Regeling vervallen per 01-01-2011

Delegatiebesluit gemeente Tytsjerksteradiel 2004

Geldend van 13-04-2006 t/m 31-12-2010

Intitulé

Delegatiebesluit gemeente Tytsjerksteradiel 2004

Raadsbesluit

Gemeente Tytsjerksteradiel

Raadsvergadering d.d. 16 december 2004, agendapunt

De raad van de gemeente Tytsjerksteradiel:

overwegende dat:

·het gelet op de Wet dualisering gemeentebestuur gewenst is dat het delegatiebesluit van 1999 wordt herzien;

gelezen het voorstel van het college van B&W d.d. 23 november;

gelet op artikel 156 van de Gemeentewet;

gelet op artikel 1:3a van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Tytsjerksteradiel;

gelet op afdeling 10.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

vast te stellen het Delegatiebesluit gemeente Tytsjerksteradiel 2004.

Aan burgemeester en wethouders wordt gedelegeerd de bevoegdheid tot:

Artikel 1

verkeersbesluiten e.a.

  • 1.

    Het nemen van verkeersbesluiten met betrekking tot wegen die niet onder het beheer van het Rijk, de provincie of een waterschap vallen als bedoeld in artikel 18, eerste lid onder d van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 2.

    Het verlenen van ontheffingen met betrekking tot wegen die niet onder het beheer van het Rijk, de provincie of een waterschap vallen als bedoeld in artikel 149 eerste lid onder d van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 3.

    Het verlenen van ontheffing van bepalingen als bedoeld in artikel 87 van het reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 en artikel 7.1 van het Voertuigreglement;

  • 4.

    Het verstrekken aan een invalide, die zich niet of nauwelijks kan voortbewegen, van een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in artikel 49 van het Besluit Administratieve Bepalingen inzake het wegverkeer.

Artikel 2

ruimtelijke ordening

  • 1.

    Het horen van de indieners van zienswijzen in het kader van artikel 23 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

  • 2.

    a. projectprocedures ruimtelijke ordening ex artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening mits deze procedure zonder voorbereidingsbesluit kan worden toegepast.

    • b.

      weigeringsbesluiten op een verzoek om toepassing van een projectprocedure ex artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

met dien verstande dat het college van burgemeester en wethouders zich bij de toepassing van deze bevoegdheid dient te houden aan de in bijgevoegde, bij dit besluit behorende, toelichting omschreven wijze van omgaan met deze gedelegeerde bevoegdheid.

Artikel 3

uitvoering Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Tytsjerksteradiel t.b.v. de griffie

  • 1.

    Het uitvoeren van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Tytsjerksteradiel en daaraan verbonden nadere regelingen ten aanzien van de griffier en medewerkers van de griffie, behoudens voor zover het betreft:

    • -

      het nemen van besluiten met betrekking tot de aanstelling, overplaatsing, schorsing of het ontslag van de griffier en de medewerkers van de griffie;

    • -

      het vaststellen van instructies en dienstopdrachten ten aanzien van de griffie en medewerkers van de griffie;

    • -

      het verlenen van vakantie en verlof aan de griffier en de medewerkers van de griffie;

    • -

      besluiten met betrekking tot de ontwikkeling, beoordeling en beloning van de griffier en de medewerkers van de griffie;

    • -

      het nemen van disciplinaire maatregelen ten aanzien van de griffier en de medewerkers van de griffie.

  • 2.

    De voorbereiding van de in lid 1 bedoelde besluiten ten aanzien van de griffier en de medewerkers van de griffie die zijn voorbehouden aan de raad, wordt namens de raad uitgevoerd door de werkgeverscommissie (of een andere vertegenwoordiging).

  • 3.

    De raad en het college kunnen de griffier machtigen ten behoeve van de medewerkers van de griffie bevoegdheden namens hen uit te oefenen voor zover dat in de dagelijkse uitvoering van de arbeidsvoorwaardenregeling gebruikelijk is.

Artikel 4

slotbepalingen

  • 1.

    Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Delegatiebesluit Tytsjerksteradiel 2004’.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na die van de bekendmaking.

  • 3.

    Met de inwerkingtreding van dit besluit worden alle voorgaande door de raad vastgestelde delegatiebesluiten ingetrokken.

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Tytsjerksteradiel van 16 december 2004 en gewijzigd vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van
de gemeente Tytsjerksteradiel van 30 maart 2006.
De raad voornoemd,
de griffier de voorzitter
(mr. S.K. Dijkstra) (G.J. Polderman)

Toelichting bij delegatiebesluit inzake projectprocedures ruimtelijke ordening ex artikel 19 lid 1 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

I. Inleiding

Vanaf 3 april 2000 is de wijziging van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking. Het

meest in het oog springend en in de praktijk wellicht het belangrijkst, is de wijziging van de

procedure om vrijstelling te verlenen voor bouwplannen en/of gebruiksdoeleinden in strijd

met het geldende bestemmingsplan (vrijstellingsprocedure ex. artikel 19 WRO).

Na een jaar met de nieuwe regelgeving gewerkt te hebben, is geconcludeerd dat het

raadzaam is om de gemeentelijke werkwijze m.b.t. vrijstellingsverzoeken op een aantal

onderdelen aan te passen. Zo kan ook na de wetswijziging efficiënt en adequaat worden

ingespeeld op de dynamiek van ruimtelijke ordeningsprocessen, kan klantgericht gewerkt

worden en blijven de bestuurslasten beheersbaar.

Op 26 april jl. heeft de raad gesproken over een nieuwe bestuursstructuur. Bij wijze van

proef is besloten om met een nieuwe werkwijze te experimenteren. Door de commissie Prins

is geïnventariseerd welke aanvullende bevoegdheden aan het college van burgemeester en

wethouders gedelegeerd kunnen worden. Onderdeel van het tijdelijk aanvullend

delegatievoorstel is het delegeren van projectprocedures ruimtelijke ordening ex. artikel 19

lid 1 van de Wet op de ruimtelijke ordening. In deze bijlage zal op dit onderdeel een

toelichting worden gegeven. Eerst zullen de belangrijkste veranderingen in de

vrijstellingsprocedure kort worden samengevat.

II. Artikel 19 oud: het anticipatieartikel

Voor 3 april jl. kon op grond van artikel 19 WRO alleen vrijstelling worden verleend voor

bouwplannen en/of gebruiksdoeleinden in strijd met het vigerende, doch in overeenstemming

met het toekomstige bestemmingsplan. Met toepassing van deze procedure kon op het

nieuwe plan geanticipeerd worden. Voorwaarde was wel dat er een ontwerp van een

herziening van het bestemmingsplan ter inzage was gelegd, danwel dat middels een besluit

was aangekondigd dat een nieuw bestemmingsplan werd voorbereid (=

voorbereidingsbesluit). Een ander formeel vereiste was dat Gedeputeerde Staten vooraf een

verklaring moesten afgeven dat zij geen bezwaar hadden dat de vrijstelling zou worden

verleend. Naast deze formele vereisten hield de rechter er in zijn beoordeling bij de

toepassing van artikel 19 oud rekening mee dat een herziening van het bestemmingsplan

altijd de voorkeur verdiende. De toepassing van de vrijstellingsprocedure was slechts

gerechtvaardigd indien daarvoor een voldoende dringende reden bestond en het

toekomstige bestemmingsplan niet kon worden afgewacht (=urgentiecriterium) en zich geen

overwegende bezwaren voordeden.

In de oude artikel 19 regeling lag de bevoegdheid tot het verlenen van de vrijstelling in de

praktijk bij het college van burgemeester en wethouders. De raad kon deze bevoegdheid

naar zich toe trekken wanneer tenminste 1/5 deel van de raadsleden daartoe de wens te

kennen gaf.

III. Aanleiding tot belangrijkste wijziging WRO 2000

Bij de wijziging van de WRO in 1985 is getracht om de rol van het bestemmingsplan te

versterken teneinde het veelvuldige (oneigenlijk) gebruik van het anticipatieartikel terug te

dringen. Geconstateerd werd namelijk dat de meeste artikel 19-procedures werden gevoerd

op basis van een leeg voorbereidingsbesluit . Gemeenten namen dan wel een

voorbereidingsbesluit om aan te kondigen dat een bestemmingsplan werd herzien, maar dit

besluit kende geen vervolg en was uitsluitend bedoeld om aan het formele vereiste om te

kunnen anticiperen te voldoen (in de literatuur ook wel de grote leugen genoemd). Bij een

evaluatie van de WRO in 1992 bleek dat het gebruik van artikel 19 na de wetswijziging van

1985 nauwelijks was teruggelopen.

Het ligt het voor de hand dat de wetgever in beginsel de beslissingsbevoegdheid inzake de

zelfstandige projectprocedure bij het orgaan (= de gemeenteraad) heeft neergelegd dat

bevoegd is om bestemmingsplannen vast te stellen. De wetgever ziet, zo blijkt uit de

verschillende artikelen (die soms bij amendement zijn toegevoegd) het bestemmingsplan

nog steeds als de meest aangewezen weg om planologische relevante activiteiten mogelijk

te maken.

Het primaat om ruimtelijk beleid te voeren ligt bij de gemeenteraad. De wetgever heeft de

mogelijkheid van delegatie van de zelfstandige projectprocedure in de wet opgenomen.

Wordt de bevoegdheid geheel gedelegeerd dan kan in theorie met toepassing van de

zelfstandige projectprocedure het college van burgemeester en wethouders in plaats van de

gemeenteraad het ruimtelijk beleid bepalen. Het is de vraag of dit in de ogen van de rechter

een begaanbare weg zal zijn omdat dan mogelijk op een onaanvaardbare wijze inbreuk

wordt gemaakt op de in de WRO neergelegde bevoegdheidsverdeling. Dit betekent dat

delegatie op enige wijze moet zijn afgestemd op de zwaarte van het project of, om niet op

onaanvaardbare wijze inbreuk te maken op de in de WRO neergelegde

bevoegdheidsverdeling, voor ingrijpende projecten (die voor een gebied vaak tevens een

nieuwe beleidskoers inhouden) te kiezen voor een bestemmingsplanherziening.

Een bestemmingsplanherziening heeft nog een ander voordeel. Hoewel de naam anders

doet vermoeden, blijft de zelfstandige projectprocedure een vrijstelling. Wordt echter een

bestemmingsplanprocedure gevolgd, dan is het project meteen planologisch geregeld,

inclusief het bijbehorende beheer via passende gebruiksbepalingen, ontstaat een

onteigeningstitel en kan gebruik worden gemaakt van het voorkeursrecht. De eventuele

problemen van het na de projectprocedure blijven gelden van het oorspronkelijke (niet meer

passende) bestemmingsplan, de niet aangepaste gebruiksbepaling en de eventuele

problemen bij handhaving, doen zich dan ook niet voor. Bovendien zal het tijdsvoordeel dat

het voeren van een zelfstandige projectprocedure oplevert bij ingrijpende projecten minimaal

zijn omdat ook dan vooroverleg met de provincie en betreffende rijksdiensten nodig is en er

zwaardere eisen zullen worden gesteld aan de vereiste ruimtelijke onderbouwing en de wijze

waarop met de belangen van derden is omgegaan.

Het processchema van artikel 19 lid 1 (bijlage 1.1) illustreert dat wanneer geen gebruik wordt

gemaakt van de delegatiebevoegdheid het de raad is die moet besluiten:

  • ·

    of een vrijstellingsprocedure wordt toegepast (beginselbesluit);

  • ·

    of na de inspraak verder wordt gegaan met de vrijstellingsprocedure;

  • ·

    of een verklaring van geen bezwaar bij de provincie wordt aangevraagd;

  • ·

    of de vrijstelling uiteindelijk verleend of geweigerd moet worden.

Wordt geen gebruik gemaakt van de delegatiebevoegdheid, dan zal het, gelet op de in de

WRO genoemde termijnen, in de praktijk niet haalbaar zijn om de genoemde (deel)besluiten

tijdig door de raad te laten nemen. De bestuurslasten zullen navenant toenemen en er kan

minder efficiënt en adequaat op de dynamiek van ruimtelijke ordeningsprocessen worden

ingespeeld terwijl de lange looptijd van de procedure ook door aanvragers als bezwaarlijk zal

worden ervaren. Om adequaat gebruik te kunnen maken van de nieuwe projectprocedure zal

een overdracht van bevoegdheden van de raad aan het college van burgemeester en

wethouders moeten plaatsvinden. Zoals in de inleiding ook al aangehaald, sluit het

delegeren van deze bevoegdheid prima aan bij de op dit moment gevoerde discussie over

een nieuwe bestuursstructuur. Dat dan het college van burgemeester en wethouders deze

vrijstellingen kan verlenen is niet nieuw. Zoals al geschreven in paragraaf II was in het

systeem van de oude WRO het college in beginsel bevoegd de vrijstelling te verlenen tenzij

de raad deze bevoegdheid in een concreet geval aan zich had gehouden. In de praktijk is

door de raad van deze mogelijkheid bijna nooit gebruik gemaakt en de overdracht van

bevoegdheden sluit dan ook prima aan bij de bestuurscultuur in onze gemeente.

Wellicht dat er in het definitieve voorstel een bestemmingsplanoverleg met (een

afvaardiging van) de raad komt en dat in dit overleg ook voornemens om projectprocedures

te starten kunnen worden besproken. Dit zou dan facultatief zijn, d.w.z. het college van B&W

zou per project kunnen overwegen of advies nodig is. Als bijlage 1.2 is een

besluitvormingsschema bijgevoegd.

Wordt niet in een adviesfunctie voorzien, dan zal (net zoals bij een

ontwerpbestemmingsplan) de raad geïnformeerd worden over het voornemen om de

projectprocedure toe te passen. Onderdeel van de informatie zal een goede omschrijving

van het project en de ruimtelijke onderbouwing zijn.

Wij realiseren ons dat een ruimhartig delegatiebeleid in dit geval kan betekenen dat voor

sommige projecten eerder voor een herziening van een bestemmingsplanprocedure zal

moeten worden gekozen. Voor die gevallen waarin het primaat van de raad voor wat betreft

ruimtelijk beleid onder druk kan komen te staan zal door het college daarom eerder voor een

bestemmingsplanherziening worden gekozen.

C.die gevallen waarbij de zelfstandige projectprocedure moet worden geweigerd wegens strijd met ruimtelijk beleid.

Delegatie

De bevoegdheid om te weigeren om de zelfstandige projectprocedure ex. artikel 19 lid 1

WRO toe te passen geheel aan het college van B&W te delegeren

De ervaring leert dat in die gevallen de weigering om de vrijstelling te verlenen juist

gebaseerd is op vigerend beleid en het feit dat het niet wenselijk is om hiervan af te wijken.

V.Overige zaken

Legesverordening

Het aanpassen van de legesverordening blijft een bevoegdheid van de raad. De raad heeft

reeds besloten om de legesverordening op het nieuwe stelsel van artikel 19 WRO aan te

passen.

Inspraak

In artikel 6a WRO is voorgeschreven dat het gemeentebestuur de bevolking betrekt bij de

voorbereiding van de toepassing van artikel 19, eerste lid, op de wijze voorzien in de

krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde verordening. Dit betekent dat de

inspraakverordening van onze gemeente op deze projecten van toepassing is.

Bebouwde kom

Voor de vraag welke vrijstelling van artikel 19 WRO kan worden toegepast, is in sommige

gevallen bepalend of sprake is van bebouwde kom of van buitengebied. Het begrip

bebouwde kom is noch in de WRO noch in het Bro gedefinieerd. Er is ook geen formele

relatie gelegd met het begrip bebouwde kom uit andere wet- en regelgeving. Conform de

opvatting van de VNG dient onder het begrip bebouwde kom in het kader van de ruimtelijke

ordening te worden verstaan de samenhangende woonbebouwing . Om onduidelijkheid te

voorkomen, zal het college nog een besluit nemen en een kaart vaststellen waaruit duidelijk

blijkt wat in het kader van de toepassing van artikel 20 BRO onder het begrip bebouwde kom

zal worden verstaan.