Regeling vervallen per 01-01-2017

Financiële beheersverordening gemeente Tilburg 2015

Geldend van 17-03-2015 t/m 31-12-2016 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2015

Intitulé

Financiële beheersverordening gemeente Tilburg 2015

Raadsbesluit

De raad van de gemeente Tilburg;

  • -

    gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders;

  • -

    gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten

    Besluit

    • 1.

      De tussenrapportage over 2015 op te stellen over de periode januari t/m juni en deze zo snel als mogelijk na het zomerreces in de raad te behandelen.

    • 2.

      De 'Financiële beheersverordening gemeente Tilburg 2012' in te trekken.

    • 3.

      De 'Financiële beheersverordening gemeente Tilburg 2015' vast te stellen.

    Financiële Beheersverordening Gemeente Tilburg 2015

    Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

    Artikel 1. Begripsbepaling

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      afdeling: iedere organisatorische eenheid binnen de gemeentelijke organisatie die als zodanig een eigen rechtstreekse verantwoordelijkheid aan de directie heeft;

    • b.

      administratie: het geheel van maatregelen gericht op het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Tilburg en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;

    • c.

      financiële administratie: de financiële administratie is een onderdeel van de administratie en omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Tilburg, teneinde te komen tot een goed inzicht in:

      • 1.

        de financieel-economische positie;

      • 2.

        het beheren van vermogenswaarden;

      • 3.

        de uitvoering van de programmabegroting;

      • 4.

        het afwikkelen van vorderingen en schulden;

      • 5.

        het afleggen van rekening en verantwoording.

    • d.

      administratieve organisatie: het stelsel van organisatorische maatregelen gericht op het tot stand brengen en het in stand houden van de goede werking van de bestuurlijke en ambtelijke informatieverzorging ten behoeve van de verantwoordelijke leiding.

    • e.

      financieel beheer: het uitoefenen van bestuur en toezicht op het beheer van middelen en het uitoefenen van rechten van de gemeente Tilburg.

    • f.

      rechtmatigheid: het in overeenstemming zijn met geldende wet- en regelgeving, waaronder gemeentelijke verordeningen, raadsbesluiten en collegebesluiten.

    • g.

      doelmatigheid: de mate waarin de gewenste prestaties en doelen/effecten worden gerealiseerd met een zo beperkt mogelijke inzet van middelen, of de mate waarin met de beschikbare middelen zo veel mogelijk resultaat wordt bereikt.

    • h.

      doeltreffendheid: de mate waarin de gemeente erin slaagt met de geleverde prestaties de gestelde doelen of effecten te bereiken.

    • i.

      planning en control(P&C): ontwikkelen, invoeren en beheren van beleids- en beheersingsinstrumentarium met betrekking tot het (strategisch) beleid alsmede het middelenbeleid.

    • j.

      inkomsten: totaal van de baten voor onttrekking reserves;

    • k.

      netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa;

    • l.

      overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;

    Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording

    Artikel 2. Programmabegroting

    • 1.

      Jaarlijks wordt door het college de Programmabegroting aangeboden aan de gemeenteraad. De raad stelt de Programmabegroting vast. De Programmabegroting is het contract tussen raad en college. De Jaarstukken jaar t-1 en de Perspectiefnota gemaakt in jaar t (over de periode t +1 tot en met t + 4) vormen de basis voor de Programmabegroting jaar t +1. Daarbij worden ook betrokken de wensen en verlangens die de raad uit bij de behandeling/vaststelling van deze Jaarstukken en de Perspectiefnota. Dan wordt namelijk op integrale wijze verantwoording afgelegd aan de raad over de bereikte resultaten van het afgelopen jaar en de bijstelling naar de toekomst. De programmabegroting gaat vergezeld van de meerjarenraming.

    • 2.

      De raad stelt tenminste bij de aanvang van elke nieuwe raadsperiode een indeling naar programma voor de eerstvolgende raadsperiode vast.

    • 3.

      Het budgetrecht van de raad is gekoppeld aan de producten gekoppeld aan de programma's; een overzicht met programma's, producten en bijbehorende budgetten wordt in de programmabegroting opgenomen.

    • 4.

      De raad stelt per programma vast:

      • o

        de effecten en doelen (outcome)

      • o

        de te leveren goederen en diensten (output)

      • o

        de beschikbare middelen (input)

    De raad stelt, op voorstel van het college, de indicatoren vast over de hierboven bedoelde informatie zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.

    • 5.

      De programmabegroting wordt uitgewerkt in de directie- en afdelingsplannen. Het directieplan is het contract tussen college en directie; de afdelingsplannen zijn de aangegane contracten tussen de directie en de afdelingshoofden.

    • 6.

      Voorafgaand aan de programmabegroting wordt de Perspectiefnota samengesteld. Hierin worden inhoudelijke en financiële kaders voor de programmabegroting uitgewerkt.

    Artikel 3. Programma´s

    • 1.

      Bij iedere programmabegroting wordt een overzicht gegeven van de programma´s.

    • 2.

      De onderverdeling van de programma´s in producten staat voor de raadsperiode vast, tenzij er dringende redenen tot wijzigen zijn; dit wordt dan bij de programmabegroting expliciet besloten.

    Artikel 4. Uitvoering programmabegroting

    • 1.

      Het college draagt zorg voor regels die bewerkstelligen dat de uitvoering van de programmabegroting rechtmatig, doelmatig en doeltreffend verloopt;

    • 2.

      Het college draagt er zorg voor dat:

    • a.

      de budgetten uit de programmaramingen en voor investeringen eenduidig worden toegewezen aan de programma´s en de bijbehorende onderverdeling in producten;

    • b.

      de lasten per product niet worden overschreden;

    Artikel 5. Interne controle

    • 1.

      Het college draagt ten behoeve van het getrouwe beeld en de rechtmatigheid van de jaarrekening zorg voor de jaarlijkse interne toetsing van de getrouwheid van de informatievoorziening waaronder de output en de rechtmatigheid van de beheerhandelingen.

    • 2.

      Bij afwijkingen neemt het college maatregelen tot herstel.

    • 3.

      Het college draagt zorg voor de periodieke interne toetsing – eens in de vier jaar – van alle vitale processen op juistheid, volledigheid en tijdigheid van de bestuurlijke informatievoorziening en de rechtmatigheid van de beheershandelingen, vastgelegd in interne controleprogramma’s per proces.

    Artikel 6. Tussenrapportage

    • 1.

      Het college informeert de raad door middel van één tussenrapportage over de realisatie van de programmabegroting van de gemeente van het lopende boekjaar.

    • 2.

      De tussenrapportage bevat een uiteenzetting over de afwijking in de uitvoering en de bijstelling van het beleid, de bestuurlijke doelen en de daarmee samenhangende baten en lasten per programma.

    • 3.

      Bij de behandeling en vaststelling van de tussenrapportage in de raad doet het college voorstellen voor wijziging van de geautoriseerde budgetten en investeringskredieten en bijstelling van het beleid.

    Artikel 7. De Jaarstukken

    • 1.

      Jaarlijks worden door het college de Jaarstukken aangeboden aan de gemeenteraad.

    • 2.

      De jaarstukken bestaan uit de jaarrekening en het jaarverslag, Dit is de integrale verantwoording van het college van de realisatie van de doelen en activiteiten en de middelen die daarvoor zijn ingezet ten opzichte van de voornemens uit de programmabegroting.

    Artikel 8. EMU-saldo

    Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de programmabegroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de programmabegroting.

    Hoofdstuk 3. Financieel beleid

    Artikel 9. Financiële positie

    • 1.

      Het college draagt er zorg voor, dat al het beleid waartoe de raad heeft besloten, in de toelichtende paragraaf over de financiële positie en de meerjarenramingen is opgenomen;

    • 2.

      De raad autoriseert met het vaststellen van de financiële positie de investeringskredieten; voor het opnemen van investeringen in de programmabegroting geldt:

    • a.

      voor programma-investeringen: een toereikende investeringsraming per programma;

    • b.

      voor investeringen in specifieke bedrijfsmiddelen: een toereikende investeringsraming per afdeling;

    • c.

      voor investeringen in algemene bedrijfsmiddelen: een toereikende investeringsraming per afdeling.

    • 3.

      Het totaalbedrag aan verleende garanties en waarborgen worden bij de uiteenzetting van de financiële positie expliciet vermeld, uitgaande van de laatst verstrekte saldobevestigingen.

    Artikel 10. Reserves en Voorzieningen

    • 1.

      Het college geeft jaarlijks bij de programmabegroting (schriftelijk en/of digitaal) een overzicht van de reserves en voorzieningen en bijbehorende bestedingsplannen.

    • 2.

      Het college neemt daarbij de volgende richtlijnen in acht:

    • ·

      Een reserve en/of voorziening wordt ingesteld of opgeheven door een raadbesluit;

    • ·

      Daarbij worden tevens spelregels vastgelegd over:

    • a.

      de voeding en onttrekking van/aan de reserve of voorziening;

    • b.

      de normering en bandbreedte;

    • c.

      de rentetoerekening;

    • d.

      de looptijd.

    • 3.

      In de programmabegroting en de jaarrekening wordt een overzicht opgenomen van het weerstands-vermogen in relatie tot de risicomatrix; de definiëring van het weerstandsvermogen is het totaal van:

    • a.

      de reservecapaciteit bestaande uit: de Algemene Reserve, de reserve Duurzame Investeringen, de Reserve grootschalige Investeringswerken, de egalisatiereserve 3D's en de Algemene Bedrijfsreserves en egalisatiereserves van de gesloten exploitaties;

    • b.

      de onbenutte belastingcapaciteit (begroting en jaarrekening);

    • c.

      een eventueel begrotingsoverschot (begroting).

    Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa

    • 1.

      Gronden en terreinen worden altijd geactiveerd.

    • 2.

      Op gronden in eigendom van de gemeente Tilburg wordt niet afgeschreven.

    • 3.

      Het college neemt omtrent het waarderen, activeren en afschrijven van activa de volgende beleidskaders in acht:

    • 1.

      Investeringen worden onderscheiden in de hoofdcategorieën programma-investeringen en investeringen in bedrijfsmiddelen;

    • 2.

      Tot de programma-investeringen worden gerekend de investeringen in het kader van de grondexploitatie, binnenstad, betaald parkeren, verkeer en vervoer, verkeersregelinstallaties,

    groenstructuurplan, sociale veiligheid, infrastructuur wegen, recreatieve voorzieningen, riolering, sport-, cultuur- en wijkvoorzieningen en onderwijshuisvesting;

    3.Investeringen in bedrijfsmiddelen worden onderscheiden naar specifieke en algemene investeringen in bedrijfsmiddelen.

    Specifieke investeringen: direct toe te rekenen, bijvoorbeeld containers voor huisvuil;

    Algemene investeringen: overhead, bijvoorbeeld investeringen in computers en gemeentegebouwen.

    • 4.

      De kapitaallasten (rente en afschrijving) worden direct bij ingebruikname van het kapitaalgoed doorberekend (per de 1e van de maand).

    • 5.

      Een toename van de exploitatielasten als gevolg van investeringen wordt behandeld als nieuw beleid.

    • 6.

      Een investeringsaanvraag bestaat enerzijds uit het verzoek tot het beschikbaar stellen van een krediet en anderzijds uit de berekening van de bijbehorende exploitatielasten (kapitaallasten) en de daarbij behorende noodzakelijke dekking.

    • 7.

      Kapitaallasten van investeringen in programma-investeringen en specifieke bedrijfsmiddelen worden expliciet volledig in de begrotingsramingen opgenomen.

    • 8.

      Kapitaallasten van investeringen in algemene bedrijfsmiddelen (organisatiekosten) worden gedekt uit jaarlijkse afschrijvingen en/of herschikkingen binnen de bedrijfsvoering.

    • 9.

      Bij vervangingsinvesteringen dient als uitgangspunt te gelden dat de bijbehorende kapitaallasten niet als "extra" last worden opgevoerd immers, de structurele kapitaallasten zijn daarbij al op basis van de bestaande investering verwerkt, vrijval van kapitaallasten geldt slechts voor zover ook bij de initiële investering kapitaallasten als budget beschikbaar zijn gesteld.

    • 10.

      De raad autoriseert de investeringen door vaststelling van de programmabegroting.

    • 11.

      Restantkredieten voor programma-investeringen en investeringen in specifieke bedrijfsmiddelen blijven gehandhaafd, mits dat noodzakelijk is voor de uitvoering van investeringen waarvoor de betreffende kredieten beschikbaar zijn gesteld. Hiervoor hoeven geen ontwerpbesluiten te worden opgenomen. Indien restantkredieten voor investeringen in algemene bedrijfsmiddelen nog in een volgend jaar moeten worden ingezet, worden daarvoor afzonderlijke ontwerpbesluiten aan het college/raad voorgelegd. Als geen ontwerpbesluiten worden opgenomen vervallen de betreffende restantkredieten;

    • 12.

      In de programmarekening wordt een lijst opgenomen met alle nog openstaande kredieten. In deze lijst worden opgenomen het krediet, de datum van votering, het totaalbedrag, de voortgang, (verwachte) maand en jaar van afronding en het restant van het krediet.

    • 13.

      Kredieten die 2 jaar na de geplande realisatiedatum nog niet volledig zijn benut worden afgesloten. Dit geldt niet voor onderdelen die een lange doorlooptijd hebben (Meerjarenprogramma Openbare Gebied).

    • 14.

      Materiële vaste activa met een economisch nut en een aanschafwaarde > € 25.000 worden altijd geactiveerd.

    • 15.

      In mindering brengen van investeringsbijdragen van derden blijft wettelijk toegestaan maar in de gemeente Tilburg verdient het de voorkeur: behandeling als ware het een bijdrage uit de reserve (bruto-verantwoording).

    • 16.

      Op investeringen in (onder)grond wordt de afschrijving op nihil gesteld;

    • 17.

      Als afschrijvingsmethode wordt gekozen voor de lineaire afschrijvingsberekening; een uitzondering wordt gemaakt voor onderdelen waarbij door derden een andere methode van afschrijven voorgeschreven is (bijv. rijksvoorschriften) of productfinanciering die een andere methode vereist in verband met tariefsberekeningen; specifieke projectfinanciering kan slechts nadat dit aan de raad is voorgelegd;

    • 18.

      De afschrijving (en rente) wordt berekend vanaf het tijdstip van ingebruikname van het goed; daar waar geen sprake is van een echte ingebruiknamedatum wordt voor investeringen in de eerste helft van het jaar 1/7 als datum aangehouden en voor investeringen in de tweede helft 31-12; in voorkomende gevallen kan van een gemiddelde ingebruiknamedatum worden uitgegaan.

    • 19.

      Als afschrijvingsduur gelden de in de afzonderlijke bijlage opgenomen termijnen.

    Bij investeringen in gemeentegebouwen op verzoek van de huurder en met doorberekening in de huur, dient de afschrijvingstermijn afgestemd te zijn op de duur van het huurcontract; de terugverdienperiode zal daarbij meestal korter zijn dan de in de tabel opgenomen afschrijvingstermijnen. Indien sprake is van anders dan gebruikelijke termijnen wordt daarvan in de rapportages of het  investeringsvoorstel melding gemaakt.

    • 20.

      Als het voornemen bestaat om af te wijken van deze richtlijnen (termijnen en methode van afschrijving) moet dit vooraf aan het college van burgemeester en wethouders voorgelegd worden; ontwerpbesluit formuleren als: Het college besluit, anders dan de gebruikelijke afschrijvingsmethode / -termijn, tot afschrijving …en vervolgens via de rapportages aan de raad voorgelegd worden.

    • 21.

      Bij voorkeur worden investeringen met een meerjarig maatschappelijk, maar geen economisch nut, niet geactiveerd omdat ze geen middelen genereren en/of niet verkoopbaar zijn;

    • 22.

      De in de huidige systematiek in de programmabegroting opgenomen jaarlijkse (instandhoudings)- investeringen welke betrekking hebben op groot onderhoud en renovatie van kapitaalgoederen blijft gehandhaafd voor de bestaande onderdelen; voor nieuwe onderdelen wordt deze methode niet meer toegepast;

    • 23.

      Als rentepercentage voor de kapitaallasten wordt het jaarlijks vastgestelde toe te rekenen omslagpercentage gehanteerd.

    • 24.

      Rente tijdens de realisatieperiode:

    • ·

      aan grondexploitatieprojecten wordt rente toegerekend door rente bij te schrijven op de boekwaarde; het gaat daarbij om investeringen met een economisch nut en de rentekosten maken onderdeel uit van de kostprijs van de bouwrijpe grond;

    • ·

      aan projecten in de openbare ruimte wordt geen rente tijdens de realisatieperiode toegerekend; het gaat daarbij om investeringen met een maatschappelijk nut; bovendien worden de gemaakte kosten aan het einde van het boekjaar voor zover mogelijk reeds tussentijds geactiveerd waardoor rentebijschrijving niet van toepassing is;

    • ·

      aan grote infrastructurele werken wordt geen rente tijdens de realisatieperiode toegerekend; het gaat om investeringen met een maatschappelijk nut; bovendien worden de projecten vaak in fases geknipt en per fase geactiveerd en deze investeringen worden vaak gedekt uit subsidies, de rentebijschrijving is daarbij geen subsidiabele post;

    • ·

      voor gebouwen (nieuwbouw en grootschalige renovatie, niet de investeringsprogramma's voor groot onderhoud) wordt rente tijdens de bouw toegerekend; het gaat daarbij om investeringen met een economisch nut en de rentekosten maken daarbij onderdeel uit van de kostprijs, voor de berekening van de kostendekkende huur.

    Artikel 12. Grondslagen kostentoerekening

    • 1.

      Voor het bepalen van de kostprijs van producten en diensten van de gemeente Tilburg wordt een systeem van kostentoerekening gehanteerd, met als uitgangspunt dat tarieven kostendekkend en marktconform dienen te zijn.

    • 2.

      Aan retributieve heffingen worden slechts die kosten toegerekend die in directe relatie staan tot het te leveren product;

    • 3.

      Bij de indirecte kosten worden betrokken de bijdragen aan reserves voor de noodzakelijke vervanging van de betrokken activa, de kapitaallasten van de in gebruik zijnde activa en voor rioolheffingen, reinigingsrechten en afvalstoffenheffing de compensabele BTW.

    • 4.

      De omslagrente voor de toerekening van de kapitaallasten wordt jaarlijks bij de programmabegroting vastgesteld.

    Artikel 13: Financieringsfunctie

    1 Het college draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor

    • a.

      het aantrekken van voldoende financiële middelen en het uitzetten van overtollige gelden om de programma’s binnen de door de raad vastgestelde kaders van de programmabegroting uit te kunnen voeren;

    • b.

      het beheersen van de risico’s verbonden aan de financieringsfunctie zoals renterisico’s, koersrisico’s en kredietrisico’s;

    • c.

      het zo veel mogelijk beperken van de kosten van de leningen en het bereiken van een voldoende rendement op de uitzettingen;)

    • d.

      het beperken van de interne verwerkingskosten en externe kosten bij het beheren van de geldstromen en financiële posities.

    • 2.

      Het college neemt bij de uitvoering van de financieringsfunctie de volgende richtlijnen in acht:

    • a.

      het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met minimaal een rating afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%, zoals in de uitvoeringsregels (Ruddo) is bepaald; 1)

    • b.

      overtollige geldmiddelen worden uitsluitend uitgezet tegen vastrentende waarden, dan wel in producten waarbij de hoofdsom tenminste aan het eind van de looptijd in tact is. 1)

    • c.

      derivaten worden uitsluitend gebruikt ter beperking van financiële risico’s;

    • d.

      voor het aantrekken van financieringen voor langer dan 1 jaar worden tenminste 2 prijsopgaven bij verschillende financiële instellingen gevraagd;

    • e.

      overeenkomsten voor het aangaan van leningen, het uitzetten van middelen of het verlenen van garanties luiden in euro;

    • f.

      voor de kasgeldlimiet en de renterisiconorm gelden de wettelijke waarden. Het college informeert de raad indien de kasgeldlimiet of de renterisiconorm dreigen te worden overschreden.

    • g.

      beleid is om beleggingen in de wapenindustrie niet toe te staan en indien praktisch uitvoerbaar, zullen geen gemeentelijke middelen worden belegd in ondernemingen die gebruik maken van kinderarbeid

    • h.

      indien middelen voor belegging in aanmerking komen 1) dan gelden naast de gebruikelijke bepalingen, de volgende uitgangspunten:

    • 1.

      de belegging geschiedt bij een partij met een verantwoorde omgang met het cultureel erfgoed, dierenwelzijn, ecosystemen, mensenrechten, natuurlijke hulpbronnen, sociale structuren en volksgezondheid;

    • 2.

      bij gelijk rendement heeft een substantieel deel duurzaam beleggen de voorkeur;

    • 3.

      bij het daadwerkelijk duurzaam beleggen 1) wordt het selecteren en controleren van de betrouwbaarheid van duurzame fondsen niet zelf uitgevoerd maar berust bij de tussenpersonen (banken); de kwalificatie 'duurzaam' aan een product wordt geacht aan de criteria te voldoen die onder 1 verwoord zijn

    • 3.

      Verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.

    Artikel 14: Verbonden Partijen

    Voor het deelnemen in een verbonden partij dienen de volgende kaderstellende regels in acht te worden genomen:

    • 1.

      de gemeente gaat niet over tot de oprichting van of de deelneming in een privaatrechtelijke rechtspersoon, tenzij op deze wijze een publiek belang wordt behartigd dat niet op een andere wijze tot stand kan worden gebracht.

    • 2.

      de beslissing tot deelname aan een verbonden partij, en ook de aansturing ligt primair bij het college, de raad bepaalt wat tot de publieke taak behoort en kan kaders stellen; dit betekent dat de deelname in een verbonden partij een expliciet raadsbesluit vergt omdat alleen de raad de uitspraak kan doen wat tot de publieke taak van de gemeente hoort;.

    • 3.

      binnen de gemeente worden de rol van bestuurder/eigenaar en de rol van klant/opdrachtgever indien mogelijk bij verschillende collegeleden belegd. Dit wordt per individuele verbonden partij beoordeeld waarbij de gemaakte keuze deugdelijk onderbouwd wordt.

    • 4.

      vooraf worden concreet afspraken gemaakt over de doelen, prestaties, kosten en risico´s en beheersinstrumenten.

    • 5.

      raadsleden nemen niet als vertegenwoordiger van de gemeente plaats in het bestuur van een verbonden partij.

    • 6.

      ambtenaren nemen niet als vertegenwoordiger van de gemeente plaats in het bestuur van een verbonden partij.

    • 7.

      in de diverse producten van de budgetcyclus waar dit wettelijk vereist is, worden de gegevens over het vermogen en resultaat opgenomen zoals deze zijn opgenomen in de laatst vastgestelde jaarrekening van de verbonden partij.

    • 8.

      risico´s worden bij de verbonden partij zelf beheerst en waar nodig worden ook daar voorzieningen getroffen. Het mogelijke synergie-effect als gevolg hiervan bij de deelnemers is een aangelegenheid van elke individuele deelnemer.

    Hoofdstuk 4. Paragrafen in begroting en jaarstukken

    Artikel 15. Lokale heffingen

    • 1.

      Het college draagt er zorg voor dat er een actueel overzicht is van de tarieven, heffingen, prijzen en kosten per verstrekte dienst bij de aanvang van het begrotingsjaar;

    • 2.

      Bij de begroting en jaarstukken doet het college in de paragraaf lokale heffingen verslag van de opbrengsten per lokale heffing; het volume en bedrag aan kwijtscheldingen; de kostendekkendheid, de ontwikkeling van de lokale lastendruk voor huishoudens en bedrijven.

    Artikel 16. Weerstandsvermogen en risicobeheersing

    • 1.

      Het college geeft bij de programmabegroting, tussenrapportage en jaarstukken inzicht in de belangrijkste risico´s van materieel belang en een weergave van alle risico´s in een risicomatrix; de risicomatrix geeft inzicht in de omvang van het risico en de kans dat een bepaald risico zich daadwerkelijk voordoet; in de tussenrapportage wordt tevens de ontwikkeling van het risico ten opzichte van de laatste rapportage opgenomen;

    • 2.

      De risicomatrix wordt gekoppeld aan het aanwezige weerstandsvermogen zoals dat door de raad is gedefinieerd, zie artikel 9 lid 3.

    Het college geeft een inschatting in hoeverre schaden en verliezen als gevolg van de risico´s van materieel belang met het weerstandsvermogen kunnen worden opgevangen.

    Artikel 17. Onderhoud Kapitaalgoederen

    Bij de programmabegroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen verslag over de voortgang van het geplande onderhoud en het eventuele achterstallige onderhoud aan openbaar groen, water, wegen, kunstwerken, straatmeubilair, riolering en gebouwen;

    Artikel 18. Financiering

    • 1.

      Het college geeft in de paragraaf Financiering de actuele informatie over het dagelijks beheer van de financieringsfunctie;

    • 2.

      Bij de programmabegroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf financiering verslag van:

    • ·

      de kasgeldlimiet;

    • ·

      de renterisiconorm;

    • ·

      de omvang en samenstelling van het vreemd vermogen;

    • ·

      de omvang en samenstelling van de uitzettingen;

    • ·

      de huidige liquiditeitspositie;

    • ·

      de liquiditeitsplanning;

    • ·

      de toekomstige financieringsbehoefte;

    • ·

      de rentevisie;

    • ·

      de rentekosten en de renteopbrengsten verbonden aan de financieringsfunctie;

    • ·

      Schatkistbankieren en EMU-saldo

    Artikel 19. Bedrijfsvoering

    In het onderdeel bedrijfsvoering van de programmabegroting wordt ingegaan op de tijdelijke en actuele onderwerpen die aandacht behoeven; in het onderdeel bedrijfsvoering bij de jaarstukken wordt gerapporteerd over de bij de programmabegroting bepaalde onderwerpen aangaande de bedrijfsvoering en over nieuwe ontwikkelingen.

    Artikel 20. Verbonden Partijen

    In de programmabegroting en de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen ingegaan op nieuwe participaties, het beëindigen van bestaande participaties, het wijzigen van bestaande belangen en het aanwezig zijn van problemen bij bestaande participaties. Van elk van de verbonden partijen wordt bij de programmabegroting en jaarstukken een opgave verstrekt van:

    • het openbaar belang;

    • het eigen en vreemd vermogen en het resultaat, voor zover bekend;

    • het financieel belang en de zeggenschap.

    Artikel 21. Grondbeleid

    In de paragraaf grondbeleid wordt aandacht geschonken aan de geraamde meerjarige resultaten van de grondexploitatie en belangrijke beleidsmatige ontwikkelingen op het gebied van gemeentelijke grondverwervingen, de grondprijzen, de manier van samenwerking met marktpartijen e.d. Tevens worden de belangrijkste wettelijke ontwikkelingen op het terrein van de grondexploitatie geschetst.

    Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer

    Artikel 22. De financiële administratie

    Het college zorgt er voor dat:

    • 1.

      De inrichting en de werking van de (financiële) administratie voldoet aan het Besluit begroting en verantwoording en andere relevante wetgeving.

    • 2.

      De administratie is zodanig van opzet en werking dat zij dienstbaar is voor:

    • a.

      het sturen en het beheersen van activiteiten en processen in de gemeente als geheel en binnen de afzonderlijke afdelingen;

    • b.

      het verstrekken van informatie over ontwikkelingen in de omvang vorderingen, schulden, voorraden etc;

    • c.

      het verschaffen van informatie aan de budgethouders;

    • d.

      het afleggen van verantwoording over de rechtmatigheid, de doelmatigheid en de doeltreffendheid in relatie tot de gestelde beleidsdoelen, de programmabegroting en de geldende wet- en regelgeving;

    Artikel 23. De financiële organisatie

    Het college zorgt er voor dat er:

    • 1.

      een eenduidige indeling van de gemeentelijke organisatie en een eenduidige toewijzing van de gemeentelijke taken aan de afdelingen is zoals vastgelegd in het Organisatiebesluit;

    • 2.

      een adequate scheiding van taken, functies en bevoegdheden, verantwoordelijkheden is, zodat aan de eisen van interne controle wordt voldaan en de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie is gewaarborgd, en legt dit in besluiten vast;

    • 3.

      uitvoeringsregels en richtlijnen worden vastgelegd in een handboek Middelen, voor:

      • §

        de totstandkoming van de begrotings- en de verantwoordingsdocumenten;

      • §

        het binnen de door de raad vastgestelde kaders, uitwerken van het financiële beleid.

    Hoofdstuk 6. Slotbepalingen

    Artikel 24. Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van haar bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2015 en per genoemde datum vervalt de Financiële beheersverordening gemeente Tilburg 2012.

    Artikel 25. Citeertitel

    Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Tilburg 2015.

    Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 11

    Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut

    Toelichting op de artikelen

    Artikel 1. Begripsbepaling

    De begrippen netto schuld en inkomsten zijn gedefinieerd. Hiervoor zijn de definities gevolgd die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten toepast voor het jaarlijkse overzicht met kengetallen over de financiële positie van gemeenten.

    Tot slot is het begrip overheidsbedrijf gedefinieerd om nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.

    Artikel 2. Programmabegroting

    Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de programmabegroting en de jaarstukken. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten in de programmabegroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de programmabegroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de programmabegroting zijn gebracht (derde lid artikel 189 Gemeentewet).

    De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Er is voor gekozen een budget voor een samenstel van activiteiten beschikbaar te stellen.

    Het vierde lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de programmabegroting. Het derde lid van artikel 8 BBV stelt namelijk dat per programma of activiteit/product wordt aangegeven wat de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken.

    Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele programmabegroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.

    Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de programmabegroting loopt, geïnformeerd.

    Artikel 3. Programma's

    De indeling van de programma’s wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. De autorisatie van de programmabegroting vindt op een lager niveau plaats, namelijk op het niveau van producten in plaats van op het niveau van programma’s. Activiteiten zijn geclusterd tot een product en een groep producten vormt een programma. Een programma van de programmabegroting kan op grond van artikel 8 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) worden opgedeeld in activiteiten.

    Artikel 4. Uitvoering programmabegroting

    In artikel 4 legt de raad het college een aantal verplichtingen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering moet waarborgen. Lid 2 stelt eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de programmaraming. In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Het vaststellen van deze uitvoeringsregels is de bevoegdheid van het college.

    Artikel 5. Interne controle

    De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 5 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.

    Artikel 6. Tussenrapportage

    Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad is de tussenrapportage. Op basis van de tussenrapportage wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Gekozen is voor één tussenrapportage.

    Artikel 7. De Jaarstukken

    Artikel 7 is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college, cq. de controle van de raad daarop. De Jaarstukken zijn ingedeeld overeenkomstig de in het BBV voorgeschreven indeling, waaraan wordt toegevoegd een verslag zoals bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet.

    Artikel 8. EMU-saldo

    Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.

    Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende programmabegroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun programmabegroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.

    In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de programmabegroting.

    Artikel 9. Financiële positie

    De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.

    Tevens wordt hier expliciet vastgelegd hoe de raad bij het vaststellen van de financiële positie, de investeringskredieten autoriseert. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door gemeenten gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot vallen. Investeringen van gemeenten worden voornamelijk geactiveerd en drukken zodoende in het jaar van aanschaf niet op de onder de programma´s verantwoorde lasten.

    Artikel 10. Reserves en voorzieningen

    Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en bestemmingsreserves. Hoe groot moet het eigen vermogen zijn om risico’s op te vangen en gaan we een investering financieren door belastingverhoging of door het interen op het eigen vermogen, zijn financieel beleidsmatige vragen die thuishoren bij de raad. Kaders stellen voor voorzieningen is veelal niet aan de orde, omdat voorzieningen een verplichtend karakter kennen. In dit artikel is omschreven hoe een reserve tot stand komt, inclusief bestedingsplannen en welke spelregels daarbij in acht moeten worden genomen.

    Artikel 11.Waardering & afschrijving vaste activa

    In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 11 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar een bijlage. In de bijlage zijn de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiele vaste activa met economisch en maatschappelijk nut opgenomen. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast. In de verordening is er voor gekozen activa met maatschappelijk nut te activeren in plaats van deze meteen ten laste van de exploitatie te brengen.

    Artikel 12.Grondslagen kostentoerekening

    Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de opbouw van de kostprijs van de goederen en diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 12 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten die worden geleverd aan derden.

    Artikel 13. Financieringsfunctie

    Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 13 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.

    Het college dient bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan te verminderen. Als instellingen bij een gemeente aankloppen voor een lening of garantiestelling dan hebben de banken er in de regel niet al te veel vertrouwen meer in.

    Artikel 14. Verbonden Partijen

    Alhoewel het deelnemen in een verbonden partij, gelet op artikel 160 van de GW een bevoegdheid van het college is heeft de raad expliciet kaderstellende voorwaarden bepaald voor het aangaan van dergelijke overeenkomsten. Dit mede gelet op de uitspraak van het 'uitoefenen van de publieke taak' die enkel door de raad kan worden gedaan.

    Hoofdstuk 4

    Paragrafen

    Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in titel 2.3 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In hoofdstuk 4 van deze verordening wordt daar nadere invulling aan gegeven.

    Hoofdstuk 5

    Artikel 22. De financiële administratie

    Onder artikel 22 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging ervan moeten voldoen.

    Artikel 23. Financiële organisatie

    Artikel 23 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen ten aanzien van de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie. Artikel 23 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het college een organisatiebesluit en diverse uitvoeringsregels vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de kostentoerekening vastlegt.

    De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.

    Hoofdstuk 6

    Artikel 24. Inwerkingtreding

    Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de programmabegroting voor het jaar t en wordt tot slot de programmabegroting voor het jaar t+1 vastgesteld. Hiervoor is in artikel 24 een overgangsbepaling opgenomen.

    Artikel 25. Citeertitel

    In dit artikel wordt de naam gegeven, waarmee men in de gemeentelijke stukken naar deze verordening kan verwijzen.