Regeling vervallen per 01-01-2022

Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Tynaarlo 2017

Geldend van 01-01-2017 t/m 31-12-2021

Intitulé

Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Tynaarlo 2017

De raad van de gemeente Tynaarlo;

gelezen het voorstel van het College van Burgemeester en Wethouders van 16 januari 2017;

overwegende dat de jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, afgestemd met ander voorzieningen de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering ervan een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

dat het voorts wenselijk is te bepalen onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk;

dat van inwoners die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen;

dat het noodzakelijk om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronisch psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimte voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;

gelet op artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 van de Jeugdwet en artikelen 2.1.3, 2.1.4, derde en zevende lid, 2.1.6 en 2.6.6, eerste lid van Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

B E S L U I T:

De Verordening Maatschappelijke Ondersteuning en Jeugdhulp, Tynaarlo 2017 vast te stellen:

HOOFDSTUK 1. Begrippen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Voorzieningen:

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: voorziening die niet speciaal is bedoeld voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten;

  • b.

    algemene voorziening: voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 Wmo 2015 en jeugdhulpvoorziening die vrij toegankelijk is zonder voorafgaand diepgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders;

  • c.

    collectieve maatwerkvoorziening: maatwerkvoorziening die in collectieve vorm wordt verstrekt;

  • d.

    maatwerkvoorziening: niet-vrij toegankelijke voorziening, op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd, als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo;

  • e.

    individuele voorziening: jeugdhulpvoorziening, toegesneden op de jeugdige of zijn ouders en niet-vrij toegankelijk;

Overig:

  • a.

    adl: algemene dagelijkse levensverrichtingen;

  • b.

    besluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 of Besluit Jeugdwet, door het Rijk vastgesteld;

  • c.

    bijdrage: bijdrage in de kosten als bedoeld in artikel 2.1.4, eerste lid, van de Wmo en artikel 8.2.1 van de Jeugdwet;

  • d.

    gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • e.

    hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo of aan jeugdhulp als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid van de Jeugdwet;

  • f.

    hulpvrager: cliënt als bedoeld in de Wmo en jeugdige of zijn ouders als bedoeld in de Jeugdwet;

  • g.

    ingezetene: cliënt die blijkens de Basisadministratie persoonsgegevens dan wel op grond van feitelijk verblijf het hoofdverblijf heeft in de gemeente;

  • h.

    mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • i.

    melding: kenbaar maken van de hulpvraag, als bedoeld in dit artikel onder j, aan het college.

  • j.

    nadere regels: uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, vastgesteld door college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tynaarlo.

  • k.

    PGB: persoonsgebonden budget:

    • ·

      als bedoeld in artikel 1.1.1. Wmo, of

    • ·

      als bedoeld in artikel 8.1.1 Jeugdwet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouders, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • l.

    resultaat: het doel dat bereikt moet worden.

  • m.

    resultatenplan: plan waarin staat beschreven welke haalbare resultaten de cliënt dan wel de jeugdige of zijn ouders wil/ willen, kan/kunnen bereiken en alle ondersteuning die ingezet wordt om dit mogelijk te maken, op het gebied van zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie, gezondheid en veiligheid.

  • n.

    sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de hulpvrager een sociale relatie onderhoudt;

  • o.

    zin: zorg in natura;

  • p.

    cliëntondersteuning: onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;

  • q.

    vertrouwenspersoon: persoon die jeugdigen, ouders of pleegouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.

HOOFDSTUK 2.Toegang

Artikel 2. Toegang maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp

Het college bepaalt met inachtneming van de artikelen 2.3.1. tot en met 2.3.5. van de Wmo en artikel 2.3. van de Jeugdwet bij nadere regels op welke manier in samenspraak met de hulpvrager wordt vastgesteld of hij voor een maatwerkvoorziening of individuele voorziening in aanmerking komt.

Artikel 3. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts

Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar een, door de gemeente gecontracteerde, jeugdhulpaanbieder, als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is.

HOOFDSTUK 3. Resultaten

Artikel 4. Resultaten

De maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp richt zich op de domeinen veilig (V), zelfredzaam (Z), meedoen (M) en gezond (G). De domeinen zijn verdeeld in de volgende hoofdresultaten:

  • a.

    V1 veilige huiselijke relatie

  • b.

    V2 veilig wonen

  • c.

    Z1 zelfstandig wonen

  • d.

    Z2 financiën op orde

  • e.

    Z3 omgang met instanties op orde

  • f.

    Z4 activiteiten dagelijks leven op orde

  • g.

    Z5 schoon en leefbaar huis

  • h.

    M1 arbeidsmatige dagbesteding

  • i.

    M2 educatieve dagbesteding

  • j.

    M3 dagbesteding

  • k.

    M4 sociaal netwerk

  • l.

    M5 maatschappelijke participatie

  • m.

    G1 gezondheid

  • n.

    G2 verslaving

  • o.

    G3 gezond opgroeien/ opvoeden

  • p.

    G4 dyslexie

Artikel 5. Interventieniveaus

  • 1.

    Ondersteuning op de volgende interventieniveaus is vrij toegankelijk:

    • a.

      Interventieniveau 1: universele preventie

    • b.

      Interventieniveau 2: selectieve preventie

    • c.

      Interventieniveau 3: kortdurende ondersteuning

  • 2.

    Ondersteuning op de volgende interventieniveaus is niet vrij- toegankelijk:

    • d.

      Interventieniveau 4: ambulant generalistisch

    • e.

      Interventieniveau 5: ambulant specialistisch

    • f.

      Interventieniveau 6: ambulant intensief specialistisch

    • g.

      Interventieniveau 7: dag-hulp

    • h.

      Interventieniveau 8: verblijf met bed

HOOFDSTUK 4. Maatwerk Wmo

Artikel 6. Criteria voor maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:

    • a.

      ter compensatie van de beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen, als gevolg waarvan cliënt niet voldoende in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen:

    • i.

      op eigen kracht;

    • ii.

      met gebruikelijke hulp;

    • iii.

      met mantelzorg;

    • iv.

      met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk;

    • v.

      met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of

    • vi.

      met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het gesprek als bedoeld in artikel 2.3.2. eerste lid van de Wmo, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en/of

b.ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico's voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet kan verminderen of wegnemen

  • i.

    op eigen kracht;

  • ii.

    met gebruikelijke hulp;

  • iii.

    met mantelzorg;

  • iv.

    met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of

  • v.

    met gebruikmaking van algemene voorzieningen.

De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2. van de Wmo, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk, naar vermogen, weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 2.

    Als er recht op een maatwerkvoorziening bestaat, verstrekt het college de goedkoopst compenserende voorziening.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de hier bovengenoemde criteria.

Artikel 7. Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de cliënt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      indien de voorziening voor een persoon als cliënt algemeen gebruikelijk is;

    • d.

      voor zover de cliënt met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • e.

      indien het een voorziening betreft die de cliënt na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • f.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op een (fysieke) voorziening die aan cliënt al eerder is verstrekt in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling en de normale afschrijvingstermijn van de voorziening nog niet verstreken is, tenzij de eerder vergoede of verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen, of tenzij cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoetkomt in de veroorzaakte kosten.

  • 2.

    Het college weigert een maatwerkvoorziening gericht op zelfredzaamheid en participatie als:

    • a.

      de cliënt geen ingezetene is van de gemeente Tynaarlo, onverminderd hetgeen bepaald is in de Wmo over beschermd wonen en opvang;

    • b.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs vermijdbaar was;

    • c.

      de voorziening voorzienbaar was, en van de cliënt redelijkerwijs verwacht kon worden dat hij zelf maatregelen had getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

  • 3.

    Het college verstrekt geen woningaanpassing:

    • a.

      voor zover de beperkingen voortvloeien uit de aard van de in de woning gebruikte materialen;

    • b.

      ten behoeve van hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantie- en recreatiewoningen, ADL-clusterwoningen en gehuurde kamers;

    • c.

      voor zover het voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten betreft;

    • d.

      indien de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding bestaat op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor verhuizing aanwezig is;

    • e.

      indien de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment meest geschikte woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het college.

  • 4.

    Als een maatwerkvoorziening in de vorm van hulpmiddelen noodzakelijk is ter vervanging van een eerder door het college verstrekte voorziening, wordt deze slechts verstrekt als de eerder verstrekte voorziening technisch is afgeschreven,

    • a.

      tenzij de eerder verstrekte voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen;

    • b.

      tenzij de cliënt geheel of gedeeltelijk tegemoet komt in de veroorzaakte kosten, of

    • c.

      als de eerder verstrekte voorziening niet langer een oplossing biedt voor de behoefte van de cliënt aan maatschappelijke ondersteuning.

  • 5.

    Een collectieve maatwerkvoorziening gaat voor op een individuele maatwerkvoorziening.

Artikel 8. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, wordt aangegeven of deze in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is en de specifieke afspraken hierover. Het resultatenplan maakt integraal onderdeel uit van de beschikking.

    • b.

      de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

    • c.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is en de daarbij door het college gehanteerde uitgangspunten, zoals de kostprijs van de voorziening

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in aanvulling op het vermelde onder lid 2:

    • a.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

Artikel 9. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het PGB tarief wordt bepaald:

    • a.

      voor diensten aan de hand van een percentage van het tarief voor ZIN. Dit percentage bedraagt:

      • i.

        Voor een professional 90% van het Zin tarief;

      • ii.

        Voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk: 65% van het tarief voor een professional.

    • b.

      voor hulpmiddelen aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst compenserende voorziening in natura.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regeling welke voorwaarden gesteld worden aan de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waaronder de voorwaarden voor het betrekken van ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 3.

    het college kan in een financieel besluit de bedragen als genoemd in lid 1 vaststellen.

Artikel 10. Bijdrage in de kosten

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:

    • a.

      voor het gebruik van een algemene voorziening, niet zijnde cliëntondersteuning;

    • b.

      voor een maatwerkvoorziening in natura dan wel een persoonsgebonden budget, gedurende de periode waarvoor de maatwerkvoorziening en/of het PGB wordt verstrekt, overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning, en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot.

  • 2.

    Voor cliënten met een inkomen tot 110% van het geldende sociaal minimum geldt op de bijdrage van een algemene voorziening een korting. De algemene voorziening wordt per aparte verordening geregeld.

  • 3.

    Als de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of PGB ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is verschuldigd, is de bijdrage verschuldigd door de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek gegrond verzoek is afgewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 4.

    Het college bepaalt bij nadere regels door welke andere instantie dan het CAK in de gevallen bedoeld in artikel 2.1.4., zevende lid van de Wet, de bijdragen voor een maatwerkvoorziening of PGB worden vastgesteld en geïnd.

  • 5.

    De bijdrage in de kosten overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 6.

    In afwijking van het bovenstaande is de bijdrage voor het collectief vervoer een opstaptarief vermeerderd met een vastgesteld tarief per eenheid van afstand. Dit bedrag wordt rechtstreeks aan de vervoerder betaald.

  • 7.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening wordt bepaald:

  • a.

    door aanbesteding;

  • b.

    na een consultatie in de markt, of

  • c.

    in overleg met de aanbieder.

Artikel 11. Algemene voorziening schoonmaak

Er is een Algemene voorziening schoonmaakondersteuning. De regeling hiervoor is opgenomen in de “Verordening Algemene voorziening Schoonmaakondersteuning, gemeente Tynaarlo 2017”

Artikel 12. Waardering mantelzorgers

Het college bepaalt bij nadere regeling waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Artikel 13. Cliëntondersteuner

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen een beroep kunnen doen op kosteloze cliëntondersteuning

  • 2.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, van de wet, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

HOOFDSTUK 5. Maatwerk Jeugd

Artikel 14. Voorwaarden en weigeringsgronden voor individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een individuele voorziening voor zover:

    • a.

      zij op eigen kracht, met gebruikelijke zorg of met hulp van andere personen uit het sociale netwerk geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag;

    • b.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een andere voorziening; of

    • c.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een algemene voorziening.

  • 2.

    Geen individuele voorziening wordt verstrekt indien het een voorziening betreft die de cliënt vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk alsnog toestemming verleent of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de algemene criteria, zoals genoemd in het eerste lid, of ter bepaling van specifieke criteria voor bepaalde individuele voorzieningen.

Artikel 15. Beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening, wordt aangegeven of deze als voorziening in natura of als persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

  • a.

    welke individuele voorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is en de specifieke afspraken hierover. Het resultatenplan maakt integraal onderdeel uit van de beschikking.

  • b.

    de ingangsdatum en duur van de verstrekking;

  • 3.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van persoonsgebonden budget vermeldt de beschikking in aanvulling op het vermelde onder lid 2:

    • a.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      wat de hoogte van het persoonsgebonden budget is en hoe dit tot stand is gekomen;

    • c.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het persoonsgebonden budget.

Artikel 16. Persoonsgebonden budget

  • 1.

    De hoogte van het PGB tarief wordt bepaald voor diensten aan de hand van een percentage van het tarief voor ZIN. Dit percentage bedraagt:

    • i.

      Voor een professional 90% van het Zin tarief;

    • ii.

      Voor het sociale netwerk: 65% van het tarief voor een professional.

  • 2.

    Het college bepaalt bij nadere regeling welke voorwaarden gesteld worden aan de verstrekking van een persoonsgebonden budget, waaronder de voorwaarden voor het betrekken van ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociale netwerk.

  • 3.

    het college kan in een financieel besluit de bedragen als genoemd in lid 1 vaststellen.

Artikel 17. Vertrouwenspersoon

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat jeugdigen, ouders en pleegouders een beroep kunnen doen op een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

  • 2.

    Het college wijst jeugdigen en ouders erop dat zij zich desgewenst kunnen laten bijstaan door een onafhankelijke vertrouwenspersoon.

HOOFDSTUK 6. Herziening, wijziging en Terugvordering Maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp

Artikel 18. Herziening, intrekking en terugvordering

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in de Wmo en de Jeugdwet kan het college een beslissing tot verlening van een PGB intrekken als blijkt dat het PGB binnen 6 maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 2.

    Als het college een besluit tot verstrekking van een maatwerkvoorziening, individuele voorziening of PGB geheel of gedeeltelijk heeft ingetrokken of ten nadele van de persoon heeft gewijzigd, niet zijnde een omstandigheid als genoemd in artikel 2.4.1. van de Wmo of 8.1.4, lid 3 van de Jeugdwet, kan het college:

    • a.

      het PGB of de kostprijs van de maatwerkvoorziening of individuele voorziening geheel of gedeeltelijk terugvorderen;

    • b.

      de cliënt verplichten de maatwerkvoorziening in te leveren;

    • c.

      de cliënt de mogelijkheid bieden om zijn met het PGB aangeschafte voorziening in te leveren.

HOOFDSTUK 7. Kwaliteit

Artikel 19. Kwaliteit

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen, waaronder voldoende deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen, door:

    • a.

      het afstemmen van voorzieningen op de persoonlijke situatie van de hulpvrager;

    • b.

      het afstemmen van voorzieningen op andere vormen van zorg;

    • c.

      erop toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden in het kader van het leveren van voorzieningen handelen in overeenstemming met de professionele standaard.

  • 2.

    Door het college gecontracteerde aanbieders van maatwerk- en individuele voorzieningen voor diensten zorgen ervoor te voldoen aan het kwaliteitskader behorend bij het geldende aanbestedingsdocument en de contracteisen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten daaronder begrepen.

  • 4.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliëntervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 20. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering in ieder geval rekening met:

    • a.

      de aard en omvang van de te verrichten taken;

    • b.

      de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

    • c.

      een redelijke toeslag voor overheadkosten;

    • d.

      een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg; en

    • e.

      kosten voor bijscholing van personeel.

  • 2.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren hulpmiddelen, in ieder geval rekening met:

  • 3.

    de marktprijs van het hulpmiddel, en

  • 4.

    de eventuele extra taken die van de leverancier worden gevraagd, zoals:

    • i.

      aanmeten, leveren en plaatsen van het hulpmiddel;

    • ii.

      instructie over het gebruik van het hulpmiddel;

    • iii.

      onderhoud van het hulpmiddel, en

    • iv.

      verplichte deelname in bepaalde samenwerkingsverbanden.

HOOFDSTUK 8. Toezicht en handhaving

Artikel 21. Toezicht en handhaving

  • 1.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze toezicht wordt gehouden op de rechtmatigheid van de uitvoering van maatwerk- en individuele voorzieningen.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regels bepalen op welke wijze toezicht wordt gehouden op de kwaliteit van maatwerk- en individuele voorzieningen.

Voor de uitvoering wijst het college een toezichthoudend ambtenaar aan.

Artikel 22. Controle

  • 1.

    Het college onderzoekt, al dan niet op basis van signalen, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

  • 2.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of de verstrekte voorzieningen worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn.

HOOFDSTUK 9. Calamiteiten en geweld

Artikel 23. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

Voor maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo:

  • 1.

    treft het college een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan;

  • 2.

    melden aanbieders iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar;

  • 3.

    onderzoekt de toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

HOOFDSTUK 10. Klachten, medezeggenschap en inspraak

Artikel 24. Klachtregeling

  • 1.

    het college beschikt over een regeling voor de afhandeling van klachten ten aanzien van het in behandeling nemen van meldingen en aanvragen zoals bedoeld in deze verordening.

  • 2.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de afhandeling van klachten van hulpvragers ten aanzien van zowel algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen.

  • 3.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliënt-ervaringsonderzoek.

Artikel 25. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders dienen te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van maatwerkvoorzieningen.

  • 2.

    Onverminderd andere handhavingsbevoegdheden ziet het college toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders en een jaarlijks cliënt-ervaringsonderzoek.

Artikel 26. Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt ingezetenen, en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college stelt nadere regels vast ter uitvoering van het tweede en derde lid.

HOOFDSTUK 11. Slotbepalingen

Artikel 27. Nadere regels, beleidsregels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot het gestelde in deze verordening.

  • 3.

    Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de hulpvrager afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

Artikel 28. Intrekking oude verordening en overgangsrecht

  • 1.

    De Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2015 en de Verordening Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015 worden ingetrokken.

  • 2.

    Een cliënt houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2010, de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2015 of de Verordening Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015 totdat het college een nieuwe beschikking heeft genomen. Het nieuwe besluit wordt genomen met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving.

  • 3.

    Beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tynaarlo 2015 of de Verordening Jeugdhulp gemeente Tynaarlo 2015, geschiedt op grond van die verordening. Deze behoudt ten aanzien van de betreffende zaak zijn rechtskracht.

  • 4.

    Van het in lid 3 gestelde kan ten gunste van de cliënt worden afgeweken.

Artikel 29. Evaluatie

Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt jaarlijks geëvalueerd. Het college stuurt hiertoe telkens per jaar, na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2017.

  • 2.

    Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp Tynaarlo 2017.

Vries, 7 maart 2017

De raad voornoemd,

drs. M.J.F.J. Thijsen,

voorzitter

J.L. de Jong,

griffier