Regeling vervallen per 19-06-2017

Brandbeveiligingsverordening 2006

Geldend van 20-10-2006 t/m 18-06-2017

Intitulé

Brandbeveiligingsverordening 2006

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepaling

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    inrichting : een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats;

  • b.

    rechthebbende : eenieder die over enige zaak enige zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht.

Artikel 1.2. Werkingssfeer

Deze verordening is niet van toepassing op bouwwerken in de zin van de Woningwet en de Bouwverordening.

Artikel 1.3. Toepasselijke voorschriften

Indien en voor zover deze verordening daarnaar verwijst, zijn de bijlagen 3, 4, 5 en 6 van de Bouwverordening van overeenkomstige toepassing.

Hoofdstuk 2. Brandveilig gebruik

Paragraaf 1. Vergunning

Artikel 2.1.1. Vergunning gebruik inrichting

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning (gebruiksvergunning) van het College van burgemeester en wethouders een inrichting in gebruik te hebben of te houden waarin:

    • a.

      meer dan vijftig personen tegelijk aanwezig zullen zijn;

    • b.

      bedrijfsmatig de in artikel 2.2.2 bedoelde stoffen zullen worden opgeslagen;

    • c.

      aan meer dan tien personen bedrijfsmatig of in het kader van verzorging nachtverblijf zal worden verschaft;

    • d.

      aan meer dan tien personen jonger dan twaalf jaar of aan meer dan tien lichamelijk of verstandelijk gehandicapte personen dagverblijf zal worden verschaft.

  • 2.

    Het College kan aan de vergunning voorschriften verbinden in het belang van het voorkomen, beperken en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand.

Artikel 2.1.2. Weigeren vergunning

Een vergunning wordt geweigerd indien de in de aanvraag vermelde wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet brandveilig is en door het stellen van voorschriften geen voldoende brandveilig gebruik kan worden bereikt.

Artikel 2.1.3. Veranderde inzichten en omstandigheden

Indien het belang waarvoor de vergunning is verleend dit vereist op grond van een verandering van inzichten of van omstandigheden gelegen buiten de inrichting, opgetreden na het verlenen van de vergunning, kan het College van burgemeester en wethouders aan de vergunning nieuwe voorschriften verbinden en gestelde voorschriften wijzigen of intrekken dan wel, als het niet mogelijk is door het stellen of wijzigen van voorschriften dat belang voldoende te beschermen, de vergunning intrekken.

Artikel 2.1.4. Intrekken vergunning

Het College van burgemeester en wethouders kan een vergunning voorts intrekken, indien:

  • a.

    blijkt dat de vergunning ten gevolge van onjuiste of onvolledige gegevens is verleend;

  • b.

    van de vergunning geen gebruik wordt gemaakt binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning;

  • c.

    de datum waarop of periode waarin een activiteit is voorzien waarop de vergunning betrekking heeft, is verstreken zonder dat de activiteit heeft plaatsgevonden;

  • d.

    van de vergunning gedurende een periode van 26 weken of langer geen gebruik is gemaakt.

Artikel 2.1.5. Verplicht aanwezige bescheiden

In de inrichting waar de activiteiten plaatsvinden waarop de vergunning betrekking heeft, moet de vergunning aanwezig zijn en op eerste vordering ter inzage worden gegeven aan een met het toezicht op de naleving van deze verordening of met opsporing belast persoon.

Paragraaf 2. Het voorkomen van brand en het beperken van brand en brandgevaar

Artikel 2.2.1. Gebruikseisen voor inrichtingen

  • 1.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken, indien de wijze van gebruik van de inrichting in relatie tot de beoogde gebruiksfunctie niet brandveilig is.

  • 2.

    Het is verboden een inrichting te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals die per onderwerp vermeld zijn in bijlage 3 van de Bouwverordening. Het College van burgemeester en wethouders kan artikel 3, vijfde en zesde lid, van die bijlage buiten toepassing verklaren.

  • 3.

    Onverminderd het gestelde in het tweede lid, is het verboden een inrichting niet zijnde een woonschip, uitgezonderd een woonschip waarin sprake is van verminderde zelfredzaamheid van bewoners in combinatie met permanente aanwezigheid van personeel en begeleiding van bewoners, te gebruiken in strijd met de gebruikseisen zoals per onderwerp vermeld in bijlage 4 van de Bouwverordening.

Artikel 2.2.2. Verbod stoffen aanwezig te hebben

  • 1.

    Het is verboden stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 in, op of nabij een inrichting aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

    • a.

      het voorhanden hebben voor huishoudelijk en al het andere niet-bedrijfsmatige gebruik van de in het eerste lid bedoelde stoffen, indien de in bijlage 5 van de Bouwverordening aangegeven maximumhoeveelheden niet worden overschreden;

    • b.

      het voorhanden hebben van de in het eerste lid bedoelde stoffen in een inrichting waarvoor een vergunning overeenkomstig artikel 2.1.1 is verleend;

    • c.

      de brandstof die niet in grotere hoeveelheden en niet op andere wijze is opgeslagen dan is voorgeschreven in bijlage 6, artikel 3.4, van de Bouwverordening;

    • d.

      de brandstof in het reservoir bij een verbrandingsmotor;

    • e.

      de brandstof in een verlichtings-, een verwarmings- of een ander warmteontwikkelingstoestel.

  • 3.

    Bij het bepalen van de hoeveelheden als bedoeld in het tweede lid, onder a, worden de inhoudsmaten van vaatwerk dat gedeeltelijk is gevuld met een vloeistof als bedoeld in dat lid volledig meegerekend.

Artikel 2.2.3. Opslag en verwerking stoffen

Stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 moeten worden opgeslagen volgens de in bijlage 6 van de Bouwverordening aangegeven wijze.

Paragraaf 3. Het bestrijden van brand en het voorkomen van ongevallen bij brand

Artikel 2.3.1. Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

De rechthebbende op een inrichting ten behoeve waarvan een bluswaterwinplaats aanwezig is, is verplicht deze zodanig te onderhouden dat daaruit te allen tijde over voldoende bluswater kan worden beschikt.

Artikel 2.3.2. Gebruik middelen en voorzieningen

Het is verboden voorwerpen of stoffen op zodanige wijze te plaatsen of te hebben dat daardoor het onmiddellijke gebruik of de zichtbaarheid wordt belemmerd van:

  • a.

    middelen en voorzieningen tot melding van alarmering bij en bestrijding van brand;

  • b.

    middelen en voorzieningen tot ontvluchting en redding van personen en dieren bij brand.

Artikel 2.3.3. Verrichten van werkzaamheden

Bij het verrichten of doen verrichten van onderhouds-, herstellings-, wijzigings- of sloopwerkzaamheden waarbij stoffen als bedoeld in de Regeling Bouwbesluit 2003 worden gebruikt of gereedschappen waarvan het gebruik aanleiding kan geven tot het ontstaan van brand, moeten voldoende maatregelen zijn getroffen tegen het ontstaan van brand.

Artikel 2.3.4. Verbod open vuur en roken

  • 1.

    Het is verboden te roken of vuur te hebben:

    • a.

      in een ruimte in gebruik als opslagplaats van één of meer van de stoffen genoemd in de Regeling Bouwbesluit 2003;

    • b.

      bij het verrichten van werkzaamheden die het uitstromen van brandbare vloeistoffen of gassen kunnen veroorzaken;

    • c.

      bij het vullen van een brandstofreservoir met een brandbare vloeistof of een brandbaar gas.

  • 2.

    Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover:

    • a.

      het inrichtingen in de zin van de Wet milieubeheer betreft waarbinnen op die wet gebaseerde voorschriften van toepassing zijn;

    • b.

      de provinciale milieuverordening hierover een regeling bevat;

    • c.

      artikel 429 van het Wetboek van strafrecht van toepassing is;

    • d.

      artikel 5.5.1 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Uden van toepassing is.

  • 3.

    Van het verbod kan het College van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen.

Artikel 2.3.5. Verboden handelingen met stoffen

  • 1.

    Het is verboden een brandbaar gas of gasmengsel uit een vat te doen overstromen in een ander vat dat niet bestemd of ingericht is om dat gas of gasmengsel te bevatten.

  • 2.

    Het is verboden gassen of gasmengsels in drukvaten of in leidingen te verwarmen.

  • 3.

    Het is verboden een brandbaar gas te bezigen voor het vullen van speelgoed, hobby- en sportartikelen, niet zijnde luchtvaartuigen als bedoeld in het Besluit inrichting en gebruik niet aangewezen luchtvaartterreinen.

  • 4.

    Het is verboden een brandbare vloeistof, een brandbaar gas of gasmengsel of een brandbare damp te laten wegstromen op zodanige wijze dat daardoor brand kan ontstaan.

  • 5.

    Het is verboden gloeiende vaste stoffen op te slaan, te vervoeren of weg te gooien op zodanige wijze dat daardoor brand ontstaat.

Artikel 2.3.6. Melden van brand en broei

Ieder die brand of broei ontdekt of deze vermoedt, is verplicht dit onmiddellijk aan de brandweer te melden.

Artikel 2.3.7. Bossen, heidevelden, venen

  • 1.

    Het College van burgemeester en wethouders kan de rechthebbende op een naaldhoutbos, een heideveld, een veen of een ander terrein dat met brandbare gewassen is begroeid bij aangetekende brief gelasten de in die brief aangegeven maatregelen te treffen ter voorkoming van brand en beperking van de gevolgen van brand.

  • 2.

    Degene die een aanschrijving ontvangt als bedoeld in het eerste lid is verplicht daaraan te voldoen.

  • 3.

    In dit artikel wordt verstaan onder naaldhoutbos: elke aaneengesloten of vrijwel aaneengesloten opstand die voor meer dan de helft bestaat uit naaldhout.

Hoofdstuk 3. Straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 3.1. Strafbepaling

Overtreding van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.2. Slotbepaling

  • 1.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Brandbeveiligingsverordening 2006.

  • 2.

    Zij treedt in werking op de tweede dag na die waarop zij is afgekondigd.

  • 3.

    De Brandbeveiligingsverordening wordt ingetrokken.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 28 september 2006.

De Raad voornoemd

de griffier de burgemeester

Gbos01.rvs

Toelichting bij de Brandbeveiligingsverordening 2006

Algemeen

Artikel 12 van de Brandweerwet 1985 bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent het voorkomen en bestrijden van brand, het beperken van brandgevaar en het voorkomen en beperken van ongevallen bij brand en al hetgeen daarmee verband houdt, voor zover daarin niet bij of krachtens de Woningwet of enige andere wet is voorzien. De wet duidt deze verordening als Brandbeveiligingsverordening aan.

De Brandbeveiligingsverordening 2006 regelt het brandveilig gebruik van inrichtingen. Daaronder zijn niet begrepen bouwwerken, omdat de regeling van het brandveilig gebruik daarvan ingevolge de Woningwet verplicht in de bouwverordening is opgenomen. Wat overblijft zijn de voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaatsen die geen bouwwerk zijn. Voor het in gebruik hebben en houden daarvan is krachtens de verordening een vergunning nodig, maar pas wanneer aan een of meer criteria van artikel 2.1.1 wordt voldaan. De verordening duidt deze vergunning aan als gebruiksvergunning. Deze term wordt ook in artikel 6.1.1 van de Bouwverordening gebezigd, maar heeft daar uitsluitend betrekking op bouwwerken, zodat er geen misverstand kan ontstaan.

De verordening bevat geen voorschriften over het aanvragen, het voorbereiden en het beslissen op een verzoek om een (gebruiks)vergunning. Die onderwerpen zijn geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Voor de Brandbeveiligingsverordening 2006 heeft de Modelbrandbeveiligingsverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten als uitgangspunt gediend. Dit model is echter niet geheel actueel meer. Onder andere wordt daarin verwezen naar vervallen wetgeving. Inhoudelijk volgt de Brandbeveiligingsverordening 2006 evenwel grotendeels het model. Afwijkingen van enige betekenis worden in de artikelsgewijze toelichting gemotiveerd.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1. Begripsbepaling

In dit artikel is een begripsomschrijving van ‘rechthebbende’ toegevoegd. Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 2.3.7.

Artikel 1.2. Werkingssfeer

De in artikel 1.1 vervatte omschrijving van inrichting als een voor mensen toegankelijke ruimtelijk begrensde plaats is een ruime. Bouwwerken vallen daar niet onder. Het gebruik daarvan vindt immers regeling in de bouwverordening. Bij inrichtingen valt te denken aan objecten die op het water drijven en los met de wal verbonden zijn, zoals hotelboten, opslagschepen en drijvende restaurants. Voor de gemeente Uden is eerder van belang dat ook allerlei terreinen onder het begrip inrichting vallen, evenals (feest)tenten en dergelijke.

Artikel 1.3. Toepasselijke voorschriften

Dit artikel is ten opzichte van het model toegevoegd ter verduidelijking en als basis voor de verwijzingen in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 2.2.3.

Artikel 2.1.1. Vergunning gebruik inrichting

Het College van burgemeester en wethouders kan aan een vergunning voorschriften verbinden met betrekking tot bijvoorbeeld:

  • -

    stoffering en versiering;

  • -

    uitgangen en vluchtwegen;

  • -

    installaties;

  • -

    standbouw, podia, kramen en dergelijke;

  • -

    verbrandingsmotoren;

  • -

    verbod van open vuur en vuurwerk;

  • -

    bewaking en controle;

  • -

    ventilatie en werkzaamheden;

  • -

    brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen;

  • -

    opstellingsplannen;

  • -

    afval;

  • -

    doorlopend toezicht;

  • -

    brandveiligheidsinstructie en ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie;

  • -

    het maximaal toelaatbare aantal personen in (een ruimte van) een inrichting.

Ook zijn voorschriften van bouwkundige aard denkbaar, aangezien de hier bedoelde bouwsels niet onder de werking van de Woningwet vallen.

Artikel 2.1.2. Weigeren vergunning

Weigeringsgronden zijn in artikel 2.1.2 niet specifiek genoemd. Toetsingsgrond voor een vergunning kan zijn:

  • a.

    voor de constructies: het Bouwbesluit en de Bouwverordening;

  • b.

    voor het gebruik: de bijlagen van de Bouwverordening en van de toelichting op de (model-)bouwverordening.

De situaties a en b betreffen uiteraard uitsluitend de brandveiligheid.

Een andere goede basis voor de beoordeling van de vergunningsplichtige inrichtingen zijn de boeken die de NBF uitgeeft in de serie ‘Een brandveilig gebouw ......’. Een nadere omschrijving van de toetsingscriteria is gezien de diversiteit van de inrichtingen (tenten, hotelboten, kampeerterreinen en dergelijke) niet mogelijk.

De in het model gebruikte fictie ‘niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn’ is, in navolging van de Aanwijzingen voor de (decentrale) regelgeving, in de verordening vervangen door de formulering ‘niet brandveilig is’. Een materiële afwijking is hiermee niet beoogd.

Artikel 2.1.3. Veranderde inzichten en omstandigheden

In dit artikel is ter verduidelijking de tekst van artikel 2.1.1, derde lid (voorschriften) en artikel 2.1.3 (vergunning) van de modelverordening bijeengebracht.

Artikel 2.1.4. Intrekken vergunning

Volgens de modelverordening (artikel 2.1.3 onder b) zou een vergunning ook kunnen worden ingetrokken, indien blijkt dat de houder van de vergunning niet heeft voldaan aan een voorschrift van de vergunning. Tegen het niet voldoen aan een aan de gebruiksvergunning verbonden voorschrift kunnen straf- en bestuursrechtelijke sancties worden ingezet. Tot de laatste behoren het uitoefenen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom. Daarnaast bestaat geen behoefte aan een zelfstandige intrekkingsgrond, waarna met dezelfde middelen zou moeten worden afgedwongen dat het gebruik wordt gestaakt of opnieuw een vergunning wordt aangevraagd.

Artikel 2.1.5. Verplicht aanwezige bescheiden

Op een kleine redactionele wijziging na is deze bepaling gelijk aan die van artikel 2.1.4 van het model.

Zij behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2.2.1. Gebruikseisen inrichtingen

In paragraaf 1 (Vergunning) van hoofdstuk 2 (Brandveilig gebruik) wordt het gebruik van bepaalde inrichtingen, namelijk die welke voldoen aan een of meer criteria van artikel 2.1.1, aan een vergunning gebonden. Paragraaf 2 (artikel 2.2.1 en volgende) stelt eisen aan de brandveiligheid van inrichtingen en hun omgeving.

Evenals in artikel 2.1.2 is in het eerste lid de in het model gebruikte fictie ‘niet geacht kan worden een brandveilig gebruik te zijn’ vervangen door de formulering ‘niet brandveilig is’ en is ook hier geen materiële afwijking van de regeling in de modelverordening beoogd.

Artikel 2.2.2. Verbod stoffen aanwezig te hebben

Artikel 2.2.3. Opslag en verwerking stoffen

Deze artikelen behoeven geen toelichting.

Artikel 2.3.1. Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen

Verwezen wordt naar de toelichting op artikel 2.3.7.

Artikel 2.3.2. Gebruik middelen en voorzieningen

Dit artikel is gelijkluidend aan dat van de modelverordening en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2.3.3. Verrichten van werkzaamheden

Dit artikel is nagenoeg gelijkluidend aan artikel 2.3.4 (2.3.3 ontbreekt in het model) van de modelverordening en behoeft geen nadere toelichting.

Artikel 2.3.4. Verbod open vuur en roken

In dit artikel is - anders dan in de modelverordening - het verbod van het eerste lid afgebakend ten opzichte van het Wetboek van Strafrecht, de Wet milieubeheer, de provinciale milieuverordening en de Algemene plaatselijke verordening gemeente Uden (APV). Daarmee wordt het risico van onverbindendheid wegens strijd met ‘hogere’ regelgeving ingedamd en voorkomen dat twee gemeentelijke regelingen met elkaar botsen. In artikel 5.5.1 van de APV komt een vergelijkbare bepaling voor, waarbij uiteraard de APV niet wordt uitgesloten.

Het Wetboek van Strafrecht stelt in artikel 429 onder meer strafbaar:

  • -

    onder1: het afschieten van een vuurwapen, ontsteken van een vuurwerk of aanleggen, voeden of onderhouden van een vuur op zo korte afstand van gebouwen of goederen, dat daardoor brandgevaar kan ontstaan;

  • -

    onder 2: het anders dan in de gevallen toegelaten bij of krachtens de Luchtvaartwet, oplaten van een ballon waaraan brandende stoffen gehecht zijn;

  • -

    onder 3: het door gebrek aan de nodige omzichtigheid of voorzorg doen ontstaan van gevaar voor bos-, heide-, helm-, gras- of veenbrand.

De Wet milieubeheer verbiedt in artikel 10.2 zich van afvalstoffen te ontdoen door deze - al dan niet in verpakking - buiten een inrichting te storten, anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden. Ontheffing is mogelijk krachtens artikel 10.63 van die wet.

Van de provinciale milieuverordening is op dit moment geen bepaling bekend die met artikel 2.3.4 zou kunnen conflicteren.

Artikel 5.5.1 (Verbod vuur te stoken) van de APV verbiedt in het eerste lid in de openlucht vuur aan te leggen, te stoken of te hebben. Ontheffing is mogelijk krachtens het tweede lid.

Artikel 2.3.5

Artikel 2.3.6

Deze artikelen behoeven geen toelichting.

Artikel 2.3.7. Bossen, heidevelden, venen

Dit artikel is gebaseerd op artikel 2.3.8 van het model. De formulering is gewijzigd en in drie leden ondergebracht. In het eerste lid, wordt het begrip ‘rechthebbende’ gehanteerd, dat nader omschreven is in artikel 1.1. Het model richt zich tot de eigenaar. Voor deze afwijking heeft de Algemene plaatselijke verordening gemeente Uden model gestaan. Ook de begripsomschrijving is aan die verordening ontleend. Overigens hanteert de modelverordening het begrip rechthebbende wel in artikel 2.3.1 (Gebruiksgereed houden bluswaterwinplaatsen).

Artikel 3.1. Strafbepaling

Op overtreding van de regels van de brandbeveiligingsverordening kan krachtens artikel 23, eerste lid, van de Brandweerwet 1985 als straf gesteld worden hechtenis van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie.

Artikel 3.2. Slotbepaling

Ingetrokken wordt de Brandbeveiligingsverordening, welke vastgesteld is op 28 mei 1973 en gewijzigd is bij raadsbesluiten van 31 januari 1974, 3 oktober 1978, 30 januari 1986 en 30 oktober 1986.