Regeling vervallen per 01-01-2015

Besluit maatschappelijke ondersteuning Uitgeest 2013

Geldend van 01-01-2013 t/m 31-12-2014 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2013

Intitulé

Besluit maatschappelijke ondersteuning Uitgeest 2013

Besluit maatschappelijke ondersteuning Uitgeest 2013

Vastgesteld bij besluit van Burgemeester en Wethouders d.d. 18 december 2012, nummer B2012.1540, gepubliceerd 18 december 2012, in werking getreden met ingang van 1 januari 2013; per 1 januari 2013 is het Besluit Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Uitgeest 2010, ingetrokken. Het besluit is ter kennis gebracht aan de Gemeenteraad.

Het besluit is gebaseerd op de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Uitgeest 2013.

Artikel 1 Begripsbepalingen

  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    college: het college van burgemeester en wethouders;

    verordening: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Uitgeest 2013

    hoofdverblijf: - de woonruimte waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven dan wel

    - het feitelijke woonadres indien de persoon met beperkingen met een briefadres is dan wel zal staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie;

  • 2.

    Voor zover niet anders bepaald, hebben begrippen zoals genoemd in dit besluit dezelfde betekenis als in artikel 1 van de verordening.

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

  • 1.

    De aanvrager geeft bij de aanvraag aan of hij de individuele voorziening wil ontvangen in de vorm van:

    • a.

      een voorziening in natura:

    • b.

      een financiële tegemoetkoming;

    • c.

      een persoonsgebonden budget.

  • 2.

    Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden er sprake is van schulden, schuldsanering of verslavingsproblematiek.

  • 3.

    Een verstrekking voor verhuis- en herinrichtingskosten vindt plaats in de vorm van een financiële tegemoetkoming.

  • 4.

    De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van het kalenderjaar.

  • 5.

    Ten behoeve van de verantwoording dient belanghebbende de bewijsstukken van de gemaakte kosten te overleggen ofwel een zorgvuldige administratie over de bestedingen uit het persoonsgebonden budget bij te houden.

  • 6.

    Een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening niet meer wordt gebruikt voor het doel waarvoor deze is bestemd, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden ingenomen en voor herverstrekking beschikbaar worden gesteld.

  • 7.

    Niet-bestede persoonsgebonden budgetgelden kunnen door de gemeente worden teruggevorderd.

Artikel 3 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

Het persoonsgebonden budget bedraagt:

  • a.

    voor diensten op het niveau van hulp bij het huishouden categorie 1, te weten huishoudelijke werkzaamheden, € 14,91 per uur;

  • b.

    voor diensten op het niveau van hulp bij het huishouden categorie 2, te weten huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met de organisatie van het huishouden en hulp bij een ontregeld huishouden, € 19,79 per uur.

Artikel 4 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget overige voorzieningen

Het persoonsgebonden budget voor overige voorzieningen is gelijk aan de waarde van de goedkoopst compenserende voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering voor de periode van de gemiddelde economische levensduur.

Artikel 5 Financiële tegemoetkoming woonvoorzieningen

  • 1.

    Een woonvoorziening kan alleen worden verstrekt voor de woning waarin de aanvrager zijn/haar hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening is gelijk aan het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte.

  • 3.

    De tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten bedraagt € 2.325,18

  • 4.

    De eigenaar-bewoner, die krachtens de verordening een woonvoorziening heeft ontvangen van meer dan € 10.000,-- en die leidt tot waardestijging van de woning, dient bij verkoop van deze woning binnen een periode van 5 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De berekening van de meerwaarde van de woning en de wijze van terugbetalen van de meerwaarde worden geregeld in het Besluit.

  • 5.

    Voor de toepassing van dit besluit wordt de meerwaarde van de woning, als bedoeld in het vierde lid gelijkgesteld aan 80% van de verleende financiële tegemoetkoming.

  • 6.

    De terugbetaling, als bedoeld in het vierde lid bedraagt:

  • gedurende het eerste jaar 100 % van de meerwaarde;

  • gedurende het tweede jaar 80% van de meerwaarde;

  • gedurende het derde jaar 60% van de meerwaarde;

  • gedurende het vierde jaar 40% van de meerwaarde;

  • gedurende het vijfde jaar 20% van de meerwaarde.

  • 7.

    Het college kan afwijken van het in het vierde lid gestelde, indien de eigenaar/bewoner aantoont dat de meerwaarde niet kon worden gehaald bij de verkoop van de woning.

  • 8.

    Voor de aan de toepassing van het onder het zevende lid gestelde kan het college extern advies vragen.

  • 9.

    Het persoonsgebonden budget en de financiële tegemoetkoming bedragen maximaal € 45.000,- en worden alleen verstrekt onder de voorwaarde dat door belanghebbende in de financiering van het niet door subsidie gedekte deel van de aanpassingskosten is voorzien.

Artikel 6 Financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen

  • 1.

    Het bedrag dat verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt maximaal € 1.373,97 per jaar.

  • 2.

    Het bedrag dat verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt eveneens maximaal € 1.373,97 per jaar.

  • 3.

    Het bedrag dat verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt maximaal € 2.060,96 per jaar.

Artikel 7 Financiële tegemoetkoming sportrolstoel

Een sportrolstoel wordt uitsluitend verstrekt in de vorm van een bijdrage ineens. Deze bijdrage ineens bedraagt € 2.642,25, welk bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in aanschaf en onderhoud van een sportrolstoel voor een periode van drie jaar.

Artikel 8 Bezoekbaar maken woning

  • 1.

    Het college kan een woonvoorziening treffen voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling.

  • 2.

    De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat.

  • 3.

    De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de in het eerste lid bedoelde woonruimte.

  • 4.

    Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan het middels een woonvoorziening bewerkstelligen dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.

  • 5.

    De financiële tegemoetkoming voor het bezoekbaar maken als bedoeld in het eerste lid is gelijk aan de kosten van de goedkoopst compenserende oplossing.

Artikel 9 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    Bij het verstrekken van individuele voorzieningen in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget is de aanvrager een eigen bijdrage verschuldigd.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een individuele voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming is een eigen aandeel verschuldigd.

  • 3.

    Voor de volgende voorzieningen is geen eigen bijdrage/eigen aandeel verschuldigd:

    • a.

      rolstoelen of een sportrolstoel;

    • b.

      financiële tegemoetkoming voor individueel vervoer per auto of taxi;

    • c.

      vergoeding voor tijdelijke huisvesting en huurderving;

    • d.

      tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten;

    • e.

      een voorziening bedoeld voor een belanghebbende jonger dan 18 jaar.

  • 4.

    De hoogte van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 4.1 lid 1 van het van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning en bedraagt nooit meer dan :

    • a.

      de kostprijs van de voorziening;

    • b.

      de hoogte van het verstrekte persoonsgebonden budget;

    • c.

      de hoogte van de verstrekte financiële tegemoetkoming.

  • 5.

    De termijn van de inning van de eigen bijdrage en/of eigen aandeel is:

    • a.

      39 periodes van 4 weken bij de verstrekking van een bouwkundige of woontechnische voorziening;

    • b.

      39 periodes van 4 weken bij de verstrekking van een voorziening in eigendom;

    • c.

      gelijk aan de verstrekkingsduur van een voorziening in natura;

    • d.

      gelijk aan de verstrekkingsduur van een periodiek persoonsgebonden budget;

    • e.

      gelijk aan de afschrijvingstermijn die in de toekenningbeschikking van het persoonsgebonden budget voor een voorziening is vermeld;

    • f.

      de inning van de eigen bijdrage stopt bij overlijden van belanghebbende.

  • 6.

    Vaststelling en inning van de eigen bijdrage en het eigen aandeel wordt gedaan door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

Artikel 10 Eigen bijdrage en eigen aandeel

  • 1.

    De aanvrager heeft geen recht op een voorziening als bedoeld in artikel 10 van de verordening indien hij eigenaar is van de aan te passen woning en het in de woning gebonden vermogen hoger is dan 1,5 maal de vermogensdrempel zoals genoemd in artikel 34 lid 2 onderdeel d van de Wet werk en bijstand (Wwb).

  • 2.

    Het in de woning gebonden vermogen bedoeld in lid 1 (ook wel overwaarde genoemd) is gelijk aan de waarde van de woning in het economisch verkeer bij vrije verkoop, minus de openstaande hoofdsom van de geldlening in verband met op de woning gevestigde recht van hypotheek.

  • 3.

    Het bepaalde in lid 1 blijft buiten toepassing indien :

    • a.

      de totale kosten van de noodzakelijk geachte woningaanpassing in lid 1 niet hoger is dan € 10.000,00.

    • b.

      de aanvrager blijkens de schriftelijke afwijzing van een tweetal erkende kredietverstrekkers niet in staat is middels het geven van een recht van hypotheek het vermogen als bedoeld in lid 2 te gelde te maken tot tenminste het bedrag dat nodig is om de woonvoorziening te realiseren.

Artikel 11 Indexering

Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van dit Besluit geldende bedragen verhogen of verlagen conform het CBS prijsindexcijfer voor de gezinsconsumptie.

Artikel 12 Intrekking

Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Uitgeest 2010 wordt ingetrokken per 1 januari 2013.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013.

Artikel 14 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning Uitgeest 2013.

Ondertekening

Aldus vastgesteld door het college van de gemeente
Uitgeest in haar openbare vergadering van 18 december 2012.

Toelichting

Algemeen

Dit besluit is gebaseerd op artikel 17 van de verordening.

De systematiek van de verordening is dat steeds algemene voorzieningen het primaat hebben. Bij algemene voorzieningen is geen persoonsgebonden budget mogelijk, waar tegenover staat dat de algemene voorziening een snel te realiseren oplossing biedt en er bij algemene voorzieningen een eenvoudige en lichte toelatingstoets geldt.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Begripsbepalingen

Dit spreekt voor zich.

Artikel 2 Regels rond verstrekking en verantwoording

Verstrekking van een voorziening vindt plaats op verzoek van de aanvrager. De aanvrager kan bij de aanvraag aangeven in welke vorm hij de voorziening wil ontvangen.

Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. In het geval van schulden, schuldsanering of verslavingsproblematiek is de kans dusdanig groot dat het geld voor andere doeleinden wordt gebruikt, dat daarom geen persoonsgebonden budget zal worden verstrekt.

Het is mogelijk het persoonsgebonden budget op rekening van een hiertoe gemachtigde derde te storten, zulks ter beoordeling van de indicatieadviseur.

De gemeente heeft gekozen voor een volledige verantwoording na afloop van het kalenderjaar.

De gemeente legt aan de budgethouder de verplichting op om een zorgvuldige administratie bij te houden over de bestedingen uit het persoonsgebonden budget. Bij langdurige verstrekkingen, zoals hulp bij het huishouden, zal die administratie gebaseerd moeten zijn op schriftelijke overeenkomsten. Bij eenmalige verstrekkingen is het niet nodig om te vragen om schriftelijke overeenkomsten en kan volstaan worden met het overleggen van facturen van leveranciers binnen een vooraf vastgestelde termijn. Die facturen dienen zodanig te worden opgesteld, dat de leveranciers ook voor de belastingdienst te achterhalen zijn. Bij de verantwoording en controle zal de gemeente onderscheid moeten maken tussen langlopende verstrekkingen (bijvoorbeeld van hulp bij het huishouden) en eenmalige verstrekkingen (bijvoorbeeld van rolstoelen, scootmobielen of hulpmiddelen en aanpassingen in en om de woning). Langlopende verstrekkingen zullen per vooraf vastgestelde periode verantwoord moeten worden, eenmalige verstrekkingen kunnen ook eenmalig worden verantwoord.

Zodra een voorziening, aangeschaft met een persoonsgebonden budget, niet meer gebruikt wordt, bijv. omdat de betrokkene overlijdt, kan deze voorziening worden ingenomen door het college.

Het persoonsgebonden budget dient te worden besteed aan waar het voor is bestemd. Geld dat niet wordt gegeven aan de geïndiceerde zorg of daar bij komende overhead kan worden teruggevorderd door de gemeente.

Artikel 3 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden

In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor de hulp bij het huishouden wordt vastgesteld.

Hulp bij het huishouden categorie 1 bestaat uit huishoudelijke werkzaamheden.

Hulp bij het huishouden categorie 2 bestaat uit huishoudelijke werkzaamheden, aangevuld met organisatie van het huishouden.

Bij de vaststelling van een persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden is door de gemeente gekozen voor vaststelling op basis van het aantal geïndiceerde uren.

Artikel 6 van de Wmo gaat uit van een voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget. Omdat het persoonsgebonden budget bestaat uit een geldbedrag, mag uit de wettekst worden afgeleid dat dit geldbedrag vergelijkbaar moet zijn met het bedrag dat de gemeente betaalt voor de voorziening in natura. De gemeente heeft onder de bestaande budgethouders onderzoek gedaan. De budgethouders moeten met het geldbedrag in staat worden geacht dezelfde hulp in te kopen als de gemeente doet.

Artikel 4 Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget overige voorzieningen

Artikel 4 regelt de wijze waarop een persoonsgebonden budget voor overige voorzieningen wordt vastgesteld. Hierbij wordt uitgegaan, conform de Verordening, van de goedkoopst adequate voorziening. Als daar sprake van is kan verhoging plaatsvinden met een bedrag noodzakelijk voor onderhoud, reparatie en verzekering. Het persoonsgebonden budget wordt aangegaan voor de periode van de gemiddelde economische levensduur.

Artikel 5 Financiële tegemoetkomingen woonvoorzieningen

In artikel 5, lid 2, is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming voor een woonvoorziening wordt vastgesteld.

Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte. Daarin kan een aantal kosten teruggevonden worden. Te denken valt hierbij aan de kosten van bouw, maar ook aan eventuele kosten architect, kosten van vergunningen en kosten van toezicht.

Door uit te gaan van de kosten van de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen.

Artikel 5, lid 6 geeft het afschrijvingsschema aan volgens welk schema bij verkoop binnen 5 jaar een eventueel bedrag, dat het gevolg is van de meerwaarde van de woning door de aanpassing, aan het college moet worden terugbetaald.

Artikel 6 Financiële tegemoetkoming vervoersvoorzieningen

Artikel 6 tenslotte legt een aantal bedragen vast voor de autokostenvergoeding, de taxikostenvergoeding en de vergoeding van de rolstoeltaxi.

Artikel 7 Financiële tegemoetkoming sportrolstoel

Deze bijdrage dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar. Na drie jaar kan opnieuw een bijdrage ineens worden toegekend.

Artikel 8 Bezoekbaar maken woning

Het betreft hier een bovenwettelijke uitzondering voor het bezoekbaar maken van een woonruimte voor bezoek aan ouders of andere familieleden. Omdat met de wet niet wordt beoogd om de omvang van de onder de Wet voorzieningen gehandicapten geregelde zorgplicht (in de Wvg was bezoekbaar maken opgenomen) in te krimpen is deze bovenwettelijke voorziening opgenomen.

“Bezoekbaar maken” wordt gelimiteerd tot het bereikbaar maken van de woonruimte zelf en enkele essentiële ruimten daarin, en kan bovendien in financiële zin worden gemaximeerd.

Artikel 9, 10, 11, 12, 13 en 14

Deze bepalingen spreken voor zich en worden niet nader toegelicht.