is gering in vergelijking met andere schulden.

Artikel 13 Afkoopsom

Afkoop van een vordering is mogelijk als het aangeboden bedrag hoger is dan het totaal van de aflossingen die wij in de toekomst kunnen ontvangen. De beoordeling van een voorstel tot afkoop gebeurt op dossierniveau, het is niet praktisch hiervoor algemene regels en criteria vast te stellen. Afkoop is ook mogelijk als wij al zijn overgegaan tot gerechtelijke incasso, maar dan komen de gemaakte kosten voor rekening van debiteur.

Artikel 14 Ambtshalve definitief buiten invordering stellen

Bij fraudevorderingen waarbij de bijstand is verstrekt vóór 1 januari 2013 handhaven wij de regel dat ambtshalve en definitief buiten invordering stellen mogelijk is als gedurende vijf jaar geen aflossingen zijn ontvangen en de kans op ontvangsten in de toekomst gering is.

De meest voorkomende reden is het verblijf van de debiteur in het buitenland. De periode van vijf jaar start bij de laatste ontvangst of, als er geen aflossingen zijn ontvangen, op de dag van verzending van de brief die de titel is voor gerechtelijke incasso. Overschrijding van deze termijn is mogelijk als er een kans is om later alsnog tot incasso te kunnen komen, bijvoorbeeld bij toekenning van AOW.

Bij fraudevorderingen waarbij de bijstand is verstrekt na 1 januari 2013 geldt sinds 1 januari 2013 van rechtswege een verplichte termijn van incasso van tien jaar. Een besluit buiten invordering stelling betreft alle vorderingen die op een debiteur open staan: alle vorderingen tegelijk, in één besluit.

Bij niet-fraudevorderingen geldt dat wij die buiten invordering stellen als de debiteur AOW ontvangt en er geen aflossingscapaciteit is. Het is namelijk niet aannemelijk dat het inkomen na pensionering zodanig toeneemt dat wij op enig moment wel een aflossing kunnen vragen. Het bereiken van de AOW-leeftijd op zich is dus geen reden om af te zien van verdere terugvordering.

Het inkomen en de uitgaven – niet het hebben van andere schulden – zijn doorslaggevend: wij maken immers gebruik van onze wettelijke preferentie. Het kan niet de bedoeling zijn dat een debiteur wel aflost op schulden bij derden en niet op onze vordering.

Artikel 15 Overbruggingsuitkering Abw 1996

In april 1996 is de datum van de betaling van periodieke uitkeringen verschoven: van voorafbetaling is overgeschakeld in achterafbetaling. Cliënten konden een lening krijgen ter overbrugging van de periode tussen de dag van de betaling van de uitkering op basis van voorafbetaling en de nieuwe betaaldatum op basis van de achterafbetaling.

De debiteur moet de overbruggingsuitkering Abw 1996 aflossen bij beëindiging van de verstrekking van gelden voor levensonderhoud. Vaak is dit bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. In veel gevallen blijkt dat er dan geen aflossingscapaciteit is.

Artikel 16 Heronderzoek aflossingscapaciteit

Bij de invoering van de bevoegdheid tot terugvordering is de verplichting vervallen om periodiek te onderzoeken of een debiteur misschien een hoger bedrag per maand kon aflossen. Destijds hebben wij er voor gekozen geen heronderzoeken naar de aflossingscapaciteit in te stellen: zolang een debiteur zijn of haar betalingsverplichting nakomt, is er geen reden om de incasso te wijzigen. Als een debiteur niet betaalt en niet reageert op brieven, kan dit leiden tot beslag op het inkomen.

Het is zeer de vraag of het periodiek nagaan van de aflossingscapaciteit per saldo wel leidt tot hogere ontvangsten. Aannemelijk is dat dergelijke onderzoeken bij de burger tot onbegrip leiden als die de betalingsverplichting goed nakomt. Op grond hiervan zien wij af van het periodiek instellen van onderzoeken naar de aflossingscapaciteit.

Artikel 17 Verrekening versus lening kredietbank

Toekenning van bijzondere bijstand voor de aflossing van een lening van een kredietbank leidt tot opschorting van de verrekening voor eigen vorderingen aan leenbijstand. Als een derde beslag legt, vervalt deze opschorting en verrekenen we alsnog de maandelijkse ruimte en het jaarlijkse vakantiegeld.

Artikel 18 Rente

Om praktische redenen zien wij af van de mogelijkheid die de Algemene wet bestuursrecht biedt om rente in rekening te brengen.

Artikel 19 Kosten

Om praktische redenen zien wij af van de mogelijkheid die de Algemene wet bestuursrecht biedt om bij het verzenden van een aanmaning kosten in rekening te brengen.

Artikel 20 Loonheffing

In meerdere wetten en regelingen op het gebied van de sociale zekerheid is vastgelegd dat gemeenten vorderingen aan ten onrechte ontvangen gelden voor levensonderhoud mogen verhogen met de loon- heffing die aan de Belastingdienst is afgedragen. Wij maken van deze bevoegdheid gebruik.

Hoofdstuk 2 Beleidsregel verhaal

Artikel 1 Uitgangspunten

  • 1.

    Wij maken gebruik van de bevoegdheid tot verhaal van gelden bestemd voor levensonderhoud op wettelijk onderhoudsplichtigen in de gevallen waarin wetten en regelingen voorzien, behalve als de cliënt een jong-meerderjarige is;

  • 2.

    Bij dringende redenen zien wij af van verhaal;

  • 3.

    De cliënt is verantwoordelijk voor de incasso van alimentatie, dit door inschakeling van het Landelijk

    Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) of een deurwaarder.

Artikel 2 Jong-meerderjarigen

In principe zijn ouders onderhoudsplichtig totdat het kind de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt. De praktijk heeft uitgewezen dat het wenselijk noch zinvol is ouders aan te spreken op hun onderhoudsplicht ten opzichte van hun zelfstandig wonende kinderen. In dergelijke gevallen overheerst bij de ouders de emotie en leiden onderzoeken tot grote spanningen tussen de ouders en de kinderen. Bovendien bleken de inkomsten uit verhaal gering te zijn.

Artikel 3 Dringende redenen en overige redenen

Enkele voorbeelden van dringende redenen om af te zien van verhaal van bijstand:

  • 1.

    De cliënt verblijft in een opvanghuis;

  • 2.

    Het aanschrijven van de onderhoudsplichtige heeft mogelijk negatieve gevolgen voor de cliënt en/of kind(eren).

Enkele voorbeelden van overige redenen om af te zien van verhaal van bijstand:

  • 1.

    Het is niet mogelijk om de behoefte vast te stellen. De behoefte is gerelateerd aan het gezinsinkomen vlak voor de beëindiging van de samenwoning;

  • 2.

    Er is sprake van co-ouderschap met gedeelde lasten;

  • 3.

    Het is aannemelijk dat er geen draagkracht is voor het opleggen van een bijdrage. Dit kan blijken uit de inkomensgegevens (Suwi-net), al dan niet in combinatie met een inschatting van de hoogte van de woonlasten, de ziektekosten en het bestaan van (huwelijkse) schulden;

  • 4.

    Suwi-net heeft geen gegevens over de inkomsten van de onderhoudsplichtige;

  • 5.

    De beperkte duur van de onderhoudsplicht, bijvoorbeeld gezien de leeftijd van de kinderen;

  • 6.

    Het LBIO incasseert de verschuldigde alimentatie.

Artikel 4 Overname incasso

De hoofdregel is dat de cliënt zelf verantwoordelijk is voor de incasso van alimentatie. De cliënt kan hiervoor het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) of een deurwaarder inschakelen. Wij wijken van de hoofdregel af als voorzienbaar is dat wij op eenvoudige wijze tot incasso kunnen komen door beslag te leggen op het inkomen van de onderhoudsplichtige.

Wij houden op twee manieren rekening met alimentatie:

  • 1.

    Als de cliënt de alimentatie daadwerkelijk ontvangt, korten wij die op de norm;

  • 2.

    Als de cliënt de alimentatie niet ontvangt, ontstaat een vordering op de cliënt ter hoogte van de

    maandelijkse alimentatie. De cliënt lost deze vordering af zodra die over de alimentatie beschikt.

Artikel 5 Drempelbedrag

Om praktische redenen zien wij af van verhaal van bijstand als bij aanvang van de verhaalsprocedure duidelijk is dat de bijdrage lager is dan € 100,00 (was € 50,00) per maand of € 1.200,00 op jaarbasis.

Artikel 6 Ingangsdatum onderhoudsbijdrage

Een onderhoudsbijdrage gaat in op de dag na de dag van verzending van de brief over het onderzoek naar de onderhoudsplicht. Vanaf die dag kan de onderhoudsplichtige gelden reserveren voor het geval we een bijdrage opleggen.

De onderhoudsbijdrage vervalt op het moment dat de onderhoudsplichtige alimentatie verschuldigd is. Als is besloten aan te sluiten op het later gewezen alimentatievonnis, nemen wij het alimentatiebedrag over vanaf de dag na de verzending van de brief over het onderzoek naar de onderhouds

Artikel 7 Ambtshalve onderhoudsbijdrage

We stellen de bijdrage ambtshalve vast als de onderhoudsplichtige geen bewijsstukken verstrekt van de inkomsten en uitgaven. De onderhoudsbijdrage is gelijk aan de verstrekte gelden voor levensonderhoud inclusief afgedragen loonheffing en premie Zorgverzekeringswet (werkgeversdeel).

Artikel 8 Geen verhaal op onderhoudsplichtigen in het buitenland

Zolang verhaal een gemeentelijke bevoegdheid is, zien wij af van verhaal op onderhoudsplichtigen die in het buitenland wonen. De praktijk heeft uitgewezen dat het verkrijgen van een buitenlands vonnis een probleem is. Bovendien is incasso van onderhoudsbijdragen in het buitenland zo goed als onmogelijk of alleen tegen zeer hoge kosten.

Artikel 9 Onderhoudsplicht versus WSNP

Verhaal van bijstand is niet mogelijk tijdens de looptijd van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen (WSNP).

Artikel 10 Heronderzoek draagkracht

We handhaven de frequentie van het instellen van heronderzoeken naar de draagkracht: één onderzoek naar de draagkracht per drie jaar. Afwijking is mogelijk op grond van bijzondere omstandigheden. Als de onderhoudsplichtige in een WSNP-traject zit, stellen wij een onderzoek in na afloop van de WSNP.

Artikel 11 Verhaal in rechte

Incasso van een vordering aan onderhoudsbijdrage is pas mogelijk na bekrachtiging door de rechtbank. De onderhoudsplichtige kan binnen drie maanden in beroep bij het Gerechtshof. We starten de incasso zodra duidelijk is dat de onderhoudsplichtige niet in beroep is gegaan.

Artikel 12 Geen verhaal in rechte

Om praktische redenen starten we geen verzoekschriftprocedure als de onderhoudsplichtige op het moment dat we hierover een besluit moeten nemen geen adres in Nederland heeft.

Artikel 13 Ambtshalve definitief buiten invordering stellen

Voor alle verhaalsvorderingen geldt dat het ambtshalve definitief buiten invordering stellen mogelijk is als gedurende vijf jaar geen aflossingen zijn ontvangen en de kans op ontvangsten in de toekomst gering is.

Hoofdstuk 3 Beleidsregel Bestuurlijke Boete

Artikel 1 Waarschuwing

In de volgende gevallen is een waarschuwing van toepassing:

  • 1.

    Te laat inleveren van het maandelijkse inlichtingenformulier (ROF);

  • 2.

    Schending van de inlichtingenplicht die niet heeft geleid tot ten onrechte verstrekte bijstand, waarbij

    geen sprake is van een herhaalde overtreding binnen een periode van twee jaar.

Wij maken gebruik van de mogelijkheid om bij nulfraude (er is geen benadelingsbedrag) te volstaan met een waarschuwing.

Artikel 2 Bestuurlijke boete

In de volgende gevallen is een bestuurlijke boete van toepassing:

  • 1.

    Binnen twee jaar na een waarschuwing het maandelijkse inlichtingenformulier (ROF) te laat inleveren;

  • 2.

    Binnen twee jaar na een waarschuwing een overtreding begaan in dezelfde categorie;

  • 3.

    Schending van de inlichtingenplicht als gevolg waarvan ten onrechte bijstand is verstrekt.

In de gevallen onder 1 en 2 geldt dat dit kalenderjaren zijn. Een periode waarover geen bijstand is verleend, telt ook mee voor deze twee jaar.

Artikel 3 Waarschuwing in plaats van bestuurlijke boete

Artikel 2aa van het Boetebesluit socialezekerheidswetten geeft het college de bevoegdheid om te volstaan met een waarschuwing:

  • 1.

    als er geen benadelingsbedrag is (benadelingsbedrag = netto te veel ontvangen bijstand);

  • 2.

    als het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,00;

  • 3.

    als de cliënt binnen 60 dagen alsnog de eerder niet verstrekte informatie verstrekt en als dat

    gebeurt voordat het college zelf constateert dat informatie niet is verstrekt.

In artikel 1 en 2 is vastgelegd dat wij bij het ontbreken van een benadelingsbedrag (de nulfraude) eerst een waarschuwing opleggen. Bij herhaling binnen twee jaar volgt er een bestuurlijke boete.

Artikel 2aa past niet in een beleid dat is gericht op fraudepreventie en –bestrijding als er wél sprake is van een benadelingsbedrag. Het bedrag van € 150,00 is subjectief en bovendien zijn er geen praktische redenen om een ondergrens van € 150,00 te hanteren.

Artikel 4 Geen onderzoek naar bestuurlijke boete

Wij stellen in onderstaande gevallen geen onderzoek in naar het opleggen van een bestuurlijke boete:

  • 1.

    De bijstandsverlening is beëindigd met ingang vanaf de eerste dag van de maand waar het niet of te laat ingeleverde ROFje betrekking op heeft. Een voorbeeld: een cliënt heeft een dienstverband aanvaard maar stelt ons hiervan niet in kennis.

  • 2.

    De ontstane terugvordering is het gevolg van samenloop van bijstand en studiefinanciering. Uit de praktijk blijkt dat vooral nieuwkomers vaak met terugwerkende kracht studiefinanciering krijgen én dat zij dit niet tijdig melden. Ter voorkoming van rechtsongelijkheid geldt dat wij in alle gevallen af zien van het instellen van een onderzoek naar het opleggen van een bestuurlijke boete.

  • 3.

    De werkzaamheden waarvan de cliënt geen melding heeft gemaakt, waren bekend bij de jobhunter of de consulent. De jobhunters en consulenten moeten bij de uitkeringsadministratie melden dat een cliënt bij een bedrijf in dienst treedt, zodat tijdige aanpassing van de periode van bijstandsverlening mogelijk is.