Regeling vervallen per 01-01-2011

Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand

Geldend van 25-05-2004 t/m 31-12-2010 met terugwerkende kracht vanaf 01-05-2004

Intitulé

Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand

De raad van de gemeente Tubbergen,

gelet op het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 maart 2004, nr. 7099;

gelet op het bepaalde artikel 8, eerste lid, onderdeel b, en artikel 18 van de Wet Werk en Bijstand;

besluit:

vast te stellen de :

Afstemmingsverordening Wet Werk en Bijstand

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijving

In deze verordening wordt verstaan onder:

a.

de wet:

de Wet Werk en Bijstand (Stb. 2003, 375);

b.

algemene bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel b, van de wet;

c.

bijzondere bijstand:

de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d, van de wet;

d.

bijstand:

algemene en bijzondere bijstand;

e.

bijstandsnorm:

de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de wet;

f.

langdurigheidstoeslag:

de toeslag bedoeld in artikel 5, onderdeel e, van de wet;

g.

verlaging:

het verlagen van de bijstand of de langdurigheidstoeslag op grond van artikel 18, tweede lid, van de wet;

h.

voorziening:

voorzieningen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet; een instrument binnen een traject dat ingezet wordt om belemmeringen bij aanvaarding van algemeen geaccepteerde arbeid weg te nemen;

i.

belanghebbende:

degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken;

j.

college:

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tubbergen.

Artikel 2 Het verlagen van de uitkering

  • 1. 1, Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de bijstand verlaagd of de betaling van de bijstand opgeschort.

  • 2. De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3 Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand of op de langdurigheidstoeslag indien:

    • a.

      aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet, of;

    • b.

      de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand of de langdurigheidstoeslag, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 4 Het besluit tot verlaging van de bijstand

In het besluit tot het verlaging wordt in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand wordt verlaagd uitgaande van de bijstandsnorm en, indien van toepassing, de reden(en) om af te wijken van een standaardverlaging.

Artikel 5 Afzien van verlaging van de bijstand

  • 1. Het college ziet af van verlaging indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

  • 2. Het college kan afzien van verlaging indien het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Indien het college afziet van verlaging, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 6 Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. Tenzij in deze verordening anders is bepaald, gaat de verlaging in met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand(en) geldende bijstandsnorm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de bijstand of de langdurigheidstoeslag nog niet is uitbetaald.

  • 3. Daar waar mogelijk is de periode van verlaging van de bijstand gekoppeld aan de periode gedurende welke de belanghebbende de aan hem opgelegde verplichtingen, verwijtbaar niet nakomt. De duur van de verlaging bedraagt echter minimaal de termijnen die in de paragrafen 2 tot en met 4 vermeld staan.

Artikel 7 Samenloop van gedragingen

Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt.

Paragraaf 2 Geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid

Artikel 8 Categorieën

Gedragingen van belanghebbenden waardoor de verplichting op grond van artikel 9 van de wet niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

    • a.

      het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen of het niet tijdig laten verlengen van de registratie;

    • b.

      het niet ondertekenen of het niet aan burgemeester en wethouders verstrekken van de bijlage bij het besluit tot toekenning of voortzetting van de bijstand.

  • 2.

    Tweede categorie:

    • a.

      het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of te aanvaarden;

    • b.

      het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling.

  • 3.

    Derde categorie:

    • a.

      gedragingen die de inschakeling in arbeid belemmeren;

    • b.

      het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening, gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b en artikel 10 eerste lid van de wet, waaronder begrepen sociale activering.

  • 4.

    Vierde categorie:

    • a.

      het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

    • b.

      het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Artikel 9 De hoogte en duur van de verlaging; recidive

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid en met toepassing van artikel 6 derde lid, wordt de verlaging vastgesteld op:

    • a.

      5% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de eerste categorie;

    • b.

      10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de tweede categorie;

    • c.

      20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de derde categorie;

    • d.

      100% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand bij gedragingen van de vierde categorie.

  • 2. Indien de belanghebbende, binnen 1 jaar nadat de verwijtbare gedraging zich heeft voorgedaan, zich wederom schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde of hogere categorie, worden de termijnen vermeld in het eerste lid verdubbeld.

Paragraaf 3 Inlichtingenplicht

Artikel 10 Te laat verstrekken van inlichtingen

  • 1. Indien een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 van de wet niet nakomt door informatie, die van belang is voor de verlening of de voortzetting van bijstand, niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 54 van de wet, ingaande de eerste dag van het verzuim het recht op bijstand opgeschort.

  • 2. Indien een belanghebbende de in het eerste lid genoemde verplichting binnen een periode van twee jaren opnieuw niet tijdig nakomt, kan, onverminderd het bepaalde in artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 5% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

Artikel 11 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder directe benadeling

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, kan, onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast worden van 5% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 2. Ingeval er sprake is van recidive binnen een periode van twee jaar wordt de duur van de verlaging verdubbeld.

Artikel 12 Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met directe benadeling

  • 1. Indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de wet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand of langdurigheidstoeslag, wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging bedoeld in het eerste lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag minder bedraagt dan € 1000,=;

    • b.

      20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 1000,= maar minder bedraagt dan € 2000,=;

    • c.

      30% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000,= maar minder bedraagt dan € 4000,=;

    • d.

      40% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, indien het benadelingsbedrag gelijk is aan of meer bedraagt dan € 4000,=.

Artikel 13 Overige bepalingen schending inlichtingenplicht

  • 1. Indien de verlaging als bedoeld in artikel 11 of 12, als gevolg van beëindiging van de bijstand niet kan worden toegepast op de wijze zoals vermeld in artikel 6, eerste en tweede lid, wordt de bijstand, welke belanghebbende heeft ontvangen gedurende de periode dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht, door middel van herziening vermindert met het bedrag van de, bij de verwijtbare gedraging horende, verlaging. Het bedrag dat voortvloeit uit de herziening wordt van belanghebbende teruggevorderd.

  • 2. Wanneer de terugvordering als vermeld in lid 1 tezamen met het bedrag dat ten onrechte door belanghebbende aan bijstand is ontvangen, meer bedraagt dan het totaalbedrag dat, gedurende de periode dat belanghebbende niet voldaan heeft aan de inlichtingenplicht, aan bijstand is ontvangen, kan er, ingeval van beëindiging van de bijstand, slechts een verlaging worden toegepast tot het bedrag dat, gedurende de periode dat belanghebbende niet voldaan heeft aan de inlichtingenplicht, totaal aan bijstand is ontvangen na aftrek van de ten onrechte ontvangen bijstand.

  • 3. Indien de situatie als genoemd in het tweede lid ertoe leidt dat er geen verlaging meer mogelijk is, omdat de verstrekte bijstand volledig moet worden teruggevorderd, wordt de terugvordering van de bijstand verhoogd met de op de invordering betrekking hebbende kosten. De bijdrage in de kosten wordt forfaitair vastgesteld op 10% van het bruto benadelingsbedrag.

Paragraaf 4 Overige gedragingen die leiden tot verlaging

Artikel 14 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Indien een belanghebbende een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan heeft betoond als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, wordt, met uitzondering van hetgeen in lid 3 staat vermeld, een verlaging toegepast die wordt afgestemd op de periode dat de belanghebbende als gevolg van zijn gedraging eerder of langer recht heeft op bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging als bedoeld in het eerste lid op de volgende wijze vastgesteld:

    • a.

      10% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand, bij een periode van 3 maanden of korter;

    • b.

      10% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden, bij een periode van 3 tot 6 maanden;

    • c.

      10% van de bijstandsnorm gedurende 6 maanden, bij een periode van 6 maanden en langer.

  • 3. In afwijking van lid 1 en lid 2 bedraagt de verlaging bij het onverantwoord interen van vermogen:

    • a.

      0% van de bijstandsnorm bij een bedrag dat onverantwoord is ingeteerd tussen € 0,= en € 1000,=;

    • b.

      20% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden bij een bedrag dat onverantwoord is ingeteerd dat gelijk is aan of meer bedraagt dan € 1000,= maar minder bedraagt dan € 2000,=;

    • c.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 3 maanden bij een bedrag dat onverantwoord is ingeteerd dat gelijk is aan of meer bedraagt dan € 2000,= maar minder bedraagt dan € 5.000,00;

    • d.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 6 maanden bij een bedrag dat onverantwoord is ingeteerd dat gelijk is aan of meer bedraagt dan € 5000,00 maar minder bedraagt dan € 10.000,00;

    • e.

      50% van de bijstandsnorm gedurende 12 maanden bij een bedrag dat onverantwoord is ingeteerd dat gelijk is aan of meer bedraagt dan € 10.000,00.

Artikel 15 Zeer ernstige misdragingen

Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid van de wet, wordt onverminderd artikel 2, tweede lid, een verlaging toegepast van minimaal 50% gedurende 1 maand.

Artikel 16 Nadere verplichtingen

  • 1. Indien aan belanghebbende een of meerdere verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet zijn opgelegd en deze niet in voldoende mate worden nagekomen, wordt een verlaging toegepast van 20% van de bijstandsnorm gedurende 1 maand.

  • 2. Ingeval van recidive binnen een periode van twee jaar wordt de verlaging verdubbeld.

Paragraaf 5 Slotbepalingen

Artikel 17 Beleid

Het college kan ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere beleidsregels vaststellen.

Artikel 18 Indexering

Het college kan jaarlijks zowel de hoogte als de duur van de verlagingen als vermeld in deze verordening, opnieuw vaststellen.

Artikel 19 Hardheidsclausule

Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 20 Citeerartikel en inwerkingtreding

  • 1. Deze verordening kan worden aangehaald als "Afstemmingsverordening WWB".

  • 2. Deze verordening treedt in werking zes weken na haar bekendmaking en heeft terugwerkende kracht tot 1 mei 2004.

Ondertekening

Aldus besloten in de openbare
vergadering van 5 april 2004
de griffier, de voorzitter,
J.M.G. Waaijer, mr. M.K.M. Stegers