Regeling vervallen per 01-01-2012

Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2009

Geldend van 01-01-2009 t/m 31-12-2011 met terugwerkende kracht vanaf 01-01-2009

Intitulé

Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2009

De raad van de gemeente Uithoorn,

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn, d.d. 14 mei 2009, nr. RV.09.17

gelet op de artikelen 8, eerste lid, onderdeel d en 36 van de Wet werk en bijstand, overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van langdurigheidstoeslag aan personen van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen:

besluit:

vast te stellen de volgende:

Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2009

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet werk en bijstand;

  • b.

    referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum;

  • c.

    peildatum: de datum waarop in enig jaar het recht op de langdurigheidstoeslag ontstaat;

  • d.

    inkomen: het inkomen als bedoeld in artikel 32 van de wet, met dien verstande dat voor de zinsnede ‘een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan’ moet worden gelezen ‘de referteperiode’. Een bijstandsuitkering wordt, in afwijking van artikel 32 van de wet voor de beoordeling van het recht op langdurigheidstoeslag als inkomen gezien;

  • e.

    bijstandsnorm: de op grond van paragraaf 3.2 van de wet, op de belanghebbende van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond van paragraaf 3.3 van de wet, door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

  • f.

    gehuwdennorm: de norm van artikel 21 onderdeel c van de wet.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van deze verordening berust bij het college van burgemeester en wethouders van Uithoorn.

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

  • 1.

    Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van het hebben van een langdurig, laag inkomen is voldaan als gedurende referteperiode het inkomen niet uitkomt boven 100 procent van de bijstandsnorm.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid bestaat recht op een gedeeltelijke langdurigheidstoeslag wanneer het inkomen op de peildatum hoger is dan 100 procent van de bijstandsnorm maar op jaarbasis niet meer bedraagt dan de van toepassing zijnde langdurigheidstoeslag.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

  • 1.

    De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar:

    • a.

      voor gehuwden € 498,00,

    • b.

      voor een alleenstaande ouder € 447,00 en

    • c.

      voor een alleenstaande € 349,00.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de langdurigheidstoeslag voor de belanghebbende als bedoeld in artikel 3, tweede lid, verminderd met het verschil op jaarbasis tussen het inkomen op de peildatum en 100 procent van de bijstandsnorm.

  • 3.

    Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.

  • 4.

    Indien één van de gehuwden op de peildatum is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13, eerste lid, van de wet komt de rechthebbende echtgenoot in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.

  • 5.

    De in het eerste lid genoemde bedragen worden elk jaar per 1 januari aangepast met een indexeringspercentage, zoals jaarlijks berekend aan de hand van de ‘consumentenprijsindex alle huishoudens’ van het Centraal bureau voor de Statistiek.

Artikel 5 Beleidsregels

Het college kan (aanvullende) beleidsregels vaststellen.

Artikel 6 Onvoorziene gevallen

In gevallen waarin deze regeling niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders.

Artikel 7 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2009.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2009

Ondertekening

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van de raad van Uithoorn
van 14 mei 2009, nr. 4.2.1
De griffier, De voorzitter,
(Joh. A. Pot) (H.L. Groen)

Algemeen toelichting

Decentralisatie langdurigheidstoeslag

Op 1 januari 2009 is een wetswijziging inwerking getreden, waarmee de langdurigheidstoeslag wordt gedecentraliseerd naar gemeenten. De huidige langdurigheidstoeslag vindt zijn grondslag in artikel 36 van de Wet werk en bijstand (WWB). Daarin is nauw omschreven in welke gevallen en onder welke voorwaarden mensen met een laag inkomen in aanmerking komen voor de toeslag. De gedachte achter de toeslag is, dat mensen die langdurig een inkomen op het sociaal minimum hebben, geen financiële ruimte hebben om te reserveren voor onverwachte uitgaven.

In het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten uit 2007 (“Samen aan de slag”) is afgesproken dat de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd wordt naar gemeenten. Artikel 36 van de wet blijft de basis, maar daarnaast wordt in artikel 8 een bepaling toegevoegd waarin wordt bepaald dat gemeenten in een verordening de precieze voorwaarden voor de langdurigheidstoeslag moeten vastleggen.

Bij deze verordening is uitgegaan van de wetswijziging per 1 januari 2009, zoals behandeld in de Tweede Kamer. In deze verordening is gekozen voor invulling die rekening houdt met de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en de in de huidige regeling en uitvoeringspraktijk gesignaleerde tekortkomingen. Voorts is gekozen voor een invulling die zo veel mogelijk ongewenste armoedeval-effecten voorkomt.

Bevoegdheid gemeenten

In het nieuwe artikel 36, eerste lid, is de basis voor de langdurigheidstoeslag opgenomen:

“Het college verleent op aanvraag een langdurigheidstoeslag aan een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.”

In het nieuwe artikel 8 wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.

Mogelijkheden voor eigen beleid

Op grond van de nieuwe bevoegdheden van gemeenten zijn er diverse mogelijkheden voor het invullen van eigen beleid.

Doelgroep

De nieuwe langdurigheidstoeslag geeft gemeenten nadrukkelijk de mogelijkheid deze ook van toepassing te laten zijn op werkenden met een laag inkomen. Hiertoe is in de formulering van het nieuwe artikel 36 rekening gehouden. Voor de duidelijkheid wordt hier gesteld dat gemeenten zelf de keuze kunnen maken of werkenden onder de langdurigheidstoeslag komen te vallen. In deze verordening is ervan uitgegaan dat werkenden tot de doelgroep behoren, en niet alleen uitkeringsgerechtigden.

Hoogte van de toeslag

Op dit moment is de hoogte van de toeslag centraal bepaald. Het zijn vaste bedragen. Per 1 januari 2009 kunnen gemeenten de hoogte van de toeslag zelf bepalen. De regering vindt het passend binnen het systeem van de WWB om dit onderdeel van de langdurigheidstoeslag te decentraliseren. Immers, nu de verantwoordelijkheid voor de invulling van de begrippen langdurig en laag inkomen bij gemeenten berust, behoort ook de verantwoordelijkheid voor de bepaling van de hoogte van de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd te worden.

De regering gaat er vanuit dat gemeenten voor wat betreft de hoogte geen excessieve bedragen zullen opnemen,

  • a)

    omdat dat de re-integratie belemmert en daarmee kostenverhogend werkt (gemeenten zijn financieel verantwoordelijk voor de WWB),

  • b)

    omdat de financiële middelen van gemeenten niet onbeperkt zijn en

  • c)

    omdat ook gemeenteraden hun rol in deze zullen vervullen.

Bij het bepalen van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet een aantal zaken bedacht worden. Een te laag bedrag doet geen recht aan het karakter van de langdurigheidstoeslag, namelijk dat deze is bedoeld voor mensen die financieel geen mogelijkheden hebben gehad te reserveren voor onverwachte uitgaven. Een te hoog bedrag kan leiden tot het optreden van de armoedeval. Immers, wordt op enig moment een hoger inkomen bereikt, dan vervalt direct de hele toeslag.

De meest logische keuze is, gelet op het vorenstaande, de huidige hoogte van de langdurigheidstoeslag voort te zetten en de hoogte hiervan jaarlijks te indexeren.

Langdurig

De huidige referte periode is vijf jaar. Door gemeenten is de afgelopen jaren aangegeven dat deze periode te lang is. Veeleer wordt gedacht aan 3 jaar, een periode waarvoor ook door het NIBUD is aangegeven dat de reserveringsmogelijkheden minimaal worden.

Laag inkomen

Gemeenten zijn vrij om een eigen maximale inkomensgrens te hanteren.

Geen ambtshalve verstrekking

In de wet wordt bepaald dat het college de toeslag op aanvraag verstrekt. Dit sluit de mogelijkheid voor ambtshalve toekenning uit. Het kabinet geeft hierbij aan dat het gaat om een vorm van bijzondere bijstand, waarbij geldt dat voor elk individueel geval beoordeeld moet worden of er een recht bestaat.

Er zijn echter wel mogelijkheden om de aanvraag te vereenvoudigen. Als uit de gemeentelijke administratie blijkt dat in de situatie van betrokkene het afgelopen jaar geen wijzigingen zijn opgetreden, dan kan een volledig ingevuld aanvraag formulier toegezonden worden, waarna de betrokkene door het zetten van de handtekening de aanvraag officieel maakt. Deze vereenvoudiging kan nader uitgewerkt worden bij plannen in het kader van het minimabeleid.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Begrippen die in de WWB voorkomen hebben in deze verordening dezelfde betekenis als in de WWB, bijvoorbeeld “bijstandsnorm”. Ten aanzien van een aantal begrippen, die als zodanig niet in de WWB zelf staan is een definitie gegeven in deze verordening.

Onderdeel b

Een referteperiode van 5 jaar, zoals artikel 36 WWB (tekst tot 1-1-2009) voorschreef, wordt als te lang ervaren. Nadat belanghebbenden 3 jaar op een minimum inkomen zijn aangewezen is er over het algemeen niet veel reserveringsruimte over. Daarom wordt hier een termijn van drie jaar aangehouden. Dit sluit ook aan bij de impliciet door de wetgever gegeven termijn. De minimumleeftijd is immers door de wetgever teruggebracht van 23 naar 21 jaar. Een belanghebbende is immers (normaal gesproken) vanaf zijn 18e voor de WWB een zelfstandig rechtssubject.

Onderdeel d

Met betrekking tot het begrip ‘inkomen’ is een van de WWB afwijkende definitie opgenomen. Nu de wetgever de gemeenteraad opdracht gegeven om in de verordening regels te geven met betrekking tot het begrip ‘langdurig, laag inkomen’, is de gemeenteraad bevoegd om dit begrip voor de toepassing van artikel 36, eerste lid, WWB nader te definiëren. Met de gebruikte definitie wordt aangesloten bij de in de bestaande uitvoeringspraktijk gehanteerde (en ook door de wetgever bedoelde) invulling van het begrip inkomen in artikel 36, eerste lid, WWB (tekst tot 1-1-2009), doch wordt de wetstechnische imperfectie weggenomen.

Artikel 3 Langdurig, laag inkomen

Het begrip ‘langdurig, laag inkomen’ wordt ingevuld als een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de bijstandsnorm. Marginale overschrijdingen van deze 100%-grens dienen genegeerd te worden (zie CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a.).

Er is bewust niet voor gekozen om het recht op een volledige langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Van deze bevoegdheid wordt om een twee redenen geen gebruik gemaakt:

  • 1.

    dit heeft ongewenste armoedeval-effecten in zich. Weliswaar doen de armoedeval-effecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van een volledige langdurigheidstoeslag feitelijk minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden als het ware blijven steken bij een inkomen tot bijvoorbeeld 120% van de bijstandsnorm.

  • 2.

    het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (precieze percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwde is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65-plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm.

Tweede lid

De langdurigheidstoeslag staat open voor iedereen met een laag inkomen, dus ook voor werkenden die nu zijn uitgesloten van langdurigheidstoeslag . De armoedevalproblematiek waarmee de huidige langdurigheidstoeslag (tot 1 januari 2009) gepaard gaat, wordt hierdoor sterk verminderd. Momenteel raken bijstandsgerechtigden met langdurigheidstoeslag de hele langdurigheidstoeslag kwijt op het moment dat zij gaan werken. Voor hen is het (financiële) verschil tussen werk en uitkering kleiner dan voor bijstandsgerechtigden zonder recht op langdurigheidstoeslag. De armoedeval is voor deze groep dus extra groot (2 á 3 procent minder inkomensvooruitgang bij het aanvaarden van een baan op minimumloon niveau).

Gemeenten dienen in de verordening rekening te houden met een participatiebevorderende vormgeving. Wanneer gemeenten een glijdende schaal gaan gebruiken hoeven bijstandsgerechtigden niet direct de (hele) langdurigheidstoeslag in te leveren waardoor het verschil tussen werk en uitkering groter wordt. Op deze manier wordt de armoedeval voor deze groep dus kleiner en wordt het aantrekkelijker om te gaan werken.

Door in het tweede lid een uitzondering te maken voor de belanghebbende met een inkomen op de peildatum hoger dan 100 procent van de bijstandsnorm is hieraan voldaan. Zij hebben recht op een gedeeltelijke langdurigheidstoeslag; de hoogte van deze gedeeltelijke langdurigheidstoeslag is afhankelijk van het inkomen op de peildatum, omgerekend naar een jaar.

Een rekenvoorbeeld:

de langdurigheidstoeslag voor een alleenstaande bedraagt € 341,--; 100% van de bijstandsnorm voor een alleenstaande bedraagt € 891,36 inclusief vakantiegeld

De alleenstaande die een langdurigheidstoeslag aanvraagt, heeft op de peildatum een inkomen van € 915,-- inclusief vakantiegeld. Het verschil met de bijstandsnorm bedraagt € 23,64. Op jaarbasis bedraagt het verschil € 283,68, zodat de gedeeltelijke langdurigheidstoeslag € 57,32 bedraagt.

Artikel 4 Hoogte van de langdurigheidstoeslag

De hoogte van de langdurigheidstoeslag is gebaseerd op de berekende hoogte per 1 januari 2009. Om niet jaarlijks de verordening aan te hoeven passen is gekozen om de hoogte jaarlijks automatisch mee te laten bewegen met de bijstandsnormen. Omdat de bijstandsnormen in beginsel 2 maal per jaar worden geïndexeerd en de langdurigheidstoeslag maar eenmaal, wordt steeds vergelijking gemaakt met de bijstandsnormen van per 1 januari van het voorafgaande jaar.

In het vierde lid wordt een regeling overeenkomstig artikel 24 WWB gegeven voor situaties waarin bij gehuwden één van beide partners is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag ingevolge artikel 11 of artikel 13 eerste lid WWB. De WWB voorziet immers niet in een afwijzingsgrond voor de rechthebbende echtgenoot, terwijl daarentegen het toekennen van het bedrag voor gehuwden in dergelijke situaties ook niet opportuun is.

NB: Dit vierde lid ziet enkel op de situatie dat er bij een echtgenoot sprake is van een uitsluitingsgrond op grond van artikel 11 of artikel 13 eerste lid WWB. Indien één van beide gehuwden niet in aanmerking komt voor het recht op langdurigheidstoeslag wegens het niet voldoen aan de voorwaarden als genoemd in artikel 36 WWB of in deze verordening, hebben beide echtgenoten geen recht op langdurigheidstoeslag. Het recht op langdurigheidstoeslag komt gehuwden immers gezamenlijk toe. Zij moeten daarom ook allebei, zowel afzonderlijk als gezamenlijk aan de voorwaarden voldoen.

Artikel 5 Beleidsregels

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om als dat nodig is binnen de kaders van deze verordening (aanvullende) beleidsregels vast te stellen.

Artikel 6 Onvoorziene gevallen

Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om in onvoorziene gevallen naar redelijkheid en billijkheid een besluit te nemen.

Artikel 7 Inwerkingtreding

De inwerkingtreding sluit aan bij de inwerkingtreding van de wetswijziging. In de wetswijziging is het overgangsrecht geregeld. Aangezien de toeslag in 2009 hoger uitvalt dan in 2008 geldt als de peildatum vóór 1 januari 2009 ligt artikel 36 van de wet oud en als de peildatum na 1 januari 2009 ligt gelden artikel 36 nieuw en de bepalingen van deze verordening.

Artikel 8 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Verordening langdurigheidstoeslag Uithoorn 2009.