Regeling vervallen per 30-09-2010

Leefmilieuverordening Binnenstad 2005

Geldend van 30-09-2005 t/m 29-09-2010

Intitulé

Leefmilieuverordening Binnenstad 2005

De raad van de gemeente Tilburg;

gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

gelet op de Wet op de stads en dorps vernieuwing

Besluit:

de Leefmileuverordening Binnenstad 2005 vast te stellen overeenkomstig de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte voorschriften en plankaart, zulks in afwijking van het ontwerp, zoals dit van 3 juni 2005 tot en met 30 juni 2005 ter visie heeft gelegen.

Hoofdstuk 1: Inleidende bepalingen

Artikel 1 Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op het gebied zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart [nr. ..]

Artikel 2 Begripsbepalingen

bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

gebouw: elk bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

bijgebouw:

een gebouw dat behoort bij een hoofdgebouw en dat qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw. In functioneel opzicht kan het deel uitmaken van en/of ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw.

monumentencommissie:een commissie als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet 1988;

de wet: de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing.

slopen: het geheel of gedeeltelijk afbreken of laten afbreken van een bouwwerk

Hoofdstuk 2: Bepalingen omtrent slopen

Artikel 3 Verbod tot slopen

  • 1.

    Geen bouwwerk mag zonder voorafgaande vergunning als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing geheel of gedeeltelijk worden gesloopt.

  • 2.

    Het gestelde in lid 1 is niet van toepassing indien een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist.

  • 3.

    Het gestelde in lid is niet van toepassing indien en voorzover het slopen noodzakelijk is voor het gedeeltelijk veranderen of vernieuwen van een bouwwerk overeenkomstig een onherroepelijke bouwvergunning

Artikel 4 Sloopvergunning

  • 1.

    onverminderd het bepaalde in artikel 21 lid 1 van de wet kan de sloopvergunning slechts worden verleend, voor zover

    • a.

      dit toelaatbaar is te achten met het oog op de wering van dreigende en de stuiting van reeds ingetreden achteruitgang van de woon- en werkomstandigheden in het bij deze verordening aangewezen gebied.

    • b.

      de in het bij deze verordening aangewezen gebied aanwezige cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;

    • c.

      de sloopwerkzaamheden niet tot gevolg hebben dat er voor een periode langer dan 6 maanden een gat in de straatwand ontstaat;

  • 2.

    het college van burgemeester en wethouders betrekt het advies van de gemeentelijke monumentencommissie in zijn besluit.

Artikel 5 Beslistermijn

Het college van burgemeester en wethouders beslist omtrent een aanvraag om sloopvergunning overeenkomstig artikel 22 van de wet;

Artikel 6 Inrichting van aanvragen om sloopvergunning

Aanvragen om sloopvergunning als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de wet moeten inhouden:

  • a.

    a.naam en correspondentieadres in Nederland van de eigenaar of diens gemachtigde;

  • b.

    de kadastrale aanduiding van het perceel waarop zich het te slopen bouwwerk bevindt en het huisnummer van het bouwwerk;

  • c.

    foto´s van het te slopen object en zijn omgeving;

  • d.

    het doel waarvoor het bouwwerk laatstelijk is gebezigd;

  • e.

    het doel waarvoor gesloopt moet worden;

  • f.

    de omvang van het sloopwerk;

  • g.

    de naam en het adres van degene die met het sloopwerk zal worden belast;

  • h.

    het tijdstip waarop men met het sloopwerk wenst te beginnen;

  • i.

    in geval dat sprake is van samenhang met een aanvraag om bouwvergunning het tijdstip waarop de vervangende (bouw)activiteiten zullen aanvangen;

  • j.

    in geval dat sprake is van samenhang met een aanvraag om bouwvergunning een bankgarantie van éénvijfde gedeelte van de door burgemeester en wethouders geschatte bouwkosten. De bankgarantie vervalt na aanvang van de bouwwerkzaamheden of met instemming van het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7 Overdraagbaarheid

Het college van burgemeester en wethouders schrijft een sloopvergunning, op verzoek van degene op wiens naam de sloopvergunning is gesteld of van diens rechtverkrijgende, over op naam van een ander mits daarbij wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 6. Zij kunnen daarbij de voorwaarde stellen dat bij de overdracht tevens de eventueel verleende bouwvergunning en de tenaamstelling van de daarbij vereiste bankgarantie wordt overgeschreven.

Artikel 8 Intrekken vergunning

De vergunning kan worden ingetrokken indien 26 weken nadat onherroepelijk is beslist omtrent de sloopvergunning geen aanvang is gemaakt met de sloopwerkzaamheden.

Hoofdstuk 3: Slotbepalingen

Artikel 9 Hardheidsclausule

Het college van burgemeester en wethouders kan artikel 3 lid 1 van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken, voorzover toepassing gelet op het belang van cultuurhistorische waarden leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 10 Overgangsbepaling

Een verbod als bedoeld in deze verordening is niet van toepassing op sloopactiviteiten waarvoor voor het van kracht worden van deze verordening reeds op grond van de gemeentelijke bouwverordening een sloopvergunning is verleend.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking 8 dagen na bekendmaking

Artikel 12 Termijn

Deze verordening geldt voor vijf jaar.

Artikel 13 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid 1 van artikel 3 wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

Artikel 14 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: “Leefmilieuverordening Binnenstad 2005”.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 19 mei 2005

De voorzitter,

De secretaris,

afbeelding binnen de regeling

Toelichting

Inhoud

1 Inleiding 2

1.1 Probleembeschrijving 2

2 Cultuurhistorische waarden 4

  • 2.1

    Binnenstad Tilburg 4

  • 2.2

    Te beschermen stadsgezicht 7

  • 2.3

    Planologie in de toekomst 7

3 Beleidskader 9

  • 3.1

    Monumenten 9

  • 3.2

    Welstand 9

  • 3.3

    Masterplan Binnenstad 9

  • 3.4

    Wettelijke regelingen 10

  • 3.5

    Provinciaal beleid 10

4 De Leefmilieuverordening 11

  • 4.1

    Juridisch kader leefmilieuverordening 11

  • 4.2

    Het gebied en afbakening 12

  • 4.3

    Rechtsgevolgen 12

  • 4.4

    De regeling 13

5 Maatschappelijke- en financiële uitvoerbaarheid 15

  • 5.1

    Inspraak 15

  • 5.2

    Financiële aspecten 15

Inleiding

Monumentenzorg en monumentenbeleid zijn begrippen die een plaats hebben in het gemeentelijk beleid. Instrumenten, die de gemeente bij haar monumentenzorg ter beschikking staan, zijn de aanwijzing tot beschermd monument, de wettelijk voorgeschreven vergunning voor veranderingen aan en het slopen van een monument en de aanwijzing van beschermde stads- en dorpsgezichten. De minister staan op nationaal niveau vergelijkbare instrumenten ter beschikking. Zo kan de minister in steden en dorpen rijksmonumenten en stads- en dorpsgezichten aanwijzen. Het is echter niet mogelijk gebieden te beschermen die in cultuurhistorische zin waardevol zijn maar niet over de zojuist genoemde bescherming beschikken. Binnen de gemeente Tilburg zijn wel een aantal rijksmonumenten aangewezen, maar een rijksbeschermd stadsgezicht bestaat evenwel nog niet. De minister heeft wel een concreet voornemen om medio 2006 een deel van de binnenstad als zodanig aan te wijzen. Echter tot het moment dat het zover is bestaat er feitelijk geen bescherming tegen sloopwerkzaamheden die het cultuurhistorische karakter en daarmee de leefbaarheid van het gebied aantasten. Dit leidde tot de volgende probleemstelling:

Op welke wijze kan op korte termijn het cultuurhistorische waardevolle gebied dat genomineerd staat om aangewezen te worden als rijksbeschermd stadsgezicht beschermd worden teneinde het cultuurhistorische karakter en uiterlijk van het gebied te beschermen tegen sloop zodat de leefbaarheid en de uiterlijke kenmerken gewaarborgd zijn.

Ter beantwoording aan de probleemstelling is een leefmilieuverordening op grond van de Wet Stads en Dorpsvernieuwing opgesteld. Een leefmilieuverordening vult de leemte op.

Probleembeschrijving

Een aantrekkelijke binnenstad moet levendig, goed bereikbaar en veilig zijn, mooie gebouwen hebben, maar natuurlijk ook schoon en heel zijn. Sfeer is daarbij heel belangrijk. De sfeer wordt voor een groot deel bepaald door het straatbeeld. Dat moet er verzorgd uitzien. In het gebied dat ligt tussen de Spoorlaan (noorden), de achtererven aan de westelijke zijde van respectievelijk Noordstraat, Nieuwlandstraat (westen), Heuvelstraat, Heuvel, Korte Heuvel (zuiden) en Veemarktstraat (Oost) wordt het straatbeeld in grote mate bepaald door het cultuurhistorische karakter van het gebied. Deze cultuurhistorische waarden zijn in een grote mate verantwoordelijk voor de uitstraling en de identiteit van het gebied en zijn daarmee in een grote mate bepalend voor de leefbaarheid van het gebied.

In november 1997 is gestart met de planvorming voor de herinrichting van de openbare ruimte van het woon-, winkel- en horecagebied in de binnenstad. De herinrichting gaat verder dan het aanleggen van nieuwe bestrating, straatmeubilair en verlichting. Van misschien wel groter belang voor de kwaliteit van het straatbeeld is de kwaliteit van de gevels en de gevelaankleding. Het gebied kent vele mooie historische panden en gevels. De ministers van OC&W en VROM hebben daarom het voornemen om dit gebied in de toekomst aan te wijzen als rijksbeschermd stadsgezicht.

In architectonisch opzicht zijn er in de loop der jaren aan panden ingrepen geweest, die de oorspronkelijke architectuur hebben aangetast. Zo is een aantal voor het stadsbeeld cultuurhistorisch interessante panden de afgelopen jaren gesloopt. Een voorbeeld van recente sloop is het pand dat stond op het huidige parkeerterrein van de TIWOS aan de Poststraat. Dit terrein maakt momenteel een onverzorgde indruk. In dat opzicht bestaat een duidelijke samenhang tussen de cultuurhistorische waarden, de uiterlijke kenmerken en de kwaliteit van het leefmilieu in het gebied. Door het slopen is het gebied minder “geschikt” of “aantrekkelijk” geworden om in te wonen en werken en zijn de uiterlijke kenmerken van het gebied veranderd. Dit is een potentiële bedreiging voor het leefmilieu en de uiterlijke kenmerken van het gebied.

Indien er in het gebied ongelimiteerd panden worden gesloopt leidt dat enerzijds tot onherstelbare aantasting van de cultuurhistorische waarden en uiterlijke kenmerken van het gebied. Anderzijds zal dit onherroepelijk leiden tot afname van de leefbaarheid in dit gebied. Deze hangt sterk samen met het cultuurhistorische karakter van het gebied. Aantasting van het één leidt onherroepelijk tot een kwaliteitsvermindering van het ander.

Het eerder genoemde pand is bij gebrek aan instrumentarium om sloop tegen te gaan toch gesloopt. De gemeente heeft sloop van het pand altijd beschouwd als aantasting van zowel de cultuurhistorische waarden (uiterlijk kenmerk) als het leefmilieu. De wens bestaat vooraf te toetsen of sloop inderdaad tot aantasting van dit specifieke uiterlijke kenmerk van het gebied leidt.

Tot voor kort beschikte de gemeente over een artikel in de bouwverordening dat het ontstaan van langdurige gaten in de straatwand beoogde te voorkomen. Dit artikel is echter op basis van recente jurisprudentie niet meer bruikbaar. Door het wegvallen van dit artikel is behoefte ontstaan aan een nieuw instrument voor het eerder genoemde gebied van de binnenstad.

Een leefmilieuverordening strekt tot wering van dreigende en tot stuiting van reeds ingetreden achteruitgang van de woon- en werkomstandigheden in en het uiterlijk aanzien van het bij die verordening aangewezen gebied of de daarbij aangewezen gebieden. Om de kenmerken, in dit specifieke geval de cultuurhistorische, in bepaalde gebieden toch te kunnen beschermen biedt een leefmilieuverordening een oplossing.

Cultuurhistorische waarden

Binnenstad Tilburg

Tussen het spoor en de oude Markt en Heuvel is kort na 1860 de eerste stedelijke uitbreiding van Tilburg tot stand gekomen. Aan de ontwikkeling van het gebied liggen twee elementen ten grondslag: enerzijds bevorderde de groei van met name de textielindustrie de migratie (en daarmee de uitbreidingsbehoefte), terwijl anderzijds de snelle bevolkingstoename langs de traditionele lintbebouwing stedenbouwkundig nauwelijks was te verwerken en een intensiever bebouwing van de tot dan toe open achtergebieden genoodzaakte. Ook de aanwezigheid van de Werkplaats der Staatsspoorwegen is van invloed geweest.

Aan de binnenstad ligt geen eenduidig stedenbouwkundig plan ten grondslag. De wijk heeft haar uniforme karakter, overwegend te danken aan de korte aanleg- en bouwperiode (ca.1865-ca.1885).

Het gebied stadskern / Heuvelse Akkers heeft een gemengd functioneel karakter, dat tot uitdrukking komt in de stedenbouwkundige structuur, bestaande uit een onregelmatig rastervormig patroon van hoofdstraten, veelal met een twee- en soms drielaags bebouwing met herenhuizen, waarachter parallelle achterstraten met kleinere woningen en voormalige fabrieksterreinen. Het stadsdeel is van belang als voorbeeld van een min of meer spontane ontwikkeling van een dichtbebouwde wijk met een gemengd functioneel karakter, gesitueerd tussen spoorwegstation en oude centrum. Zowel structuur als een groot deel van de oorspronkelijke bebouwing zijn gaaf bewaard gebleven.

Ondanks het geheel ontbreken van een stedenbouwkundig plan en de ronduit gebrekkige afstemming van de bouwactiviteiten, maakt het gebied Stadskern/Heuvelse Akkers toch een coherente indruk. Enerzijds is dit een gevolg van de, ondanks het grote oppervlak, korte bouwperiode; anderzijds is het een gevolg van de deels op oudere ontwikkelingen geënte stedenbouwkundige structuur, waarin de min of meer 'toevallig' ontstane rasterstructuur met hoofdstraten een uiterst prominente rol speelt. Het 'laisser faire, laissez passer'-beleid van de overheid had tot gevolg dat initiatiefrijke fabrikanten, speculanten en beleggers in de tussen de hoofdassen gesitueerde 'achterterreinen' nagenoeg vrij spel hadden. Daarentegen was de regelgeving voor de bebouwing aan de doorgaande straten zodanig, dat de totstandkoming van een samenhangende particuliere bebouwing hier gegarandeerd was.

De hoofdstraten met hun doorgaande, uniforme bebouwing schermen als het ware de achterterreinen af, waardoor het huidige ruimtelijke karakter grote verschillen laat zien. Enerzijds zijn er de brede hoofdstraten annex verkeersassen, met een prominente, doorgaande bebouwing met twee- en soms drielaags herenhuizen, meestal voorzien van zadeldaken, met de nok parallel aan de straat. Op een enkele uitzondering na zijn nergens voortuinen aangelegd: alle woonhuizen staan direct aan de straat. Wel waren alle huizen voorzien van een diepe achtertuin, die echter vaak gedeeltelijk of zelfs geheel met bedrijfsgebouwen bebouwd werd. In contrast daarmee heeft het grootste deel van de tussengelegen terreinen een rommelige aanblik, die desalniettemin, ondanks het gebrek aan samenhang tussen de individuele gebouwen, zeer karakteristiek is. Deels is dit gebrek aan samenhang ontstaan door het gebrek aan regelgeving, deels is het een gevolg van de latere stedenbouwkundige wijzigingen. De tracering en bebouwing van de straten is in alle gevallen tot stand gekomen vóór de Woningwet van 1902, die in 1904 resulteerde in nieuwe Tilburgse regelgeving. Vanaf dat moment werd een minimale straatbreedte van 8 meter voorschreven, terwijl de bouwhoogte maximaal anderhalf maal de breedte van de straat mocht bedragen. Het eerdere ontstaan van bijvoorbeeld de IJzerstraat, Antoniusstraat, Langestraat of Mariastraat laat zich, gezien het uiterst smalle profiel, gemakkelijk aflezen. In stadsvernieuwingsgebieden is dit profiel plaatselijk verbreed.

In sommige van de smallere zijstraten treft men een gedeeltelijk eveneens 'voorname' bebouwing aan, zoals in de Telefoonstraat (noordelijk deel) en de Poststraat, alhoewel hier van gemeentewege geen eisen werden gesteld. Hier is de tegenstelling tussen het 'scherm' met voorname bebouwing en de achterterreinen minder duidelijk te ervaren.

De voorname, doorgaande straten met een ouder tracé (Nieuwlandstraat, Noordstraat, deel Tuinstraat) hebben geen rechtlijnig beloop, in tegenstelling tot de 'nieuwe' straten (Stationsstraat, Willem II-straat, waardoor de vrijwel overal uniforme rooilijn plaatselijk geknikt is. Tevens heeft deze tracering tot gevolg dat het leggen van stedenbouwkundige accenten in de bebouwing, ter markering van hoeken of zichtassen, slechts sporadisch is toegepast. Veelal zijn het juist de inspanningen van commerciële bedrijven die deze opvallende bouwlokaties nog enig cachet geven: zie bijvoorbeeld de geveltoren van de Tilburgsche Bank op de 'vijfsprong' (as Tuinstraat), of de gevel van het voormalige pand van Van Boxtel aan de Heuvelstraat 131. Daarnaast zijn veel hoekgevels ter plaatse van kruisingen afgeschuind, deels om een reclameschildering te dragen. Aan de Spoorlaan is door het nieuwe kantoor van de firma Interpolis (arch. A. Bonnema) een zichtas in oostelijke richting ontstaan.

Van belang is dat er in het gebied twee markante vijfsprongen (Fabriekstraat-Noordstraat-Utrechtsestraat, Noordstraat-Tuinstraat-Nieuwlandstraat-Stationsstraat) gelegen zijn, maar ook deze zijn veeleer het gevolg van een kosten/baten-analyse bij de in verschillende stadia door gemeenten en particulieren plaatsvindende grondaankoop, dan dat ze aangelegd zijn met het oog op het stedenbouwkundige effect.

In het gehele gebied werd nauwelijks openbaar groen voorzien. Afgezien van de voormalige Harmonietuin aan de Stationsstraat en de grotere particuliere tuinen (bijvoorbeeld langs de Fabrieksstraat) had het gehele gebied een stenig karakter. In de jaren '30 is een perceel op de vijfsprong tussen Noordstraat en Stationsstraat als klein Cottage-stijlplantsoen in gebruik genomen. Ook vandaag de dag concentreert de openbare groenvoorziening zich voornamelijk in de stadsvernieuwingsgebieden, waar schaarse laanbeplanting is aangebracht. Op de plaats van het gesloopte postkantoor, in de as van de Poststraat, is een klein plantsoen aangelegd. De verharding en ingebruikname als parkeerplaats van de oude harmonietuin, maar ook vele andere achtertuinen, hebben het stenige karakter versterkt.

* cultuurhistorische waarden: het gebied heeft belang als bijzondere uitdrukking van een sociaal-economische ontwikkeling;

* historisch-ruimtelijke of stedenbouwkundige waarden: het gebied heeft belang wegens de bijzondere samenhang van functies, schaal, verschijningsvorm van bebouwing, wegen en open ruimten, mede in relatie tot de lokale ontwikkelingsgeschiedenis; het gebied heeft belang wegens hoogwaardige ruimtelijke, esthetische en functionele kwaliteiten, op basis van een herkenbaar stedenbouwkundig concept;

* Architectuurhistorische waarden: het gebied is van belang vanwege de daarin aanwezige veelheid aan verschijningsvormen van stijlen uit de periode tussen 1860 en 1930 en de kwaliteit daarvan. De kwaliteit van het gebied wordt in hoge mate bepaald door het gegeven dat er zich nog veel oorspronkelijke bouwsubstantie bevindt.

* situationele waarden: het gebied heeft belang vanwege de bijzondere samenhang van historisch-ruimtelijke en structurele kwaliteiten van bebouwde en onbebouwde ruimten in relatie tot hun stedelijke omgeving; het gebied heeft belang wegens de hoogwaardige kwaliteit van de aanwezige bebouwing (monumenten) en hun groepering in relatie tot hun stedelijke omgeving;

* gaafheid /herkenbaarheid: het gebied heeft belang wegens de herkenbaarheid en gaafheid van de historisch-ruimtelijke structuur, bebouwing en functionele opzet als geheel;

* zeldzaamheid: het gebied is deels van belang vanwege de unieke verschijningsvorm vanuit historisch-ruimtelijk en stedenbouwkundig oogpunt.

* toelichtende motivering

De stationswijk te Tilburg is de structureel gaaf bewaard gebleven eerste stadsuitbreiding van Tilburg, waarbij in plaats van het verlengen en verdichten van de lintbebouwing werd getracht een 'compacte' wijk tot stand te brengen. De lokale overheid beperkte haar bemoeienissen tot de aanleg, dan wel bestrating van de voornaamste straten. De markt (beleggers, notabelen en fabrikanten) had vrij spel bij de verdere inrichting, hetgeen geresulteerd heeft in een ad-hoc ingericht stadsdeel met oorspronkelijk een prominente ruimtelijke en sociale segregatie, met enerzijds een homogene bebouwing van herenhuizen langs de hoofdstraten, en anderzijds een sterk gemengde, voorheen grotendeels industriële bebouwing op de achterterreinen.

Het stadsdeel heeft de combinatie van historisch-ruimtelijke structuur en bebouwing grotendeels behouden, zij het dat het gros van de textielfabrieken inmiddels vervangen is door sociale woningbouw. De sterke functionele verscheidenheid rond de achterstraten is daardoor voor een deel verloren gegaan

De wijk is van belang als goed voorbeeld van een gaaf bewaard gebleven stationswijk, waarbij de kracht van het ensemble voornamelijk gelegen is in de structurele en visuele samenhang van bebouwing en structuur, waarin de latere wijzigingen van ondergeschikte aard zijn.

Te beschermen stadsgezicht

Ter conservering van het genoemde uit de vorige paragraaf heeft de minister het voornemen het gebied aan te wijzen als rijksbeschermd stadsgezicht. Het gemeentebestuur heeft in mei 2003 middels een zogenaamd principe-besluit aangegeven in beginsel positief tegenover dit voornemen te staan. De formele aanwijzingsprocedure die vanuit het Rijk geïnitieerd wordt, zal in het voorjaar van 2005 opgestart worden en naar verwachting in 2006 afgerond zijn. Het beschermde gezicht heeft een duidelijke ruimtelijke afbakening ten opzichte van de omliggende gebieden. Aan de noordzijde hebben de spoorlijn en achterliggende Werkplaats vrijwel alle latere planontwikkeling geblokkeerd. Aan de oostelijke zijde wordt het gezicht begrensd door de Veemarktstraat, terwijl in het zuiden de achtergrenzen van de zuidelijke erven aan de Heuvelstraat, Oude Markt en Nieuwlandstraat-Noordstraat de begrenzing van het gebied vormen. Met name ten oosten van de Heuvel, ten zuiden van de Heuvelstraat en ten westen van de Nieuwlandstraat hebben grootschalige naoorlogse ontwikkelingen plaatsgevonden, waardoor het karakter van het gebied aldaar (tot omstreeks 1960 grotendeels industrieel) sterk is gewijzigd.

Ten gevolge van deze wijzigingen is de ruimtelijke en functionele relatie met de directe omgeving sterk gewijzigd. Waar het gebied, gesitueerd tussen Heuvel-Kerk en station, eens een gunstige vestigingsplaats was voor fabrikanten, notabelen, handelaren en arbeiders die nauwelijks meer een plaats konden vinden in de Tilburgse lintbebouwing, en dientengevolge een functioneel zeer gemengd karakter had, behoort het gebied thans tot de oude kern van Tilburg. De wijk heeft nog steeds bij uitstek een woonfunctie, maar de industrie is er verdwenen, op een groot deel van het begane grondniveau zijn winkels gevestigd, en door de grootschalige naoorlogse bouw van etagewoningen aan de westelijke zijde (Vincentiusstraat) en zuidelijke zijde (Koningsplein) krijgt het gebied steeds meer een horeca- en winkelfunctie. De flat 'Katterug' met het Koningsplein, aan de zuidelijke zijde ter hoogte van de Willem II-straat aan het gebied grenzend, is een residu van het grootschalige stedenbouwkundige plan 'Koningswei', dat op verzoek van de gemeente omstreeks 1965 door het architectenbureau Van de Broek en Bakema is ontwikkeld. Aan de zijde van de Spoorlaan vindt (soms grootschalige) kantoorontwikkeling plaats. De komst van hoogspoor, met viaducten heeft de barrièrewerking van de spoorlijn niet kunnen opheffen.

Planologie in de toekomst

Het centrum van de stad Tilburg wordt gekenmerkt door een grote mate van dynamiek. De functieontwikkeling van het gebied met bijbehorende bebouwing zal in goede banen moeten worden geleid, zodat een in planologisch opzicht evenwichtige situatie aanwezig blijft. Als doelstellingen kunnen daarbij worden genoemd: het behoud van het cultuurhistorische karakter.

Het is de bedoeling dat een deel van de binnenstad aangewezen gaat worden als rijksbeschermd stadsgezicht. De aanwijzing van het gebied tot beschermd stadsgezicht vraagt om een planologische regeling in de vorm van een bestemmingsplan, welke voorziet in de vereiste bescherming van de ruimtelijke dimensies, de waardevolle bebouwing en de aanwezige historische waarde. De bescherming zal met name betrekking moeten hebben op:

  • -

    de open ruimte: materiaalgebruik, kleur, aankleding, straatmeubilair en beplanting;

  • -

    de bebouwing: maat, schaal, gevelbeeld en dergelijke;

  • -

    de erfinrichtingen: mate van bebouwing.

  • -

    parcellering

Voor het gebied zal daarom in 2005 aangevangen worden met het opstellen van een nieuw bestemmingsplan om de juiste planologische bescherming te kunnen bieden. Voordat dit bestemmingsplan rechtskracht zal verkrijgen passeert nog de nodige tijd. Met name het tijdsaspect is aan te merken als bedreiging.

Beleidskader

Monumenten

In Tilburg is al geruime tijd een gemeentelijke monumentenverordening van kracht. De verordening stelt vast, dat het college van Burgemeester en wethouders een gemeentelijke monumentenlijst samenstelt en bijhoudt.

Voorts functioneert binnen de gemeente een door de gemeenteraad ingestelde monumentencommissie, welke tot taak heeft de raad en/of Burgemeester en wethouders op verzoek of uit eigen beweging van voorlichting en advies te dienen ter zake van de toepassing van de monumentenverordening. Daarnaast kan de commissie het college over cultuurhistorische waarden in de volle breedte adviseren.

In de gemeentelijke Monumentenverordening is een vergunningenstelsel opgenomen ten behoeve van het afbreken, veranderen en oprichten van bouwwerken, alsmede het kappen van bomen. In het door de gemeenteraad aangewezen stadsgezicht is het verboden om zonder vergunning deze werkzaamheden te verrichten. Burgemeester en wethouders kunnen van bovengenoemde bepalingen ontheffing verlenen, echter beslissen op een aanvraag om ontheffing niet dan na de monumentencommissie te hebben gehoord.

Welstand

Omdat er formeel geen monumentencommissie hoeft te worden gehoord voor het verlenen van een bouwvergunning zijn cultuurhistorische waarden niet eenvoudig te borgen. In zoverre dat een aanvraag om bouwvergunning niet onder de loketcriteria van de welstandnota valt kan de monumentencommissie (ongevraagd) advies uitbrengen aan de welstandscommissie. De welstandscommissie wint in dat geval collegiaal advies in van de monumentencommissie en betrekt het uitgebrachte advies nadrukkelijk in haar besluitvorming.

Masterplan Binnenstad

Het college heeft als beleidsvoornemen het masterplan Binnenstad opgesteld. Dit masterplan geeft voor een periode tot ca. 2015 de ruimtelijke en economische ontwikkelingsrichting voor de binnenstad en het fysieke en sociale beheer van de binnenstad weer. Dit is gedaan vanuit een algemene doelstellingen voor de binnenstad, te weten leefbaarheid, bereikbaarheid, aantrekkelijkheid en veiligheid.

Tilburg krijgt de komende jaren met een aantal belangrijke ontwikkelingen te maken. De stad zal in de toekomst uitbreiden. Meer mensen, meer kantoren, meer woningen. De woninggroei wordt voor een belangrijk deel opgevangen in de binnenstad. Bovendien heeft Tilburg afspraken gemaakt met de andere vier grote Brabantse steden. Bijvoorbeeld om zich nadrukkelijk te ontwikkelen tot grote stad. Dit heeft gevolgen voor bijvoorbeeld het openbaar vervoer.

De Tilburgse binnenstad kent vijf gebieden: Stadshart, Spoorzone, Veemarktkwartier, Centrum Zuid, Binnenstad West. Ze hebben elk hun eigen karakteristiek en uitstraling. Binnenstad Totaal heeft tot doel: versterking van die karakteristieken zonder de onderlinge samenhang aan te tasten. Want deelgebieden lopen geleidelijk in elkaar over en horen bij elkaar. Samen maken ze de totale binnenstad tot één samenhangend geheel.

Wettelijke regelingen

Bij het opstellen van deze leefmilieuverordening zijn de Woningwet, de Wet op de Ruimtelijke ordening en de Wet Stads en Dorpsvernieuwing in ogenschouw genomen.

Provinciaal beleid

De provincie is van mening dat bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen de cultuurhistorische kwaliteiten van een gebied in een vroeg stadium van het planproces aandacht moeten krijgen.

De cultuurhistorische waarden van bovenlokaal belang zijn aangegeven op de door Gedeputeerde Staten vastgestelde `Cultuurhistorische Waardenkaart´. Bij de opstelling en uitvoering van ruimtelijke plannen moet met de op de kaart aangegeven waarden rekening worden gehouden. Kaart en toelichting worden ingezet als formeel toetsingskader binnen het provinciaal beleid op het gebied van ruimtelijke ordening en cultuurbehoud.

De Cultuurhistorische Waardenkaart kaart biedt in tekst en beeld inzicht in kenmerkende overblijfselen van het verleden. Op deze kaart is het plangebied van de onderhavige leefmilieuverordening d.m.v. de rode lijn aanmerkt als zeer waardevolle historische stedenbouw.

afbeelding binnen de regeling

Figuur 1 Cultuurhistorische waarden-kaart Noord Brabant

(Bron: www.brabant.nl)

Zoals reeds in hoofdstuk 0  is aangegeven is het gebied waarvoor deze leefmilieuverordening is opgesteld van cultuurhistorisch belang voor de stad Tilburg. De leefmilieuverordening biedt de gemeente een instrument om de cultuurhistorische waarden veilig te stellen. Ook wordt middels deze leefmilieuverordening feitelijk voorgesorteerd op een nieuw bestemmingsplan voor het gebied.

De Leefmilieuverordening

Juridisch kader leefmilieuverordening

De Leefmilieuverordening -gebaseerd op de Wet op de Stads- en Dorpsvernieuwing (WSDV)- is een middel om voor gebieden waarvoor (voorshands) nog geen adequate bestemmingsplannen voorhanden zijn, ontwikkelingen die leiden tot een achteruitgang van het leefklimaat tegen te gaan. Daartoe bestaat de mogelijkheid om bepaalde soorten bebouwing, het slopen van panden en bepaalde vormen van gebruik en opstallen die achteruitgang in de hand werken, tegen te gaan.

Op grond van artikel 9 WSDV kan, met het oog op wering van dreigende en stuiting van reeds ingetreden achteruitgang van de woon- en werkomstandigheden, en het uiterlijk aanzien van het bij de verordening aangewezen gebied een Leefmilieuverordening worden vastgesteld. De Leefmilieuverordening kan worden ingezet in die gebieden die in hoofdzaak worden gebezigd voor bewoning, het midden- en kleinbedrijf of kantoren of een samenstel van twee of meer van deze doeleinden.

Uitsluitend ter verwezenlijking van dat doel kunnen voorschriften worden gegeven met betrekking tot het weren van:

  • 1.

    op te richten of door verbouwing te realiseren bouwwerken;

  • 2.

    toelaatbaarheid van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden;

  • 3.

    het gebruik van gronden en opstallen.

Omdat de Leefmilieuverordening het karakter heeft van een overbruggingsinstrument, is de werkingsduur in de wet bepaald op een termijn van maximaal 5 jaar. In tegenstelling tot de oude WSDV, is het op grond van de op 3 april 2000 in werking getreden herziene WSDV wel mogelijk om de leefmilieuverordening, al dan niet in gewijzigde vorm, iedere 5 jaar opnieuw voor 5 jaar (maximale werkingsduur) vast te stellen. Hiermee krijgt de leefmilieuverordening een structureel karakter. Daarbij moet wel steeds dezelfde procedure worden gevoerd als de totstandkomingsprocedure. Gelet op de beperkte reikwijdte van het instrument is in de wet een lichte procedure voor de totstandkoming van een Leefmilieuverordening vastgelegd (artikelen 10 t/m 15 WSDV juncto afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht: openbare voorbereidingsprocedure).

De belangrijkste rechtsgevolgen van de Leefmilieuverordening zijn de volgende:

  • 1.

    geldende planologische maatregelen blijven van kracht voor zover zij niet met de Leefmilieuverordening in strijd zijn (art. 16 WSDV);

  • 2.

    de criteria in de verordening zijn weigeringsgronden voor een bouwvergunning (art. 17 WSDV);

  • 3.

    naast de aanhoudingsplicht van artikel 50, lid 1 en artikel 51, lid 1 Woningwet, is er een aanhoudingsplicht van toepassing zodra de wettelijke procedure om tot een leefmilieuverordening te komen is gestart (art. 18, lid 1 WSDV); de mogelijkheid in artikel 50 en 51 Woningwet om deze aanhoudingsplicht te doorbreken is ook van toepassing.

  • 4.

    er treedt van rechtswege een sloopvergunningenstelsel in werking (art. 20 WSDV)

Uit een oogpunt van aanvullende planologische bescherming tegen ongewenste sloopvoornemens heeft de Leefmilieuverordening betekenis voor gebieden waar op dit moment de bestemmingsplansituatie gebrekkig is.

Leefmilieuverordening Geïntegreerd Horecabeleid 2002

In de gemeente Tilburg is reeds een leefmilieuverordening welke wordt aangehaald als “Leefmilieuverordening Geïntegreerd Horecabeleid 2002”. Deze leefmilieuverordening heeft als doel om binnen de gebieden waar geen adequate horecaregeling in de bestemmingsplannen is opgenomen de nieuwsvestiging van horeca te reguleren.

Op grond van de WSDV kan de gemeenteraad voor een bepaald gedeelte of voor bepaalde gedeelten van het gemeentelijk grondgebied een leefmilieuverordening vaststellen. Gelet op de redactie van artikel 7 lid 1 onder a van de WSDV bestaat er geen juridische belemmering om meerdere leefmilieuverordeningen vast te stellen.

Het gebied en afbakening

Het gebied wordt globaal omgrensd door de Spoorlaan (noorden), de achtererven aan de westelijke zijde van respectievelijk Noordstraat, Nieuwlandstraat (westen), Heuvelstraat, Heuvel, Korte Heuvel (zuiden) en opnieuw Heuvel (oosten), waarna de aansluiting op de Spoorlaan plaats vindt. Deze leefmilieuverordening dient ter bescherming van cultuurhistorische waarden binnen het gebied dat naar verwachting binnen afzienbare tijd aangewezen zal worden als rijksbeschermd stadsgezicht. De fysieke begrenzing valt derhalve samen. Op grond van de Monumentenwet 1988 en de gemeentelijke monumentenverordening zijn monumenten en beschermde stadsgezichten reeds afdoende beschermd. Indien men deze panden wenst te veranderen (of slopen) dient namelijk al een monumentenvergunning te worden aangevraagd. Op basis van de voorliggende leefmilieuverordening zal daarom voor deze panden geen extra sloopvergunningplicht gelden. Bij de beoordeling of in die gevallen een monumentenvergunning kan worden afgegeven worden de cultuurhistorische aspecten van het gebied reeds in de overweging meegenomen.

Rechtsgevolgen

Een gevolg van de leefmilieuverordening is dat er in het gebied waarvoor deze leefmilieuverordening gaat gelden voor sloopwerkzaamheden een dubbele sloopvergunning moet worden aangevraagd. Eén op basis van de leefmilieuverordening en één tweede op basis van de bouwverordening (artikel 8.1.1 lid 1). Een derde aanvraag om sloopvergunning binnen het gebied wordt voorkomen doordat rijks- en gemeentelijke monumenten en stadsgezichten buiten de reikwijdte van de leefmilieuverordening blijven. Provinciale monumenten zijn in Tilburg niet aanwezig. De leefmilieuverordening zal in dat opzicht dus geen gevolgen hebben.

Het slopen van bouwwerken zonder dat er nieuwbouw plaatsvindt kan de leefbaarheid en de uiterlijke kenmerken in een wijk schaden. Er kan gedurende langere tijd een gat in de gevelwand ontstaan. Dit geeft een verpauperde indruk en kan mogelijk leiden tot verder verval.

In artikel 20 van de WSDV is bepaald, dat in gebieden waar een leefmilieuverordening geldt, het verboden is te slopen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van b&w, een sloopvergunning.

Weigeringsgronden voor een vergunningaanvraag

In de wet (WSDV) zijn de weigeringsgronden opgesomd en is bepaald wanneer een aanvraag om sloopvergunning kan worden aangehouden.

Conform het bepaalde in artikel 21 lid 1 WSDV mag een aanvraag om sloopvergunning worden geweigerd indien een bouwvergunning kan worden verleend voor een vervangend bouwwerk maar deze vergunning nog niet is aangevraagd. Overige weigeringsgronden kunnen, mits ze voldoen aan de wettelijke doelstelling van een leefmilieuverordening worden opgenomen in de leefmilieuverordening zelf. In de verordening is opgenomen dat de sloopactiviteiten toelaatbaar moeten zijn met het oog op de wering van dreigende en de stuiting van reeds ingetreden achteruitgang van de woon- en werkomstandigheden. De cultuurhistorische kenmerken van het gebied spelen in deze afweging een grote rol. Het college zal zich daarom in zijn besluitvorming laten adviseren door de monumentencommissie.

Dan is er nog de situatie dat er wel een aanvraag om bouwvergunning is ingediend, maar nog niet is verleend. In dergelijke gevallen voorziet de wet (artikel 22 lid 2 WSDV) in een mogelijk de aanvraag om sloopvergunning aan te houden.

Verder moet naar aanleiding van het bepaalde in het tweede lid een aanvraag om sloopvergunning worden geweigerd indien er voor het slopen van het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze vergunning niet is verleend. Omdat het vergunningenstelsel niet van toepassing is als er een monumentenvergunning moet worden aangevraagd blijft de weigeringgrond uit het tweede lid in deze verordening buiten beschouwing.

De regeling

De verordening heeft als doel de uiterlijke karakteristieken en de leefbaarheid van het gebied te waarborgen. In paragraaf 1.1 is aangegeven dat de uiterlijke kenmerken van het gebied en het leefmilieu sterke samenhang vertonen met het cultuurhistorische karakter van het gebied. Het wegnemen van een pand zonder de mogelijkheid daar voorwaarden aan te verbinden kan leiden tot aantasting van de uiterlijke karakteristieken en aantasting het leefmilieu. De regeling is er daarom op geënt de cultuurhistorische waarden in het gebied te borgen middels een sloopvergunningenstelsel.

Er wordt in de wet een relatie gelegd met vervangende nieuwbouw. De onderhavige regeling sluit hier middels het nee, tenzij principe op aan. Omdat sloopactiviteiten onomkeerbare schade kunnen berokkenen voorziet de regeling er in principe in dat alle aanvragen om sloopvergunning die geen samenhang hebben met vervangende nieuwbouw en dus niet vergezeld gaan van een aanvraag om bouwvergunning worden geweigerd. Het tenzij komt in de uitzondering tot uitdrukking. Een uitzondering kan gemaakt worden als duidelijk is dat er geen cultuurhistorische waarden verloren gaan. Om dit te kunnen beoordelen dient de gemeentelijke monumentencommissie zich over het plan te buigen en positief te adviseren omtrent het sloopverzoek. In dat geval kan het college van burgemeester en wethouders de vergunning toch verlenen.

Indien er samenloop is met een aanvraag om bouwvergunning kan de aanvraag om sloopvergunning niet zondermeer worden geweigerd. De wet biedt alleen een mogelijkheid de vergunning te weigeren als een bouwvergunning (bouwvergunning 1e fase of reguliere bouwvergunning) kan worden verleend en deze nog niet is aangevraagd. In dat geval zullen het bestemmingsplan, het advies van de welstandscommissie en het bouwbesluit bepalend zijn of de bouwvergunning en daarmee de sloopvergunning kan worden verleend. Omdat het gebied nog niet daadwerkelijk is aangewezen als rijksbeschermd stadsgezicht kan de monumentencommissie alleen `vrijblijvend´ adviseren, maar ontbreekt een juridische mogelijkheid de cultuurhistorische waarden te waarborgen.

Het verdient daarom de aanbeveling om vanuit de welstandscommissie inzake de behandeling van aanvragen om bouwvergunning collegiaal advies in te winnen bij de monumentencommissie en dit nadrukkelijk in haar advisering te betrekken. De zorg voor de cultuurhistorische waarden worden op die manier in de behandeling van de aanvraag om bouwvergunning geborgd. Dit dient evenwel per ommegaande te geschieden om de termijnen verbonden aan de behandeling van een aanvraag om bouwvergunning te respecteren.

Om te voorkomen dat de aanvraag om bouwvergunning wordt gebruikt als instrument om een sloopvergunning te verkrijgen kan op grond van artikel 26 WSDV aan de aanvraag om bouwvergunning een verplichting een bankgarantie te overleggen worden verbonden. Deze bankgarantie mag ten hoogste een waarde vertegenwoordigen van éénvijfde van de door b&w geschatte bouwkosten. Met een bankgarantie heeft het college een instrument in handen om een initiatiefnemer richting realisatie te bewegen.

Maatschappelijke- en financiële uitvoerbaarheid

Inspraak

De concept leefmilieuverordening is onderwerp geweest van inspraak. In het kader van de inspraakprocedure heeft de concept verordening in de periode vrijdag 22 april tot en met vrijdag 6 mei 2005 ter visie gelegen. In de betreffende periode zijn geen inspraakreacties ingediend.

Financiële aspecten

Gelet op de doelstelling van de verordening worden er geen financiële gevolgen verwacht.