Regeling vervallen per 10-12-2019

Gemeenschappelijke Regeling UW Samenwerking

Geldend van 01-01-2013 t/m 09-12-2019

Intitulé

Gemeenschappelijke Regeling UW Samenwerking

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Gemeenschappelijke Regeling UW Samenwerking

De colleges en de burgemeesters van de gemeenten Montfoort en IJsselstein, ieder voor zover het hun eigen bevoegdheden betreft;

Overwegende dat,

De raden van Montfoort en IJsselstein op respectievelijk 6 februari 2012 en 2 februari 2012 het convenant samenwerking Montfoort-IJsselstein hebben vastgesteld;

De raden van Montfoort en IJsselstein op respectievelijk 21 mei 2012 en 24 mei 2012 een plan van aanpak voor samenwerking hebben vastgesteld;

In het plan van aanpak is vastgelegd dat op 1 januari 2014 een werkende werkorganisatie Montfoort-IJsselstein moet zijn gerealiseerd;

De raden van Montfoort en IJsselstein op respectievelijk 10 december 2012 en 20 december 2012 toestemming hebben verleend voor het aangaan van de Gemeenschappelijke Regeling UW Samenwerking;

Gelet op,

De Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht en de Archiefwet 1995,

BESLUITEN

Aan te gaan de navolgende gemeenschappelijke regeling tot vorming van een openbaar lichaam in de zin van artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, genaamd de “Gemeenschappelijke Regeling UW Samenwerking”.

Artikel 1: Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a.

    gemeenten: de gemeenten IJsselstein en Montfoort;

  • b.

    regeling: de gemeenschappelijke regeling UW Samenwerking;

  • c.

    colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten;

  • d.

    gedeputeerde staten: gedeputeerde staten van de provincie Utrecht;

  • e.

    UW Samenwerking: het openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van deze regeling;

  • f.

    samenwerkingsgebied: gezamenlijke grondgebied van de gemeenten;

  • g.

    programma: het geheel van samenhangende producten en diensten op een beleidsterrein als benoemd in de programmabegroting van de gemeenten.

  • h.

    bedrijfsvoering: dit betreft de kosten voor het ambtelijk apparaat inclusief huisvesting en overige kantoorkosten en productiemiddelen die niet rechtstreeks aan een van de individuele gemeenten toegerekend worden;

  • i.

    kostenverrekenmodel: het model volgens welke de kosten van de bedrijfsvoering worden verdeeld tussen de gemeenten, en

  • j.

    burgemeesters:de burgemeesters van de gemeenten.

Artikel 2: Openbaar lichaam en bestuurssamenstelling

  • 1. Er is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, genaamd “UW Samenwerking”.

  • 2. Het openbaar lichaam is gevestigd in de gemeente IJsselstein.

  • 3. Het bestuur van UW Samenwerking bestaat uit: het Algemeen Bestuur, het Dagelijks Bestuur en de voorzitter.

Hoofdstuk 2 Doel, taken en bevoegdheden

Artikel 3: Doel

Het doel van de regeling is een kwalitatief goede en doelmatige uitvoering door de UW Samenwerking van de door de colleges en burgemeesters opgedragen taken.

Artikel 3a: Belang

De regeling wordt getroffen ten behoeve van het vormen van een gemeenschappelijke ambtelijke organisatie die belast is met de uitvoering van de door de colleges en burgemeesters opgedragen taken.

Artikel 4: Taken UW Samenwerking

  • 1. De gemeenten laten overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van deze regeling door de UW Samenwerking een takenpakket uitvoeren.

  • 2. Dit takenpakket strekt zich in ieder geval uit tot de volgende aspecten:

    • a.

      Strategische beleidsontwikkeling en beleidsvoorbereiding;

    • b.

      Uitvoering en in geval van op afstand geplaatste taken regie op uitvoering van het door de bevoegde gemeentelijke bestuursorganen vastgestelde beleid;

    • c.

      Synchronisatie van de ontwikkeling van de klantcontactcentra;

    • d.

      Huidige en toekomstige (door decentralisatie) aan de gemeenten opgedragen taken, en

    • e.

      Gezamenlijke ontwikkeling naar regiegemeente.

  • 3. De gemeenten zijn gehouden in alle gevallen de diensten en producten die behoren bij de overeengekomen taken af te nemen. Een deelnemer mag bepaalde taken of aspecten daarvan pas zelf uitvoeren dan wel aan een andere uitvoerder uitbesteden na unanieme instemming van het Algemeen Bestuur.

  • 4. De UW Samenwerking voert taken uit voor de (toekomstige) gemeenten. Uitvoering voor derden is toegestaan na een besluit van het Algemeen Bestuur.

Artikel 5: Algemene bevoegdheidstoedeling

  • 1. De colleges onderscheidenlijk de burgemeesters bepalen in afzonderlijke mandaatbesluiten welke bevoegdheden die samenhangen met de taakgebieden zoals vermeld in artikel 4 van de regeling, opgedragen dienen te worden aan het bestuur van de UW Samenwerking.

  • 2. De in het vorige lid bedoelde besluiten worden als bijlage bij deze regeling gevoegd.

Artikel 6: Kwaliteitsborging

  • 1. Het bestuur van de UW Samenwerking draagt zorg voor een zorgvuldige en hoogwaardige uitvoering van de taken zoals vermeld in artikel 4 van deze regeling en zoals opgenomen in de programmabegroting.

  • 2. Indien sprake is van onvoldoende kwalitatief of onzorgvuldig handelen van de UW Samenwerking als gevolg waarvan schade is ontstaan of dreigt te ontstaan, melden de betreffende colleges dit zo snel mogelijk, maar uiterlijk binnen drie maanden na het constateren van de geleden of dreigende schade, bij het Dagelijks Bestuur. Het Dagelijks Bestuur draagt zorg voor beperking en zo nodig herstel van de geleden schade.

  • 3. In het verlengde van hetgeen bepaald is in het tweede lid, draagt de UW Samenwerking zorg voor een adequate verzekering van de risico’s die samenhangen met de uitvoering van zijn taken en die niet vallen onder de dekking van de aansprakelijkheidsverzekering van de gemeenten.

  • 4. Over de wijze van afhandeling van aan de UW Samenwerking toe te rekenen schade die in het kader van de uitvoering van de taken van de UW Samenwerking is ontstaan, maar niet voor vergoeding door een verzekeraar in aanmerking komt, wordt besloten door het Dagelijks Bestuur.

Hoofdstuk 3 Het Algemeen Bestuur

Artikel 7: Samenstelling

  • 1. Het Algemeen Bestuur bestaat uit alle leden van de colleges.

  • 2. Indien in het Algemeen Bestuur een vacature ontstaat wijst het college van de betrokken gemeente zo spoedig mogelijk, doch in elk geval binnen acht weken na het ontstaan van de vacature, een nieuw lid aan.

  • 3. De zittingsduur van de leden van het Algemeen Bestuur is gelijk aan die van de leden van de gemeenteraden van de gemeenten. De leden van het Algemeen Bestuur blijven na het verstrijken van de in de vorige zin genoemde termijn hun functie waarnemen tot het tijdstip dat de nieuwe leden zijn aangewezen.

  • 4. Van elke aanwijzing tot lid van het Algemeen Bestuur geeft het desbetreffende college binnen één week kennis aan de voorzitter.

  • 5. Een lid van het Algemeen Bestuur dat het vertrouwen van het college, die hem als lid heeft aangewezen, niet meer bezit, kan, nadat hij in de gelegenheid is geweest zich te verantwoorden, door dit college als zodanig worden ontslagen.

  • 6. Een lid van het Algemeen Bestuur heeft:

    • a.

      twintig stemmen, indien er in totaal drie leden van het Algemeen Bestuur afkomstig zijn van dezelfde gemeente;

    • b.

      vijftien stemmen, indien er in totaal vier leden van het Algemeen Bestuur afkomstig zijn van dezelfde gemeente;

    • c.

      twaalf stemmen, indien er in totaal vijf leden van het Algemeen Bestuur afkomstig zijn van dezelfde gemeente, en

    • d.

      tien stemmen, indien er in totaal zes leden van het Algemeen Bestuur afkomstig zijn van dezelfde gemeente.

Artikel 8: Werkwijze Algemeen Bestuur

  • 1. Het Algemeen Bestuur vergadert zo vaak als het daartoe heeft besloten, maar tenminste tweemaal per jaar en verder als de voorzitter of tenminste vier leden onder schriftelijke opgave van de te behandelen onderwerpen daarom verzoeken.

  • 2. Voor de oproeping van de vergaderingen is artikel 19 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Voor zover bij of krachtens deze regeling niet anders is bepaald, worden besluiten van het Algemeen Bestuur bij volstrekte meerderheid genomen.

  • 4. Bij het staken van de stemmen treden de colleges terstond met elkaar in overleg, teneinde zo mogelijk tot een oplossing te komen. Indien de stemmen blijven staken is het voorstel verworpen.

  • 5. In een besloten vergadering kan, onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de Gemeentewet en artikel 136 van de Wet gemeenschappelijke regelingen, niet worden beraadslaagd of besloten over:

  • a. het beleids-directieplan van de UW Samenwerking;

  • b. de organisatie-inrichting;

  • c. de begroting dan wel wijzigingen daarvan;

  • d. het vaststellen van de jaarrekening van de UW Samenwerking, en

  • e. het wijzigen dan wel opheffen van de regeling.

  • 6. De besluiten tot benoeming en ontslag van een directeur dienen unaniem genomen te worden door het Algemeen Bestuur.

  • 7. De leden van het Algemeen Bestuur ontvangen voor hun werkzaamheden geen vergoeding in welke vorm dan ook.

Artikel 9: Bevoegdheden

Aan het Algemeen Bestuur komen alle bevoegdheden toe die in deze regeling niet zijn opgedragen aan het Dagelijks Bestuur of de voorzitter.

Artikel 10: Informatie- en verantwoordingsplicht

  • 1. Het Algemeen Bestuur geeft zo spoedig mogelijk aan de raden en de colleges van de gemeenten de door een of meer leden van die raden of colleges schriftelijk gevraagde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het algemeen belang.

  • 2. Het Algemeen Bestuur geeft aan de raden en de colleges van de gemeenten ongevraagd alle inlichtingen die voor een juiste beoordeling van het door het Algemeen Bestuur gevoerde en te voeren beleid nodig zijn

Hoofdstuk 4 Het Dagelijks Bestuur

Artikel 11: Samenstelling

  • 1. Het Algemeen Bestuur benoemt in de eerste vergadering van elke zittingsperiode uit zijn midden een Dagelijks Bestuur, op voordracht van de colleges.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur bestaat uit één wethouder per gemeente en de burgemeesters.

  • 3. De leden van het Dagelijks Bestuur treden af als lid van dat bestuur met ingang van de dag waarop de zittingsperiode van het Algemeen Bestuur afloopt. Zij blijven hun functie waarnemen tot het tijdstip waarop het Algemeen Bestuur een nieuw Dagelijks Bestuur heeft aangewezen.

  • 4. Een lid van het Dagelijks Bestuur kan deze functie te allen tijde neerleggen.

  • 5. Met de tussentijdse beëindiging van het lidmaatschap van het Algemeen Bestuur eindigt tevens het lidmaatschap van het Dagelijks Bestuur.

  • 6. Indien tussentijds een vacature ontstaat in het Dagelijks Bestuur, wijst het Algemeen Bestuur zo spoedig mogelijk een nieuw lid aan. Dit gebeurt op voordracht van het college wiens vertegenwoordiger is afgetreden/ontslagen. Tot die tijd kunnen de resterende leden van het Dagelijks Bestuur geldige besluiten nemen.

  • 7. Een lid van het Dagelijks Bestuur kan door het Algemeen Bestuur worden ontslagen, indien dit lid niet langer het vertrouwen van het Algemeen Bestuur geniet. De artikelen 49 en 50 Gemeentewet zijn van overeenkomstige toepassing. Op het ontslagbesluit is artikel 7:1 Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing.

  • 8. De zittingsperiode is gelijk aan de raadsperiode. In bijzondere situaties kan het Algemeen Bestuur besluiten van deze algemene regel af te wijken.

Artikel 12: Werkwijze

  • 1. Voor zover deze regeling niet anders bepaalt kan het Dagelijks Bestuur zijn werkzaamheden in mandaat opdragen aan zijn leden. Deze portefeuilleverdeling wordt schriftelijk vastgelegd en aan het Algemeen Bestuur ter vaststelling voorgelegd.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur vergadert zo vaak als de voorzitter of tenminste twee leden dit nodig achten.

  • 3. In de vergadering van het Dagelijks Bestuur heeft ieder lid een stem. Artikel 59 van de Gemeentewet is van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 136 van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Op de vergaderingen van het Dagelijks Bestuur zijn de artikelen 54 tot en met 59 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing, met inachtneming van artikel 136 van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur stelt voor zijn werkzaamheden een reglement van orde vast. Dit reglement wordt ter kennisneming aan het Algemeen Bestuur gezonden.

  • 5. De leden van het Dagelijks Bestuur ontvangen voor hun werkzaamheden geen vergoeding in welke vorm dan ook.

Artikel 13: Bevoegdheden

  • 1. Het Dagelijks Bestuur is belast met het Dagelijks Bestuur van de UW Samenwerking. Hiertoe behoort in ieder geval:

  • a) Het voorbereiden van alles wat aan het Algemeen Bestuur ter overweging en beslissing wordt voorgelegd;

  • b) Het uitvoeren van besluiten van het Algemeen Bestuur;

  • c) Het beheer van de financiën van de UW Samenwerking;

  • d) De zorg voor de controle op het financieel beheer en de boekhouding, voor zover dat niet aan anderen is opgedragen;

  • e) Het houden van toezicht op alles wat de UW Samenwerking aangaat;

  • f) Het zo nodig nemen van conservatoire maatregelen, zowel in als buiten rechte, en het nemen van maatregelen ter voorkoming van verjaring en verlies van recht/bezit;

  • g) Al die taken die horen bij het optreden van een (goed) werkgever.

  • 2. Het Algemeen Bestuur kan aan het Dagelijks Bestuur bevoegdheden overdragen met uitzondering van:

  • a) Het vaststellen dan wel wijzigen van de begroting;

  • b) Het vaststellen van de jaarrekening;

  • c) Het vaststellen van de financiële beheers- en controleverordening zoals omschreven in de artikelen 212 en 213 Gemeentewet;

  • d) Het vaststellen van een organisatieverordening en bijbehorende regels;

  • e) Het vaststellen van rechtspositionele regelingen, en

  • f) De benoeming en ontslag van de secretaris en directie.

  • 3. Het Dagelijks Bestuur kan bevoegdheden mandateren aan de algemeen directeur en doet daarvan melding aan het Algemeen Bestuur. Het Dagelijks Bestuur kan de algemeen directeur toestaan ondermandaat te verlenen.

Artikel 14: Informatie en verantwoordingsplicht

  • 1. De leden van het Dagelijks Bestuur zijn, tezamen en afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur verantwoording verschuldigd voor het door hen gevoerde bestuur.

  • 2. De leden van het Dagelijks Bestuur geven, tezamen en afzonderlijk, aan het Algemeen Bestuur ongevraagd alle informatie die voor een juiste beoordeling van het gevoerde en te voeren beleid noodzakelijk is.

  • 3. De leden van het Dagelijks Bestuur geven tezamen dan wel afzonderlijk aan het Algemeen Bestuur, indien dit bestuur dan wel een of meer leden daarom verzoeken, binnen acht weken alle gevraagde inlichtingen, een en ander voor zover dit niet in strijd is met het algemeen belang.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur geeft zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen 21 dagen na ontvangst van het daartoe strekkende verzoek, aan de raden van de gemeenten, door tussenkomst van het betreffende college, de door één of meer leden van die raden schriftelijk gevraagde inlichtingen, waarvan het verstrekken niet in strijd is met het algemeen belang.

Hoofdstuk 5 De voorzitter en secretaris

Artikel 15: De voorzitter

  • 1. Het Algemeen Bestuur benoemt uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter zijn niet beiden afkomstig van één gemeente.

  • 2. De voorzitter vervult zijn functie voor een jaar. Dit jaar eindigt met benoeming van een andere voorzitter door het Algemeen Bestuur.

  • 3. De voorzitter is tevens voorzitter van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur.

  • 4. De voorzitter vertegenwoordigt de UW Samenwerking in en buiten rechte. Hij kan deze bevoegdheid aan een ander opdragen.

Artikel 16: De algemeen directeur, secretaris

  • 1. De algemeen directeur is secretaris van het Algemeen Bestuur en secretaris van het Dagelijks Bestuur.

  • 2. Hij woont in de hoedanigheid als secretaris de vergaderingen van het algemeen en Dagelijks Bestuur bij. Hij heeft daarin een adviserende rol.

Hoofdstuk 6 Organisatie, directeur en personeel

Artikel 17: Organisatieverordening

  • 1. Binnen de uitgangspunten van deze regeling kan het Algemeen Bestuur een organisatieverordening voor de UW Samenwerking vaststellen.

  • 2. In de organisatieverordening, bedoeld in het eerste lid, legt het Algemeen Bestuur de organisatiestructuur van de UW Samenwerking vast.

Artikel 18: Organisatiestructuur

  • 1. Op de ingangsdatum van deze regeling geldt de organisatiestructuur zoals die is vastgelegd in het Uitvoeringsplan samenwerking Montfoort-IJsselstein.

  • 2. Vanaf het derde jaar evalueert het Algemeen Bestuur periodiek de doeltreffendheid en doelmatigheid van de organisatiestructuur.

Artikel 19: Algemeen Directeur

  • 1. De algemeen directeur is voor het Dagelijks Bestuur ambtelijk opdrachtnemer en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de taken van de UW Samenwerking.

  • 2. De dagelijkse leiding van de UW Samenwerking berust, onder verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur, bij de algemeen directeur.

  • 3. De algemeen directeur draagt zorg voor de kwaliteit van personeel en organisatie, beheer en (regie op) bedrijfsvoering, en voor het zijn van een aantrekkelijke werkgever voor de huidige en toekomstige medewerkers van de UW Samenwerking.

  • 4. De algemeen directeur is tevens bestuurder in de zin van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 5. De algemeen directeur wordt benoemd en ontslagen door het Algemeen Bestuur. Het Dagelijks Bestuur kan de algemeen directeur schorsen.

  • 6. Het Algemeen Bestuur regelt op voorstel van het Dagelijks Bestuur de bezoldiging en de overige zaken met betrekking tot de rechtspositie van de algemeen directeur.

  • 7. De taken en bevoegdheden van de algemeen directeur worden vastgelegd in een door het Algemeen Bestuur vast te stellen Directiestatuut.

  • 8. De algemeen directeur verschaft minstens één keer per vier maanden de informatie aan het Dagelijks Bestuur om het functioneren en de bedrijfsvoering van de UW Samenwerking te kunnen beoordelen.

Artikel 20: Personeel

  • 1. Het Dagelijks Bestuur beslist met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 18 en 19 en binnen de kaders van het door het Algemeen Bestuur vastgestelde inrichtingsplan over de benoeming en het ontslag van het personeel van de UW Samenwerking.

  • 2. Het Dagelijks Bestuur regelt de bezoldiging en de overige rechtspositie van het personeel van de UW Samenwerking. Het Dagelijks Bestuur draagt er in dat kader zorg voor, dat als grondslag daarvoor de CAR-UWO wordt gehanteerd.

  • 3. Bij de overgang van personeel van de gemeenten naar de UW Samenwerking zullen het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur, ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft, zorg dragen voor de verdere toepassing en uitvoering van het Sociaal Statuut.

Artikel 21: Bestuursopdrachten

  • 1. De colleges en de burgemeesters kunnen door middel van bestuursopdrachten de UW Samenwerking opdracht geven tot het ontwikkelen of aanpassen van het beleid of de werkwijzen.

  • 2. Bestuursopdrachten bevatten een duidelijk omschreven probleembeschrijving, het doel en de kaders waarbinnen de opdracht moet worden uitgevoerd, inclusief tijd en middelen.

  • 3. Bestuursopdrachten worden formeel vastgesteld door de te onderscheiden colleges en de te onderscheiden burgemeesters.

  • 4. De met een bestuursopdracht gemoeide financiële middelen worden beschikbaar gesteld door middel van een begrotingswijziging van de begroting van de betreffende gemeente.

Hoofdstuk 7 Financiële bepalingen

Artikel 22: Financiële administratie en controle

  • 1. Op het financieel beleid, het financieel beheer, de inrichting van de financiële organisatie en de controle daarop zijn de artikelen 212 en 213 Gemeentewet van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het Algemeen Bestuur stelt de financiële regels vast die vereist zijn om aan het in het eerste lid bepaalde te kunnen voldoen.

Artikel 23: Dienstjaar

Het dienstjaar loopt van 1 januari tot en met 31 december.

Artikel 24: Begroting

  • 1. Uiterlijk 1 april van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de (ontwerp)begroting van de UW Samenwerking zal dienen, zendt het Dagelijks Bestuur een overzicht van de voor het dan komende jaar te hanteren kosten van bedrijfsvoering conform het vigerende kostenverrekenmodel aan de gemeenten.

  • 2. Uiterlijk 15 april van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de (ontwerp)begroting dient, zendt het Dagelijks Bestuur deze aan de raden van de gemeenten.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde ontwerpbegroting is gebaseerd op de begrotingen die de gemeenten voor het lopende dienstjaar hebben vastgesteld.

  • 4. De raden van de gemeenten kunnen binnen acht weken na toezending van de ontwerpbegroting het Dagelijks Bestuur van hun zienswijze(n) schriftelijk laten blijken.

  • 5. Het Algemeen Bestuur stelt de begroting vast voor 1 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de (ontwerp)begroting dient.

  • 6. De begroting wordt binnen twee weken na vaststelling door het Algemeen Bestuur aan de colleges en de raden van de gemeenten toegezonden.

  • 7. Het Dagelijks Bestuur zendt de begroting binnen twee weken na de vaststelling, maar in ieder geval voor 15 juli van het jaar voorafgaand aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 8. Het Dagelijks Bestuur draagt er zorg voor dat de planning- en controlcyclus, de meerjarenbegroting voor de UW Samenwerking, alsmede een ontwerpbegroting van inkomsten en uitgaven voor het komend dienstjaar, voorzien van de nodige toelichtingen en specificaties, zodanig wordt ingericht dat de datum van 15 juli zoals in het zevende lid opgenomen, wordt gehaald.

  • 9. De meerjarenbegroting en de ontwerpbegroting worden door de colleges voor een ieder ter inzage gelegd en, tegen betaling van de kosten, algemeen ter beschikking gesteld. De ter inzage legging en de verkrijgbaarstelling van de stukken wordt openbaar bekend gemaakt.

  • 10. De raden van de gemeenten behouden het recht om, na vaststelling van de begroting, voorstellen voor begrotingswijzigingen te doen. Het Dagelijks Bestuur zal deze voorstellen zo spoedig mogelijk doorrekenen op hun consequenties en voorleggen aan het Algemeen Bestuur. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 11. Op wijzigingen van de begroting zijn de voorafgaande bepalingen van dit artikel, met uitzondering van de genoemde data, van overeenkomstige toepassing. Wijzigingen in de vastgestelde begroting die geen effect hebben op het begrote financiële resultaat van de UW Samenwerking, worden hiervan uitgezonderd.

Artikel 25: Jaarrekening

  • 1. Het Dagelijks Bestuur maakt elk jaar de ontwerprekening van baten en lasten van het voorgaande dienstjaar op. Het Dagelijks Bestuur zendt op uiterlijk 1 april van het jaar volgende op het dienstjaar waarop de rekening betrekking heeft, de ontwerprekening met de daarbij behorende bescheiden aan het Algemeen Bestuur. Het Algemeen Bestuur zendt de ontwerprekening ter controle naar de door het Algemeen Bestuur daartoe aangewezen accountant, met het verzoek zo spoedig mogelijk het controlerapport uit te brengen.

  • 2. Het Algemeen Bestuur zendt de ontwerprekening aan de colleges en de raden van de deelnemende gemeenten.

  • 3. Het Algemeen Bestuur stelt de jaarrekening vast voor 1 juli van het jaar volgende op het dienstjaar waarop de rekening betrekking heeft.

  • 4. Het Dagelijks Bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na de vaststelling, maar in ieder geval voor 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, aan gedeputeerde staten.

  • 5. Het besluit van het Algemeen Bestuur, houdende vaststelling van de rekening, strekt voor zover het daarin opgenomen ontvangsten en uitgaven betreft, het Dagelijks Bestuur tot décharge, behoudens later in rechte gebleken onregelmatigheden.

Artikel 26: Reserves en voorzieningen

1.Reserves en voorzieningen worden overeenkomstig de door het Algemeen Bestuur daartoe uitgevaardigde richtlijnen gevormd. Deze richtlijnen zijn opgenomen in de, door het Algemeen Bestuur unaniem vast te stellen, “Nota reserves en voorzieningen”.

Het Algemeen Bestuur beslist niet, dan nadat de raden van de gemeenten in de gelegenheid zijn gesteld hun bedenkingen kenbaar te maken aan het Algemeen Bestuur.

Hoofdstuk 8 Archief

Artikel 27: Archief UW Samenwerking

  • 1. Het Dagelijks Bestuur is op grond van artikel 40 van de Archiefwet 1995 belast met de zorg voor de bewaring en het beheer van de archiefbescheiden van de UW Samenwerking en zijn bestuursorganen, overeenkomstig een door het Algemeen Bestuur vast te stellen regeling, die aan gedeputeerde staten moet worden medegedeeld.

  • 2. De algemeen directeur is, onder verantwoordelijkheid van het Dagelijks Bestuur, belast met de bewaring van de archiefbescheiden als bedoeld in het vorige lid, overeenkomstig de door het Dagelijks Bestuur vast te stellen nadere regels.

  • 3. Bij opheffing van de regeling wordt voor de archiefbescheiden een voorziening getroffen conform artikel 4, eerste lid, van de Archiefwet 1995.

Hoofdstuk 9 Geschillen

Artikel 28: Geschilbeslechting

  • 1. Onverminderd het gestelde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen worden geschillen over de toepassing van de regeling, in de ruimste zin van het woord onderworpen aan een niet-bindend deskundigenadvies.

  • 2. Voordat wordt overgegaan tot het vragen van het in het eerste lid bedoelde deskundigenadvies,wordt een mediator ingeschakeld.

  • 3. De mediator staat geregistreerd bij het Nederlands Mediation Instituut en voert zijn werkzaamheden uit overeenkomstig de regels van het NMI Mediation Reglement.

  • 4. Indien de in het tweede en derde lid bedoelde mediationoverleg niet tot een oplossing leidt benoemen het Algemeen Bestuur en het betreffende college elk een onafhankelijke deskundige. Beide deskundigen benoemen een derde deskundige, die tevens als voorzitter van de adviescommissie optreedt. Het Algemeen Bestuur treedt mede namens de betreffende deelnemer op als opdrachtgever van de commissie. In de opdracht wordt ten minste het probleem geschetst, worden de te beantwoorden vragen geformuleerd en wordt de termijn genoemd waarbinnen de commissie haar advies dient uit te brengen.

  • 5. De in het vierde lid bedoelde commissie regelt zelf de wijze waarop zij haar advies tot standbrengt. Het advies wordt tegelijkertijd toegezonden aan het Algemeen Bestuur, het dagelijksbestuur en aan het betreffende college.

  • 6. Na ontvangst van het advies treden de bestuursorganen die een geschil hebben nogmaals in overleg om te trachten tot een oplossing van het geschil te komen, met inachtneming van het advies. Indien het overleg niet tot een oplossing leidt, is elk der partijen vrij om het geschil overeenkomstig het gestelde in artikel 28 van de Wet gemeenschappelijke regelingen voor te leggen aan gedeputeerde staten.

Hoofdstuk 10 Toetreding, uittreding, wijziging en opheffing

Artikel 29: Toetreding

  • 1. Het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester van een gemeente die wensen toe te treden tot de UW Samenwerking, richten het verzoek ter zake aan het Algemeen Bestuur.

  • 2. Toetreding vindt plaats indien de colleges en de burgemeesters van de gemeenten daartoe besluiten. De colleges en burgemeesters mogen pas beslissen tot toetreding, na verkregen toestemming van hun raad, bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 3. Het Algemeen Bestuur kan voorwaarden verbinden aan de toetreding.

  • 4. Het besluit van de colleges en burgemeesters als bedoeld in het tweede lid geeft de datum van toetreding aan.

  • 5. Van elk bericht van toetreding wordt kennis gegeven aan gedeputeerde staten.

Artikel 30: Uittreding

  • 1. Het college en de burgemeester van elke gemeente kunnen, na vooraf verkregen toestemming van de raad van die gemeente, besluiten dat de deelneming aan deze regeling wordt opgezegd. De raden van de overige gemeenten worden over de besluiten geïnformeerd. Een dergelijk besluit kan niet eerder worden genomen dan drie jaar na de inwerkingtreding van het inrichtingsplan van de UW Samenwerking.

  • 2. Een uittredingsbesluit gaat twee kalenderjaren na het verstrijken van het jaar, waarin het besluit tot opzegging is genomen, in. Tenzij uittreding in redelijkheid en zonder onevenredige ontvlechtingskosten op een eerder tijdstip realiseerbaar is.

  • 3. Alvorens het college en de burgemeester van de betreffende gemeente tot besluitvorming komen, als bedoeld in het eerste lid, wordt eerst over het voornemen overleg met de andere deelnemende gemeenten gevoerd.

  • 4. In het voornemen als bedoeld in het eerste en derde lid worden de motieven gegeven en op grond waarvan het betreffende college en de betreffende burgemeester wensen uit te treden.

  • 5. Het besluit als bedoeld in het eerste lid wordt terstond ter kennis gebracht van het Algemeen Bestuur.

  • 6. Het Algemeen Bestuur regelt de financiële verplichtingen alsmede de overige gevolgen van de uittreding.

  • 7. Van elk besluit tot uittreding wordt terstond kennis gegeven aan gedeputeerde staten.

Artikel 31: Wijziging en opheffing

  • 1. De regeling wordt aangegaan voor onbepaalde tijd.

  • 2. Wijziging van de regeling vindt plaats indien de colleges en burgemeesters daartoe besluiten, na daartoe verkregen toestemming van de raden op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

  • 3. Opheffing van de regeling vindt plaats indien één van de colleges of burgemeesters van de gemeenten daartoe besluit.

  • 4. Indien het Algemeen Bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het Dagelijks Bestuur een voorstel tot wijziging aan de betrokken colleges en burgemeesters.

  • 5. In geval van opheffing van de regeling stelt het Algemeen Bestuur bij unanimiteit een liquidatieplan vast dat voorziet in de verplichting van de gemeenten om alle rechten en verplichtingen van het openbaar lichaam over de deelnemende gemeenten te verdelen op een in dit plan te bepalen wijze..

  • 6. Het Dagelijks Bestuur is belast met de uitvoering van de liquidatie.

  • 7. Zo nodig blijft het Algemeen Bestuur functioneren tot de liquidatie voltooid is.

  • 8. Van elk besluit tot wijziging dan wel opheffing van deze regeling wordt terstond bericht gezonden aan de gedeputeerde staten.

Artikel 32: Richtlijnen ten aanzien van verplichtingen jegens derden

  • 1. De gemeenten zullen er steeds zorg voor dragen dat de UW Samenwerking te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al zijn verplichtingen jegens derden te kunnen voldoen.

  • 2. Indien aan het Algemeen Bestuur blijkt dat een gemeente weigert deze uitgaven op de begroting te zetten, doet het Algemeen Bestuur onverwijld aan gedeputeerde staten het verzoek over te gaan tot toepassing van artikelen 194 en 195 van de Gemeentewet.

Hoofdstuk 11 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 33: Slotbepaling

  • 1.

    De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013 en kan worden aangehaald onder de titel “Gemeenschappelijke Regeling UW Samenwerking”.

  • 2.

    De gemeenten dragen zorg voor de bekendmaking van deze regeling voorafgaande aan de inwerkingtreding op een in de desbetreffende gemeente gebruikelijke wijze.

  • 3.

    Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente IJsselstein zendt de gemeenschappelijke regeling, alsmede besluiten tot toetreding, wijziging en uittreding, aan gedeputeerde staten.

Ondertekend te IJsselstein op 21 december 2012

Namens het college van Montfoort:

De heer E.L. Jansen BA

Namens het college van IJsselstein:

De heer drs. P.C. van den Brink