Procedureverordening tegemoetkoming in planschade gemeente Tiel

Geldend van 30-05-2009 t/m heden

Intitulé

.

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    aanvraag:

  • aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro;

  • b.

    aanvrager:

  • degene die een aanvraag om tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro indient;

  • c.

    adviseur:

  • de door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen persoon als bedoeld in artikel 6.1.1.1, onder c, Besluit ruimtelijke ordening;

  • d.

    adviescommissie:

  • schadebeoordelingscommissie als bedoeld in artikel 7, derde lid van deze verordening;

  • e.

    besluit:

  • Besluit ruimtelijke ordening;

  • f

    bestuursorgaan:

  • burgemeester en wethouders, of, indien toepassing is gegeven aan artikel 6.6, eerste lid Wro, gedeputeerde staten, of indien toepassing is gegeven aan artikel 6.6, tweede lid, Onze Minister dan wel Onze aangewezen Minister;

  • g

    college:

  • het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel;

  • h

    derde-belanghebbende:

  • degene als bedoeld in artikel 6.4a Wro, die verzocht heeft om ten behoeve van de verwezenlijking van een project een bestemmingsplan te herzien of te wijzigen dan wel een ontheffing te verlenen en die met de gemeente een overeenkomst heeft gesloten inhoudende dat geheel of gedeeltelijk voor zijn rekening komt de schade die rechtstreeks haar grondslag vindt in het besluit op dit verzoek en waarvan aanvrager tegemoetkoming in planschade vraagt;

  • i

    drempelbedrag:

  • het recht als bedoeld in artikel 6.4 Wro

  • j

    gemeente:

  • gemeente Tiel;

  • k

    planologische maatregel:

  • de bepalingen van een bestemmingsplan, dan wel een besluit om ontheffing of een projectbesluit, of een van de andere schadeoorzaken zoals genoemd in artikel 6.1, tweede lid Wro;

  • l

    planschade:

  • schade als bedoeld in artikel 6.1, eerste lid Wro;

  • m

    wet:

  • Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Artikel 2: Aanvraag

  • 1. Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier.

  • 2. Het college tekent de datum van ontvangst van de aanvraag onverwijld aan op de aanvraag of het gemeentelijke aanvraagformulier.

  • 3. De ontvangst van de aanvraag wordt door het college onverwijld, doch uiterlijk binnen 4 weken, schriftelijk meegedeeld aan de aanvrager. Van de aanvraag wordt een afschrift aan derde-belanghebbende gezonden.

  • 4. In voorkomende gevallen zendt het college de betrokken andere bestuursorganen onverwijld een exemplaar van de aanvraag en van de daarbij gevoegde stukken, onder vermelding van de datum van ontvangst. Het college deelt de aanvrager zo spoedig mogelijk mee door welk bestuursorgaan op de aanvraag zal worden beslist.

  • 5. In de mededeling van ontvangst wijst het college de aanvrager erop dat voor het behandelen van de aanvraag een drempelbedrag van € 300,-- verschuldigd is. Het college deelt de aanvrager mee, dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van de mededeling op de rekening van de gemeente gestort moet zijn.

Artikel 3: Eisen aan de aanvraag

  • 1. 1.Onverminderd artikel 4:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6.1 van de wet bevat de aanvraag:

    • a.

      een aanduiding van de oorzaak, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de wet, ter zake waarvan een tegemoetkoming in de schade wordt gevraagd;

    • b.

      een aanduiding van de aard van de schade;

    • c.

      een omschrijving van de wijze waarop aan de schade naar het oordeel van de aanvrager tegemoet dient te worden gekomen indien hij geen vergoeding in geld wenst.

Artikel 4: Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager

Indien het drempelbedrag niet binnen de in artikel 2, vijfde lid genoemde termijn is bijgeschreven of gestort, verklaart het college de aanvrager niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de aanvrager niet in verzuim is geweest.

Artikel 5: Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke ongegrondheid

  • 1. Het bestuursorgaan is bevoegd de aanvraag binnen vier weken na ontvangst, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn verstreken is gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen, af te wijzen, indien de aanvaag kennelijk ongegrond is.

  • 2. Een besluit om een onvolledige aanvraag niet, onderscheidenlijk niet verder in behandeling te nemen, wordt aan de aanvrager bekendgemaakt binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag, onderscheidenlijk binnen acht weken nadat de termijn is verstreken gedurende welke de aanvrager de aanvraag kon aanvullen.

  • 3. Het bestuursorgaan kan de laatste in het tweede lid genoemde termijn eenmaal met ten hoogste vier weken verlengen.

Artikel 6: Besluit tot opdrachtverstrekking

Het college verstrekt binnen 10 weken na ontvangst van de aanvraag aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk opdacht om ter zake van de aanvraag advies uit te brengen, tenzij een onvolledige aanvraag niet is aangevuld of de aanvraag kennelijk ongegrond of niet-ontvankelijk is.

Artikel 7: Adviseur of adviescommissie

  • 1. Voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking wordt door het college een adviseur aangewezen die beschikt over voldoende deskundigheid inzake advisering op het gebied van planschade.

  • 2. Indien het college, na overleg met de in het eerste lid bedoelde adviseur van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving of waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra specifieke deskundigheid wijst het college een tweede adviseur of indien nodig meer dan twee adviseurs aan.

  • 3. Bij aanwijzing van meerdere adviseurs vormen deze een adviescommissie, waarvan de in het eerste lid bedoelde adviseur voorzitter is.

  • 4. De adviescommissie wijst uit haar midden een rapporteur aan.

Artikel 8: Deskundigheid en onafhankelijkheid

  • 1. Voordat een persoon als adviseur wordt aangewezen, kan het college verlangen dat deze aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundig te zijn op het gebied van planschade of de in artikel 7 tweede lid bedoelde aspecten waarop deze persoon de aanvaag moet beoordelen.

  • 2. Een adviseur mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van het college en de gemeenteraad. Eveneens mag een adviseur niet betrokken zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft.

Artikel 9: Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing

adviseur of adviescommissie

  • 1.

    Voordat het college de opdracht tot advisering zoals bedoeld in artikel 10 verstrekt, stelt het college de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet schriftelijk op de hoogte van de aanwijzing van:

    • a.

      een adviseur of

    • b.

      een adviescommissie.

  • 2.

    De aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet kunnen binnen twee weken na de mededeling als bedoeld in het eerste lid schriftelijk en voldoende gemotiveerd een verzoek tot wraking van de adviseurs(s) bij het college indienen.

  • 3.

    Het college beslist binnen twee weken na het verstrijken van de in het tweede lid bedoelde termijn over een ingediend verzoek tot wraking van de adviseur(s).

Artikel 10: Werkwijze adviseur of adviescommissie

  • 1. Het college stelt aan de adviseur of de adviescommissie alle op de aanvraag betrekking hebbende informatie, alsmede de voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie noodzakelijk bescheiden ter beschikking.

  • 2. Het college wijst uit de ambtelijke organisatie één of meer personen aan die de adviseur of adviescommissie bij de uitvoering van de adviesopdracht bijstaat.

  • 3. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie neemt het beginsel van hoor- en wederhoor in acht door de aanvrager, de ambtelijk vertegenwoordiger(s) en andere belanghebbenden hun visie op de aanvraag te laten geven. Als er sprake is van een belanghebbende in de zin van artikel 6.4a van de wet of een betrokken bestuursorgaan worden belanghebbenden en het betrokken bestuursorgaan in elkaars aanwezigheid gehoord, tenzij alle belanghebbenden met afzonderlijk horen instemmen. Van het horen maakt de adviseur een verslag.

  • 4. De adviseur neemt de situatie ter plaatse op en brengt daarover verslag uit.

  • 5. De verslagen van het horen en de plaatsopneming maken onderdeel uit van het advies, alsook in voorkomend geval een beschrijving en taxatie van de onroerende zaak, een planologische vergelijking en in geval van schade een onderbouwing van de hoogte van de geadviseerde tegemoetkoming.

Artikel 11: Advisering

  • 1. De adviseur brengt schriftelijk een conceptadvies uit aan het college, de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en aan de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de wet. Dit geschiedt binnen zestien weken na verzending van de opdracht als bedoeld in artikel 6. De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.

  • 2. Het conceptadvies dient in ieder geval het volgende te bevatten:

    • a.

      de vraag of de door de aanvrager in zijn aanvraag gestelde schade een gevolg is of zal zijn van de in de aanvraag aangeduide schadeoorzaak;

    • b.

      de omvang van de schade, bedoeld onder a;

    • c.

      de vraag of deze schade redelijkerwijs geheel of gedeeltelijk ten laste van de benadeelde behoort te blijven, zulks met inachtneming van de artikelen 6.1, eerste lid, 6.2 en 6.3 van de wet;

  • 3. De adviseur adviseert het bestuursorgaan over de hoogte van de eventueel toe te kennen tegemoetkoming en doet, indien het bestuursorgaan daartoe een strekkend verzoek heeft gedaan, voorstellen voor maatregelen of voorzieningen waardoor de schade, anders dan door een tegemoetkoming in geld, kan worden beperkt of ongedaan gemaakt. Heeft een schadeoorzaak, als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid van de wet, naast schade tevens voordeel opgeleverd, dan wordt dit voordeel bij het advies over de te vergoeden schade in aanmerking genomen.

  • 4. De aanvrager, het college, eventueel andere betrokken bestuursorganen alsmede de belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a van de wet worden in de gelegenheid gesteld om binnen vier weken na de toezending van het concept advies schriftelijk hierop te reageren. Het college kan daartoe verzocht de termijn met twee weken verlengen.

  • 5. In geval tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen zes weken na het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn een advies uit aan het college, waarbij de betreffende reacties zijn betrokken.

  • 6. In het geval geen of niet tijdig reacties zijn ingediend, brengt de adviseur of de adviescommissie binnen twee weken na het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn een advies uit aan het college.

Artikel 12: Beschikking van het college

  • 1. Het bestuursorgaan beslist binnen acht weken na ontvangst van het advies op het verzoek en maakt dit besluit binnen deze termijn bekend aan de aanvrager.

  • 2. Het bestuursorgaan kan de in het eerste lid bedoelde beslissing, onder opgaaf van redenen, eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen.

Artikel 13: Uitbetaling

  • 1. Indien het college een tegemoetkoming in planschade vaststelt, vindt uitbetaling plaats op een door aanvrager aangegeven rekening direct na het onherroepelijk worden van deze beschikking.

  • 2. Behalve het uit te keren bedrag ten aanzien van de tegemoetkoming in planschade, waarin de wettelijke rente is verrekend, wordt het betaalde drempelbedrag teruggestort aan de aanvrager.

Artikel 14: Slotbepalingen

  • 1.

    Aanvragen om een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro ingediend voor de inwerkingtreding van deze verordening, maar na inwerkingtreding van de Wro en Bro en waarop nog geen beslissing is genomen, worden behandeld met inachtneming van deze verordening.

  • 2.

    Deze verordening treedt na vaststelling in werking op de dag na de bekendmaking ervan.

  • 3.

    Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Procedureverordening planschadevergoeding 1994, vastgesteld bij raadsbesluit d.d. 25 oktober 1994.

  • 4.

    Deze verordening wordt aangehaald als “Procedureverordening tegemoetkoming in planschade gemeente Tiel”.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de raad van
20 mei 2009
de griffier, de voorzitter,

Nota-toelichting

Algemene toelichting

Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende anderszins verzekerd is.

Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), werkt uit welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2 Wro) en gaat in op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).

Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering van standaardisering van de regels omtrent de inrichting, behandeling en de wijze van behoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade.

In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen van een aanvraag, een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een adviseur opgenomen. Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing. In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt.In artikel 6.1.3.3, tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:

a. de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur;

b. de gevallen waarin een adviescommissie wordt ingeschakeld;

c. het tijdstip waarop de adviseur wordt ingschakeld,;

d. de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, Wro vooraf in de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen wraken'

e. de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en de belanghebbende als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en de hierbij geldende termijnen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1: Begripsbepalingen

Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en voorzover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven.

Artikel 2:Aanvraag

Vast moet staan dat het binnengekomen schrijven een aanvraag bevat om een tegemoetkoming in schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro. Aanvrager kan gebruikmaken van een door het college vastgesteld formulier volgens bijgevoegd model. Daarin moet aanvrager onder meer ook aangeven welke van de in artikel 6.1 Wro genoemde planologische maatregelen volgens hem oorzaak zijn van schade.

Registratie van de datum van ontvangst van de aanvraag is van belang voor de bepaling van de wettelijke rente over de uit te keren tegemoetkoming in schade en voorts in verband met de verjaringstermijn (art. 6.1, vierde lid, Wro): een aanvraag om tegemoetkoming in schade moet worden ingediend binnen vijf jaar na het moment waarop de planologische maatregel onherroepelijk is geworden. Het is ons beleid een stempel te plaatsen op het verzoek met de datum van ontvangst.

Artikel 3: Eisen aan de aanvraag

Deze bepaling is direct ontleend aan artikel 6.1.2.2 Bro.

Artikel 4: Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager

Deze bepaling is direct ontleend aan artikel 6.4, tweede lid, Wro. In uitzonderlijke gevallen kan worden geoordeeld dat aanvrager inderdaad niet in verzuim is geweest, bijvoorbeeld als het college zijn mededeling van ontvangst per abuis verkeerd heeft geadresseerd. Als dit blijkt kan het college zijn besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager herzien.

Artikel 5: Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke ongegrondheid

Op grond van artikel 6.1.3.2 Bro moet de gemeente bij behandeling van de aanvragen om een tegemoetkoming in schade deskundig en onafhankelijk advies inwinnen, behoudens de uitzonderingsgevallen dat de aanvraag wegens kennelijke niet –ontvankelijkheid of ongegrondheid direct moet worden afgewezen. Artikel 5 geeft aan dat het college in dergelijke gevallen een aanvraag kan afwijzen zonder advies in te winnen. Zo'n afwijking zal slechts in bijzonder duidelijk liggende gevallen verantwoord zijn; daardoor worden onnodig werk en onnodige kosten voorkomen.

Tegen de achtergrond van de bestaande jurisprudentie en voorts de in artikel 6.1, vijfde lid, Wro opgenomen verjaringstermijn kunnen vermoedelijk de volgende voorbeelden worden genoemd van situaties waarbij direct afwijzing van de aanvraag voor de hand ligt:

- De gestelde schade, indien en voor zover deze al aanwezig, vloeit niet voort uit de door de aanvrager vermeld planologische maatregel, maar kan slechts het gevolg zijn van een andere oorzaak dan de in artikel 6.1 Wro genoemde, zoals een gemeentelijk structuurvisie of een gemeentelijk verkeersplan.

- De gesteld schade kan, indien en voor zover al aanwezig, weliswaar het gevolg zijn van de door de aanvrager vermelde planologische maatregel of een ander in artikel 6.1 Wro genoemde planologische maatregel, maar deze oorzakelijke planologische maatregel is vijf jaar of langer geleden, gerekend vanaf de indiening van de aanvraag, onherroepelijk geworden.

- Het is overduidelijk dat de koper ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak die in waarde zou zijn gedaald, wist of had kunnen weten dat een bepaalde negatieve ruimtelijke ontwikkeling zich zou kunnen voordoen zodat de schade veroorzakende planologische maatregel kennelijk voorzienbaar was.

In deze voorbeelden wordt ervan uitgegaan dat het college een eventuele vermelding door de aanvrager van de verkeerde planologische oorzaak ambthalve converteert in de vermelding van de juiste planologische oorzaak, vermeld in artikel 6.1 Wro, indien zodanige oorzaak tenminste aan de orde is. Een eventueel verkeerde oorzaak vermelding kan in deze situatie derhalve niet direct leiden tot afwijzing van de claim.

Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen. Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten.

Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld.Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen als bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden. In het laatste geval dienen niettemin één of meerder adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.

Artikel 6: Besluit tot opdrachtverstrekking

Het college dient binnen tien weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursecht. De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.

Artikel 7: Adviseur of adviescommissie

Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken.Een adviseur kan een natuurlijk persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een natuurlijk persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb.208, 145,p 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de adviseurs in een adviescommissie.Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vast adviseur/vaste adviescommissie).In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering beschikt.

Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is aan een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 7, derde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken. Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college vereist.

Artikel 8: Deskundigheid en onafhankelijkheid

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald, dat het college kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van opleiding en ervaring deskundigheid te zijn met betrekking tot de aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.

In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 8, tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad.Voorts bepaalt artikel 8, tweede lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden gedacht aan personen, die betrokken zijn bij de risicoanalyse van planschade in de fase voor voorbereiding van planologische maatregelen.

Artikel 9: Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie

Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro schriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of een adviescommissie. De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt. Indien de aanvrager, eventueel ander betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a , tweede en derde lid, van de Wro zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken.

Op verzoek van de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden. Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen. Indien blijkt, dat bij een herhaald verzoek tot wraking sprake is van misbruik kan het college beslissen om het verzoek buiten behandeling te laten.

Artikel 10: Werkwijze adviseur of adviescommissie

Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventueel andere bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgesteld.In het eerste en tweede lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hem ter beschikking gesteld.Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd.Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Vervolgens artikel 6.1.3.5, tweede lid Bro, mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.

Artikel 11:Advisering

Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd.

Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken.De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept advies te reageren (zie Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p 66). In dit kader bepaalt het vierde lid dat de gemeente, de aanvrager, eventueel andere bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren. Het college kan deze termijn met twee weken verlengen.Het vijfde en zesde lid bepalen de termijn en voor het uitbrengen van het advies aan het college.

Artikel 12: Beschikking van het collegeHet college dat voornemens is een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen, behoeft de aanvrager, naar mag worden aangenomen, niet te horen: zie artikel 4:12 Awb op grond waarvan geen hoorplicht geldt bij beschikkingen van financiële aard.Er is een verlengingsmogelijkheid opgenomen, indien de termijn in het eerste lid onverhoopt niet gehaald kan worden. Bij ingewikkelde aanvragen of verschillende zienswijzen kan verlening noodzakelijk zijn.

Artikel 13: Uitbetaling

Ter zake van een aanvraag om een tegemoetkoming in schade is een drempelbedrag verschuldigd. De wet bepaald dat teruggaaf wordt verleend indien op de aanvraag geheel of gedeeltelijk positief wordt beslist.

Artikel 14: Slotbepalingen

Overeenkomstig artikel 142 Gemeentewet treedt een besluit tot het vaststellen van de procedureverordening in werking met ingang van de achtste dag na de datum van bekendmaking, tenzij daarvoor een ander tijdstip is aangewezen. Het is ons beleid om een verordening in werking te laten treden op de dag na de bekendmaking ervan.

De huidige Procedureregeling planschadevergoeding 2007 is inhoudelijk en procedureel onvoldoende is om de aanvragen, ingediend voor inwerkingtreding van deze verordening, maar na inwerkingtreding van de wet en het Besluit ruimtelijke ordening en waarop nog geen beslissing is genomen, mee af te handelen. Deze aanvragen worden behandeld met inachtneming van deze verordening.