Regeling vervallen per 01-01-2013

Afstemmings- en fraudeverordening Wet werk en bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers 2010

Geldend van 01-07-2010 t/m 31-12-2012

Intitulé

Afstemmings- en fraudeverordening Wet werk en bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers 2010

Afstemmings- en fraudeverordening

Wet werk en bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers 2010

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Begripsomschrijving

  • 1. Alle begrippen die in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (Ioaw) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • 2. Deze verordening verstaat onder:

    • a.

      WWB: de Wet werk en bijstand;

    • b.

      Ioaw: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      algemene bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5 onderdeel b WWB;

    • d.

      bijzondere bijstand: de bijstand bedoeld in artikel 5, onderdeel d WWB;

    • e.

      bijstand: algemene en bijzondere bijstand;

    • f.

      grondslag: de grondslag bedoeld in artikel 5 derde, vierde en vijfde lid Ioaw;

    • g.

      uitkering: algemene bijstand, bijzondere bijstand en grondslag;

    • h.

      norm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de WWB en de grondslag bedoeld in artikel 5 derde, vierde en vijfde lid Ioaw;

    • i.

      verlaging: het verlagen van de bijstand op grond van artikel 18, tweede lid, van de WWB en het verlagen van de grondslag op grond van artikel 20 lid 2 Ioaw;

    • j.

      weigering: het weigeren van de grondslag op grond van artikel 20 lid 1 Ioaw;

    • k.

      benadelingsbedrag: het bruto bedrag dat ten onrechte als uitkering is verleend als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting.

    • l.

      het college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tytsjerksteradiel.

Artikel 2. Afstemming van de uitkering

  • 1. Wanneer de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de WWB, Ioaw of de artikelen 28, tweede lid, of artikel 29, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen, anders dan de verplichting bedoeld in artikel 37, eerste lid onderdeel c Ioaw niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening de uitkering tijdelijk geheel of gedeeltelijk verlaagd.

  • 2. De verlaging van de uitkering wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.

Artikel 3. Weigering van de grondslag

  • 1. Het college weigert de grondslag blijvend naar de mate waarin de belanghebbende uit of in verband met arbeid inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 Ioaw zou hebben kunnen verwerven wanneer;

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 378 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende terzake een verwijt kan worden gemaakt;

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voorzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd. In afwijking van de eerste zin weigert het college de grondslag over een periode van 26 weken gedeeltelijk door het bedrag van de grondslag te verlagen met 50% van het inkomen, bedoeld in de eerste zin, indien het eindigen van de dienstbetrekking belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten.

  • 2. Indien de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden of door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt, weigert het college de uitkering blijvend naar de mate waarin de belanghebbende met het verrichten van deze arbeid inkomen zou hebben kunnen verwerven als bedoeld bij of krachtens artikel 8 Ioaw.

Artikel 4. Berekeningsgrondslag

  • 1. De verlaging wordt toegepast op de norm.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand wanneer:

  • a. aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of

  • b. de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5. Het besluit tot verlaging van de uitkering

  • 1. In het besluit tot opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld:

  • a. de reden van de verlaging;

  • b. de duur van de verlaging;

  • c. het percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd;

  • d. of er sprake is van dringende redenen op grond waarvan wordt afgezien van het opleggen van een verlaging;

  • e. wanneer van toepassing de reden om af te wijken van een standaardverlaging;

  • f. de gevolgen wanneer belanghebbende zich binnen 12 maanden opnieuw schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde of een hogere categorie;

  • g. de mogelijkheid van bezwaar en beroep.

  • 2. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien als bedoeld in artikel 7, tweede lid en het besluit om een schriftelijke waarschuwing te geven als bedoeld in artikel 12, vierde lid en artikel 13, zesde lid.

Artikel 6. Horen van belanghebbende

  • 1. Voordat een verlaging wordt opgelegd, wordt de belanghebbende in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2. Het horen van belanghebbende kan achterwege worden gelaten wanneer:

  • a. de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

  • b. de belanghebbende niet heeft voldaan aan een verzoek van het college of van een derde aan wie het college met toepassing van artikel 7 WWB of artikel 34 Ioaw werkzaamheden in het kader van de wet heeft uitbesteed, om binnen een gestelde termijn inlichtingen te verstrekken als bedoeld in artikel 17 WWB of artikel 13 Ioaw.

Artikel 7. Afzien van het opleggen van een verlaging

  • 1. Het college ziet af van het opleggen van een verlaging wanneer:

  • a. elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of

  • b. de gedraging meer dan één jaar vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden; of

  • c. kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing

  • 2. Het college kan afzien van het opleggen van een verlaging wanneer het daarvoor dringende redenen aanwezig acht.

  • 3. Wanneer het college afziet van het opleggen van een verlaging op grond van dringende redenen, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

  • 4. Wanneer het college afziet van het opleggen van een verlaging omdat kan worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, wordt de belanghebbende daarvan schriftelijk mededeling gedaan.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak

  • 1. De verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot het opleggen van de verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden opgelegd, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.

  • 3. Wanneer de verlaging niet kan worden opgelegd omdat de uitkering inmiddels is beëindigd, dan wordt de uitkering over een periode die in het verleden ligt herzien of ingetrokken.

  • 4. Een verlaging wordt voor bepaalde tijd opgelegd. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt opgelegd, wordt uiterlijk na twee maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.

Artikel 9. Samenloop gedragingen

  • 1. Wanneer een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende

    gedragingen, dan vindt in beginsel, onverminderd artikel 2, tweede lid, cumulatie van

    de verlagingpercentages plaats.

  • 2. Wanneer de verlagingen als bedoeld in het eerste lid niet in één maand kunnen worden geëffectueerd, wordt het totaal van de verlagingen beperkt tot 100% van de bijstandsnorm.

  • 3. Wanneer sprake is van één gedraging die als een schending van meerdere verplichtingen kan worden aangemerkt, dan dient voor het toepassen van de verlaging te worden uitgegaan van de verplichting waarop de zwaarste verlaging van toepassing is.

  • 4. Wanneer sprake is van verwijtbare gedragingen door beide partners in geval van een gezamenlijke huishouding, dan wordt alleen een verlaging opgelegd uit de hoogste categorie.

HOOFDSTUK 2. GEEN OF ONVOLDOENDE MEDEWERKING VERLENEN AAN HET VERKRIJGEN OF BEHOUDEN VAN ALGEMEEN GEACCEPTEERDE ARBEID

Artikel 10. Indeling in categorieën

Gedragingen van belanghebbende waardoor de verplichting op grond van artikel 9 WWB of artikel 37 Ioaw niet of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:

  • 1.

    Eerste categorie:

  • a.

    het niet ondertekenen of het niet aan het college verstrekken van een trajectplan, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces;

  • b.

    het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het WERKbedrijf of het niet tijdig laten verlengen van de registratie.

  • 2.

    Tweede categorie:

  • a.

    het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen of aanvaarden;

  • b.

    het niet dan wel niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de inschakeling in de arbeid, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen;

  • c.

    het niet dan wel in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot inschakeling in de arbeid, dan wel aan een onderzoek naar de geschiktheid voor scholing of opleiding.

  • 3.

    Derde categorie:

  • a.

    gedragingen die de inschakeling in de arbeid belemmeren;

  • b.

    het niet dan wel in onvoldoende mate gebruikmaken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b WWB, artikel 10, eerste lid WWB en artikel 37 lid 1 onderdeel e Ioaw, waaronder begrepen sociale activering;

  • c.

    het niet dan wel in onvoldoende mate gebruik maken van een door het college aangeboden participatieplaats als bedoeld in artikel 10a, eerste lid WWB en artikel 38a Ioaw.

  • 4.

    Vierde categorie:

  • a.

    het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • b.

    het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

  • c.

    wanneer belanghebbende door zijn handelen of nalaten het recht verspeelt op loondoorbetaling of een voorliggende voorziening.

  • 5.

    Het vierde lid is niet van toepassing op de Ioaw.

Artikel 11. De hoogte en de duur van de verlaging

  • 1. Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de verlaging vastgesteld op;

  • a. 5% van de norm gedurende een maand bij een gedraging van de eerste categorie;

  • b. 10 % van de norm gedurende een maand bij een gedraging van de tweede categorie;

  • c. 20% van de norm gedurende een maand bij een gedraging van de derde categorie;

  • d. 100% van de bijstandsnorm gedurende een maand bij een gedraging van de vierde categorie.

  • 2. Het percentage van de verlaging, genoemd in het eerste lid onder a,b en c, wordt verdubbeld wanneer de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid en het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals genoemd in het vijfde lid van dit artikel.

  • 3. De duur van de verlaging, genoemd in het eerste lid onder d, wordt verdubbeld wanneer de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid en het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals genoemd in het vijfde lid van dit artikel.

  • 4. Volhardt de belanghebbende binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd in een gedraging uit dezelfde categorie, dan verdubbelt het college de verlaging als genoemd in het tweede lid en past deze verlaging toe totdat de belanghebbende de tekortkoming heeft hersteld. Wordt de verlaging toegepast over meer dan drie maanden, dan vindt conform artikel 8, vierde lid, telkens uiterlijk binnen drie maanden van de verlaging een heroverweging plaats. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid en het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals genoemd in het vijfde lid van dit artikel.

  • 5. Van het opleggen van een verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

HOOFDSTUK 3. NIET NAKOMEN VAN DE INLICHTINGENPLICHT

Artikel 12. Te laat verstrekken van gegevens (hersteltermijn op grond van artikel 54 WWB of artikel 17 Ioaw)

  • 1. Wanneer een belanghebbende de verplichting op grond van artikel 17 WWB of artikel 13 Ioaw niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet binnen de door het college daartoe gestelde termijn te verstrekken, wordt met toepassing van artikel 18 lid 2 WWB of 20 lid 2 Ioaw een verlaging opgelegd van 5% van de norm, onverminderd artikel 2, tweede lid.

  • 2. Het percentage van de verlaging, genoemd in het eerste lid, wordt verdubbeld wanneer de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan dezelfde gedraging. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid en het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals genoemd in het vierde lid van dit artikel.

  • 3. Volhardt de belanghebbende binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd in dezelfde gedraging, dan verdubbelt het college de verlaging als genoemd in het tweede lid. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid en het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals genoemd in het vierde lid van dit artikel.

  • 4. Van het opleggen van de verlaging bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

Artikel 13. Schending informatieplicht

  • 1. Wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB of artikel 13 Ioaw heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, dan wordt de verlaging afgestemd op de hoogte van het benadelingsbedrag.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij een benadelingsbedrag tot € 2500,-: 10% van de norm gedurende een maand;

  • b. bij een benadelingsbedrag van € 2500,- tot € 5000,-: 20% van de norm gedurende een maand;

  • c. bij een benadelingsbedrag van € 5000,- tot € 7500,-: 40% van de norm gedurende een maand;

  • d. bij een benadelingsbedrag van € 7500,- of meer: 100% van de norm gedurende een maand.

  • 3. Wanneer het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 WWB of artikel 13 Ioaw niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van uitkering, bedraagt de verlaging, onverminderd artikel 2, tweede lid, 5% van de uitkering gedurende een maand.

  • 4. Het percentage van de verlaging, genoemd in het tweede lid onder a,b en c en het derde lid wordt verdubbeld wanneer de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid en het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals genoemd in het zesde lid van dit artikel.

  • 5. De duur van de verlaging wordt verdubbeld wanneer de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd genoemd in het tweede lid onder d, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid en het geven van een schriftelijke waarschuwing zoals genoemd in het zesde lid van dit artikel.

    6.Van het opleggen van de verlaging bedoeld in het derde lid kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van een jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.

HOOFDSTUK 4. OVERIGE GEDRAGINGEN DIE LEIDEN TOT EEN VERLAGING

Artikel 14. Nadere verplichtingen

  • 1. Wanneer de uitkeringsgerechtigde niet dan wel niet tijdig meewerkt aan een verplichting als bedoeld in artikel 55 WWB verlaagt het college de bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt bij de volgende gedragingen de bijstand verlaagd met 10% van de bijstandsnorm gedurende een maand:

  • a. het niet nakomen van de verplichting om op advies van een arts een noodzakelijke behandeling van medische aard te ondergaan;

  • b. het niet nakomen van de verplichting om mee te werken aan een noodzakelijk geachte budgettering;

  • c. het niet nakomen van de verplichting tot het instellen van een alimentatievordering.

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

  • 1. Wanneer de uitkeringsgerechtigde blijk heeft gegeven van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan verlaagt het college de bijstand.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt bij de volgende gedragingen de bijstand verlaagd met 20% van de bijstand gedurende de periode dat belanghebbende zonder bijstand had gekund:

  • a. het te snel interen of vervreemden van vermogen;

  • b. onderbedeling bij echtscheiding;

  • c. het niet opeisen en/of te gelde maken van een nalatenschap;

  • d. verkoop van roerende- of onroerende zaken beneden de marktwaarde terwijl betrokkene wist dat hij op korte termijn op bijstand zou zijn aangewezen.

  • 3. Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt bij de volgende gedragingen de gevraagde bijzondere bijstand verlaagd ten bedrage van de mate van bijstandsafhankelijkheid:

  • a. het niet verzekerd zijn tegen ziektekosten;

  • b. het niet verzekerd zijn tegen brandschade;

  • c. het niet verzekerd zijn voor schade aan de inboedel;

  • d. geen verzekering tegen wettelijke aansprakelijkheid hebben afgesloten.

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

  • 1. Wanneer een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het college of zijn ambtenaren, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet, als bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB of artikel 20, tweede lid Ioaw verlaagt het college de uitkering.

  • 2. Onverminderd artikel 2, tweede lid wordt de verlaging bij zeer ernstige misdragingen op de volgende wijze vastgesteld:

  • a. bij telefonische, schriftelijke en verbale agressie: 20% van de norm gedurende een maand.

  • b. bij fysiek geweld: 100% van de norm gedurende een maand.

  • 3. Het percentage van de verlaging, genoemd in het tweede lid onder a wordt verdubbeld wanneer de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een gedraging uit dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 4. De duur van de verlaging, genoemd in het tweede lid onder b, wordt verdubbeld wanneer de belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een verlaging is opgelegd genoemd in het tweede lid b, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging uit dezelfde categorie. Met een besluit waarmee een verlaging is opgelegd wordt gelijk gesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 7, tweede lid.

HOOFDSTUK 3. BESTRIJDING MISBRUIK

Artikel 17. Het handhavingsbeleid

Het college stelt een handhavingsplan op met daarin het te voeren beleid op het

gebied van handhaving, bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van de Wet

werk en bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de te verwachten resultaten.

HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN

Artikel 18. De inwerkingtreding

  • 1.

    Deze verordening treedt 1 juli 2010 in werking.

  • 2.

    De Afstemmings- en fraudeverordening Wet werk en bijstand 2009, vastgesteld in

de openbare raadsvergadering van 27 november 2008, wordt ingetrokken.

Artikel 19. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Afstemmings- en fraudeverordening Wet werk en bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers 2010.

Algemene toelichting

De regeling in de Wet werk en bijstand en Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers

Met de inwerkingtreding van de WWB is het systeem van boeten en verlagingen van de Algemene bijstandswet vervallen. In plaats daarvan moeten gemeenten zelf hun fraude- en sanctiebeleid vormgeven. De WWB kent slechts één soort sanctie: het verlagen van de uitkering. De boete als sanctie voor uitkeringsgerechtigden die hun inlichtingenplicht hebben geschonden, is verdwenen.

Per 1 januari 2010 is de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten van kracht. Deze wet heeft onder meer tot gevolg dat het Boetebesluit socialezekerheidswetten en het Maatregelenbesluit vervalt voor de Ioaw en de gemeente eigen beleid vast moet stellen over het verlagen van de uitkering en bestrijding van fraude.

Artikel 8, 8a WWB en artikel 35 Ioaw geven de gemeenteraad de opdracht om fraude- en verlagingenbeleid in een verordening vast te leggen. Artikel 18 WWB en artikel 20 Ioaw dienen als basis voor de verordening.

Er is een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Wanneer het college tot het oordeel komt dat een uitkeringsgerechtigde zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het college af van zo’n verlaging. Verlaging van de uitkering vindt plaats overeenkomstig een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Dit is de afstemmingsverordening.

Regelen in de verordening of in beleidsregels

De raad mag voor wat betreft de afstemmingsverordening geen regelgevende bevoegdheid delegeren aan het college. Dit met het oog op rechtszekerheid. Elke uitkeringsgerechtigde moet de op hem of haar van toepassing zijnde verlaging uit de Afstemmingsverordening kunnen halen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsomschrijving

De begrippen die in de verordening zijn gebruikt hebben dezelfde betekenis als de omschrijving in de Wet werk en bijstand, Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Algemene wet bestuursrecht.

In de verordening wordt het begrip ‘belanghebbende’ gebruikt. Dit begrip is in artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht omschreven als ‘degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken’.

Artikel 2. Het opleggen van een verlaging

Eerste lid

De WWB en Ioaw verbinden aan het recht op een uitkering diverse verplichtingen. Het gaat dan met name om de arbeids- en reïntegratieverplichtingen en de inlichtingen- en medewerkingverplichting.

Komt de belanghebbende de verplichting genoemd in artikel 37, eerste lid onder c Ioaw niet of onvoldoende na? Dan weigert het college de grondslag blijvend geheel of gedeeltelijk. Hier is dus geen sprake van een tijdelijke verlaging, maar van een blijvende weigering.

Tweede lid

In de afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardverlagingen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de norm. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het college stemt de verlaging af op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de individuele omstandigheden van de belanghebbende. Deze bepaling brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen verlaging moet nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardverlaging geboden is. Afwijking van de standaardverlaging kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen.

Artikel 3. Weigering van de grondslag

De Ioaw biedt de mogelijkheid om in bepaalde situaties de uitkering blijvend (gedeeltelijk) te weigeren. Het college weigert de uitkering wanneer de belanghebbende verwijtbaar werkloos is geworden of een aangeboden baan niet aanvaardt.

Het college weigert niet meer uitkering dan dat de belanghebbende zou kunnen hebben verdienen in de vroegere of toekomstige baan.

Artikel 4. De berekeningsgrondslag

Eerste lid

In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt opgelegd over de norm. Voor de bijstand gaat het om de netto uitkering, voor de Ioaw betreft het de bruto grondslag.

Tweede lid

Onderdeel a: de 18 tot 21-jarigen ontvangen een lage jongerennorm die, wanneer noodzakelijk, wordt aangevuld met bijzondere bijstand. Wordt de verlaging alleen opgelegd over de lage jongerennorm? Dan leidt dit tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen.

Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat in incidentele gevallen een verlaging wordt opgelegd over de bijzondere bijstand. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van de belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand.

Artikel 5. Het besluit tot opleggen van een verlaging

In dit artikel is aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien grotendeels voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het betreft met name de algemene beginselen van behoorlijk bestuur waaraan moet worden voldaan. Vooral het motiveringsbeginsel speelt hierbij een belangrijke rol. Het motiveringsbeginsel houdt onder andere in dat een besluit kenbaar wordt gemaakt en van een deugdelijke motivering wordt voorzien. In dit artikel is ook aangegeven dat het afzien van het opleggen van een verlaging ook een besluit is. Dit geld ook voor een schriftelijke waarschuwing. Er is dus in beide gevallen sprake van een besluit in de zin van de Awb waartegen de klant bezwaar en beroep kan aantekenen.

Artikel 6. Horen van belanghebbende

Voordat een verlaging wordt opgelegd, krijgt de klant de gelegenheid zijn of haar zienswijze naar voren te brengen.Van het horen kan worden afgezien wanneer:

  • §

    de klant al eerder zijn of haar zienswijze naar voren heeft gebrachten zich hierna geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

  • §

    de klant niet heeft voldaan aan de inlichtingenplicht.

Artikel 7. Afzien van het opleggen van een verlaging

Eerste lid

Het afzien van het opleggen van een verlaging ‘wanneer elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid WWB en artikel 20 vijfde lid Ioaw. Het ontbreken van de verwijtbaarheid kan niet snel worden aangenomen. Het afzien van het opleggen van een verlaging wegens het ontbreken van iedere verwijtbaarheid komt in de praktijk dan ook nauwelijks voor. Alleen in zeer duidelijke gevallen moeten we afzien van het opleggen van een verlaging wegens niet verwijtbaarheid.

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (‘lik op stuk’) is het nodig dat een verlaging zo snel mogelijk wordt opgelegd nadat de gedraging heeft plaatsgevonden. Om deze reden is onder b. geregeld dat geen verlagingen wordt opgelegd voor gedragingen die langer dan één jaar geleden hebben plaatsgevonden.

Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden waardoor ten onrechte of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn is aansluiting gezocht bij de termijn die staat in artikel 14e van de Algemene bijstandswet in verband met het opleggen van een boete wegens niet-nakoming van de informatieplicht. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en gelet op het feit dat wij vaak tijd nodig hebben om de omvang van de fraude (het benadelingsbedrag) vast te stellen.

Het is in bepaalde situaties mogelijk om af te zien van het verlagen van de uitkering en in plaats daarvan een schriftelijke waarschuwing te geven. Een schriftelijke waarschuwing wordt alleen gegeven wanneer de klant gegevens te laat verstrekt of wanneer de klant onjuiste of onvolledige inlichtingen verstrekt zonder dat dit tot een benadelingsbedrag leidt. Een schriftelijke waarschuwing is niet mogelijk wanneer de klant al eerder een schriftelijke waarschuwing kreeg en na het versturen van dat besluit nog geen 12 maanden zijn verstreken.

Tweede lid

Hierin is geregeld dat kan worden afgezien van het opleggen van een verlaging in het geval van dringende redenen. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie. Dit is op voorhand niet vast te leggen. Uitzonderingen moeten mogelijk zijn wanneer voor de uitkeringsgerechtigde onaanvaardbare consequenties optreden. Het moet in ieder geval gaan om omstandigheden die los staan van de verlagingwaardige gedraging op zich. Er moet iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand zijn om de uitkering niet te verlagen. Dringende redenen om van het toepassen van een verlaging af te zien, kunnen gevonden worden in bijzondere omstandigheden van financiële of sociale aard. Het moet dan gaan om zeer ernstige gevolgen voor belanghebbende of diens gezin. Het feit dat een belanghebbende financieel zwaar getroffen wordt door een verlaging is op zichzelf nog geen dringende reden, omdat dit voor elke uitkeringsontvanger geldt (zie CRvB 01-04-2003, nr. 00/5643 NABW).

Derde lid

Wordt de uitkering niet verlaagd wegens dringende redenen? Dan ontvangt de klant hierover bericht. Dit is van belang in verband met eventuele recidive. In het besluit wordt aangegeven wat de gevolgen zijn wanneer er sprake is van recidive. Op deze manier is aan het kenbaarheidvereiste voldaan.

Vierde lid

Het doen van een schriftelijke mededeling dat het college afziet van het opleggen van een verlaging en volstaat met het geven van een schriftelijke waarschuwing, is van belang in verband met eventuele recidive. In de beschikking wordt aangegeven wat de gevolgen zijn wanneer er sprake is van recidive. Op deze manier wordt er voldaan aan het kenbaarheidvereiste.

Artikel 8. Ingangsdatum en tijdvak

Eerste lid

Het verlagen van de uitkering kan op twee manieren:

  • 1.

    met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering (artikel 54 lid 3 WWB en 17 lid 3 Ioaw); of

  • 2.

    door middel van verlaging van de uitkering in de eerstvolgende maand(en).

Het verlagen van de uitkering in de eerstvolgende maand(en), is de gemakkelijkste methode. Het recht op bijstand hoeft dan niet te worden herzien en terugvordering van te veel betaalde bijstand is niet aan de orde. Daarom is in dit lid vastgelegd dat een verlaging wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand. Het opleggen van een verlaging naar de toekomst toe kan voor de uitkeringsgerechtigde onrechtvaardige gevolgen hebben. Dit doet zich voor wanneer sinds de verlagingwaardige gedraging en het daadwerkelijk opleggen van de verlaging een normwijziging heeft plaatsgevonden waardoor de uitkeringsgerechtigde ten tijde van het opleggen van een verlaging een hogere uitkering ontvangt. Die hogere uitkering leidt er dan toe dat hij/zij een zwaardere verlaging krijgt dan wanneer wij de uitkering met terugwerkende kracht hadden verlaagd. Om problemen te voorkomen wordt dan de hoogte van de verlaging afgestemd.

Tweede lid

Lopende uitkering

Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de uitkeringsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering te verrekenen met het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet het recht op uitkering wel worden herzien. Daarnaast wordt de teveel verstrekte uitkering teruggevorderd.

Nieuwe uitkering

Raakt iemand verwijtbaar aangewezen op bijstand? Dan verrekenen we de verlaging direct met de toe te kennen uitkering. Van een herziening is geen sprake, omdat het recht op bijstand nog niet is vastgesteld. De verlaging kan direct in de toekenning worden meegenomen.

Derde lid

Wanneer verlagen naar de toekomst niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd, dan wordt het recht op bijstand herzien en het teveel betaalde bedrag van de uitkeringsgerechtigde teruggevorderd.

Vierde lid

Dit lid regelt dat een verlaging voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een verlaging voor een bepaalde periode op te leggen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een verlaging wordt geconfronteerd waar hij aan toe is (rechtszekerheidsbeginsel). Wordt de verlaging voor een langere duur dan drie maanden opgelegd, dan moet de verlaging worden herbeoordeeld. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid WWB. De Ioaw kent deze bepaling niet. Met het oog op de rechtszekerheid hanteren we echter ook voor deze groep uitkeringsgerechtigden een herbeoordelingtermijn.

De herbeoordeling vindt plaats binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Een marginale beoordeling volstaat. Er moet worden beoordeeld of het redelijk is dat de opgelegde verlaging wordt voortgezet. Daarbij wordt dan gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet.

Artikel 9. Samenloop gedragingen

Eerste lid

Bij een samenloop van verwijtbare gedragingen worden de verlagingpercentages bij elkaar opgeteld. Uit de verordening blijkt dat verschillende gedragingen kunnen leiden tot een verlaging van de uitkering. Is er sprake van meerdere verwijtbare gedragingen? Dan mag ook meer dan één verlaging worden opgelegd, tenzij er eigenlijk sprake is van één gedraging. Wat wordt verstaan onder één gedraging? Eén gedraging is aan de orde als er sprake is van eenheid in tijd en handelen en de overtreden bepalingen dezelfde strekking hebben. Voor de uitvoering van deze verordening stellen we een termijn van 1 maand gelijk aan het begrip ‘eenheid in tijd en handelen’.

Tweede lid

Cumulatie van verlagingen kan ertoe leiden dat de totale verlaging in een maand hoger is dan 100% van de uitkering. In dat geval beperken we het totaal van de verlagingen tot 100% van de bijstandsnorm.

Voorbeeld

Kees maakt zich in één maand schuldig aan 4 verschillende gedragingen. Op de eerste gedraging staat een verlaging van 50%, op de tweede en derde 20% en op de vierde staat weer 50%.Totaal zouden we dan in die maand op 140% verlaging komen. Dit kunnen we niet ineens verrekenen. We beperken de verlaging tot 100%. De resterende 40% komt te vervallen.

Derde lid

Één gedraging kan nooit leiden tot meerdere verlagingen. We passen de hoogste verlaging toe die van toepassing is op de gedraging.

Vierde lid

Is er sprake van verwijtbare gedragingen door beide partners in geval van een gezamenlijke huishouding? Dan wordt alleen een verlaging opgelegd uit de hoogste categorie. Er wordt dan aangesloten bij de jurisprudentie van de CRvB (CRvB 8 april 1997/ JABW 1997 nr. 100). Wel wordt van beide partners de recidiveregistratie bijgehouden. Het niet, niet geheel of niet tijdig voldoen aan de informatieverplichting is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, die bij beide partners wordt geregistreerd.

Artikel 10. Indeling in categorieën

De gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, worden in vier categorieën. Hierbij is de ernst van de gedraging het onderscheidend criterium. Een gedraging ernstiger naarmate de gedraging concretere gevolgen heeft voor het niet verkrijgen of behouden van betaalde arbeid.

Eerste lid

  • a.

    De eerste categorie betreft de verplichting om het individuele activeringsplan, het (standaard) trajectplan, te ondertekenen. De uitkeringsgerechtigde is verplicht om zijn individuele trajectplan te ondertekenen en weer in te leveren, zodat geen misverstand kan ontstaan over de verplichtingen die over en weer gelden.

  • b.

    Onderdeel b betreft de formele verplichting om zich als werkzoekende in te schrijven bij het WERKbedrijf en ingeschreven te blijven.

Tweede lid

De tweede categorie betreft de verplichting van de uitkeringsgerechtigde om zich actief op te stellen op de arbeidsmarkt.

  • a.

    Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij activiteiten verricht die zijn gericht op een zo snel mogelijke inschakeling in het arbeidsproces, zoals het op eigen initiatief voldoende solliciteren naar geschikte arbeid, het inschrijven bij diverse uitzendbureaus en regelmatig informeren naar werk bij uitzendbureaus.

  • b.

    De uitkeringsgerechtigde moet op tijd verschijnen op een afspraak die hij heeft bij bijvoorbeeld het WERKBEDRIJF, een reïntegratiebedrijf of een medisch adviseur.

  • c.

    De uitkeringsgerechtigde moet het voor bijvoorbeeld de medisch deskundige mogelijk maken om informatie in te winnen bij zijn huisarts of medische specialisten, waarbij de uitkeringsgerechtigde onder behandeling staat.

Derde lid

In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op uitkering of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan.

  • a.

    Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij geen belemmeringen opwerpt die de inschakeling in de arbeid bemoeilijken. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan de houding van de uitkeringsgerechtigde tijdens een sollicitatiegesprek, het aanvoeren van steeds nieuwe argumenten waarom de uitkeringsgerechtigde niet ingeschakeld kan worden in het arbeidsproces, het aangeven van niet verantwoorde beperkingen ten aanzien van de arbeid, het consequent weigeren van de uitkeringsgerechtigde om zich in te schrijven bij het WERKBEDRIJF en het aangeven dat de uitkeringsgerechtigde geen gebruik wil maken van de mogelijkheden om te reïntegreren op de arbeidsmarkt.

  • b.

    De uitkeringsgerechtigde moet in voldoende mate mee werken aan bijvoorbeeld een sollicitatietraining, een werkstage, inburgeringcursus en een beroepsopleiding, voor zover wij dit noodzakelijk vinden. Ook moet de uitkeringsgerechtigde voldoende meewerken aan de uitvoering van het reïntegratieplan.

  • c.

    Uitkeringsgerechtigden kunnen werkervaring opdoen via zogenaamde participatieplaatsen. Het college kan een uitkeringsgerechtigde voor wie de kans op inschakeling in het arbeidsproces gering is en die daardoor vooralsnog niet bemiddelbaar is op de arbeidsmarkt, onbeloonde additionele werkzaamheden laten verrichten gedurende maximaal twee jaar. Van de uitkeringsgerechtigde wordt verwacht dat hij in voldoende mate gebruik maakt van een aangeboden participatieplaats.

Vierde lid

Bij de vierde categorie gaat het om het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. De laatstgenoemde gedraging kan zich voordoen voorafgaand aan de bijstandsaanvraag, maar ook tijdens de bijstandsverlening.

  • a.

    De uitkeringsgerechtigde is, om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering, verplicht naar vermogen arbeid te verkrijgen en te aanvaarden. Met het begrip algemeen geaccepteerde arbeid wordt arbeid bedoeld die algemeen maatschappelijk aanvaard is. Hieronder valt zowel de reguliere betaalde arbeid, als de gesubsidieerde arbeid, met uitzondering van de dienstbetrekkingen in het kader van de Wsw. Werkzaamheden die niet algemeen geaccepteerd zijn, zoals prostitutie worden uitgesloten. De uitkeringsgerechtigde kan geen eisen stellen aan de aansluiting van de arbeid aan het opleidingsniveau, eerder opgedane werkervaring en beloningsniveau. De uitkeringsgerechtigde moet ook arbeid van tijdelijke aard accepteren.

  • b.

    Tot deze categorie wordt de situatie gerekend waarin betrokkene op verwijtbare wijze door eigen toedoen betaalde arbeid niet behoudt. Hierbij moet gedacht worden aan verwijtbaar ontslag, zelf ontslag nemen en het niet verlengen van een arbeidscontract op basis van de opstelling van de uitkeringsgerechtigde. Bij verwijtbare werkloosheid is er een verband tussen de hoogte van de gedraging en het salaris dat niet meer wordt ontvangen. De verlaging van de uitkering kan niet hoger zijn dan het salaris dat betrokkenen voorheen kreeg.

  • c.

    Verspeelt de uitkeringsgerechtigde zijn recht op loondoorbetaling of een voorliggende voorziening (bijv. WW) dan wordt de uitkering 1 maand met 100% verlaagd. De verlaging van de uitkering kan niet hoger zijn dan de verspeelde rechten.

Vijfde lid

Op grond van artikel 3 weigert het college de Ioaw-uitkering blijvend wanneer het gaat om het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Een verlaging is niet van toepassing.

Artikel 11. De hoogte en duur van de verlaging

Eerste lid

Deze bepaling bevat de standaardverlagingen voor de vier categorieën van gedragingen die verband houden met het geen of onvoldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

Tweede lid

Is er binnen één jaar na een eerste gedraging opnieuw sprake van een gedraging uit dezelfde categorie? Dan wordt het percentage van de verlaging verdubbeld. Onder ‘eerste verwijtbare gedraging’ wordt verstaan de eerste gedraging die aanleiding is geweest tot een verlaging. Hieronder valt ook het afzien van een verlaging wegens dringende redenen. De termijn van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment waarop het verlagingsbesluit is bekendgemaakt.

Het kan voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde afkomstig is uit een andere gemeente en op het moment van de verwijtbare gedraging nog geen 12 maanden in de gemeente Tytsjerksteradiel woont. Voor een juiste uitvoering van deze verordening wordt dan nagegaan of de vorige gemeente de uitkering eerder heeft verlaagd. Is dat het geval? Dan wordt nagegaan of deze gedraging ook bij de gemeente Tytsjerksteradiel zou hebben geleid tot een verlaging van de uitkering. Mocht dit zo zijn, dan is er sprake van herhaald verwijtbaar gedrag. De periode van verlaging van de uitkering wordt dan verdubbeld.

Derde lid

Is er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake van herhaling van de verwijtbare gedraging genoemd in het eerste lid onder d ? Dan wordt de duur van de verlaging verdubbeld. Onder ‘eerste verwijtbare gedraging’ wordt verstaan de eerste gedraging die aanleiding is geweest tot een verlaging. Hieronder valt ook het afzien van een verlaging wegens dringende redenen. De termijn van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment waarop het verlagingbesluit is bekendgemaakt.

Vierde lid

Volhardt de uitkeringsgerechtigde in dezelfde gedraging? Dan wordt de verlaging als genoemd in het tweede lid verdubbeld totdat de uitkeringsgerechtigde de tekortkoming herstelt. Met deze bepaling is aansluiting gezocht bij de Memorie van Toelichting bij artikel 18 WWB (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 47-49). Het gaat dan om de derde en volgende gedragingen binnen 12 maanden. Deze bepaling is niet toepasbaar op gedragingen uit de vierde categorie.

De heroverweging, genoemd in artikel 8, is van toepassing indien de periode van de verlaging langer duurt dan drie maanden.

Vijfde lid

Deze bepaling regelt de schriftelijke waarschuwing en geeft de mogelijkheid om bij een eerste verwijtbare gedraging met een waarschuwing te volstaan. Uitgangspunt blijft echter dat verwijtbaar gedrag in beginsel een verlaging van de bijstand tot gevolg heeft. Wordt overwogen om met een waarschuwing te volstaan, dan moeten dit uitdrukkelijk worden gemotiveerd. Een waarschuwing bij een eerste gedraging is dus geen automatisme. Het zal in vrijwel alle gevallen gaan om relatief geringe gedragingen (met geen of weinig directe gevolgen) en/of van een geringe mate van verwijtbaarheid. De feitelijke gedraging moet wel worden omschreven in een waarschuwingsbeschikking en telt gewoon mee bij eventuele recidive. Om de gedraging mee te laten tellen in het kader van recidive moet in de beschikking duidelijk worden opgenomen dat het om een verwijtbare gedraging gaat, maar dat wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de inlichtingenplicht

In dit hoofdstuk onderscheiden we twee vormen van het niet nakomen van de informatieplicht:

  • 1.

    Artikel 12: het niet op tijd verstrekken van inlichtingen. In deze situatie zijn artikel 54 WWB en artikel 17 Ioaw van toepassing. We kunnen in dat geval het recht op uitkering opschorten en de uitkeringsgerechtigde in de gelegenheid stellen om binnen een bepaalde termijn het verzuim te herstellen.

  • 2.

    Artikel 13: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen waardoor wij ten onrechte of te veel bijstand verstrekten. In deze situatie heeft de uitkeringsgerechtigde niet voldaan aan de inlichtingenplicht van artikel 17 WWB en artikel 13 Ioaw. Het opzettelijk verzwijgen van relevante informatie met het doel een (hogere) uitkering te krijgen (fraude) vormt een schending van de informatieplicht.

Het kan ook voorkomen dat de uitkeringsgerechtigde bepaalde gevraagde gegevens niet verstrekt. In dat geval kan de rechtmatigheid van de uitkering niet worden vastgesteld. Er wordt dan geen uitkering verstrekt (in de situatie dat een uitkering wordt aangevraagd) of het recht op uitkering wordt ingetrokken (bij een lopende uitkering). Het opleggen van een verlaging is dus bij het niet-verstrekken van gegevens die noodzakelijk zijn voor het vaststellen van de rechtmatigheid van de uitkering niet aan de orde.

Artikel 12. Te laat verstrekken van gegevens

Eerste lid

Verstrekt een klant de voor de verlening van de uitkering van belang zijnde gegevens of gevraagde bewijsstukken niet op tijd? Dan wordt het recht op bijstand opgeschort (artikel 54, eerste lid WWB en artikel 17, eerste lid Ioaw). De klant wordt dan een termijn gegund waarbinnen hij zijn verzuim kan herstellen (de hersteltermijn). Verstrekt de klant de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn? Dan wordt het recht op uitkering ingetrokken. Levert de klant de gevraagde gegevens wél binnen de hersteltermijn in, dan ontvangt de klant uitkering. Wel wordt de uitkering verlaagd. Dit lid regelt de hoogte van de verlaging.

Tweede lid

Is er binnen één jaar na een eerste verwijtbare gedraging sprake van herhaling van de verwijtbare gedraging? Dan wordt het percentage van de verlaging verdubbeld. Onder ‘eerste verwijtbare gedraging’ wordt verstaan de eerste gedraging die aanleiding is geweest tot een verlaging. Hieronder valt ook het afzien van een verlaging wegens dringende redenen. De termijn van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment waarop het verlagingbesluit is bekendgemaakt.

Derde lid

Volhardt de uitkeringsgerechtigde in dezelfde gedraging? Dan wordt de verlaging als genoemd in het tweede lid verdubbeld. Met deze bepaling is aansluiting gezocht bij de Memorie van Toelichting bij artikel 18 WWB (TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 47-49). Het gaat dan om de derde en volgende gedragingen binnen 12 maanden. Concreet betekent dit dat iedere keer wanneer de uitkeringsgerechtigde in gebreke blijft, de uitkering 1 maand wordt verlaagd met 20%.

Vierde lid

Deze bepaling regelt de schriftelijke waarschuwing en geeft de mogelijkheid om bij een eerste verwijtbare gedraging met een waarschuwing te volstaan. Uitgangspunt blijft echter dat verwijtbaar gedrag in beginsel een verlaging van de bijstand tot gevolg heeft. Wordt overwogen om met een waarschuwing te volstaan, dan moet dit uitdrukkelijk worden gemotiveerd. Een waarschuwing bij een eerste gedraging is dus geen automatisme.

Het zal in vrijwel alle gevallen gaan om relatief geringe gedragingen (met geen of weinig directe gevolgen) en/of van een geringe mate van verwijtbaarheid. De feitelijke gedraging moet wel worden omschreven in een waarschuwingsbeschikking en telt gewoon mee bij eventuele recidive. Om de gedraging mee te laten tellen in het kader van recidive moet in de beschikking duidelijk worden opgenomen dat het om een verwijtbare gedraging gaat, maar dat wordt volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing.

Artikel 13. Schending informatieplicht

Eerste lid

In artikel 17 WWB en artikel 13 Ioaw is bepaald dat belanghebbende op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering. Onder het begrip ‘onverwijld’ wordt in deze verordening verstaan dat de uitkeringsgerechtigde de informatie die relevant is voor uitkeringsverlening moet vermelden op het eerstvolgende rechtmatigheidsonderzoekformulier. De ernst van de gedraging is tot uitdrukking gebracht in de hoogte van het benadelingsbedrag. Dat is het teveel betaalde bedrag aan uitkering.

Tweede lid

De verlaging wegens het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 17 van de WWB en artikel 13 Ioaw is afhankelijk van de hoogte van het bedrag aan bijstand dat als gevolg van de schending van die verplichting ten onrechte of te veel aan de uitkeringsgerechtigde is uitbetaald.

Derde lid

In dit lid is de zogeheten ‘nulfraude’ geregeld: het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen, zonder dat deze gedraging gevolgen heeft voor de hoogte van de uitkering. Voorbeelden van nulfraude zijn het niet opgeven van een vermogensbestanddeel onder de vermogensgrens of het niet melden van vrijwilligerswerk. Heeft de uitkeringsgerechtigde willens en wetens bepaalde informatie niet of niet behoorlijk verstrekt met het oog op geldelijk voordeel, maar hieruit uiteindelijk geen geldelijk voordeel behaald? Dan wordt de uitkering verlaagd. Iemand heeft bijvoorbeeld geprobeerd te frauderen, maar doordat de fraude werd ontdekt voor de uitbetaling is er geen sprake van financiële benadeling. Een verlaging van de uitkering met 5% is in een dergelijke situatie redelijk.

Vierde lid

Komt de uitkeringsgerechtigde binnen 12 maanden nadat een verlaging is opgelegd van 40% of minder opnieuw de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk na en leidt dit tot een benadelingsbedrag uit dezelfde of hogere categorie (tot 40%)? Dan wordt het percentage van de verlaging verdubbeld. Het gaat niet alleen om herhaling van de schending van de informatieverplichting op dezelfde manier maar om het niet of niet behoorlijk nakomen van deze verplichting, hoe dan ook.

Vijfde lid

Komt de uitkeringsgerechtigde binnen 12 maanden nadat een verlaging is opgelegd opnieuw de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk na en leidt dit tot een benadelingsbedrag uit de hoogste categorie (100%)? Dan verdubbelen we de duur van de verlaging.

Zesde lid

Zie de toelichting bij artikel 11, vierde lid.

De relatie met de strafrechtelijke sanctie

Het is verplicht om proces-verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie (OM) wanneer er sprake is van fraude en het benadelingsbedrag hoger is dan € 10.000,--. We verlagen de uitkering niet wanneer aangifte is gedaan bij het OM.

Onder de Algemene bijstandswet kon een boete worden opgelegd in het geval van fraude. Onder de WWB kan dit niet meer. De uitkering kan alleen worden verlaagd. Wat nu wanneer het benadelingsbedrag lager is dan € 10.000,-- en de uitkering van betrokkene niet kan worden verlaagd omdat betrokkene inmiddels geen uitkering meer ontvangt? In dat geval is het ook mogelijk om aangifte te doen bij het OM. Dat is bepaald in de ‘Richtlijn voor strafvordering sociale zekerheidsfraude.

Artikel 14. Nadere verplichtingen

Het college kan verplichtingen opleggen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand. Voor de Ioaw is dit artikel niet van toepassing, omdat de Ioaw geen bepaling kent betreffende overige verplichtingen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de verplichting om bij echtscheiding alimentatie te vorderen. In het geval van echtscheiding kunnen er gevoelige kwesties spelen. De regel is dan ook dat het college met het opleggen van de verplichting om alimentatie te vorderen terughoudend moet omgaan. De mogelijkheid om zelf te verhalen op de onderhoudsplichtige is immers aanwezig. Het opleggen van nadere verplichtingen kan ook aan de orde zijn wanneer in de persoon gelegen factoren aan arbeidsinschakeling belemmeren, zoals bij psychische moeilijkheden of verslavingsproblematiek. Het college kan de uitkeringsgerechtigde dan verplichten om een medische behandeling te ondergaan of om gebruik te maken van professionele hulpverlening. Dit doet het college alleen wanneer dit noodzakelijk wordt geacht om weer in het eigen bestaan te kunnen voorzien.

Artikel 15. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Dit artikel is alleen van toepassing op bijstand. Bij een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie dat de uitkeringsgerechtigde zich niet heeft verzekerd tegen ziektekosten, brand, inbraak en dergelijke. Er is ook sprake van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid wanneer iemand zich nodeloos in bijstandsbehoevende omstandigheden brengt, bijvoorbeeld door het doen van bepaalde uitgaven, het te snel interen van vermogen, het verkopen van de woning beneden de marktwaarde of onderbedeling bij echtscheiding.

Bij het berekenen van de onder lid 2 genoemde periode dat belanghebbende zonder bijstand had gekund wordt uitgegaan van de volgende interingsformule:

1 ½ keer de toepasselijke bijstandsnorm + eventuele bijzondere kosten (bijvoorbeeld de huur boven de basishuur in het geval betrokkenen geen of gedeeltelijk huurtoeslag ontvangt of het bedrag van de zorgtoeslag wanneer betrokkene deze niet ontving).

Artikel 16. Zeer ernstige misdragingen

Eerste lid

Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ vallen diverse vormen van agressie. Het gaat bij ‘zeer ernstige misdragingen’, om gedrag dat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel moet worden beschouwd.

Gemeenten kunnen alleen een verlaging opleggen wanneer er sprake is van het niet of onvoldoende nakomen van een of meer verplichtingen genoemd in artikel 18 lid 2 WWB met als verzwarende omstandigheid dat er sprake is van agressief gedrag jegens het college en bij de uitvoering van de WWB betrokken personen (CRvB 29-07-2008 / LJN: BD9023 en BD7970). Het zich zeer ernstig misdragen jegens het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren omvat ook het zich zeer ernstig misdragen jegens medewerkers die werken in opdracht van het college ter uitvoering van de WWB. Bijvoorbeeld een medewerker van een reïntegratiebureau (Rechtbank Rotterdam 26-03-2008 / LJN: BC9884).

De verlaging is niet gericht op gedragsverbetering (reparatoir) maar bestraffend (punitief). Dit betekent dat artikel 6 EVRM van toepassing is bij het opleggen van de verlaging. Er moet dan aan de volgende zaken aandacht worden besteed:

  • §

    voornemen tot verlagen bekendmaken

  • §

    horen/zienswijze

  • §

    zwijgrecht (cautie)

  • §

    taalhulp

(Bron: Verzamelbrief SZW april/mei 2008)

De bewijslast om voldoende aannemelijk te maken dat van agressie in de zin van artikel 18 lid 1 WWB sprake is geweest rust op het college. Bij het vaststellen van de verlaging in de situatie dat een uitkeringsgerechtigde zich ernstig heeft misdragen, wordt gekeken naar de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene.

Tweede lid

Wat betreft het vaststellen van de ernst van de gedraging, worden in deze verordening de volgende twee categorieën onderscheiden:

  • a.

    verbale, schriftelijke of telefonisch agressie

  • b.

    fysieke agressie

Voor het bepalen van verwijtbaarheid van de misdraging wordt gekeken naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. In dit verband wordt onderscheid gemaakt tussen instrumenteel geweld en frustratiegeweld. Van instrumenteel geweld is sprake als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering). Agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid, onduidelijkheid en dergelijke noemen we frustratieagressie. Het zal duidelijk zijn dat de mate van verwijtbaarheid bij instrumenteel geweld in beginsel groter is dan bij frustratiegeweld.

Het opleggen van een verlaging staat helemaal los van het doen van aangifte bij de politie. Het college legt een verlaging op, terwijl de medewerker tegen wie de agressie zich richt aangifte doet bij de politie.

NB: Naar aanleiding van een ernstige misdraging van belanghebbende wordt aangifte gedaan bij de politie. Dit kan leiden tot een strafrechterlijke vervolging. Heeft dit tot gevolg dat justitie een transactievoorstel doet (bijvoorbeeld een boete van € 250,00)? Dan herziet het college de verlaging achteraf. Dit kan, afhankelijk van het transactievoorstel, leiden tot een matiging van de verlaging met terugwerkende kracht of tot het vervallen van de verlaging met terugwerkende kracht. Belanghebbende moet zelf door middel van een bewijsstuk aantonen welk transactievoorstel door justitie is gedaan.

Derde en vierde lid

We bepaalden ook dat we, in geval van recidive het percentage of, indien dit niet geëffectueerd kan worden, de duur van de verlaging verdubbelen.

Artikel 17. Het handhavingsbeleid

Door een amendement van de heer Weekers, Tweede Kamerlid voor de VVD, is artikel 8a in de WWB terechtgekomen. Dit artikel bepaalt dat de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

Het doel van dit artikel is de handhaving van de WWB en het fraudebeleid op de agenda van de gemeenteraden te zetten. In de toelichting van het amendement staat dat op grond van artikel 212 Gemeentewet de gemeenteraad een verordening moet vaststellen voor de uitgangspunten voor het financiële beleid en voor het financiële beheer.

Dit moet een waarborg zijn dat aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. In dat kader kan ook aandacht besteed worden aan de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van gemeentelijke regelingen. Een goed financieel beheer bij de uitvoering van de WWB brengt met zich dat daarbij ook voortdurend aandacht bestaat voor de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het is wenselijk dit expliciet in de WWB te regelen.

Artikel 8a houdt in dat de gemeenteraad in een verordening regels stelt over misbruik en oneigenlijk gebruik. De gemeenteraad kan aansluiten bij de afstemmingsverordening en hoeft in dat geval geen aparte fraudeverordening op te stellen.

Artikel 18 en 19 Inwerkingtreding en Citeertitel

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.