Regeling vervallen per 08-09-2013

Verordening Kinderopvang gemeente Tilburg 2010

Geldend van 03-02-2010 t/m 07-09-2013 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2010

Intitulé

Verordening Kinderopvang gemeente Tilburg 2010

De raad van de gemeente Tilburg;

  • -

    gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gelet op artikel 25 van de Wet Kinderopvang;

  • -

    gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

Besluit:

Vast te stellen de "Verordening Kinderopvang gemeente Tilburg 2010", luidende als volgt:

1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze verordening en daarop berustende regelingen wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van Tilburg;

    • b.

      de wet: de Wet kinderopvang;

    • c.

      Inburgeringsbehoeftigen: diegenen die:

      • -

        ouder zijn dan 15 jaar;

      • -

        gedurende minder dan acht jaren tijdens de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben verbleven en niet beschikken over diploma’s, certificaten of andere documenten, als bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit inburgering;

      • -

        niet volledig leerplichtig zijn;

      • -

        dan wel een opleiding volgen waarvan de afronding leidt tot uitreiking van een diploma, certificaat of document, bedoeld in artikel 2.3 van het Besluit inburgering

      • -

        geen inburgeringsovereenkomst hebben afgesloten op grond van de Regeling inburgering allochtone vrouwen niet-G31 2006, de Regeling inburgering allochtone vrouwen G31 2006, dan wel het extensieve deel van de Pilot inburgering allochtone vrouwen Taal Totaal en niet eerder een overeenkomst hebben afgesloten op grond van de onderhavige regeling;

      • -

        een overeenkomst inburgeringsprogramma vrijwillige inburgering hebben ondertekend.

    • d.

      Sociaal medische indicatie: een lichamelijke, zintuiglijke, verstandelijke of psychische beperking bij de ouder of het kind, die kinderopvang noodzakelijk maakt.

    • e.

      Mantelzorger: iemand uit de directe omgeving die langdurig zorg verleend, niet in het kader van een hulpverlenend beroep, aan een hulpbehoevende, waarbij de zorgverlening voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

    • f.

      Toetsingsinkomen: het inkomen zoals bedoeld in artikel 8 van de wet.

    • g.

      Tegemoetkomingsjaar: het jaar zoals omschreven in artikel 1 van de wet.

2. GEMEENTELIJKE EIGEN DOELGROEPEN

Artikel 2: Inburgeringsbehoeftigen

  • 1. Ouders die vallen onder de doelgroep Inburgeringsbehoeftigen en waarvoor door de gemeente de noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang is vastgesteld, komen in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten kinderopvang. Hierbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een andere passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.

  • 2. Van de ouders wordt een bijdrage in de kosten van kinderopvang gevraagd afhankelijk van het toetsingsinkomen.

  • 3. Voor de bepaling van de hoogte van deze bijdrage wordt de tabel gebruikt voor het betreffende kalenderjaar, zoals opgenomen in de Algemene maatregel van Bestuur Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming in kosten kinderopvang.

Artikel 3: Sociaal medische indicatie

  • 1.

    Ouders waarvoor een noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang is vastgesteld als gevolg van sociale of medische noodzakelijkheid zoals beschreven in artikel 1 sub d van deze Verordening, komen in aanmerking voor een tegemoetkoming van de kosten kinderopvang. Hierbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een andere passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.

  • 2.

    De mantelzorger, zoals omschreven onder artikel 1 sub e van deze Verordening, komt in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang als de noodzaak tot kinderopvang of naschoolse opvang voortkomt vanuit de activiteiten als mantelzorger. Hierbij wordt rekening gehouden met de aantoonbare mogelijkheden van de aanvrager om zelf in kinderopvang te voorzien of met een andere passende voorziening waar de ouder redelijkerwijs gebruik van zou kunnen maken.

  • 3.

    Het college wijst een onafhankelijke instantie aan voor het vaststellen van de noodzakelijkheid van de kinderopvang zowel voor de SMI als voor de mantelzorger. Als bij de aanvraag al voldoende en onafhankelijke onderbouwing is gegeven voor deze noodzaak zal afgezien worden van een adviesaanvraag.

  • 4.

    Van de ouders wordt een bijdrage in de kosten van kinderopvang gevraagd afhankelijk van het toetsingsinkomen.

  • 5.

    Voor de bepaling van de hoogte van deze bijdrage wordt de tabel gebruikt voor het betreffende kalenderjaar, zoals opgenomen in de Algemene maatregel van Bestuur Besluit kinderopvangtoeslag en tegemoetkoming in kosten kinderopvang.

3. AANVRAAG VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 4: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

  • 1

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • a.

      naam, adres en bsn van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing : naam en bsn van de partner en, als dit een ander adres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • c.

      naam, geboortedatum en bsn van het kind of de kinderen waarop de aangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • d.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in ieder geval per kind wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvang per week, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • e.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de groep personen als bedoeld in artikel 2 en/of 3 van deze verordening en artikel 22 van de wet;

    • f.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

  • 2

    Het college bepaalt dat voor de aanvraag gebruik gemaakt wordt van een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3

    Indien de aanvrager een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door de partner.

4. VOORLOPIGE VERLENING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 5: Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1. Het college besluit over de aanvraag binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens.

  • 2. Het college kan het in het vorige lid bedoelde besluit met ten hoogste vier weken verdagen. Het college stelt de aanvrager hiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 6: Weigeringgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 2 en/of 3 van deze verordening en artikel 22 van de wet.

Als de aanvrager behoort tot één van de doelgroepen zoals bedoeld in artikel 2 en/of 3 van deze Verordening weigert het college de tegemoetkoming als de aanvrager aantoonbaar zelf in kinderopvang kan voorzien of als er een andere passende voorziening is waar een beroep op gedaan kan worden.

Artikel 7: Ingangsdatum

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voor de tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2. Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkoming verleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden.

Artikel 8: De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1. De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoming voor een andere periode verlenen.

Artikel 9: Omvang van de kinderopvang

Het college verstrekt de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid/opleiding en zorg, dan wel die noodzakelijk is als gevolg van de sociaal medische indicatie.

Artikel 10: Inhoud van de beschikking

  • 1 Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

    • a.

      de vaststelling dat de ouder tot een van de gemeentelijke doelgroepen behoort;

    • b.

      de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

    • c.

      de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

    • d.

      de periode en de omvang van de kinderopvang per week waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend;

    • e.

      de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald;

    • f.

      de hoogte van het bedrag van de tegemoetkoming;

    • g.

      de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

    • h.

      de verplichtingen van de ouder.

  • 2 Als de aanvraag betrekking heeft op een persoon bedoeld in artikel 3 bevat het besluit tevens:

  • a. of er al dan niet sprake is van een indicatie;

  • b. wat de geldigheidsduur van de indicatie is;

  • c. wie de geïndiceerde personen zijn.

Artikel 11 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnen uitbetaald.

  • 2.

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

5. DEFINITIEVE VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 12: Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1. De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 2. Als de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend afwijkt van het tegemoetkomingsjaar, verstrekt de ouder binnen vier weken na afloop van het tegemoetkomingsjaar een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode.

  • 3. Het college stelt de definitieve tegemoetkoming binnen acht weken na ontvangst van het overzicht van de kosten vast.

Artikel 13: Verrekening met de voorschotten

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vier weken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten;

  • 2.

    Teveel betaalde voorschotten worden verrekend met lopende tegemoetkomingen / voorschotten dan wel teruggevorderd op grond van het bepaalde in de wet.

6. VERPLICHTINGEN VAN DE OUDER

Artikel 14: Inlichtingenplicht

  • 1. De ouder of partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uit eigen beweging mededeling van alle inlichtingen en gegevens die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de hoogte van de tegemoetkoming.

  • 2. De ouder of partner verstrekt desgevraagd het college, binnen een door het college te stellen redelijke termijn, alle gegevens van hem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkoming van de gemeente van belang zijn.

Artikel 15: Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking

  • 1. Indien de ouder of partner de gegevens, zoals genoemd in artikel 14 van deze Verordening niet, niet tijdig , onvolledig of onjuist heeft verstrekt en hen dit te verwijten valt, dan schort het college het recht op de tegemoetkoming voor de duur van ten minste acht weken op.

  • 2. Het college doet mededeling van deze opschorting en nodigt de ouder of partner uit om het verzuim te herstellen binnen een gestelde termijn.

  • 3. Indien de ouder of partner het verzuim niet binnen de gestelde termijn herstelt trekt het college het recht op de tegemoetkoming in vanaf het moment dat het recht is opgeschort.

Artikel 16: Bewaarplicht

De ouder bewaart alle bewijsstukken die aan de verstrekking van de tegemoetkoming ten grondslag liggen tenminste gedurende vijf jaar na de vaststelling en stelt deze op verzoek ter beschikking aan het college voor controledoeleinden.

7. SLOTBEPALINGEN

Artikel 17: Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de ouder afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 18: Gevallen waarin de verordening niet voorziet

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 19: Inwerkingtreding

De verordening treedt in werking één dag na publicatie en werkt terug tot 1 januari 2010.

Artikel 20: Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening kinderopvang gemeente Tilburg 2010

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 1 februari 2010

de griffier, de voorzitter,

Algemene toelichting

  • 1.

    Inleiding

    Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang (verder Wk) in werking getreden. De WK heeft tot doel het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Er wordt uitgegaan van een tripartiete verdeling van de kosten: 1/3 deel ouders, 1/3 deel werkgevers en 1/3 deel overheid. Niet alleen mensen die werken kunnen een beroep doen op de Wk. Een aantal andere in de wet benoemde doelgroepen kunnen een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term “tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)”.

    Artikel 25 Wk bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.

  • 2.

    Karakter van de tegemoetkoming

    De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Dit betekent dat de regels die de Awb stelt over subsidies van toepassing zijn op de tegemoetkomingen. De gemeente Tilburg beschikt over een algemene subsidieverordening, genaamd Subsidieverordening 1998. De Verordening Wet kinderopvang gemeente Tilburg staat los van deze algemene subsidieverordening omdat het hier een wettelijke verplichting betreft. Derhalve is de Subsidieverordening 1998 niet van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang.

  • 3.

    De gemeentelijk doelgroepen

    In artikel 22 van de Wk zijn de gemeentelijke doelgroepen opgenomen. In dit artikel worden de doelgroepen aangeduid die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming van de gemeente om arbeid en zorg te kunnen combineren. Daarbij moet het begrip ‘arbeid’ ruim worden opgevat. Ook het volgen van een traject in het kader van arbeidsinschakeling of het volgen van een scholing of cursus valt er onder. Naast deze wettelijke gemeentelijke doelgroepen worden er in de Verordening doelgroepen voor de gemeente benoemd, die niet in de wet als zodanig zijn opgenomen. Deels waren deze wel in het oorspronkelijke wetsvoorstel opgenomen, maar de betreffende bepalingen zijn nooit in werking getreden (sociaal medische indicatie), deels komen deze doelgroepen voort uit andere regelingen (Verordening inburgering voor inburgeringsbehoeftigen en Wet maatschappelijke ondersteuning voor mantelzorgers). Opname in de Verordening maakt dat de bijbehorende regelingen m.b.t. kinderopvang zoals de uitvoeringsrichtlijnen kinderopvang ook van toepassing zijn op deze doelgroepen.

  • 4.

    Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen

    In deze verordening zijn de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.

Tegemoetkomingen voor de duur van een tegemoetkomingsjaar (meestal kalenderjaar)

Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van één kalenderjaar. Daarmee wordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst worden gedaan. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd. Uitzondering wordt gemaakt voor de situaties waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat de aanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duur van een reïntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kind naar de basisschool gaat of de basisschool verlaat). Uit praktisch oogpunt zullen de ouders niet ieder jaar opnieuw een aanvraag hoeven in te dienen, maar zal een heronderzoek uitgevoerd worden naar het voortgezet recht op de tegemoetkoming, waarna deze wederom voor de duur van een tegemoetkomingsjaar zal worden voortgezet, tenzij op voorhand duidelijk is dat de periode van noodzaak korter zal zijn.

Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen

De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordt aangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming een voorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een vastgesteld maximumbedrag. De aanspraak is voorwaardelijk omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is dat de aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegde verplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening wel een rechtens afdwingbare aanspraak. De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In deze beschikking wordt, achteraf, vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeft voldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellen van de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkoming wordt vastgesteld zal de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de ouders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen

De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een "open-einde financiering". Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot de gemeentelijke doelgroep recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente. Om grip te houden op de kosten die het gevolg zijn van de verstrekking van de tegemoetkomingen, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:

  • ·

    De omvang van de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening is bepaald dat de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de combinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken. De wens van de ouder is hier dus niet bepalend.

  • ·

    Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Een gemeentelijke tegemoetkoming wordt op zijn vroegst verstrekt met ingang van datum waarop de aanvraag is ingediend.

  • ·

    De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er ook feitelijk kinderopvang plaats vindt.

  • ·

    Voor de gemeentelijke doelgroepen geldt hierbij aanvullend de bepaling, dat er eerst een beroep wordt gedaan op de zelfredzaamheid van de aanvrager. De gemeente compenseert alleen als de aanvrager aantoonbaar zelf geen regelingen kan treffen voor de opvang van de kinderen.

AANWIJZEN VAN EIGEN DOELGROEPEN

De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigen doelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Dit is gebeurd in de artikelen 2 en 3 van de verordening, te weten voor de inburgerinsbehoeftigen en ouders met een sociaal medische indicatie, waaronder mantelzorgers.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1: Begripsbepalingen

De begripsbepalingen in de artikelen 1 en 2 van de Wk zijn ook van toepassing op deze verordening. Verder spreken de definities in dit artikel voor zich.

Artikel 2: Inburgeringsbehoeftigen

Met de invoering van de Wet Inburgering (WI) is de gemeentelijke doelgroep “oudkomers”, zoals deze was opgenomen in de Verordening deels opgenomen in de Wet Kinderopvang onder de wettelijke doelgroep inburgeringsplichtingen.

De keuze om inburgeringsbehoeftigen als gemeentelijke doelgroep voor de Wet Kinderopvang te benoemen is feitelijk al gemaakt bij de Inburgeringsverordening waar onder artikel 3, lid 2, e, Zelfmelders tot de doelgroep van de inburgeringsvoorziening worden benoemd. Een deel van deze zelfmelders is inburgeringsplichtig en valt onder de wettelijke doelgroep van de WK . Echter een ander deel valt daar niet onder; zij vallen onder de groep Inburgeringsbehoeftigen. Aangezien de gemeente voor al deze doelgroepen het inburgeringstraject (grotendeels) vergoed, horen ook de bijkomende kosten zoals b.v. kinderopvang hierbij. Van de ouders wordt een bijdrage in de kosten kinderopvang gevraagd afhankelijk van het gezinsinkomen. Voor de bepaling van de hoogte van deze ouderbijdrage wordt de tabel kinderopvang bijdrage ouders gebruikt zoals opgenomen in de AMvB Besluit kinderopvang, welke jaarlijks wordt geïndexeerd. Daarnaast wordt expliciet bekeken in hoeverre men zelf kinderopvang kan regelen.

Artikel 3: Sociaal medische indicatie en mantelzorgers

Ouders en verzorgers alsmede mantelzorgers waarvoor vastgesteld is dat er kinderopvang nodig is als gevolg van sociale en/of medische problemen, komen in aanmerking voor de vergoeding van de kosten kinderopvang. De gemeente vraagt een onafhankelijk instituut advies hieromtrent, tenzij er al gegevens liggen waaruit deze noodzaak blijkt (b.v. rapport MEE, centrum voor jeugd en gezin etc) Van de ouders wordt een bijdrage in de kosten kinderopvang gevraagd afhankelijk van het gezinsinkomen. Voor de bepaling van de hoogte van deze ouderbijdrage wordt de tabel kinderopvang bijdrage ouders gebruikt zoals opgenomen in de AMvB Besluit kinderopvang, welke jaarlijks geïndexeerd wordt. Er wordt expliciet bekeken in hoeverre men zelf kinderopvang kan regelen.

Artikel 4: Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De tegemoetkoming van de gemeente wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26Wet kinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1 Awb). Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt (artikel 8) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor zowel aanvragers als gemeente zo beperkt mogelijk te houden wordt een heronderzoek uitgevoerd naar het voortdurend recht op de tegemoetkoming. Hierbij zal veel als mogelijk aangesloten worden bij de systematiek zoals gebruikelijk bij de WWB.

Een wijziging van de tegemoetkoming in verband met de verhoging van het aantal uren of dagdelen kinderopvang zal wel aangevraagd moeten worden.

Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet worden gevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kan worden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerte of het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. In de praktijk komt het er op neer dat deze offerte vaak aangevraagd wordt door de medewerkers van de gemeente en is dit alleen in theorie een mogelijkheid. Het

kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschreven staan in het kinderopvangregister (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang). Dit kan zijn het gemeentelijk dan wel het landelijke register na de wetswijziging 2010.

Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naar gegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep. In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens, omdat de gemeente al over die gegevens beschikt. Denk hierbij aan personen, die al bekend zijn bij de gemeente vanwege een lopende uitkering. Personen die nog niet bekend zijn bij de gemeente, zoals b.v. studenten, personen die een beroep doen op SMI en mantelzorgers zullen relevante gegevens moeten aandragen. Denk hierbij aan een bewijs van inschrijving van de opleiding of gegevens van een behandelend arts. In de uitvoeringsrichtlijnen zal voor alle doelgroepen beschreven worden welke gegevens dit betreft.

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner de aanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordening opgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, van de Wk.

Artikel 5: Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Dus niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die een voortzetting van een tegemoetkoming betreffen en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met verhoging van de uurprijs van kinderopvang of uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met vier weken kan worden verlengd. De beslistermijn van acht weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen voor een voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn dat de tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraag minimaal acht weken vóór 1 januari bij de gemeente moeten indienen. Via een heronderzoeksplan zal dit praktisch geregeld worden.

Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten. De gemeente zal ernaar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid wordt de besluitvorming versneld.

Artikel 6: Weigeringsgrond

Naast de weigeringsgronden in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om de subsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing.

Artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd als een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen omtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kan worden geweigerd als de aanvrager:

in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid, of failliet is verklaard of aan hem surséance van betaling is verleend of ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

Artikel 7: Ingangsdatum van de tegemoetkoming

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten van kinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomen wanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat een aanvraag:

  • ·

    schriftelijk moet worden ingediend;

  • ·

    moet zijn ondertekend;

  • ·

    de naam en adres van aanvrager moet bevatten;

  • ·

    een aanduiding geven van wat er wordt gevraagd.

De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop de aanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pas plaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen. De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag in ontvangst is genomen. De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing op aanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkoming wordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst is genomen.

Artikel 8: De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend, het tegemoetkomingsjaar. Hier wordt aansluiting gezocht met het tegemoetkomingsjaar van de belastingdienst. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent in theorie dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.

Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeld het geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming, bijvoorbeeld als deze een reïntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periode van verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het reïntegratietraject (of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om de verstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel ten onrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.

Artikel 9: Omvang van de kinderopvang

De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.

Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de gemeentelijke doelgroep individueel te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder

redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid of scholing die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken. Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind.

Artikel 10: Inhoud van de beschikking

  • ·

    Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van de tegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f).

  • ·

    Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:

  • ·

    de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode;

  • ·

    de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wet kinderopvang.

Artikel 11 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

De subsidieverstrekking vindt plaats van in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).

De gemeente betaalt de tegemoetkoming in principe uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.

Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Deze zullen er op gericht zijn om een zo eenvoudig mogelijke administratie te verkrijgen. Een mogelijk kan zijn om te streven naar rechtstreekse betalingen aan de kindercentra waardoor achteraf geen verrekeningen meer nodig zijn. Is dit laatste niet mogelijk dan wordt een voorschot alleen betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau.

Artikel 12 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.

De ouders zijn wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten van kinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor een kalenderjaar is verleend, moet het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31 december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel een apart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld of een verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd om de tegemoetkoming definitief vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doen naar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.

In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies het bedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. De berekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming geldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat de tegemoetkoming wordt vastgesteld op basis

van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.

Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld als:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten. Het derde lid van artikel 4:46 luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.

Artikel 13 Verrekening met de voorschotten

Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wk (zie ook de toelichting bij artikel 14).

Artikel 14 Inlichtingenplicht

Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de Wk. Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.

Er kunnen verschillende vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden o.a. :

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op een tegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Artikel 15 Onjuiste gegevens of onvoldoende medewerking

Alvorens over te gaan tot de maatregelen, zoals onderstaand omschreven, doet het college onderzoek naar de schending van de inlichtingenplicht en wordt de ouder in de gelegenheid gesteld om het verzuim te herstellen. De tegemoetkoming wordt voor maximaal acht weken opgeschort. Als de ouder er niet in slaagt het verzuim te herstellen kan het recht op de tegemoetkoming worden ingetrokken vanaf het moment van opschorting (conform werkwijze WWB).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen op basis van de wet.

Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming

In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:

  • a.

    de situatie waarin de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld

  • b.

    de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.

Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)

Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • b.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • d.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wist of behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.

Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)

Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.

Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)

Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen

bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling van de tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zou zijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van de tegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkoming niet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.

De bestuurlijke boete

Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is deels geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang en deels in de Awb. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder. Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente.

Het college kan een bestuurlijke boete opleggen, indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt.

De maximale hoogte van de bestuurlijke boete is vastgelegd in de wet Kinderopvang. Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt (dezelfde overwegingen als binnen de WWB).

Artikel 16: Bewaarplicht

Met het oog op de mogelijkheid van de gemeente om ook na de vaststelling van de tegemoetkoming te controleren of de tegemoetkoming rechtmatig is verstrekt, is in dit artikel een bewaarplicht opgenomen.

Artikel 17: Hardheidsclausule

De hardheidsclausule maakt het mogelijk om in gevallen dat toepassing van de verordening tot een onbillijke uitkomst zou leiden af te wijken van deze regelingen. Dit betekent tevens dat bij ieder negatief besluit onderzocht zal moeten worden of de individuele omstandigheden toepassing van de hardheidsclausule noodzakelijk maken.

Artikel 18: Onvoorziene omstandigheden

Anders dan de hardheidsclausule geeft dit artikel ruimte om in onvoorziene omstandigheden adequaat te kunnen handelen. Deze ruimte is nodig omdat op voorhand niet te overzien is welke situaties zich zullen aandienen.

Artikel 19: Inwerkingtreding

In dit artikel is geregeld op welk moment de verordening in werking treedt.

Artikel 20: Citeertitel

Dit artikel spreekt voor zich.