Regeling vervallen per 29-01-2016

Beleidsregels terug- en invordering WWB,IOAW en IOAZ 2013

Geldend van 05-09-2013 t/m 28-01-2016

Intitulé

Beleidsregels terug- en invordering WWB,IOAW en IOAZ 2013

Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ 2013

BELEIDSREGELS

Het College van burgemeester en wethouders van Uden;

gelet op de artikelen:

  • 1.

    Wet Werk en Bijstand, artikel 58

    Wet Werk en Bijstand, artikel 58

  • 2.

    Wet Werk en Bijstand, artikel 59

    Wet Werk en Bijstand, artikel 59

  • 3.

    Wet Werk en Bijstand, artikel 60a t/m c

  • 4.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 25

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 25

  • 5.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 26

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 26

  • 6.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 27

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 27

  • 7.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 28

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 28

  • 8.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 29

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 29

  • 9.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 30

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 30

  • 10.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 31

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, artikel 31

  • 11.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 25

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 25

  • 12.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 26

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 26

  • 13.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 27

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 27

  • 14.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 28

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 28

  • 15.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 29

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 29

  • 16.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 30

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 30

  • 17.

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 31

    Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, artikel 31

en de artikelen 1:3, vierde lid, en 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

b e s l u i t (e n)

vast te stellen de

HOOFDSTUK I ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1.

    Alle begrippen die in deze beleidsregels worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

    • a.

      bruteren: het verhogen van de vordering met de loonbelasting en premies volksverzekeringen waarvoor de gemeente die de uitkering verstrekt krachtens de Wet op de loonbelasting 1964

inhoudingsplichtig is, voor zover deze belasting en premies niet verrekend kunnen worden met de door het college af te dragen loonbelasting en premies volksverzekeringen;

  • b.

    college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Uden;

  • c.

    fraudevordering: vordering in verband met ten onrechte of tot een te hoog bedrag verleende uitkering als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht;.

  • d.

    inlichtingenplicht: verplichting genoemd in artikel 17, eerste lid van de WWB, artikel 13, eerste lid van de IOAW, artikel 13, eerste lid van de IOAZ en artikel 30c, tweede en derde lid van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;

  • e.

    IOAW: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

  • f.

    IOAZ: de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

  • g.

    uitkering: de door het college verleende bijstand in het kader van de WWB en de uitkering in het kader van de IOAW en IOAZ;

  • h.

    WWB: de Wet werk en bijstand, met inbegrip van het Bbz.

Artikel 2. Algemene bepaling met betrekking tot de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering en brutering

Het college acht zich verplicht tot de aanpak van fraude. In dit kader:

  • a.

    herziet dan wel trekt het college het recht op uitkering in, indien de uitkering tot een te hoog bedrag dan wel ten onrechte is verleend;

  • b.

    maakt het college ten volle gebruik van de bevoegdheid tot terugvordering zoals deze haar op grond van artikel 58, tweede lid en artikel 59 van de WWB alsmede artikel 25, tweede lid en artikel 26 van de IOAW en IOAZ toekomt; en

  • c.

    bruteert het college de vordering, welke zijn ontstaan door gebruik te maken van de onder b genoemde bevoegdheden, bij gebreke van niet tijdige betaling.

Artikel 3. Uitzonderingen voortvloeiende uit de jurisprudentie

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b vordert het college een door haar na ontvangst van een signaal ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekte uitkering niet terug, voor zover deze uitkering ook zes maanden na ontvangst van dit signaal nog onterecht of tot een te hoog bedrag is verleend, tenzij belanghebbende in dit kader de inlichtingenplicht heeft geschonden.

  • 2. Onder een signaal als genoemd in het eerste lid wordt verstaan relevante informatie waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen.

  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder b beperkt het college de terugvordering tot het bedrag dat te veel aan bijstand zou zijn verstrekt, zo belanghebbende wel aan de inlichtingenplicht had voldaan, indien sprake is van intrekking van het recht op uitkering over een langere periode omdat belanghebbende over de gehele periode in beperkte mate beschikte over in aanmerking te nemen vermogen.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in artikel 2, aanhef en onder c ziet het college af van brutering indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van belanghebbende en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK II GEHEEL OF GEDEELTELIJK AFZIEN VAN VERDERE TERUGVORDERING

Artikel 4. Reikwijdte

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn, met uitzondering van het bepaalde in artikel 7, niet van toepassing op fraudevorderingen die op of na 1 januari 2013 zijn ontstaan, tenzij dringende redenen daartoe aanleiding geven.

Artikel 5. Afzien van terugvordering of kwijtschelding van verdere restantvordering na het voldoen aan de betalingsverplichting

  • 1. In afwijking van artikel 2, sub b kan het college besluiten af te zien van terugvordering of van verdere terugvordering van uitkering op verzoek van belanghebbende indien de belanghebbende:

    • a.

      gedurende tenminste vijf jaar volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan;

    • b.

      gedurende tenminste vijf jaar weliswaar niet volledig aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan, maar het achterstallige bedrag over die periode alsnog heeft betaald, of

    • c.

      een bedrag, overeenkomend met ten minste 50% van de restsom in één keer aflost.

  • 2. Bij een besluit om af te zien van (verdere) terugvordering neemt het college van burgemeester en wethouders in alle gevallen in aanmerking:

    • a.

      de verwijtbaarheid met betrekking tot het ontstaan van de vordering;

    • b.

      de hoogte van de restantvordering in vergelijking met de oorspronkelijke vordering;

    • c.

      de door de betrokkene verleende medewerking bij onderzoeken ter zake van de vordering en de betalingsmogelijkheden;

    • d.

      de omstandigheden van de betrokkene of het gezin van betrokkene ten tijde van het besluit;

    • e.

      de toekomstverwachtingen en vooruitzichten van betrokkene of het gezin van betrokkene. 

Artikel 6. Verkorting periode

De in artikel 5 genoemde termijn is drie jaar indien het gemiddeld inkomen van de belanghebbende in die periode de beslagvrije voet bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet te boven is gegaan.

Artikel 7. Buiten invordering stellen van ongrijpbare debiteuren

Burgemeester en wethouders kunnen, naast de in deze regels genoemde kwijtscheldingsgronden, afzien van verdere invordering en de vordering afboeken na 5 jaar bij onvindbare debiteuren, wanneer niet te verwachten is dat er op termijn beslag of verrekeningsmogelijkheden zullen ontstaan.

Artikel 8. Uitzondering

  • 1. Artikel 5 is niet van toepassing ten aanzien van vorderingen die:

  • a. het gevolg zijn van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid;

  • b. door pand of hypotheek op een goed of goederen zijn gedekt, behoudens voor zover zij niet op die goederen verhaald kunnen worden.

  • 2. Het op basis van artikel 5 genomen besluit tot (gedeeltelijk) afzien van terugvordering wordt ingetrokken, indien op een later tijdstip blijkt dat belanghebbende onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

Artikel 9. Afzien van terugvordering bij kruimelbedragen

In afwijking van het bepaalde in artikel 2, tweede lid ziet het college af van invordering indien het terug te vorderen bedrag, na de verrekening van het vakantiegeld en nog betaalbaar te stellen uitkering, lager is dan € 50,00 en de klant niet reageert op het verzoek om het resterende bedrag te voldoen. Deze uitzondering geldt niet voor verstrekte voorschotten, die niet verrekend zijn of konden worden.

Artikel 10. Geheel of gedeeltelijk afzien van terugvordering bij schulden

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 60c van de WWB en artikel 29a van de IOAW en IOAZ, verleent het college medewerking aan een schuldregeling indien:

  • a. redelijkerwijs te voorzien is dat de belanghebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden;

  • b. redelijkerwijs te voorzien is dat een schuldregeling met betrekking tot alle vorderingen van de overige schuldeisers zonder een zodanig besluit niet tot stand zal komen; en

  • c. de vordering van de gemeente wegens teruggevorderde uitkering, als een schuldregeling tot stand komt, ten minste zal worden voldaan naar evenredigheid met de vorderingen van de schuldeisers van gelijke rang.

  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a. de terugvordering van uitkering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van de belanghebbende dan wel de vordering ziet op uitkering die is verstrekt in de vorm van een geldlening op grond van het bepaalde in artikel 48, tweede lid, aanhef en onder b, van de WWB;

  • b. de vordering wordt gedekt door pand of hypotheek op een goed of goederen, behoudens voor zover de vordering niet op die goederen verhaald kan worden.

  • 3. Het besluit om medewerking te verlenen aan een schuldregeling wordt ingetrokken indien:

  • a. niet binnen twaalf maanden nadat dat besluit is bekendgemaakt, een schuldregeling tot stand is gekomen die voldoet aan de eisen bedoeld in het eerste lid;

  • b. de belanghebbende de aan de schuldregeling verbonden verplichting ondanks eerdere waarschuwing blijft schenden; dan wel

  • c. onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid.

HOOFDSTUK III INVORDERING

De betalingsverplichting

Artikel 11. Algemeen

  • 1. Het college start de invordering gelijktijdig met de afgifte van het besluit tot terugvordering en hanteert daarbij de in artikel 4:87 van de Awb genoemde betalingstermijn van zes weken.

  • 2. Het gelijktijdig met het terugvordering besluit afgegeven invorderingsbesluit omvat daarbij de volgende punten:

  • a. de hoogte van (het saldo van) de vordering;

  • b. de betalingsverplichting om de vordering in zijn geheel te voldoen;

  • c. de datum waarop de betalingsverplichting in gaat;

  • d. de mogelijkheid voor belanghebbende om binnen 6 weken na verzenddatum van de beschikking als bedoeld in artikel 4.87 van de Awb een betalingsregeling te treffen;

  • e. de rechtsgevolgen bij niet-nakoming van de betalingsverplichting als beschreven in afdeling 4.4.2 Awb over verzuim en afdeling 4.4.4 over aanmaning en invordering bij dwangbevel;

  • f. de vermelding dat het aangaan van nieuwe schuldverplichtingen niet leidt tot een nieuwe vaststelling van een opgelegde betalingsverplichtingen behoudens bijzondere onvoorziene omstandigheden.

  • 3. De inning van een bestuurlijke boete gaat vooraf aan de inning van teruggevorderde bijstand.

Artikel 12. Verrekening

Onverminderd het bepaalde in artikel 60, vierde lid van de WWB en artikel 28, tweede lid van de IOAW en IOAZ en ongeacht de in artikel 11 genoemde betalingstermijn gaat het college indien mogelijk meteen na afgifte van het besluit tot terugvordering over tot verrekening van de vordering met een eventueel recht op uitkering.

Artikel 13. Hoogte terugvordering zonder fraude of verwijtbaar gedrag

  • 1. Voor belanghebbenden met een inkomen op bijstandsniveau wordt uitgegaan van een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, (inclusief vakantietoeslag).

  • 2. Voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau wordt uitgegaan van een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand (inclusief vakantietoeslag) plus 50% van het inkomen dat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm ligt.

  • 3. In dringende gevallen kan de aflossing op verzoek van de belanghebbende, mits goed onderbouwd, op een lager bedrag worden vastgesteld.

Artikel 14. Hoogte terugvordering met fraude of verwijtbaar gedrag

  • 1. Voor belanghebbenden met een inkomen op bijstandsniveau wordt uitgegaan van een aflossing van 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand, (inclusief vakantietoeslag).

  • 2. Voor belanghebbenden met een inkomen boven bijstandsniveau wordt uitgegaan van een aflossing van 10% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm per maand (inclusief vakantietoeslag) plus 50% van het inkomen dat boven de van toepassing zijnde bijstandsnorm ligt.

  • 3. In zeer dringende gevallen kan de aflossing op verzoek van de belanghebbende, mits goed onderbouwd, op een lager bedrag worden vastgesteld. Hiertoe dient door de belanghebbende een schriftelijk verzoek te worden ingediend.

Artikel 15. Uitstel van betaling

  • 1.

    In het geval de belanghebbende om uitstel van betaling verzoekt dan wordt deze zonder onderzoek toegekend indien:

  • a.

    aan de belanghebbende in de periode van 2 jaar voor het verzoek niet eerder een uitstel van betaling is toegekend en:

  • b.

    het uitstel van de betaling niet langer duurt dan 3 maanden

  • 2.

    In alle andere gevallen zal op basis van berekende draagkracht een individuele afweging worden gemaakt.

Tussentijdse wijziging van een lopende betalingsverplichting

Artikel 16. Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college

Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting door het college vindt plaats conform heronderzoeksplan.

Artikel 17. Herziening van het aflossingsbedrag op verzoek van de belanghebbende

  • 1.

    Op verzoek van de belanghebbende kan het college het aflossingsbedrag herzien.

  • 2.

    Indien het inkomen daartoe aanleiding geeft, wordt het aflossingsbedrag

    herzien met ingang van de eerste van de maand volgend op de maand waarin het besluit tot herziening van het aflossingsbedrag aan de belanghebbende kenbaar is gemaakt.

  • 3.

    Binnen 8 weken na ontvangst van het verzoek neemt het college een besluit en

    deelt dit aan de belanghebbende mee.

  • 4.

    Het verzoek tot wijziging van de aflossingsverplichting schort de lopende

    betalingsverplichting niet op tenzij er sprake is van dringende redenen.

Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Artikel 18. Niet of niet meer voldoen van de betalingsverplichting

Indien de belanghebbende niet bereid is tot terugbetaling in één keer, het treffen van een betalingsregeling of een eerder opgelegde betalingsverplichting niet meer nakomt, dan wordt er zes weken na verzending van het terugvorderingsbesluit een aanmaning verzonden.

Indien er binnen 2 weken na aanmaning geen terugbetaling heeft plaatsgevonden of een regeling is getroffen wordt er een dwangbevel uitgevaardigd (aangetekend). Belanghebbende dient binnen 2 dagen na verzending van het dwangbevel tot terugbetaling over te gaan. Bij weigering volgt beslaglegging of inschakeling van een gerechtsdeurwaarder.

Artikel 19. Kosten van invordering

  • 1. Voor het verzenden van een aanmaning worden geen kosten in rekening gebracht zoals genoemd in artikel 4:113 Algemene wet bestuursrecht.

  • 2. Met uitzondering van krediethypotheek en kredieten die zijn verstrekt op grond van het Bijstandsbesluit Zelfstandigen wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

  • 3. Bij inschakeling deurwaarder komen de daarmee gepaard gaande kosten wel voor rekening van de cliënt.

HOOFDSTUK 4 SLOTBEPALINGEN

Artikel 20. Gevallen waarin de beleidsregels niet voorzien

Inzake de onderwerpen die vallen onder de discretionaire bevoegdheid van het college, waarin deze beleidsregels niet voorzien, beslist het college.

Artikel 21. Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels terug- en invordering WWB, IOAW en IOAZ gemeente Uden 2013”.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking met ingang van de eerste dag na de bekendmaking.

De eerder vastgestelde beleidsregels terugvordering inkomensregelingen 2010 komen hierdoor te vervallen.

Burgemeester en wethouders van Uden,

De secretaris, De burgemeester,

Toelichting op de beleidsregels

HOOFDSTUK I Algemeen

Artikel 1

Dit artikel bevat de begripsbepalingen die op deze beleidsregels van toepassing zijn.

Artikel 2

Het tweede artikel bevat de hoofdregel, te weten de wijze waarop in beginsel ten volle gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot herziening, intrekking, terugvordering, invordering of brutering.

Artikel 3

In artikel 3 staan vervolgens de algemene - binnen de jurisprudentie geformuleerde - uitzonderingen op de in artikel 2 genoemde hoofdregel beschreven. Het gaat hier om situaties waarvan binnen de jurisprudentie is komen vast te staan dat het college ongeacht een gehoudenheid tot terugvordering dan wel brutering dient af te zien van haar vaste gedragslijn.

Het college heeft in deze niet de vrijheid om van deze in de jurisprudentie benoemde uitzonderingen af te wijken. Het gaat meer specifiek om:

a) De zesmaanden jurisprudentie

De zesmaanden jurisprudentie komt er kortheidshalve op neer dat de gemeente binnen zesmaanden nadat zij een signaal heeft ontvangen, over dient te gaan tot aanpassing van het recht op uitkering. Een signaal kan daarbij worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een dusdanige fout, dat het college op grond daarvan actie zou moeten ondernemen. Vindt geen aanpassing van het recht op uitkering plaats binnen de genoemde zesmaanden, dan dient het college van terugvordering af te zien voor het deel dat na deze zesmaanden nog te veel aan uitkering is verstrekt. De zesmaanden jurisprudentie speelt niet indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

b) Beperkte overschrijding van de vermogensgrens gedurende langere tijd

De situatie kan bestaan dat belanghebbende niet heeft gemeld dat hij over een vermogen beschikt dat in beperkte mate de vermogensgrens overstijgt. Komt het college hier achter dan is zij in wezen gerechtigd om de bijstand over de gehele periode van de overschrijding in te trekken. Vaste jurisprudentie is echter dat in deze situatie de terugvordering dient te worden beperkt tot het bedrag dat niet zou zijn verstrekt indien betrokkene de beperkte overschrijding van de vermogensgrens wel tijdig zou hebben gemeld.

c) Afzien van brutering

Ook het bruteren van de vordering is een bevoegdheid. Naar vaste rechtspraak dient te worden afgezien van brutering, indien sprake is van een vordering die is ontstaan buiten toedoen van een betrokkene en hem niet kan worden verweten dat de betaling van de schuld niet reeds is voldaan in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft.

HOOFDSTUK II Geheel of gedeeltelijk afzien van (verdere) terugvordering

In dit hoofdstuk wordt nader uitgewerkt onder welke omstandigheden het college geheel of gedeeltelijk afziet van terugvordering.

Artikel 4

Reikwijdte hoofdstuk II: In verband met de invoering van de Wet aanscherping komen fraudevorderingen enkel in de bij wet geregelde situaties (artikel 58, zevende lid van de WWB en artikel 25, zesde lid van de IOAW en IOAZ) voor kwijtschelding in aanmerking. Fraudevorderingen zijn daarin bewust niet opgenomen en komen dus niet voor kwijtschelding in aanmerking.

Artikel 5

Bij de bepaling betreffende kwijtschelding nadat een bepaalde periode is voldaan aan een opgelegde betalingsverplichting maakt het college eventueel kenbaar op welke wijze een schuldenaar zijn betalingsverplichting ten minste moet zijn nagekomen.

Artikel 6

Wanneer (ex-)cliënten, die over een minimuminkomen beschikken gedurende langere tijd correct hebben afgelost wordt de reserveringscapaciteit voor de aanschaf van gebruiksgoederen en vervangingsinvesteringen geheel opgesoupeerd.

In deze gevallen kan worden bekeken of cliënten na verloop van een bepaalde tijd met een schone lei kunnen beginnen. De aflossingsverplichting kan dan in duur te worden begrensd. Achtergrond hiervan is dat het moeten leven van een inkomen beneden bijstandsniveau gedurende een periode langer dan 3 jaar niet verantwoord is.

Na een correcte aflossing gedurende 3 jaar en het gedurende deze periode slechts kunnen beschikken over een inkomen beneden bijstandsniveau kan afboeking van de restschuld worden overwogen.

Afboeking is niet vanzelfsprekend. Per situatie kan op grond van redenen, gelegen in de persoon of diens gezin, sociale en / of financiële omstandigheden, een afboekingsbesluit worden overwogen.

In alle gevallen moet voldaan zijn  aan de volgende criteria:

  • a.

    de debiteur heeft gedurende 3 jaar gehouden aan het met toepassing van deze beleidsregels vastgestelde aflossingsschema en

  • b.

    de terugvordering is niet het gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de informatieplicht dan wel andere verwijtbare gedragingen.

In dit verband wordt ook verwezen naar de mogelijkheid tot afkoop van vorderingen tegen betaling van 50% van de restantvordering in één keer.

Artikel 7

Het komt voor dat een vordering, niet geïncasseerd kan worden. De betreffende cliënten zijn als het ware ongrijpbaar. Het heeft in de praktijk weinig zin om deze zaken in het debiteurenbestand te houden.

Deze zaken kunnen na 5 jaar worden afgeboekt en uit het bestand worden verwijderd. Bij de laatste hercontrole dient er informatie van Burgerzaken en het Centraal Bevolkingsregister te zijn bijgevoegd.

Als een debiteur 5 jaar geen betalingen heeft verricht, als er geen beslag- of verrekeningsmogelijkheden zijn, en als dit in de toekomst ook niet te verwachten is, dan kan tot afboeking worden besloten. Voor fraudezaken geldt een termijn van 10 jaar (zie art. 58 lid 7 WWB).

Deze regel is ook van toepassing op debiteuren die zich in het buitenland bevinden, maar alleen in die gevallen wanneer de verblijfplaats onbekend is en niet is te traceren. Er dient altijd eerst contact te zijn gelegd met het Internationaal Bureau Fraude-informatie, voordat tot afboeking wordt overgegaan. In deze zaken hoeft er niet ieder jaar een hercontrole te worden uitgevoerd De frequentie van de hercontrole kan op eenmaal per 3 jaar worden gesteld zolang de debiteur in het debiteurenbestand is opgenomen.

Artikel 8

In afwijking van het bepaalde in artikel 5 wordt geen kwijtschelding verleend voor:

a.andersoortige schulden, niet zijnde fraudevorderingen die zijn ontstaan als gevolg van enig verwijtbaar gedrag van een schuldenaar. Denk hierbij bijvoorbeeld aan boetes.

De terugvorderingsplicht geldt immers enkel voor de onterecht verstrekte uitkering in verband met schending inlichtingenplicht, niet voor de ermee samenhangende boete.

b.schulden die gedekt zijn door een zakelijk recht zoals pand of hypotheek; en

Daarnaast benoemt het college tevens gronden op basis waarvan zij een eerder verleende kwijtschelding intrekt. Dit is het geval als later blijkt dat de kwijtschelding is gebaseerd op onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van belanghebbende.

Artikel 9

In dit artikel heeft het college de hoogte en de voorwaarden bepaalt waarbij wordt afgezien van het nemen van een terugvorderingsbesluit vanwege een zogenaamd kruimelbedrag.

Artikel 10

In dit artikel geeft het college aan onder welke voorwaarden medewerking wordt verleend aan een eventuele schuldregeling. De voorwaarden zijn dat:

  • a.

    de vaststelling dat op gronden van redelijkheid en billijkheid van de schuldenaar niet langer gevergd kan worden dat hij de schuld (volledig) voldoet; dan wel

  • b.

    de vaststelling dat wanneer het college bij de aanwezigheid van meerdere schuldeisers vasthoudt aan zijn eigen vordering c.q. vorderingen, een schuldregeling niet tot stand komt; en

  • c.

    de bijkomende voorwaarde dat de vordering van het college wel naar evenredigheid zal worden voldaan.

Zoals reeds eerder aangegeven is wettelijk bepaald dat geen medewerking aan de totstandkoming van een schuldregeling kan worden verleend indien het een na 1 januari 2013 ontstane fraudevorderingen betreft of de daarmee samenhangende boete. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen. Facultatief kan ook rekening gehouden worden met de wijze waarop de schuldregeling tot stand komt. Gedacht kan daarbij worden aan:

  • a.

    een periode benoemt waarbinnen – gerekend vanaf het moment dat het college heeft aangegeven haar medewerking aan een schuldregeling te zullen verlenen - een schuldregeling definitief moet zijn vastgesteld;

  • b.

    bepaalt dat de schuldregeling tot stand moet zijn gekomen door een persoon of organisatie die ook daadwerkelijk volgens geldende kwaliteitseisen in staat geacht mag worden een goede en evenwichtige schuldregeling te kunnen treffen;

  • c.

    gronden op basis waarvan zij haar medewerking aan een schuldregeling intrekt. Intrekkingsgronden kunnen zijn:

• het feit dat de schuldenaar (eventueel na eerdere waarschuwing) zijn verplichtingen in het kader van de schuldregeling verwijtbaar niet nakomt; en

• de vaststelling dat de schuldregeling tot stand is gekomen op basis van onjuiste of onvolledige gegevens door toedoen van de schuldenaar.

HOOFDSTUK III Invordering

In dit hoofdstuk wordt een uitwerking gegeven van de wijze waarop de vordering wordt ingevorderd. De bepalingen zien op de betalingsverplichting, de controle op de hoogte van de betalingsverplichting en de gevolgen bij niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting.

De betalingsverplichting

Artikel 11

Dit artikel bepaalt:

  • a.

    de hoofdregel over het gebruik van de bevoegdheid tot invordering; en

  • b.

    dat het college overgaat tot invordering van een vordering conform de wet en onderstaande beleidsregels.

  • c.

    De volgorde van invordering

Beleid is dat de inning van een bestuurlijke boete voorrang heeft op de inning van teruggevorderde bijstand. De reden hiervan zijn de volgende:

-de terugvordering is een preferente vordering, de boete een concurrente vordering. Daarom wordt, voor zolang de uitkering nog loopt, de boete eerst zo veel als mogelijk is verrekend, zodat daarna een preferente vordering overblijft.

Artikel 12

Voor zover betrokkene na afgifte van het terugvorderingsbesluit een uitkering ontvangt maakt het college gebruik van haar bevoegd om tot verrekening van de vordering over te gaan.

Zoals eerder aangegeven geldt voor fraudevorderingen ontstaan na 1 januari 2013 en de daarmee samenhangende boete een verrekeningsplicht. Dit artikel ziet daarom niet op deze vorderingen.

Artikel 13

In veel gevallen wordt teruggevorderd van cliënten die een uitkering ontvangen op grond van de Wwb of een andere voorziening op bijstandsniveau. Bij het treffen van een betalingsregeling of het uitvoeren van een verrekening, kan in principe aangesloten worden bij de Recofa berekening. Dit komt normaal gesproken uit op 5% van de bijstandsnorm, inclusief VT. Uit efficiency overwegingen wordt er dan ook voor gekozen om structureel deze 5% te hanteren, tenzij er individuele redenen zijn om hiervan af te wijken.

Wanneer een betrokkene een inkomen boven het voor hem/haar geldende bijstandsniveau ontvangt, dan wordt slechts 50% van het meerdere meegenomen als aflossingscapaciteit. Op deze wijze wordt wel recht gedaan aan de hoge aflossingscapaciteit, maar wordt de financiële prikkel voor cliënten om te gaan werken niet volledig weggenomen.

Van bovengenoemde bepalingen kan, in dringende gevallen, worden afgeweken in het voordeel van de klant. Hiertoe dient wel een bepaalde noodzaak en een goede onderbouwing aanwezig te zijn.

Artikel 14

Fraude mag niet lonen en moet zwaar bestraft worden. Om deze reden wordt de terugvordering van bijstand, wanneer deze het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting, gesteld op 10% van de geldende bijstandsnorm. Ook hier geldt dat dit wordt verhoogd met 50% van de normoverschrijding, indien er sprake is van een netto inkomen hoger dan de bijstandsnorm. Alleen in zeer dringende gevallen kan afgeweken worden van deze bepaling. Hiertoe dient de klant een schriftelijk, zeer goed onderbouwd, verzoek in te dienen. In het geval van terugvordering met een fraudeachtergrond, wordt met deze mogelijkheid zeer terughoudend omgegaan.

Artikel 15

In beginsel rust op betrokkene de verplichting om de gehele vordering binnen de geboden betalingstermijn te voldoen. Het college is echter bevoegd om betrokkene uitstel van betaling te verlenen en daaraan voorwaarden te verbinden. In dit kader heeft het college bepaald:

  • a.

    in welke situaties zij ambtshalve en in welke situaties zij op verzoek van belanghebbende de mogelijkheid van het verlenen van uitstel overweegt,

  • b.

    wanneer zij uitstel verleent, alsmede

  • c.

    welke voorwaarden zij aan uitstelverlening verbindt.

Daarbij dient te worden bedacht dat de weigering van uitstel van betaling tot gevolg heeft dat – indien de betalingstermijn verstrijkt/is verstreken – betrokkene in verzuim verkeert, wat betekent dat betrokkene ook kan worden geconfronteerd met kosten voor het uitvaardigen van een dwangbevel en verdere invorderingskosten.

De tussentijdse beoordeling of wijziging van een betalingsverplichting

Artikel 16

Tussentijdse beoordeling van een betalingsverplichting vindt plaats conform heronderzoeksplan.

Artikel 17

Niet alleen het college heeft de bevoegdheid tot herziening van het aflossingsbedrag, ook een schuldenaar kan daartoe een verzoek indienen bij het college. In dit artikel is bepaald welke criteria worden toegepast voor het op verzoek van de klant herzien van de aflossing. Het is van belang om zoveel als mogelijk maatwerk te leveren, waarbij wordt gestreefd naar een voor zowel de klant als de gemeente acceptabele terugbetalingsverplichting. Hierdoor wordt de betalingsbereidheid gestimuleerd.

Gevolgen bij het niet of niet meer voldoen aan de betalingsverplichting

Wanneer een schuldenaar zijn betalingsverplichting niet nakomt of de voorwaarden waaronder uitstel van betaling is verleend schendt en de oorspronkelijke betalingstermijn is verstreken, is betrokkene in verzuim als bedoeld in artikel 4:97 Awb. Artikel 4:112 e.v. Awb bepaalt dan de verdere invorderingsprocedure, te weten de invordering door middel van aanmaning en dwangbevel.

Artikel 18

De Awb beschrijft slechts de procedure. Zij geeft niet aan binnen welke termijn het college tot aanmaning dan wel uitvaardiging van een dwangbevel dient over te gaan. Het college beschikt in dit kader over beleidsvrijheid. In de onderhavige bepaling wordt aan deze beleidsvrijheid invulling gegeven.

Artikel 19

Dit artikel geeft aan dat er geen invorderingskosten aan de klant worden doorberekend en zullen worden ingevorderd.

Gezien de administratieve last die dit met zich meebrengt is er in het verleden voor gekozen om geen regel inzake rente en kosten op te nemen, daarbij is de landelijke praktijk bij Sociale Zaken dat veel gemeentes dit niet doen. Met de komst van de 4e tranche is dit punt intern binnen de gemeente besproken. De algemene lijn is, dat er bij het niet voldoen aan de betalingsverplichtingen, wel wettelijke rente in rekening gebracht dient te worden waar dit mogelijk is.

HOOFDSTUK IV Slotbepalingen

Artikel 20, 21 en 22

In de slotbepalingen is bepaald dat het college besluit in gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien. Daarnaast hoe deze beleidsregels geciteerd kunnen worden en vanaf welke datum deze van kracht zijn geworden.

Uden, 27 augustus 2013

Burgemeester en wethouders van Uden

de secretaris

de burgemeester

mr. J.M. Smarius

drs. H.A.G. Hellegers