Subsidieverordening monumenten 1995

Geldend van 19-09-2001 t/m heden

Intitulé

Subsidieverordening monumenten 1995

De raad van de gemeente Tubbergen;

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 februari 1995, nr. 5413;

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

b e s l u i t:

vast te stellen de volgende:

SUBSIDIEVERORDENING MONUMENTEN 1995

HOOFDSTUK I ALGEMEEN

Artikel 1.1

In deze verordening wordt verstaan onder:

1.

monument:

een object dat, op het moment dat met de te subsidiëren activiteiten een begin wordt gemaakt, is aangewezen als een beschermd monument in de zin van respectievelijk artikel 3 van Monumentenwet 1988 dan wel artikel 1, eerste lid, van de Monumentenverordening 1994;

2.

gemeentelijk monument:

een object dat, op het moment dat met de te subsidiëren activiteiten een begin wordt gemaakt, is aangewezen als een beschermd monument in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Monumentenverordening 1994;

3.

archeologische (nood)opgraving:

het noodzakelijk en zonder uitstel te verrichten archeologisch bodemonderzoek dat van uitzonderlijke gemeentelijke betekenis is;

4.

onderhoud: werkzaamheden

die noodzakelijk zijn om een monument in goede, historische staat te houden en die gericht zijn op het zoveel mogelijk herstellen van de historische staat van een monument en het voorkomen van groot onderhoud en restauratie;

5.

restauratie: werkzaamheden,

die het onderhoud zoals bedoeld in dit artikel te boven gaan en noodzakelijk zijn om een monument in goede, historische staat te houden en die gericht zijn op het zoveel mogelijk herstellen van de historische staat van een monument;

6.

conservering:

werkzaamheden gericht op het treffen van zodanige historisch verantwoorde voorzieningen aan kasteel- of bedrijfsruïne, die tevens monument is, dat de staat waarin deze zich bevindt niet verder achteruit gaat en/of gericht op het zoveel mogelijk herstellen van de historische staat;

7.

haalbaarheidsonderzoek:

een onderzoek om vast te stellen of de restauratie van een monument of conservering voldoende zinvol is.

Artikel 1.2

De gemeenteraad kan de werkingssfeer van deze verordening of onderdelen daarvan naar tijd en plaats beperken.

Artikel 1.3

  • 1. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met inachtneming van het bepaalde in deze verordening subsidie toe te kennen.

  • 2. Burgemeester en wethouders kennen slechts subsidie toe voor zover de op de gemeentebegroting beschikbaar gestelde middelen toereikend zijn en, indien het een restauratie- of conserveringsproject betreft, het project voorkomt op het in artikel 1.4 bedoelde programma.

  • 3. Burgemeester en wethouders kunnen voorwaarden en voorschriften aan beschikkingen tot subsidieverlening of subsidievaststelling verbinden.

  • 4. Burgemeester en wethouders kunnen bij de subsidieverlening bepalen dat een subsidie in meerdere termijnen zal worden uitbetaald indien het subsidie in het in artikel 1.4 bedoelde programma ten laste van de budgetten van meerdere jaren is gebracht.

Artikel 1.4

  • 1. De raad stelt jaarlijks, gehoord de Monumentencommissie, een voortschrijdend vijfjarenprogramma vast.

  • 2. Het programma bevat in ieder geval:

    • a.

      een opsomming van de in technische zin matige en slechte monumenten waarvan restauratie of conservering in de desbetreffende periode wordt voorzien;

    • b.

      per monument een indicatie van de subsidiabele restauratie- of conserveringskosten;

    • c.

      per monument een indicatie van het subsidie;

    • d.

      de in de betreffende periode jaarlijks voor restauratie en conservering beschikbare budgetten;

    • e.

      de voor het eerstvolgende jaar beschikbare budgetten voor onderhoud van monumenten, haalbaarheidsonderzoeken, archeologische opgravingen en archeologische noodopgravingen.

  • 3. De raad kan een restauratie- of conserveringsproject ten laste van de budgetten van twee of meer achtereenvolgende jaren brengen.

  • 4. Op een aanvraag om plaatsing op het programma wordt door de raad beslist uiterlijk bij de vaststelling van het programma.

  • 5. Bij de bekendmaking van de vaststelling van het programma wordt gelijktijdig mededeling gedaan van de strekking van deze verordening.

Artikel 1.5

In de kosten van onderhoud, restauratie en conservering kan geen subsidie worden verstrekt voor zover:

  • a.

    deze kosten op grond van een verzekeringsovereenkomst gedekt zijn;

  • b.

    deze kosten op grond van de Wet op de omzetbelasting (Staatsblad 1968, 329) op verschuldigde belasting in aftrek gebracht kunnen worden;

  • c.

    anders dan op grond van deze verordening subsidie van overheidswege is toegekend.

Artikel 1.6

Het subsidie kan uitsluitend worden verstrekt aan:

  • 1.

    de natuurlijke of rechtspersoon die krachtens zakelijk recht het genot heeft van een monument;

  • 2.

    de natuurlijke of rechtspersoon onder wiens verantwoordelijkheid een archeologische (nood)opgraving is of wordt verricht.

Artikel 1.7

  • 1. Subsidie in de kosten van onderhoud, restauratie en conservering kan uitsluitend worden verstrekt indien het monument:

    • a.

      50 jaar of ouder is;

    • b.

      voldoende betekenis heeft wegens schoonheid, architectonische, landschappelijke, volkskundige, historische en/of wetenschappelijke waarde;

    • c.

      zich in een zodanige bouwkundige staat bevindt of gebracht kan worden dat de te subsidiëren activiteit(en) zinvol zijn;

    • d.

      voor zover het een restauratie betreft, een adequate bestemming zal krijgen.

  • 2. Subsidie in de kosten van een haalbaarheidsonderzoek kan uitsluitend worden verstrekt indien burgemeester en wethouders dit onderzoek noodzakelijk achten met het oog op een eventueel ten behoeve van de restauratie of conservering krachtens deze verordening toe te kennen subsidie.

Artikel 1.8

  • 1. Om in aanmerking te komen voor subsidie mag met de uitvoering van de activiteit niet worden begonnen dan nadat dit subsidie is verleend en, voor zover voor de werkzaamheden een vergunning ingevolge de gemeentelijke monumentenverordening of de Monumentenwet 1988 is vereist, die vergunning van kracht is geworden.

  • 2. Met de uitvoering van de werkzaamheden dient te worden begonnen binnen een door burgemeester en wethouders te stellen termijn dan wel, bij het ontbreken daarvan, binnen één jaar nadat de beschikking tot subsidieverlening aan de aanvrager bekend is gemaakt.

  • 3. De uitvoering van de werkzaamheden dient te zijn voltooid binnen een door burgemeester en wethouders te stellen termijn dan wel, bij het ontbreken daarvan, binnen twee jaar na bekendmaking van de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 1.9

  • 1. Burgemeester en wethouders stellen technische voorschriften terzake van restauratie en onderhoud van monumenten vast.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde voorschriften dienen bij de restauratie- en/of onderhoudswerkzaamheden te worden nageleefd behoudens vrijstelling van burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders kunnen daarnaast aanwijzingen geven met betrekking tot de uitvoering van de werkzaamheden ten behoeve waarvan subsidie is toegekend.

  • 3. De werkzaamheden ten behoeve waarvan subsidie is toegekend mogen niet in afwijking van de bij de aanvraag overgelegde gegevens worden uitgevoerd dan met toestemming van burgemeester en wethouders.

Artikel 1.10

De aanvrager van subsidie dient een door burgemeester en wethouders aangewezen personen de gelegenheid te bieden de archeologische (nood)opgraving of het monument en/of de wijze waarop de gesubsidieerde activiteiten worden of zijn uitgevoerd te inspecteren.

Artikel 1.11

  • 1. Het monument dient in redelijke staat van onderhoud te worden gehouden en voldoende verzekerd te zijn en verzekerd te worden gehouden tegen brand-, storm- en bliksemschade.

  • 2. Het voorgaande is niet van toepassing op archeologische (nood)opgravingen.

Artikel 1.12

  • 1. Een aanvraag om subsidie gaat vergezeld van de bij of krachtens deze verordening voorgeschreven bescheiden.

  • 2. Burgemeester en wethouders beslissen op een aanvraag om subsidie binnen twaalf weken. Zij kunnen hun beslissing met ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3. Alvorens een beslissing op een aanvraag te nemen kunnen burgemeester en wethouders een ter zake onafhankelijke deskundige of deskundige instantie om advies vragen.

Artikel 1.13

  • 1. Het subsidie wordt vastgesteld overeenkomstig de subsidieverlening als de wijze waarop de werkzaamheden zijn uitgevoerd heeft plaatsgevonden overeenkomstig de bij of krachtens deze verordening gestelde voorschriften.

  • 2. Het subsidie wordt uitbetaald binnen vier weken na vaststelling van het subsidie, tenzij krachtens artikel 1.3 lid 4 anders is bepaald.

Artikel 1.14

  • 1. Zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na het gereedkomen van de werkzaamheden, wordt een aanvraag tot subsidievaststelling ingediend. Bij deze aanvraag worden overgelegd:

    • a.

      een gespecificeerde, financiële verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten, inclusief afschriften van de gemaakte offertes, rekeningen en betalingsbewijzen (geen bankoverschrijvingsformulieren);

    • b.

      indien de betalingsbewijzen mede betrekking hebben op de kosten van personeel dat in loondienst is bij de aanvrager, een verklaring van een registeraccountant of een accountant- administratieconsulent waaruit blijkt hoeveel arbeidstijd door dat personeel aan die onderhoudswerkzaamheden is besteed;

    • c.

      indien de subsidie-ontvanger ondernemer is in in de zin van de Wet op de omzetbelasting, een verklaring waaruit blijkt dat de op grond van de Wet op de omzetbelasting over de subsidiabele kosten betaalde BTW niet verrekend kan worden;

    • d.

      indien de subsidie is verleend voor onderhoudswerkzaamheden, een inspectierapport van een door burgemeester en wethouders daartoe aangewezen deskundige of deskundige instelling, opgesteld voorafgaand aan de uitvoering aan het onderhoud in het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft of het daaraan voorafgaande jaar.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat naast de in het eerste lid genoemde bescheiden ook andere bescheiden dienen te worden overgelegd.

Artikel 1.15

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen een voorschot op een verleend subsidie toekennen.

  • 2. Het voorschot, dat in termijnen kan worden uitbetaald, zal niet meer bedragen dan 80% van het bedrag waarop door de aanvrager vermoedelijk aanspraak zal kunnen worden gemaakt. Burgemeester en wethouders zijn echter bevoegd het voorschot op een hoger percentage vast te stellen indien daarvoor naar hun oordeel gegronde redenen aanwezig zijn.

Artikel 1.16

Indien degene aan wie subsidie is verleend nalatig is de voor de vaststelling van de subsidie vereiste gegevens te verstrekken kunnen burgemeester en wethouders het subsidie ambtshalve vaststellen.

Artikel 1.17

Indien een aanvrager onjuiste gegevens heeft verstrekt of deze in deze verordening vastgestelde voorschriften niet nakomt, kunnen burgemeester en wethouders een eerder ten behoeve van een subsidie krachtens deze verordening vastgestelde beschikking wijzigen of intrekken, het verstrekken van voorschotten opschorten, uitbetaalde subsidie en subsidievoorschotten terugvorderen en nieuwe aanvragen van deze aanvrager om subsidie krachtens deze verordening afwijzen.

Artikel 1.18

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen, de Monumentencommissie gehoord:

    • a.

      ontheffing verlenen van de bepalingen en voorschriften van deze verordening;

    • b.

      bijzondere voorschriften stellen;

    • c.

      afwijken van de bepalingen van deze verordening.

  • 2. Indien ten behoeve van de werkzaamheden waarvoor subsidie is aangevraagd, tevens van provinciewege subsidie is toegekend of vastgesteld, kunnen burgemeester en wethouders in bijzondere gevallen bepalen dat de bepalingen en voorschriften van deze verordening geen toepassing vinden voor zover zij afwijken van de bepalingen en voorschriften waaronder het provinciale subsidie wordt genoten en laatstgenoemde bepalingen en voorschriften van toepassing verklaren.

HOOFDSTUK II ONDERHOUD VAN MONUMENTEN

Artikel 2.1

  • 1. Het subsidie kan worden verstrekt ten behoeve van de volgende onderhoudskosten:

    • a.

      herstel en vernieuwen van rieten daken (met deklatten en beperkt herstel van sporen);

    • b.

      herstel van dakvlakken gedekt met pannen (met deklatten), leien, lood, zink of koper en, uitsluitend in samenhang hiermee, het beperkt herstel van dakgoten en sporen;

    • c.

      herstel en, uitsluitend in samenhang hiermee, schoonmaken van goten (in zink, koper of lood) inclusief bijbehorende hemelwaterafvoeren en het aanbrengen van goten waar deze niet eerder aanwezig waren, inclusief aansluitingen op riolering en open water;

    • d.

      herstel van buitenkozijnen, buitendeuren, raampartijen, luiken en herstel en/of terugplaatsen van stoepen, roedenverdeling, lijstwerk en luiken;

    • e.

      herstel van windveren, schoorstenen, kapellen en loodaansluitingen;

    • f.

      herstel van dak- of torenluiken en loopbruggen, inclusief het afgazen van torenluiken en het nemen van beperkte maatregelen tegen duivenoverlast;

    • g.

      inboeten, beperkt herstel van muurwerk en opvoegen of pleisteren van gevels;

    • h.

      beperkt vervangen of inboeten van natuursteen;

    • i.

      behandelen van muur- of houtwerk ter regulering van de vochthuishouding, dan wel ter bestrijding van zwamaantasting of houtaantasters;

    • j.

      buiten- en daarmee samenhangend binnenschilderwerk, voorzover betreft de buitenramen, -kozijnen en -deuren;

    • k.

      beperkt herstel van dragende constructies (ankerbalkgebinten, schoten en platen, balkkoppen en spantbenen);

    • l.

      herstel van glas-in-lood, beglazing en aanbrengen van vervangende beglazing voor gebrandschilderd glas;

    • m.

      vervangen en herstel van overige bouwelementen van grote zeldzaamheid of met grote historische waarde.

  • 2. Subsidie kan worden verleend in de kosten van herstellen, controleren, vervangen en indien nodig aanbrengen van bliksembeveiliging.

  • 3. Het subsidie kan tevens worden vastgesteld ten behoeve van kosten voor het opstellen van een meerjarenplan voor onderhoud, indien het meerjarenplan met de aanvraag wordt meegestuurd en de aanvraag voor onderhoudssubsidie is gebaseerd op dit meerjarenplan.

Artikel 2.2

Bij de aanvraag om subsidie dienen te worden overgelegd:

  • a.

    een gespecificeerde begroting van de met de werkzaamheden verband houdende kosten en baten, voorzien van een duidelijke toelichting;

  • b.

    een recent inspectierapport opgesteld door een door burgemeester en wethouders aanvaardbaar geachte onafhankelijke deskundige of deskundige instantie, opgesteld in het jaar waarin de aanvraag is ingediend of in het daaraan voorafgaande jaar.

Artikel 2.3

Subsidie kan uitsluitend worden verleend indien:

  • 1.

    de door burgemeester en wethouders subsidiabel geachte kosten van onderhoud per aanvraag een bedrag van € 680,67 te boven gaan, met dien verstande dat, indien het onderhoud geheel door zelfwerkzaamheid wordt of is uitgevoerd, het subsidie kan worden verleend in materiaalkosten die een bedrag van € 453,78 te boven gaan;

  • 2.

    niet eerder in hetzelfde kalenderjaar onderhoudssubsidie voor het monument is verleend.

Artikel 2.4

Het subsidie in de kosten van onderhoud aan monumenten bedraagt maximaal 15% van het totaal van de door burgemeester en wethouders subsidiabel geachte kosten tot een bedrag van maximaal € 3.403,35 per aanvraag.

HOOFDSTUK III RESTAURATIE, CONSERVERING EN HAALBAARHEIDSONDERZOEK

Artikel 3.1

Subsidie kan uitsluitend worden verstrekt in de kosten van restauratie van gemeentelijke monumenten, conservering en/of haalbaarheidsonderzoeken.

Artikel 3.2

Bij de aanvraag om een subsidie dient te worden overgelegd:

  • a.

    een gespecificeerde aan het bestek gerelateerde begroting van de met de werkzaamheden verband houdende kosten en baten, voorzien van een duidelijke toelichting;

  • b.

    de op het desbetreffende project betrekking hebbende plantekening en bestek, voorzien van een duidelijke toelichting;

  • c.

    een recent inspectierapport opgesteld door een door burgemeester en wethouders aanvaardbaar geachte onafhankelijke deskundige of deskundige instantie, opgesteld in het jaar waarin de aanvraag is ingediend of het daaraan voorafgaande jaar;

  • d.

    een verzekeringsovereenkomst tegen brand- en stormschade.

Artikel 3.3

Het subsidie bedraagt:

  • 1.

    maximaal 50% van de door burgemeester en wethouders subsidiabel geachte kosten met dien verstande, dat het totale subsidie een bedrag van € 31.764,62 niet te boven kan gaan.

  • 2.

    ten behoeve van haalbaarheidsonderzoeken en/of conservering maximaal 50% van de door burgemeester en wethouders subsidiabel geachte kosten, met dien verstande dat het totale subsidie, een bedrag van € 2.268,90 niet te boven kan gaan.

HOOFDSTUK 4 ARCHEOLOGISCHE OPGRAVINGEN EN NOODOPGRAVINGEN

Artikel 4.1

  • 1. Subsidie kan worden verstrekt in de kosten van een archeologische (nood)opgraving.

  • 2. Geen subsidie wordt verstrekt in de kosten van een archeologische opgraving, wanneer reeds in twee eerdere kalenderjaren subsidie ten behoeve van de archeologische opgraving is verstrekt.

  • 3. Het subsidie kan niet worden toegekend ten behoeve van kosten van:

    • a.

      de wetenschappelijke begeleiding van een archeologische (nood)opgraving en

    • b.

      het door of vanwege de overheid te houden toezicht op de archeologische (nood)opgraving.

Artikel 4.2

  • 1. Bij de aanvraag moeten worden overgelegd:

    • a.

      een op de archeologische (nood)opgraving betrekking hebbende, gespecificeerde kostendekkende begroting van baten en lasten voorzien van een duidelijke toelichting waarin ondermeer tot uiting is gebracht of, en zo ja welke, bijdragen ten behoeve van de betreffende opgraving ter beschikking zullen worden gesteld door derden;

    • b.

      indien het een archeologische noodopgraving betreft, een verklaring van een bevoegde instantie waaruit beargumenteerd blijkt dat de archeologische noodopgraving:

      • -

        noodzakelijk is en zonder uitstel verricht moet worden en

      • -

        zich onverwacht voordoet.

    • c.

      indien het een archeologische opgraving betreft, een verklaring van een bevoegde instantie waaruit beargumenteerd blijkt dat de archeologische opgraving:

      • -

        noodzakelijk is en zonder uitstel verricht moet worden en

      • -

        van uitzonderlijke gemeentelijke betekenis is.

    • d.

      een plattegrond van het opgravingsterrein.

  • 2. Burgemeester en wethouders kunnen bepalen dat naast de in het eerste lid genoemde bescheiden ook andere bescheiden worden overgelegd.

Artikel 4.3

Het subsidie in de kosten van een archeologische (nood)opgraving bedraagt maximaal 25% van het totaal van de door burgemeester en wethouders subsidiabel geachte kosten:

  • 1.

    tot een bedrag van maximaal € 3.403,35 per kalenderjaar, indien het een archeologische opgraving betreft of

  • 2.

    tot een bedrag van maximaal € 1.134,45 indien het een archeologische noodopgraving betreft.

Artikel 4.4

Ter vaststelling van het subsidie voor archeologische (nood)opgravingen dienen zo spoedig mogelijk na het gereedkomen van de werkzaamheden, doch uiterlijk binnen 4 weken daarna, burgemeester en wethouders daarvan in kennis te worden gesteld, onder overlegging van:

  • a.

    de op de archeologische (nood)opgraving betrekking hebbende gespecificeerde verantwoording van de werkelijk gemaakte kosten en afschriften van de desbetreffende rekeningen en betalingsbewijzen (geen bankoverschrijvingsformulieren), voorzien van een duidelijke toelichting;

  • b.

    het verslag inzake de in verband met de archeologische (nood)opgraving verrichte werkzaamheden en een lijst van de bij de opgraving gedane vondsten met daarin, indien van toepassing, vermeld de plaats waar deze vondsten ondergebracht zijn.

HOOFDSTUK 5 ONDERHOUD MOLENS

Artikel 5.1

  • 1. Als in bedrijf zijnde molens worden aangemerkt: wind- en waterradmolens die als zodanig in bedrijf zijn.

  • 2. Als niet in bedrijf zijnde molens worden aangemerkt: wind- en waterradmolens die maalvaardig zijn doch niet als zodanig in gebruik zijn.

Artikel 5.2

  • 1. Burgemeester en wethouders kunnen in de kosten van onderhoud van in bedrijf zijnde en van niet in bedrijf zijnde molens in de gemeente Tubbergen jaarlijks een subsidie verlenen.

  • 2. Een aanvraag om subsidie dient te worden ingediend uiterlijk binnen zes maanden nadat een subsidiebeschikking als bedoeld in artikel 5.4 is bekendgemaakt.

  • 3. Het subsidie kan ambtshalve worden verleend, nadat burgemeester en wethouders kennis hebben genomen van een beschikking als bedoeld in artikel 5.4.

Artikel 5.3

De subsidie wordt slechts verleend indien en voorzover het onderhoud nuttig of noodzakelijk is voor de instandhouding en het behoud van een molen.

Artikel 5.4

Een subsidie wordt slechts verleend indien en voor zover door het Rijk eveneens een subsidie is verleend.

Artikel 5.5

  • 1. Het subsidie bedraagt voor een in bedrijf zijnde molen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, 25% van de door het Rijk subsidiabel verklaarde onderhoudskosten, tot een subsidiebedrag van ten hoogste € 567,23 per jaar; een subsidie dat kleiner is dan € 30,63 per jaar wordt niet verleend.

  • 2. Het subsidie bedraagt voor een niet in bedrijf zijnde molen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, 25% van de door het Rijk subsidiabel verklaarde onderhoudskosten, tot een subsidiebedrag van ten hoogste € 340,34 per jaar; een subsidie dat kleiner is dan € 30,63 per jaar wordt niet verleend.

HOOFDSTUK 6 SLOT- EN OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 6.1

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgend van die van haar bekendmaking.

  • 2.

    Zij wordt aangehaald onder de naam "Subsidieverordening monumenten", al dan niet met toevoeging van het jaartal 1995.

  • 3.

    Met ingang van de in het eerste lid bedoelde dag vervalt de Verordening betreffende het subsidiëren in de kosten van onderhoud van molens in de gemeente Tubbergen", vastgesteld bij raadsbesluit van 3 april 1978, zoals sindsdien gewijzigd.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare vergadering
van 6 maart 1995.
De secretaris, De voorzitter,
mr. T.P. van Deutekom, mr. J.A.M.L. Houben