Bouwbesluit 2003

Geldend van 19-06-2006 t/m heden

Intitulé

Bouwbesluit 2003

<vet>Inhoud Bouwbesluit 2003</vet>

<vet>Hoofdstuk 1</vet> Algemene bepalingen§ 1.1 Begripsbepalingen § 1.2 Toepassing NEN, NEN-EN en aansluitvoorwaarden § 1.3 Gelijkwaardigheidsbepaling § 1.4 Kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen § 1.5 Ontheffingen § 1.6 Niet-permanente bouwwerken en woonwagens <vet>Hoofdstuk 2</vet> Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid Afdeling 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie § 2.1.1 Nieuwbouw § 2.1.2 Bestaande bouwAfdeling 2.2 Sterkte bij brand § 2.2.1 Nieuwbouw § 2.2.2 Bestaande bouw Afdeling 2.3 Vloerafscheiding § 2.3.1 Nieuwbouw § 2.3.2 Bestaande bouw Afdeling 2.4 Overbrugging van hoogteverschillen § 2.4.1 Nieuwbouw § 2.4.1 Bestaande bouw Afdeling 2.5 Trap § 2.5.1 Nieuwbouw § 2.5.2 Bestaande bouw Afdeling 2.6 Hellingbaan § 2.6.1 Nieuwbouw § 2.6.2 Bestaande bouw Afdeling 2.7 Elektriciteits- en noodstroomvoorziening § 2.7.1 Nieuwbouw § 2.7.2 Bestaande bouw Afdeling 2.8 Verlichting § 2.8.1 Nieuwbouw § 2.8.2 Bestaande bouwAfdeling 2.9 Gasvoorziening § 2.9.1 Nieuwbouw § 2.9.2 Bestaande bouw Afdeling 2.10 Beweegbare constructie-onderdelen § 2.10.1 Nieuwbouw § 2.10.2 Bestaande bouw Afdeling 2.11 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie § 2.11.1 Nieuwbouw § 2.11.2 Bestaande bouw Afdeling 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand § 2.12.1 Nieuwbouw § 2.12.2 Bestaande bouw Afdeling 2.13 Beperking van uitbreiding van brand § 2.12.1 Nieuwbouw § 2.12.2 Bestaande bouw Afdeling 2.14 Verdere beperking van uitbreiding van brand § 2.14.1 Nieuwbouw § 2.14.2 Bestaande bouw Afdeling 2.15 Beperking van ontstaan rook § 2.15.1 Nieuwbouw § 2.15.2 Bestaande bouw Afdeling 2.16 Beperking van verspreiding van rook § 2.16.1 Nieuwbouw § 2.16.2 Bestaande bouw Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment § 2.17.1 Nieuwbouw § 2.17.2 Bestaande bouw Afdeling 2.18 Vluchtroutes § 2.18.1 Nieuwbouw § 2.18.2 Bestaande bouw Afdeling 2.19 Inrichting van rookvrije vluchtroutes § 2.19.1 Nieuwbouw § 2.19.2 Bestaande bouw Afdeling 2.20 Voorkoming en beperking van ongevallen bij brand § 2.20.1 Nieuwbouw § 2.20.2 Bestaande bouw Afdeling 2.21 Bestrijding van brand § 2.21.1 Nieuwbouw § 2.21.2 Bestaande bouw Afdeling 2.22 Grote brandcompartimenten § 2.22.1 Nieuwbouw § 2.22.2 Bestaande bouw Afdeling 2.23 Hoge en ondergrondse gebouwen, Nieuwbouw Afdeling 2.24 Toegang van een bouwwerk § 2.24.1 Nieuwbouw § 2.24.2 betsaande bouw Afdeling 2.25 Inbraakwerendheid, Nieuwbouw <vet>Hoofdstuk 3</vet> Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid Afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw Afdeling 3.2 Bescherming tegen geluid van installaties, nieuwbouw Afdeling 3.3 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw Afdeling 3.4 Beperking van galm, nieuwbouw Afdeling 3.5 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw Afdeling 3.6 Wering van vocht van buiten § 3.6.1 Nieuwbouw § 3.6.2 Bestaande bouw Afdeling 3.7 Wering van vocht van binnen § 3.7.1 Nieuwbouw § 3.7.2 Bestaande bouw Afdeling 3.8 Afvoer van afvalwater en fecaliën § 3.8.1 Nieuwbouw § 3.8.2 Bestaande bouw Afdeling 3.9 Afvoer van hemelwater, nieuwbouw Afdeling 3.10 Luchtverversing van een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte § 3.10.1 Nieuwbouw § 3.10.2 Bestaande bouw Afdeling 3.11 Spuivoorziening § 3.11.1 Nieuwbouw § 3.11.2 Bestaande bouw Afdeling 3.12 Luchtverversing van overige ruimten § 3.12.1 Nieuwbouw § 3.12.2 Bestaande bouw Afdeling 3.13 Toevoer van verbrandingslucht § 3.13.1 Nieuwbouw § 3.13.2 Bestaande bouw Afdeling 3.14 Afvoer rook § 3.14.2 Nieuwbouw § 3.14.2 Bestaande bouw Afdeling 3.15 Beperking van de toepassing van schadelijke materialen, nieuwbouw Afdeling 3.16 Beperking van het kunnen binnendringen van uit de grond afkomstige schadelijke stoffen of straling, nieuwbouw Afdeling 3.17 Bescherming tegen ratten en muizen § 3.17.1 Nieuwbouw § 3.17.2 Bestaande bouw Afdeling 3.18 Drinkwatervoorziening § 3.18.1 Nieuwbouw § 3.18.2 Bestaande bouw Afdeling 3.19 Warmwatervoorziening § 3.19.1 Nieuwbouw § 3.19.2 Bestaande bouw Afdeling 3.20 Daglicht § 3.20.1 Nieuwbouw § 3.20.2 Bestaande bouw <vet>Hoofdstuk 4 </vet>Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid Afdeling 4.1 Oppervlakte van de standplaats, nieuwbouw Afdeling 4.2 Toegankelijkheidssector, nieuwbouw Afdeling 4.3 Vrije doorgang § 4.3.1 Nieuwbouw § 4.3.2 Bestaande bouw Afdeling 4.4 Bereikbaarheid, nieuwbouw Afdeling 4.5 Verblijfsgebied, nieuwbouw Afdeling 4.6 Verblijfsruimte § 4.6.1 Nieuwbouw § 4.6.2 Verblijfsruimte Afdeling 4.7 Toiletruimte § 4.7.1 Nieuwbouw § 4.7.2 Bestaande bouw Afdeling 4.8 Badruimte § 4.8.1 Nieuwbouw Afdeling 4.9 Kleedruimte, nieuwbouw Afdeling 4.10 Gemeenschappelijke opslagruimte voor huishoudelijk afval, nieuwbouw Afdeling 4.11 Stallingsruimte voor fietsen, nieuwbouw Afdeling 4.12 Meterruimte, nieuwbouw Afdeling 4.13 Liftschacht, nieuwbouw Afdeling 4.14 Liftmachineruimte, nieuwbouwAfdeling 4.15 Opstelplaats vo0r een stooktoestel § 4.16.1 Nieuwbouw § 4.16.2 Bestaande bouw Afdeling 4.17 Opstelplaats voor een warmwatertoestel, nieuwbouw Afdeling 4.18 Bassin, nieuwbouw <vet>Hoofdstuk 5</vet> Voorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid Afdeling 5.1 Thermische isolatie, nieuwbouw Afdeling 5.2 Beperking van luchtdoorlatendheid, nieuwbouw Afdeling 5.3 Energieprestatie, nieuwbouw Integrale tekst van het Bouwbesluit 2003 zoals gepubliceerd in staatsblad 2001, 410, zoals deze luidt na de wijzigingen, gepubliceerd in Staatsblad 2002, 203; Staatsblad 2002, 516 en Staatsblad 2002, 518[1].Besluit vanHoudende vaststelling van voorschriften met betrekking tot het bouwen van bouwwerken uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu (Bouwbesluit)Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 december 2000, nr. MJZ2000153 138, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;Gelet op artikel 2 van de Woningwet;De Raad van State gehoord (advies van 27 april 2001, nr. W08.00.06l6/V);Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juli 2001, nr. MJZ200 078982, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Paragraaf 1.1 Begripsbepalingen

Artikel 1.1

  • 1 Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt verstaan onder:•belastingscombinatie: verzameling van belastingen die gelijktijdig kunnen optreden;•bouwconstructie: onderdeel van een bouwwerk dat bestemd is om belasting te dragen; •brandcompartiment: gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van brand;•brand- en rookvrije vluchtroute: van brand gevrijwaarde rookvrije vluchtroute die uitsluitend door verkeersruimten voert; •gebruiksfunctie: de gedeelten van een of meer bouwwerken op een perceel of standplaats, die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen; •gebruiksfunctie die bijzonder gevoelig is voor luchtvaartlawaai: gebruiksfunctie in een gebouw, waarvoor krachtens de Luchtvaartwet een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie geldt met betrekking tot structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer vanwege een luchtvaartterrein;•gebruiksfunctie die gevoelig is voor industrie-, weg- of railverkeerslawaai: gebruiksfunctie in een gebouw, waarvoor krachtens de Wet geluidhinder een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie geldt met betrekking tot onderscheidenlijk industrielawaai vanwege een industrieterrein, wegverkeerslawaai vanwege een weg of railverkeerslawaai vanwege een spoorweg, alsmede een kantoorfunctie gelegen binnen een zone waarvoor een zodanige ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt;•gebruiksfunctie die gevoelig is voor luchtvaartlawaai: gebruiksfunctie in een gebouw, waarvoor krachtens de Wet geluidhinder of de Luchtvaartwet een ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de uitwendige scheidingsconstructie geldt met betrekking tot luchtvaartlawaai vanwege een luchtvaartterrein, alsmede een kantoorfunctie gelegen binnen een zone waarvoor een zodanige ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt; •integraal toegankelijke toiletruimte: toiletruimte die mede toegankelijk is voor rolstoelgebruikers;•integraal toegankelijke badruimte: badruimte die mede toegankelijk is voor rolstoelgebruikers; •inwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen twee voor mensen toegankelijke besloten ruimten van een gebouw, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift; •klimlijn: denkbeeldige, vloeiend verlopende lijn die de voorkanten van de treden van een trap niet elkaar verbindt; •loopafstand: afstand, gemeten langs een denkbeeldige, kortst realiseerbare vloeiend verlopende lijn tussen twee punten, waarover op een afstand van ten minste 0,3 m van constructie-onderdelen kan worden gelopen; •meetniveau: hoogte van het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van liet gebouw; •NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;•nevenfunctie: gebruiksfunctie die ten dienste staat van een andere gebruiksfunctie;•nominale belasting: maximale belasting van een verbrandingstoestel, bepaald op basis van de calorische bovenwaarde van de brandstof waarvoor dat toestel is ingericht; •richtlijn bouwproducten: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw bestemde producten (89/106/EEG, PbEG L 40), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/68/EEG van de Raad van 22juli 1993 (PbEG L 220); •rookcompartiment: gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidingsgebied van rook; •rookvrije vluchtroute: van rook gevrijwaarde route die begint bij een toegang van een rookcompartiment of een subbrandcompartiment, uitsluitend voert over v loeren, trappen of hellingbanen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een lift; •technische ruimte: ruimte voor het plaatsen van de apparatuur, noodzakelijk voor het functioneren van een gebouw, waaronder in elk geval begrepen een meterruimte, een Iiftmachineruimte en een stookruimte; •toegang van een gebruiksfunctie: toegang tot het aansluitende terrein, een gemeenschappelijke verkeersruimte, een gemeenschappelijk verblijfsgebied of een ruimte van een andere gebruiksfunctie, ter plaatse waarvan een route begint die uitsluitend door niet-gemeenschappelijke ruimten van de gebruiksfunctie naar een punt in een niet- gemeenschappelijk verblijfsgebied voert. •toegankelijkheidssector: gedeelte van een gebouw dat mede toegankelijk is voor rolstoelgebruikers; •trappenhuis: verkeersruimte, waarin een trap ligt; •uitwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen een voor mensen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het water, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift;•veiligheidstrappenhuis: trappenhuis waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en dat in de vluchtrichting uitsluitend kan worden bereikt vanuit een niet- besloten ruimte; •verblijfsgebied: gedeelte van een gebruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte, bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders dan een toiletruimte, een badruimte, een technische ruimte of een verkeersruimte; •verblijfsruimte: ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden; •verkeersruimte: ruimte anders dan een ruimte in een verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte, bestemd voor het bereiken van een andere ruimte; •verkeersroute: route die begint bij een toegang van een ruimte, uitsluitend voert over vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt bij de toegang van een andere ruimte; •vluchttrappen huis: trappenhuis waardoor een rookvrije vluchtroute voert; •vrije vloeroppervlakte: vloeroppervlakte waarboven zich een Vrije hoogte bevindt van ten minste 2,3 m voor een woonfunctie niet zijnde een woonfunctie van een woonwagen en tenminste 2,1 m voor een andere gebruiksfunctie.

  • 2 Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•brandweerlift: brandweerlift als bedoeld in NEN-EN 8 1-1, bijlage Z.4, september 1986, inclusief correctieblad, december 1989; •bijdrage tot brandvoortplanting: bijdrage tot brandvoortplanting als bedoeld in NEN 6065 of NEN 1775; •CLV-systeem: CLV-systeem als bedoeld in NEN 2757; •coëfficiënt voor koeling: coëfficiënt voor koeling als bedoeld in NEN 2916; •energieprestatiecoëfficiënt: energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in NEN 2916 en NEN 5128; •factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte: factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte als bedoeld in NEN 2778; •funderingselement: funderingselement als bedoeld in NEN 6740; •fundamentele belastingscombinaties: fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in NEN 6702; •gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580; •hoofddraagconstructie: hoofddraagconstructie als bedoeld in NEN 6702; •isolatie-index voor contactgeluid: isolatie-index voor contactgeluid als bedoeld in NEN 5077; •karakteristiek geluidsniveau: karakteristiek geluidsniveau als bedoeld in NEN 5077; •karakteristieke geluidwering: karakteristieke geluidwering als bedoeld in NEN 5077; •karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid: karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid als bedoeld in NEN 5077; •leefzone: leefzone als bedoeld in NEN 1087; •lozingstoestel: lozingstoestel als bedoeld in NEN 3215; •netto-inhoud: netto-inhoud als bedoeld in NEN 2580; •rookmelder: rookmelder als bedoeld in NEN 2555; •rookproductie: rookproductie als bedoeld in NEN 6066; •stookplaats: stookplaats als bedoeld NEN 6061; •uiterste grenstoestand: uiterste grenstoestand als bedoeld in NEN 6702; •vrije hoogte: Vrije hoogte als bedoeld in NEN 2580; •vuurbelasting: vuurbelasting als bedoeld in NEN 6090; •wateropname: wateropname als bedoeld in NEN 2778; •weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag als bedoeld in NEN 6068; •weerstand tegen rookdoorgang: weerstand tegen rookdoorgang als bedoeld in NEN 6075.

  • 3 Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•woonfunctie: gebruiksfunctie voor het wonen; •bijeenkomstfunctie: gebruiksfunctie voor het samenkomen van mensen voor kunst, cultuur, godsdienst, communicatie, kinderopvang, het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse en het aanschouwen van sport; •celfunctie: gebruiksfunctie voor dwangverblijf van mensen; •gezondheidszorgfunctie: gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of behandeling; •industriefunctie: gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor agrarische doeleinden; •kantoorfunctie: gebruiksfunctie voor administratie; •logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan mensen; •onderwijsfunctie: gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs; •sportfunctie: gebruiksfunctie voor liet beoefenen van sport; •winkelfunctie: gebruiksfunctie voor liet verhandelen van materialen, goederen of diensten; •overige gebruiksfunctie: niet in dit lid benoemde gebruiksfunctie voor activiteiten waarbij het verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt.

  • 4 Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•lichte industriefunctie: industriefunctie waarin activiteiten plaats vinden, waarbij liet verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt; •onderwijsfunctie voor speciaal onderwijs: onderwijsfunctie voor het basis- of voortgezet speciaal onderwijs; •overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer: overige gebruiksfunctie die bestemd is voor aankomst of vertrek van vervoermiddelen ten behoeve van weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer van personen.

  • 5 Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•woongebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer woonfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes; •cellengebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer celfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes;•logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer logiesfuncties liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes.

  • 6 Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt voorts verstaan onder:•bezettingsgraad van gebruiksoppervlakte: aantal m2 gebruiksoppervlakte per persoon;•bezettingsgraad van vloeroppervlakte: aantal m2 vloeroppervlakte van een verblijfsgebied per persoon; •bezettingsgraadklasse: klasse die de bezettingsgraad van een gebruiksoppervlakte en de bezettingsgraad van een vloeroppervlakte aan verblijfsgebied aangeeft overeenkomstig tabel 1.                                              <vet>TABEL 1</vet>

    Klasse

    Bezettingsgraad

     

    in m2 gebruiksoppervlakte per persoon

    in m2 vloeroppervlakte aan verblijfsgebied per persoon

    B1

    >0,8 - 2

    >0,5 - 1,3

    B2

    >2 - 5

    >1,3 - 3,3

    B3

    >5 - 12

    >3,3 - 8

    B4

    >12 - 30

    >8 - 20

    B5

    >30

    >20

     

  • 7 Voor de toepassing van de bij of krachtens dit besluit gegeven voorschriften wordt in een tabel verstaan onder: - : dit lid is niet van toepassing; * : het hele artikel is van toepassing; >: alle waarden groter dan de achter dit teken aangegeven waarde;n.t.: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan;<onderstreept>&amp;lt; </onderstreept> : alle waarden kleiner of gelijk aan de achter dit teken aangegeven waarde.

Artikel 1.2

Bij of krachtens dit besluit worden gedeelten van een bouwwerk, ruimten of voorzieningen, die ten dienste staan van meer dan een gebruiksfunctie, aangeduid als gemeenschappelijk. Zodanige gedeelten, ruimten of voorzieningen worden, met uitzondering van gedeelten van een nevenfunctie, geacht deel uit te maken van ieder van de betrokken gebruiksfuncties.

Paragraaf 1.2 Toepassing NEN en NEN-EN

Artikel 1.3

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van een in dit besluit genoemde NEN.

Artikel 1.4

  • 1 Indien een in dit besluit genoemde NEN wordt vervangen door een NEN-EN als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn bouwproducten, treedt die NEN-EN in de plaats van die NEN.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van een NEN-EN als bedoeld in het eerste lid, waarbij, voorzover nodig, kan worden afgeweken van een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift.

Paragraaf 1.3 Gelijkwaardigheidsbepaling

Artikel 1.5

Aan een in het tweede tot en met zesde hoofdstuk gesteld voorschrift dat moet worden toegepast om te voldoen aan een met betrekking tot een bouwwerk of een gedeelte daarvan gestelde eis, behoeft niet te worden voldaan, voorzover anders dan door toepassing van dat voorschrift het bouwwerk of het betrokken gedeelte daarvan ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift.

Paragraaf 1.4 Kwaliteitsverklaringen en CE-markeringen

Artikel 1.6

Indien bij of krachtens dit besluit een eis is gesteld ten aanzien van een bouwmateriaal of bouwdeel en voor dat bouwmateriaal of bouwdeel een op die eis toegesneden, door Onze Minister erkende kwaliteitsverklaring is afgegeven, is aan de betreffende eis voldaan, indien dat bouwmateriaal of bouwdeel overeenkomstig die kwaliteitsverklaring is toegepast.

Artikel 1.7

  • 1 Een bouwproduct dat zodanige eigenschappen bezit dat het bouwwerk waarin het is verwerkt, gemonteerd, toegepast of geïnstalleerd, kan voldoen aan de fundamentele voorschriften als bedoeld in artikel 3 van de richtlijn bouwproducten en dat is voorzien van een op dat product betrekking hebbende CE-markering als bedoeld in de richtlijn bouwproducten, wordt gelijk gesteld met een bouwproduct waarvoor een kwaliteitsverklaring is afgegeven.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een bouwproduct waarvoor een verklaring van conformiteit als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de richtlijn bouwproducten is afgegeven.

Artikel 1.8

  • 1 Het is verboden een bouwproduct in de handel te brengen, waarvoor overeenkomstig de richtlijn bouwproducten is vastgesteld dat het een CE-markering moet dragen, indien dat product:

    • 1.

      a. niet zodanige eigenschappen bezit dat het bouwwerk waarin het is verwerkt, gemonteerd, toegepast of ge&#xEF;nstalleerd, kan voldoen aan de fundamentele voorschriften als bedoeld in artikel 3 van de richtlijn bouwproducten, of

    • 2.

      b. niet is voorzien van de daarop betrekking hebbende CE-markering.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwproducten waarvoor een verklaring van conformiteit als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de richtlijn bouwproducten is afgegeven, en op bouwproducten ten aanzien waarvan Onze Minister met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de richtlijn bouwproducten heeft bepaald dat zij binnen Nederland in de handel mogen worden gebracht.

  • 3 Overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod is een strafbaar feit.

Artikel 1.9

  • 1 Het is verboden een bouwproduct, een aan dat product bevestigd label, de verpakking van een bouwproduct of de begeleidende handelsdocumenten te voorzien van een markering die gelijkenis vertoont met een CE-markering, als bedoeld in artikel 4, zesde lid, van de richtlijn bouwproducten.

  • 2 Overtreding van het in het eerste lid gestelde verbod is een strafbaar feit.

Artikel 10

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent hetgeen met het oog op de implementatie van de richtlijn bouwproducten regeling behoeft.

Paragraaf 1.5 Ontheffingen

Artikel 1.11

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk, tenzij bij het voorschrift anders is aangegeven.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen, voorzover bij of krachtens dit besluit geen voorschrift is vastgesteld omtrent de staat van een bestaand bouwwerk, bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van een voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het rechtens verkregen niveau.

Artikel 1.12

Indien voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, een vergunning ingevolge die wet of verordening is verleend, is, voorzover een aan die vergunning verbonden voorschrift afwijkt van een voorschrift van dit besluit, uitsluitend het aan die vergunning verbonden voorschrift van toepassing.

Paragraaf 1.6 Niet-permanente bouwwerken

Artikel 1.13

  • 1 Een te bouwen niet-permanent bouwwerk voldoet ten minste aan de voorschriften niet betrekking tot de staat van een bestaand bouwwerk. Het voldoet bovendien aan de voorschriften met betrekking tot een te bouwen bouwwerk, voorzover dat met betrekking tot die voorschriften is aangegeven.

  • 2 Een bestaand niet-permanent bouwwerk voldoet ten minste aan de voorschriften met betrekking tot de staat van een bestaand bouwwerk.

  • 3 Een niet-permanent bouwwerk voldoet bij verplaatsing ten minste aan de voorschriften met betrekking tot een bestaand bouwwerk.

  • 4 Een woonwagen voldoet bij herplaatsing ten minste aan de voorschriften met betrekking tot een bestaande woonwagen.

Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid

Afdeling 2.1 Algemene sterkte van de bouwconstructie

Paragraaf 2.1.1 Nieuwbouw

Artikel 2.1
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een bouwconstructie die duurzaam bestand is tegen de daarop werkende krachten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<vet>Tabel 2.1</vet><plaatje><illustratie id="i29082" naam="413px" alt="413px" breedte="413px" hoogte="408px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie
  • 1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie wordt niet overschreden bij de Fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 6702. Voorzover NEN 6702 niet voorziet in de kwantificering van de belastingscombinaties, wordt uitgegaan van NEN 6700.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een dak of een vloerafscheiding niet overschreden bij de bijzondere belastingscombinaties als bedoeld in NEN 6702. Daarbij wordt uitgegaan van een stootbelasting.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, kan voor de bouwconstructie van een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, een opstelplaats voor een warmwatertoestel en een opstelplaats voor een stooktoestel worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859.

  • 4 Voor het bepalen van de fundamentele belastingscombinaties voor de fundering voor een woonwagen wordt, in afwijking van het eerste lid, uitgegaan van:

    • 1.

      a. een laststelsel dat bestaat uit twee verticale, evenwijdige lijnlasten die elk een reken- waarde hebben ter grootte van 6,8 kN/m en een lengte van 15 m, en die op een afstand van ten minste 2,5 m en ten hoogste 3 m van elkaar liggen; indien de standplaats ligt in een onbebouwd gebied 1, als bedoeld in NEN 6702, wordt voor de lijn- lasten uitgegaan van een rekenwaarde ter grootte van 7,3 kN/m,

    • 2.

      b. een puntlast met een rekenwaarde van 50 kN die in rekening wordt gebracht als een vrije belasting als bedoeld in NEN 6702, en

    • 3.

      c. de rekenwaarde van het eigen gewicht van de fundering.

  • 5 In afwijking van het eerste lid kan worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859.

  • 6 In afwijking van het eerste lid kan voor een gebouw met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2 worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859.

Artikel 2.3 Belastingscombinaties hoofddraagconstructie
  • 1 Een uiterste grenstoestand van een hoofddraagconstructie wordt, onverminderd artikel 2.2, niet overschreden bij bijzondere belastingscombinaties als bedoeld in NEN 6702, Daarbij wordt uitgegaan van:

    • 1.

      a. een gasexplosie,

    • 2.

      b. een botsing door een voertuig, en

    • 3.

      c. een extreme grondwaterstand

    Indien NEN 6702 niet voorziet in de kwantificering van de belastingscombinaties wordt uitgegaan van NEN 6700.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt eveneens uitgegaan van het wegvallen van de bijdrage aan de standzekerheid die wordt geleverd dooi’ constructie-onderdelen op een aangrenzend perceel.

Artikel 2.4 Uiterste grenstoestand
  • 1 Het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 2.2 wordt bepaald volgens:

    • 1.

      a. NEN 6710 of NEN 6770, indien de bouwconstructie is vervaardigd van metaal als bedoeld in die normen,

    • 2.

      b. NEN 6720 of NEN 6790, indien de bouwconstructie is vervaardigd van steenachtig materiaal als bedoeld in die normen,

    • 3.

      c. NEN6760, indien de bouwconstructie is vervaardigd van hout als bedoeld in die norm,

    • 4.

      d. NEN 2608, indien de bouwconstructie is vervaardigd van glas als bedoeld in die norm, of

    • 5.

      e. NEN 6707, indien de bouwconstructie de bevestiging van dakbedekking is als bedoeld in die norm.

  • 2 Indien voor een bouwconstructie wordt uitgegaan van de belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859, wordt, in afwijking van het eerste lid, het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand bepaald volgens NEN 3859.

  • 3 Bij het bepalen van het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 2.2 blijven bouwconstructies die op een ander perceel zijn gelegen buiten beschouwing.

  • 4 afwijking van het derde lid, blijven bouwconstructies van een op een ander perceel gelegen gebruiksfunctie van dezelfde soort niet buiten beschouwing.

Paragraaf 2.1.2 Bestaande bouw

Artikel 2.5
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een bouwconstructie die bestand is tegen de daarop werkende krachten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.5 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<vet>Tabel 2.5<plaatje><illustratie id="i29083" naam="383px" alt="383px" breedte="383px" hoogte="378px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje></vet>

Artikel 2.6 Belastingcombinaties bouwconstructie
  • 1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie wordt niet overschreden bij de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 6702. Voorzover NEN 6702 niet voorziet in de kwantificering van de belastingscombinaties wordt uitgegaan van NEN 6700.

  • 2 2.In afwijking van het eerste lid, kan voor de bouwconstructie van een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, een opstelplaats voor een warmwatertoestel en een opstelplaats voor een stooktoestel worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, kan worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan voor een gebouw met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m2 worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859.

Artikel 2.7 Uiterste grenstoestand
  • 1 Het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 2.6 wordt bepaald volgens:

    • 1.

      a. NEN 6710 of NEN 6770, indien de bouwconstructie is vervaardigd van metaal als bedoeld in die nonnen,

    • 2.

      b. NEN 6720 of NEN 6790, indien de bouwconstructie is vervaardigd van steenachtig materiaal als bedoeld in die nonnen,

    • 3.

      c. NEN 6760, indien de bouwconstructie is vervaardigd van hout als bedoeld in die norm,

    • 4.

      d. NEN 2608, indien de bouwconstructie is vervaardigd van glas als bedoeld in die norm, of

    • 5.

      e. NEN 6707, indien de bouwconstructie de bevestiging van dakbedekking is als bedoeld in die norm.

  • 2 Indien voor een bouwconstructie wordt uitgegaan van de belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 3859, wordt, in afwijking van het eerste lid, het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand bepaald volgens NEN 3859.

Afdeling 2.2 Sterkte bij brand

Paragraaf 2.2.1 Nieuwbouw

Artikel 2.8
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het bouwwerk bij brand gedurende redelijke tijd kan worden verlaten en doorzocht, zonder dat er gevaar voor instorting is.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.8 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan dooi’ toepassing van die voorschriften.<vet>Tabel 2.8<plaatje><illustratie id="i29084" naam="404px" alt="404px" breedte="404px" hoogte="436px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje></vet>

Artikel 2.9 Tijdsduur bezwijken
  • 1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.9.1 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties de kunnen optreden bij brand.                          <vet>Tabel 2.9.1</vet>

    Hoofddraagconstructie

    tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken in minuten

    Indien geen vloer van een verblijfsgebied van de woning hoger ligt dan 7m boven het meetniveau

    60

    Indien een vloer van een verblijfsgebied van de woning hoger ligt dan 7m en niet hoger dan 13m boven het meetniveau

    90

    Indien een vloer van een verblijfsgebied van de woonfunctie hoger ligt dan 13m boven het meetniveau

    120

     

  • 3 In afwijking van het tweede lid, wordt de in tabel 2.9.1 aangegeven tijdsduur met 30 minuten bekort, indien de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het bouwwerk waarvan de hoofddraagconstructie deel uitmaakt niet groter is clan 500 MJ/m2 en geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau.

  • 4 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, gedurende 90 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.

  • 5 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.9.2 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.                                        <vet>Tabel 2.9.2</vet>

     Hoofddraagconstructie

     tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot bezwijken in minuten

    Indien geen vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie hoger ligt dan 7m boven het meetniveau

     60

    Indien een vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie hoger ligt dan 7m en niet hoger dan 13m boven het meetniveau

     90

     Indien een vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie hoger ligt dan 13m boven het mneetniveau

     120

     

  • 6 In afwijking van het vierde en vijfde lid, wordt de in tabel 2.9.2 aangegeven tijdsduur met 30 minuten bekort, indien de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het bouwwerk waarvan de hoofddraagconstructie deel uitmaakt niet groter is dan 500 MJ/m2.

  • 7 Een uiterste grenstoestand van een hoofddraagconstructie wordt, afhankelijk van de bestemming en de inrichting van een bouwwerk, bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand, gedurende zodanige tijd niet overschreden, dat het bouwwerk bij brand binnen redelijke tijd kan worden verlaten en kan worden doorzocht, zonder dat gevaar bestaat voor instorting van de hoofddraagconstructie.

Artikel 2.10 Bepalingsmethode

De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt overschreden, als bedoeld in artikel 2.9, wordt bepaald volgens:

  • 1.

    a. NEN 6069,

  • 2.

    b. NEN 6071,

  • 3.

    c. NEN 6072 of

  • 4.

    d. NEN 6073.

Paragraaf 2.2.2 Bestaande bouw

Artikel 2.11
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het bouwwerk bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor instorting is.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2. 11 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<vet>Tabel 2.11</vet><plaatje><illustratie id="i29085" naam="345px" alt="345px" breedte="345px" hoogte="383px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.12 Tijdsduur bezwijken
  • 1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken leidt tot het onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 20 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.1 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.                            <vet>Tabel 2.12.1</vet>

    Hoofddraagconstructie

    tijdsduur van de brandwerenheid met betrekking tot bezwijken in minuten

    Indien een vloer van een verblijfsgebied van de woning hoger ligt dan 7m en niet hoger dan 13m boven het meetniveau

    30

    Indien een vloer van een verblijfsgebied van de woning hoger ligt  dan 13m boven het meetniveau

    60

     

  • 3 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.

  • 4 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.2 aangegeven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.                                      <vet>Tabel 2.12.2</vet>

    hoofddraagconstructie

    tijdsduur van de brandwerendheid met betrekking tot het bezwijken in minuten

    Indien een vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie hoger ligt dan 7m en niet hoger dan 13m bovenhet meetniveau

    30

    Indien een vloer van een verblijfsgebied van de gebruiksfunctie hoger ligt dan 13m bovenhet meetniveau

    60

     

  • 5 Een uiterste grenstoestand van een hoofddraagconstructie wordt, afhankelijk van de bestemming en de inrichting van een bouwwerk, bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand, gedurende zodanige tijd niet overschreden, dat het bouwwerk bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en kan worden doorzocht, zonder dat gevaar bestaat voor instorting van de hoofddraagconstructie.

Artikel 2.13 Bepalingsmethode

De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt overschreden, als bedoeld in artikel 2.12, wordt bepaald volgens NEN 6069.

Afdeling 2.3 Vloerafscheiding

Paragraaf 2.3.1 Nieuwbouw

Artikel 2.14
  • 1 Een te bouwen bouwwerk bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen voldoende wordt voorkomen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.14 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.14 geen voorschrift is aangewezen.<vet>Tabel 2.14</vet><plaatje><illustratie id="i29086" naam="659px" alt="659px" breedte="659px" hoogte="434px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.15 Aanwezigheid
  • 1 Een vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1 m hoger ligt dan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.

  • 2 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:

    • 1.

      a. een trap of

    • 2.

      b. een hellingbaan

  • 3 Onverminderd het tweede lid geldt het eerste lid niet voor:

    • 1.

      a. een rand van een podium,

    • 2.

      b. een rand van een vloer die aan een bassin grenst,

    • 3.

      c. een rand van een laadvloer,

    • 4.

      d. een rand van een perron en

    • 5.

      e. een met een rand als bedoeld onder a tot en met d, gelijk te stellen rand van een vloer.

Artikel 2.16 Hoogte
  • 1 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, heeft een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste de in tabel 2.14 aangegeven waarde.

  • 2 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, heeft, in afwijking van het eerste lid, een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 1,2 m indiende vloer hoger ligt dan 13 m boven een aangrenzende vloer of boven het aansluitende terrein of het aansluitend water.

  • 3 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, heeft, in afwijking van het eerste en tweede lid, ter plaatse van een al dan niet beweegbaar raam een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,85 m.

  • 4 Indien de som van de hoogte en de breedte van een horizontaal vlak op die hoogte ten minste 1,1 mis, heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, in afwijking van het eerste lid, een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,7 m.

Artikel 2.17 Openingen
  • 1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, en de vloer is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.

  • 2 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen openingen met een breedte groter dan de in tabel 2.14 aangegeven waarde.

  • 3 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, heeft geen openingen met een breedte groter dan de in tabel 2.14 aangegeven waarde.

  • 4 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, in een gedeelte van een gebruiksfunctie dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen openingen met een breedte groter clan 0, 1 m.

Artikel 2.18 Opstapmogelijkheid
  • 1 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de vloer.

  • 2 in een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 2.15, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 in boven de vloer.

Paragraaf 2.3.2 Bestaande bouw

Artikel 2.19
  • 1 Een bestaand bouwwerk bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen voldoende wordt voorkomen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.19 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.19 geen voorschrift is aangewezen.<vet>Tabel 2.19</vet><plaatje><illustratie id="i29087" naam="359px" alt="359px" breedte="359px" hoogte="338px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.20 Aanwezigheid
  • 1 Een vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1,5 m hoger ligt clan een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.

  • 2 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:

    • 1.

      a. een trap of

    • 2.

      b. een hellingbaan.

  • 3 Onverminderd het tweede lid geldt het eerste lid niet voor:

    • 1.

      a. een rand van een podium,

    • 2.

      b. een rand van een vloer die aan een bassin grenst,

    • 3.

      c. een rand van een laadvloer,

    • 4.

      d. een rand van een perron en

    • 5.

      e. een met een rand als bedoeld onder a tot en met d, gelijk te stellen rand van een vloer.

Artikel 2.21 Hoogte
  • 1 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.20, heeft een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,9 m.

  • 2 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.20, heeft, in afwijking van het eerste tot en met derde lid, ter plaatse van een al dan niet beweegbaar raam een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m.

  • 3 Indien de som van de hoogte en de breedte van een horizontaal vlak op die hoogte ten minste 1 mis, heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 2.20, in afwijking van het eerste lid, een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m.

Artikel 2.22 Openingen
  • 1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.20, en de vloer is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,1 m.

  • 2 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.20, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de vloer geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.

Afdeling 2.4 Overbrugging van hoogteverschillen

Paragraaf 2.4.1 Nieuwbouw

Artikel 2.23
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.23 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.23 geen voorschrift is aangewezen.<vet>Tabel 2.23</vet><plaatje><illustratie id="i29088" naam="326px" alt="326px" breedte="326px" hoogte="344px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.24 Voorziening
  • 1 Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsgebieden, verblijfsruimten, verkeersruimten, toiletruimten en badruimten of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein, dat groter is dan 0,21 m wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan.

  • 2 Een hoogteverschil tussen voor bezoekers toegankelijke vloeren of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein, dat groter is dan 0,21 m wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan.

Paragraaf 2.4.2 Bestaande bouw

Artikel 2.25
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogte- verschillen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.25 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op die gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.25 geen voorschrift is gegeven. <vet>Tabel 2.25</vet><plaatje><illustratie id="i29089" naam="414px" alt="414px" breedte="414px" hoogte="449px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje> 

Artikel 2.26 Aanwezigheid
  • 1 Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, verkeersruimten, toiletruimten en badruimten of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan.

  • 2 Een hoogteverschil tussen voor bezoekers toegankelijke vloeren of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan.

Afdeling 2.5 Trap

Paragraaf 2.5.1 Nieuwbouw

Artikel 2.27
  • 1 Een te bouwen trap die een hoogteverschil als bedoeld in paragraaf 2.4.1 overbrugt, kan veilig worden gebruikt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.27 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.27 geen voorschrift is aangewezen.

Artikel 2.28 Afmetingen trap
  • 1 Een trap als bedoeld in artikel 2.24, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.28a, kolom A

  • 2 In afwijking van het eerste lid, heeft een trap als bedoeld in artikel 2.24, bestemd voor het ontsluiten van een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2, afmetingen die voldoen aan tabel 2.28a, kolom B.

  • 3 Indien de totale vloeroppervlakte aan verblijfsgebied, die is aangewezen op een trap als bedoeld in artikel 2.24 voor het bereiken van een verblijfsgebied, groter is dan 600 m2 heeft die trap, in afwijking van liet eerste lid, afmetingen die voldoen aan tabel 2.28a, kolom B.

  • 4 Een aantrede, een optrede en de breedte van een tredevlak van een trapvormige vloer van een verblijfsgebied hebben afmetingen die voldoen aan tabel 2.28a, kolom B,

  • 5 Een trap als bedoeld in artikel 2.24, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2,28b, kolom A.

  • 6 Indien de totale vloeroppervlakte aan verblijfsgebied, die is aangewezen op een trap als bedoeld in artikel 2.24 voor het bereiken van een verblijfsgebied, groter is dan de in tabel 2.27 aangegeven grenswaarde, heeft die trap, in afwijking van het eerste lid, afmetingen die voldoen aan tabel 2,28b, kolom B.

  • 7 Een aantrede, een optrede en de breedte van een tredevlak van een trapvormige vloer van een verblijfsgebied hebben afmetingen die voldoen aan tabel 2,28b, kolom B.

  • 8 In afwijking van liet vijfde en zesde lid, geldt geen maximum hoogte voor een trap van een industriefunctie.

  • 9 Indien de totale vloeroppervlakte van voor bezoekers toegankelijke vloeren, die is aangewezen op een trap als bedoeld in artikel 2.24, groter is dan de in tabel 2.27 aangegeven grenswaarde, heeft die trap, in afwijking van het vijfde lid, afmetingen die voldoen aan tabel 2,28b, kolom B.

  • 10 Een aantrede, een optrede en een tredevlak van een voor bezoekers toegankelijke trapvormige vloer hebben afmetingen die voldoen aan tabel 2,28b, kolom B.                         <vet>Tabel 2.28a</vet>

    Afmetingen van een trap van een woonfunctie

    0,8 m2,3 m 4 m0,22 m0,185 m0,05 m0,23 m0,33 m

    1,2 m2,3 m4 m0,24 m0,185 m0,17 m0,24 m 0,3 m

    <vet>                          Tabel 2.28b</vet>

    Afmetingen van een trap van een niet tot woning bestemde gebruiksfunctie

    Minimum breedte van de trapMimimum vrije hoogte boven de trapMinimum hoogte van de trapMinimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemetenloodrecht op de voorkant van de tredeMaximum hoogte van een optredeMinimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht opde voorkant van dat vlakMinimum breedte van het tredevlak ter plaatse van deklimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlakMinimum afmetingen van de klimlijn tot de zijkanten van detrap

    0,8 m2,1 m4 m0,185 m   0,21 m0,05 m0,23 m0.3 m

     

Artikel 2.29 Trapbordes
  • 1 Een trap als bedoeld in artikel 2.28, eerste lid of vijfde lid, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste vereiste breedte van die trap aan op een vrije vloer- oppervlakte van ten minste 0,8 m x 0,8 m.

  • 2 Een trap als bedoeld in artikel 2.28, tweede of derde lid, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste vereiste breedte van die trap aan op een vrije vloer- oppervlakte van ten minste 1,2 m x 1,2 m.

  • 3 Een trap als bedoeld in artikel 2.28, zesde en negende lid, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste vereiste breedte van die trap aan op een vrije vloer- oppervlakte van ten minste 1, 1 m x 1, 1 m.

Artikel 2.30 Afscheiding
  • 1 Een trap als bedoeld in artikel 2.24, heeft, voorzover een zijkant van een tredevlak meer dan 1 m boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een af- scheiding. De boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,8 m. Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.

  • 2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan 0,5 m.

  • 3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.

  • 4 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven een tredevlak.

  • 5 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een trede- vlak geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.

  • 6 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven een tredevlak.

Artikel 2.31 Leuning
  • 1 Een trap als bedoeld in artikel 2.24, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan 2:3 heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,8 m en niet meer dan 1 m.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, geldt dit voorschrift alleen voor een trap waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 m.

Artikel 2.32 Regenwerendheid

Een trap als bedoeld in artikel 2.24, bestemd voor het ontsluiten van een gebruiksfunctie, waarmee een vanaf een aangrenzende vloer gemeten hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, ligt in een besloten ruimte. De uitwendige scheidingsconstructie van die besloten ruimte is, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend.

Paragraaf 2.5.2 Bestaande bouw

Artikel 2.33
  • 1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in paragraaf 2.4.2 overbrugt, kan veilig worden gebruikt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.33 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.33 geen voorschrift is aangewezen.

Artikel 2.34 Afmetingen trap
  • 1 Een trap als bedoeld in artikel 2.26, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.

  • 2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte hebben afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.

  • 3 Een aantrede en een optrede van een voor bezoekers toegankelijke trapvormige vloer hebben afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.<vet>                                 Tabel 2.34</vet>

    Minimum breedte van de trapMinimum vrije hoogte boven de trapminimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de tredeMaximum hoogte van een optredeMinimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap

    0,7 m        1,9 m0,13 m0,22 m0,2 m

     

Artikel 2.35 Trapbordes

Een trap als bedoeld in artikel 2.26, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste vereiste breedte van die trap aan op een vrije vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

Artikel 2.36 Afscheiding
  • 1 Een trap als bedoeld in artikel 2.26, heeft, voorzover een zijkant van een tredevlak meer dan 1,5 m boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m. Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.

  • 2 Een afscheiding als bedoeld in liet eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven een tredevlak geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.

Artikel 2.37 Leuningen

Een trap als bedoeld in artikel 2.26, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan 2:3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1,5 m, heeft aan ten minste een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.

Afdeling 2.6 Hellingbaan

Paragraaf 2.6.1 Nieuwbouw

Artikel 2.38
  • 1 Een te bouwen hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in paragraaf 2.4.1 overbrugt, kan veilig worden gebruikt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.38 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.38 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29090" naam="415px" alt="415px" breedte="415px" hoogte="415px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.39 Afmetingen hellingbaan

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.24, heeft een breedte van ten minste 1,1 m, een hoogte van niet meer dan 1 m en een helling van ten hoogste:

  • 1.

    a. 1 : 12 indien het hoogteverschil niet groter is dan 0,25 m,

  • 2.

    b. 1 : 16 indien het hoogteverschil groter is dan 0,25 m, maar niet groter clan 0,5 m, en

  • 3.

    c. 1 : 20 indien het hoogteverschil groter is dan 0,5 m.

Artikel 2.40 Hellingbaan-bordes

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.24, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste breedte aan op een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,4 m x 1,4 m.

Artikel 2.41 Afscheiding
  • 1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.24, heeft aan beide zijkanten een aaneengesloten afscheiding met een hoogte van ten minste 0,04 m boven de hellingbaan.

  • 2 Voorzover een zijkant van een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.24, meer dan 1 m boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, is, in afwijking van het eerste lid, de boven de hellingbaan gemeten hoogte van de afscheiding ten minste 0,85 m.

  • 3 Een afscheiding als bedoeld in het tweede lid, heeft geen openingen met een grotere breedte dan 0,5 m, 

  • 4 Tussen een afscheiding als bedoeld in het tweede lid, en de hellingbaan is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m,

  • 5 Een afscheiding als bedoeld in het tweede lid, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0, 1 m.

  • 6 Een afscheiding als bedoeld in het tweede lid, heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de hellingbaan.

  • 7 In een gedeelte voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het tweede lid tot een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.

  • 8 In een gedeelte voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het tweede lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de hellingbaan.

Paragraaf 2.6.2 Bestaande bouw

Artikel 2.42
  • 1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in paragraaf 2,4.2 overbrugt, kan op veilige wijze worden gebruikt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.42 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toe passing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.42 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29091" naam="354px" alt="354px" breedte="354px" hoogte="353px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.43 Afmetingen hellingbaan

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.26, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een helling van ten hoogste 1:10.

Artikel 2.44 Hellingbaan-bordes

Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.26, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste breedte van die hellingbaan aan op een vrije vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m.

Artikel 2.45 Afscheiding
  • 1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.26, heeft, voorzover een zijkant meer dan 1,5 m boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.

  • 2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,1 m.

  • 3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.

Afdeling 2.7 Elekticiteits- en noodstroomvoorziening

Paragraaf 2.7.1 Nieuwbouw

Artikel 2.46
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.46 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29092" naam="462px" alt="462px" breedte="462px" hoogte="461px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.47 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor elektriciteit.

  • 2 Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor noodstroom, indien de verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.59, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.

Artikel 2.48 Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor noodstroom, indien de verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.59, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.

Een voorziening voor elektriciteit heeft in een meterruimte, als bedoeld in artikel 4.66, een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet van elektriciteit.

Artikel 2.49 Veiligheid
  • 1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

  • 2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

  • 3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid, geeft binnen 15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.

Artikel 2.50 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van de in de artikelen 2.47, tweede lid, en 2.49, derde lid, gestelde voorschriften.

Artikel 2.51 Tijdelijke bouw

Bij het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 2.47, tweede lid, van toepassing.

Paragraaf 2.7.2 Bestaande bouw

Artikel 2.52
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.52 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29093" naam="475px" alt="475px" breedte="475px" hoogte="453px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.53 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor elektriciteit.

  • 2 Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.66, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.

Artikel 2.54 Aansluitingen

Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet van elektriciteit.

Afdeling 2.8 Verlichting

Paragraaf 2.8.1 Nieuwbouw

Artikel 2.56
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten, sociaal veilig en bruikbaar is.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.56 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.56 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29094" naam="476px" alt="476px" breedte="476px" hoogte="533px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.57 Verlichtingssterkte
  • 1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 2.56.

  • 2 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven ten minste over een breedte als bedoeld in artikel 2.167, op de bovenzijde van een vloer, van een trap en van een hellingbaan, waarover die rookvrije vluchtroute voert.

  • 3 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.

  • 4 Een bouwwerk geen gebouw zijnde, heeft, afhankelijk van de bestemming, indien daar een voor mensen toegankelijke vloer, trap of hellingbaan aanwezig is, een verlichtingsinstallatie waarmee die vloer, trap of hellingbaan kan worden verlicht.

Artikel 2.58 Stroomvoorziening

Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.57, is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit als bedoeld in artikel 2.47, eerste en tweede lid.

Artikel 2.59 Noodverlichting
  • 1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan de grenswaarde die in tabel 2.56 is aangegeven, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid.

  • 2 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid.

  • 3 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, als bedoeld in artikel 2.57, tweede lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid.

  • 4 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.47, tweede lid.

Artikel 2.60 Voorziening van noodstroom

Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom, als bedoeld in artikel 2.59, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.49, derde lid, een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.

Artikel 2.61 Verbouw
  • 1 Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 2.59, derde en vierde lid, en 2.60.

  • 2 Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen gebouw zijnde, geen ontheffing van de artikelen 2.57, derde lid, 2.58, 2.59 vierde lid, en 2.60.

Artikel 2.62 Tijdelijke verbouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 2.57 tot en met 2.60 van toepassing.

Paragraaf 2.8.2 Bestaande bouw

Artikel 2.63
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het bouwwerk veilig kan worden verlaten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.63 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.63 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29095" naam="502px" alt="502px" breedte="502px" hoogte="438px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.64 Verlichtingssterkte
  • 1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.

  • 2 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstantie die een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux over de vereiste bedoeld in artikel 2.176, kan worden gegeven op de bovenzijde van een vloer, van een trap en van een hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert.

  • 3 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.

  • 4 Een bouwwerk geen gebouw zijnde, heeft, afhankelijk van zijn bestemming, indien daar een voor mensen toegankelijke vloer, trap of hellingbaan aanwezig is, een verlichtingsinstallatie waarmee die vloer, trap of hellingbaan kan worden verlicht.

Artikel 2.65 Stroomvoorziening

Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.64, is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit als bedoeld in artikel 2.53, eerste lid.

Artikel 2.66 Noodverlichting
  • 1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan de grenswaarde die in tabel 2.63 is aangegeven, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.53, tweede lid.

  • 2 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.53, tweede lid.

  • 3 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert als bedoeld in artikel 2.64, tweede lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.53, tweede lid.

  • 4 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.53, tweede lid.

Artikel 2.67 Voorziening voor noodstroom

Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.66, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.55, derde lid, een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.

Afdeling 2.9 Gasvoorziening

Paragraaf 2.9.1 Nieuwbouw

Artikel 2.68
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een veilige voorziening voor gas.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.68 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in liet eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29096" naam="502px" alt="502px" breedte="502px" hoogte="438px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.69 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor gas, tenzij de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een gemeenschappelijke of publieke voorziening voor verwarming.

  • 2 Een woongebouw heeft een voorziening voor gas, indien het een gemeenschappelijke voorziening voor verwarming heeft.

Artikel 2.70 Aansluitingen
  • 1 Een voorziening voor gas heeft in een meterruimte als bedoeld in artikel 4.66, een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet van gas.

  • 2 Een voorziening voor gas als bedoeld in artikel 2.69, heeft een aansluitpunt bij:

    • 1.

      a. een opstelplaats voor een kooktoestel als bedoeld in artikel 4.81,

    • 2.

      b. een opstelplaats voor een stooktoestel als bedoeld in artikel 4.87, en

    • 3.

      c. een opstelplaats voor een warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.95.

  • 3 Een voorziening voor gas heeft een aansluitpunt bij elke opstelplaats voor een op gas gestookt verbrandingstoestel.

Artikel 2.71 Veiligheid

Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

Paragraaf 2.9.2 Bestaande bouw

Artikel 2.72
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een veilige voorziening voor gas.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.72 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29097" naam="310px" alt="310px" breedte="310px" hoogte="308px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.73 Aanwezigheid

Een voorziening voor gas heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet van gas.

Artikel 2.74 Veiligheid

Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

Afdeling 2.10 Beweegbare constructie-onderdelen

Paragraaf 2.10.1 Nieuwbouw

Artikel 2.75
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende openbare ruimte.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.75 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29098" naam="312px" alt="312px" breedte="312px" hoogte="297px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.76 Hoogte
  • 1 Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg of boven een strook van 0,6 m grenzend aan die weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer clan 4,2 m boven die weg of strook.

  • 2 Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een niet voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 m boven die weg.

  • 3 Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een vloer waarover een rookvrije vluchtroute voert, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 2,2 m boven die vloer, Dit voorschrift geldt niet voor een deur, indien de vluchtroute een Vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 0,6 m ter plaatse van die deur in enige geopende stand.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid gelden niet voor een deur die toegang verschaft tot een ruimte die zo klein is dat een persoon zich daarin niet helemaal kan bevinden.

  • 5 Een beweegbaar constructie-onderdeel bevindt zich in geopende stand niet buiten de standplaats.

Artikel 2.77 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van artikel 2.76, tweede, derde en vijfde lid.

Artikel 2.78 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 2.76, tweede, derde en vijfde lid, van toepassing.

Paragraaf 2.10.2 Bestaande bouw

Artikel 2.79
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende openbare ruimte.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.79 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.79 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29099" naam="247px" alt="247px" breedte="247px" hoogte="280px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.80 Hoogte

Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel, meer dan 4,2 m boven die weg.

Afdeling 2.11 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie

Paragraaf 2.11.1 Nieuwbouw

Artikel 2.81
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.81 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29100" naam="391px" alt="391px" breedte="391px" hoogte="356px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.82 Stookplaats

Materiaal, toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien:

  • 1.

    a. ter plaatse van of in de nabijheid van die stookplaats een intensiteit van de warmtestraling kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2, of

  • 2.

    b. in het materiaal een temperatuur kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan K.

Artikel 2.83 Schacht, koker of kanaal

Materiaal toegepast aan de binnenzijde van een schacht, een koker of een kanaal met een inwendige doorsnede groter dan 0,015 m2 en grenzend aan meer dan een brandcompartiment, is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar over een dikte van ten minste 0,01 m, gemeten loodrecht op de binnenzijde. Dit geldt niet indien de schacht, de koker of het kanaal ligt in en uitsluitend is bestemd voor een of meer boven elkaar gelegen toiletruimten of badruimten.

Artikel 2.84 Rookafvoer
  • 1 Een voorziening voor de afvoer van rook is, bepaald volgens NEN 6062, brandveilig.

  • 2 Materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rook is samengesteld, is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar. Dit geldt uitsluitend indien in dat materiaal een temperatuur, bepaald volgens NEN 6062, kan optreden van meer dan 363 K.

  • 3 De horizontale afstand tussen de uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook van een op vaste brandstof gestookt toestel en een brandgevaarlijk dak van een ander bouwwerk is ten minste 15 m.

Artikel 2.85 Dak
  • 1 Een dak van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6063, niet brandgevaarlijk.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien het gebouw waarin een gebruiksfunctie ligt:

    • 1.

      a. geen vloer van een verblijfsgebied heeft, die hoger ligt dan 5 m boven het meet- niveau, en

    • 2.

      b. geen brandgevaarlijk dak heeft op een horizontale afstand van de perceelsgrens van minder dan 15 m; indien het perceel waarop het bouwwerk ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.

  • 3 Het eerste lid geldt niet, indien het bouwwerk geen gebouw zijnde:

    • 1.

      a. geen voor bezoekers toegankelijke vloer heeft die hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, en

    • 2.

      b. geen brandgevaarlijk dak heeft op een afstand van de perceelsgrens van minder dan 15 m; indien het perceel waarop het bouwwerk ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.

Artikel 2.86 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 2.83, 2.84, eerste en tweede lid, en 2.85.

Artikel 2.87 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen artikelen 2.83, 2.84, eerste en tweede lid, en 2.85 van toepassing.

Paragraaf 2.11.2 Bestaande bouw

Artikel 2.88
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.88 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29101" naam="273px" alt="273px" breedte="273px" hoogte="321px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.89 Stookplaats

Materiaal, toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiksfunctie is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien:

  • 1.

    a. ter plaatse van of in de nabijheid van die stookplaats een intensiteit van de warmtestraling kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m3, of

  • 2.

    b. in het materiaal een temperatuur kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is dan 363 K.

Artikel 2.90 Rookafvoer
  • 1 Een voorziening voor de afvoer van rook is, bepaald volgens NEN 8062, luchtdicht.

  • 2 Materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rook is samengesteld, is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien in dat materiaal een volgens NEN 8062 bepaalde temperatuur kan optreden van meer dan 363 K.

  • 3 De horizontale afstand tussen de uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook van een op vaste brandstof gestookt toestel en een brandgevaarlijk dak van een ander bouwwerk is ten minste 15 m.

Afdeling 2.12 Beperking van ontwikkeling van brand

Paragraaf 2.12.1 Nieuwbouw

Artikel 2.91
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.91 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29102" naam="557px" alt="557px" breedte="557px" hoogte="414px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.92 Binnenoppervlak

Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot randvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.91.

Artikel 2.93 Buitenoppervlak
  • 1 Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.91. Een deur, een raam, een kozijn of’ een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet aan klasse 4.

  • 2 Een gedeelte van een constructie-onderdeel dat hoger ligt dan 13 m boven het meetniveau, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse 2.

  • 3 Een constructie-onderdeel van een bouwwerk waarvan een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, vanaf het aansluitende terrein tot een hoogte van ten minste 2,5 m daarboven, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse 1.

  • 4 Een constructie-onderdeel van een bouwwerk, waarvan een voor mensen toegankelijke vloer hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, vanaf het aansluitende terrein tot een hoogte van ten minste 2,5 m daarboven, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse 1.

  • 5 Het tweede tot en met vierde lid gelden niet voor.

    • 1.

      a. een deur,

    • 2.

      b. een raam,

    • 3.

      c. een kozijn en

    • 4.

      d. een aan een deur, een raam of&#x2019; een kozijn gelijk te stellen constructie-onderdeel.

  • 6 Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht en is toegekeerd naar een weg, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse 1.

Artikel 2.94 Beloopbaar vlak
  • 1 De artikelen 2.92 en artikel 2.93 gelden niet voor de bovenzijde van:

    • 1.

      a. een vloer,

    • 2.

      b. een hellingbaan,

    • 3.

      c. een trap en

    • 4.

      d. een dak.

  • 2 Een vloer, een hellingbaan of’ een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die is aangegeven in tabel 2.91.

Artikel 2.95 Vrijgesteld
  • 1 Op ten hoogste 5 % van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonderlijke ruimte, waarvoor volgens de artikelen 2.92 tot en met 2.94 een eis geldt, is de eis niet van toepassing.

  • 2 Voor bouwwerken geen gebouw zijnde is op ten hoogste 5 % van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen, waarvoor volgens de artikelen 2.92 tot en met 2.94 een eis geldt, de eis niet van toepassing.

Artikel 2.96 Verbouw
  • 1 Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van artikel 2.93, derde lid.

  • 2 Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen gebouw zijnde geen ontheffing van artikel 2.93, vierde lid.

Artikel 2.97 Tijdelijke bouw
  • 1 Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 2.93, derde lid, van toepassing.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.98 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Paragraaf 2.12.2 Bestaande bouw

Artikel 2.98
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.98 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29103" naam="464px" alt="464px" breedte="464px" hoogte="376px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.99 Binnenoppervlak

Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot randvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.98.

Artikel 2.100 Buitenoppervlak

Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse die voor die zijde is aangegeven in tabel 2.98. Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet aan klasse 4.

Artikel 2.101
  • 1 De artikelen 2.99 en 2.100 gelden niet voor de bovenzijde van:

    • 1.

      a. een vloer,

    • 2.

      b. een hellingbaan,

    • 3.

      c. een trap en

    • 4.

      d. een dak.

  • 2 Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan de klasse die is aangegeven in tabel 2.98.

Artikel 2.102 Vrijgesteld
  • 1 Op ten hoogste 5 % van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonderlijke ruimte waarvoor volgens de artikelen 2.99 tot en met 2.101 een eis geldt, is de eis niet van toepassing.

  • 2 Voor bouwwerken geen gebouw zijnde is op ten hoogste 5 % van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen waarvoor volgens de artikelen 2.99 tot en met 2.101 een eis geldt, de eis niet van toepassing.

Afdeling 2.13 Beperking van uitbreiding van brand

Paragraaf 2.13.1 Nieuwbouw

Artikel 2.103
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.103 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29104" naam="563px" alt="563px" breedte="563px" hoogte="350px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.104 Ligging
  • 1 Een besloten ruimte ligt in een brandcornpartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.88, vierde en vijfde lid, en een liftschacht die wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookproductie voldoet aan de eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.

  • 2 2.Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als bedoeld in artikel 4.88, vierde en vijfde lid, in een brandcompartiment.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, niet in een brandcompartiment.

  • 4 Een niet besloten verblijfsgebied ligt in een brandcompartiment.

  • 5 5.Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en met een volgens NEN 6090 bepaalde vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2.

  • 6 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2, die uitsluitend is bestemd voor de opslag van goederen of materialen, niet zijnde bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.

  • 7 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie, die uitsluitend is bestemd voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2.

  • 8 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een overige gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 50 m2, die niet is bestemd voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.

Artikel 2.105 Omvang
  • 1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.

  • 2 In een brandcompartiment van een woongebouw liggen uitsluitend woonfuncties.

  • 3 In een brandcompartiment liggen ten hoogste een woonfunctie en nevenfuncties van die woonfunctie.

  • 4 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan de in tabel 2.103 aangegeven grenswaarde.

  • 5 Indien een woonfunctie gelegen in een woongebouw is aangewezen op geheel of gedeeltelijk samenvallende vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.157, derde tot en met vijfde lid, liggen in het brandcompartiment waarin die woonfunctie ligt, ten hoogste:

    • 1.

      a. zes woonfuncties of

    • 2.

      b. woonfuncties met een totale gebruiksoppervlakte van ten hoogste 800 m2.

  • 6 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.88, vierde en vijfde lid, is een brandcompartiment.

  • 7 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 50 rn2 is een brandcompartiment.

  • 8 Een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.

  • 9 Een brandcompartiment waarin een groep van niet-gemeenschappelijke ruimten ligt, heeft een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 77 % van de totale gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment in het gebouw waarin de celfunctie ligt. Dit geldt niet, indien de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.116, waarin de niet-gemeenschappelijke ruimten liggen en een aangrenzende celfunctie of een besloten gemeenschappelijke ruimte ten minste 60 minuten is. Daarbij kan tussen een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van de celfunctie en de gemeenschappelijke verkeersruimte die toegang geeft tot dat gebied, worden volstaan met ten minste 30 minuten indien:

    • 1.

      a. die gemeenschappelijke verkeersruimte twee toegangen heeft die een toegang zijn van het brandcompartiment of aansluiten op een route die uitsluitend door gemeenschappelijke verkeersruimten voert naar een toegang van het brandcompartiment, en

    • 2.

      b. de afstand tussen die toegangen ten minste 5 m is.Indien zich tussen een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied en de gemeenschappelijke verkeersruimte een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen brand- doorslag en brandoverslag buiten beschouwing een oppervlak, gelegen onder die deur, dat niet groter is dan 0,02 m2 en waarvan de hoogte, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 in.

  • 10 In afwijking van het vierde lid, heeft een brandcompartiment waarin een subbrandcompartiment ligt als bedoeld in artikel 2.116, een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 500 m2.

  • 11 Een brandcompartiment waarin een gedeelte van een gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten ligt, heeft per bouwlaag een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 77 % van de totale gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment op die bouwlaag.

Artikel 2.106 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (Wbdbo)
  • 1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een van rook en van brand gevrijwaarde vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis is niet lager dan 60 minuten.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met 30 minuten, indien de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het brandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m2. Dit geldt niet voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag naar een veiligheidstrappenhuis.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met 30 minuten, indien:

    • 1.

      a. het brandcompartiment en de besloten ruimte op hetzelfde perceel liggen, en

    • 2.

      b. in een gebouw geen vloer van een verblijfsgebied hoger boven het meetniveau ligt dan de in tabel 2.103 aangegeven grenswaarde.Dit geldt niet voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag naar een veiligheidstrappenhuis.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, kan tussen een brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, worden volstaan met 30 minuten. Dit geldt niet voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag naar een veiligheidstrappenhuis.

  • 5 Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment van de gebruiksfunctie naar een brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een van brand en van rook gevrijwaarde vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis van een gebouw op een aangrenzend perceel, wordt voor het gebouw op het aangrenzende perceel uitgegaan van een identiek doch spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Deze spiegeling heeft plaats ten opzichte van het hart van de openbare weg, het openbaar water of het openbaar groen indien het perceel grenst aan die weg, dat water of dat groen.

  • 6 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een woonwagen naar een andere woonwagen is niet lager dan 30 minuten. Bij de bepaling van deze weerstand wordt uitgegaan van een identieke, doch spiegelsymmetrisch op een afstand van 5 m geplaatste woonwagen.

  • 7 Het derde geldt niet voor een brandcompartiment bestemd voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.

Artikel 2.107 Zelfsluitende deur

In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

Artikel 2.108 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van artikel 2.107.

Artikel 2.109 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijnde artikelen 2.104 en 2.105 van toepassing, waarbij voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag telkens 30 minuten wordt aangehouden.

Paragraaf 2.13.2 Bestaande bouw

Artikel 2.110
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.110 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29105" naam="544px" alt="544px" breedte="544px" hoogte="395px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.111 Ligging
  • 1 Een besloten ruimte van een gebouw ligt in een brandcompartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.92, vierde lid, en een liftschacht die wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookproductie voldoet aan de eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als bedoeld in artikel 4.92, derde en vierde lid, in een brandcompartiment.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, niet in een brandcompartiment.

  • 4 Een niet besloten verblijfsruimte ligt in een brandcompartiment.

  • 5 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 2,000 rn2 en een volgens NEN 6090 bepaalde vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2.

  • 6 6.Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m2, die uitsluitend is bestemd voor de opslag van goederen of materialen, niet zijnde bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.

  • 7 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van ten hoogste 200 MJ/rn2.

  • 8 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een overige gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m2, die niet is bestemd voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.

Artikel 2.112 Omvang
  • 1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.

  • 2 In een brandcompartiment van een woongebouw liggen uitsluitend woonfuncties.

  • 3 In een brandcompartiment liggen ten hoogste een woonfunctie en nevenfuncties van die woonfunctie.

  • 4 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan de in tabel 2.110 aangegeven grenswaarde.

  • 5 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.92, vierde lid, is een brandcompartiment.

  • 6 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompartiment.

  • 7 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.

  • 8 Een brandcompartiment waarin een groep van niet-gemeenschappelijke ruimten ligt, heeft een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 77 % van de totale gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment in het gebouw waarin de celfunctie ligt. Dit geldt niet indien de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.121 waarin de niet- gemeenschappelijke ruimten liggen, en een aangrenzende celfunctie of een besloten gemeenschappelijke ruimte ten minste 60 minuten is. Daarbij kan tussen een niet- gemeenschappelijk verblijfsgebied en de gemeenschappelijke verkeersruimte die toegang geeft tot dat gebied, worden volstaan met ten minste 30 minuten indien:

    • 1.

      a. die gemeenschappelijke verkeersruimte twee toegangen heeft die een toegang zijn van het brandcompartiment of aansluiten op een route die uitsluitend door gemeenschappelijke verkeersruimten voert naar een toegang van het brandcompartiment, en

    • 2.

      b. de afstand tussen die toegangen ten minste 5 m is.Indien zich tussen een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van de celfunctie en de gemeenschappelijke verkeersruimte een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag buiten beschouwing een oppervlak gelegen onder die deur, dat niet groter is dan 0,02 m2 en waarvan de hoogte, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.

  • 9 In afwijking van het vierde lid, heeft een brandcompartiment waarin een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.121 ligt, een gebruiksoppervlakte van ten hoogste 1.000.

  • 10 Een brandcompartiment waarin een gedeelte van een gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten ligt, heeft per bouwlaag een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 77 % van de totale gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment op die bouwlaag.

Artikel 2.113 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
  • 1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis, is niet lager dan 20 minuten.

  • 2 Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment van de gebruiksfunctie naar een brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een van brand en van rook gevrijwaarde vluchtroute voert en een niet besloten veiligheidstrappenhuis van een gebouw op een ander perceel, wordt voor het gebouw op het aangrenzende perceel uitgegaan van een identiek doch spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Deze spiegeling heeft plaats ten opzichte van het hart van de openbare weg, het openbaar water of het openbaar groen indien het perceel grenst aan die weg, dat water of dat groen.

Artikel 2.114

In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

Afdeling 2.14 Verdere beperking van uitbreiding van brand

Paragraaf 2.14.1 Nieuwbouw

Artikel 2.115
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat uitbreiding van brand in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in paragraaf 2.13.1.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.115 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29106" naam="568px" alt="568px" breedte="568px" hoogte="519px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.116 Ligging
  • 1 Een niet-gemeenschappelijke ruimte ligt in een subbrandcompartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.88, vierde en vijfde lid.

  • 2 Een gemeenschappelijk verblijfsgebied ligt in een subbrandcompartiment

  • 3 Een verblijfsruimte ligt in een subbrandcompartiment.

  • 4 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.

Artikel 2.117 Omvang
  • 1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.

  • 2 Een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.116, eerste lid, omvat in afwijking van artikel 2.105, tweede lid, uitsluitend niet gemeenschappelijke ruimten van niet meer dan één gebruiksfunctie en nevenfuncties van die gebruiksfunctie.

  • 3 Een subbrandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 500 m2.

  • 4 Een subbrandcompartiment waarin een verblijfsruimte ligt, omvat uitsluitend:

    • 1.

      a. een of meer met elkaar in verbinding staande ruimten met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 40 rn2, of

    • 2.

      b. die verblijfsruimte, indien de vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan 40 m2.

  • 5 Een gemeenschappelijk verblijfsgebied is een subbrandcompartiment.

  • 6 Een subbrandcompartiment omvat uitsluitend een of meer verblijfsruimten voor aan bed gebonden pati&#xEB;nten en ruimten die ten dienste staan van die verblijfsruimten met een totale gebruiksoppervlakte van:

    • 1.

      a. niet meer dan 50 m2, indien die verblijfsruimten niet permanent worden bewaakt, of

    • 2.

      b. niet meer dan 500 m2, indien die verblijfsruimten permanent worden bewaakt.

Artikel 2.118 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
  • 1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een sub-brandcompartiment naar een ruimte in het brandcompartiment, een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis is niet lager dan de in tabel 2.115 aangegeven grenswaarde.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een subbrandcompartiment naar een ruimte als bedoeld in het eerste lid, die in dezelfde woonfunctie ligt, niet lager dan 30 minuten.

  • 3 3.In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met 30 minuten, indien:

    • 1.

      a. de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van het subbrandcompartiment niet groter is dan 500 MJ/m2 en

    • 2.

      b. in het gebouw geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, kan tussen een subbrandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute loopt zijn volstaan met 30 minuten'

  • 5 Indien zich tussen een subbrandcompartiment en een aangrenzende ruimte die toegang geeft tot dat subbrandcompartiment, een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag buiten beschouwing een oppervlak gelegen onder die deur, dat niet groter is dan 0,02 m2 en waarvan de hoogte, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.

Artikel 2.119 Zelfsluitende deur

In een inwendige scheidingsconstructie van een subbrandcornpartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

Paragraaf 2.14.2 Bestaande bouw

Artikel 2.120
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat uitbreiding van brand in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in paragraaf 2.13.2.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.120 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29107" naam="436px" alt="436px" breedte="436px" hoogte="450px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.121 Ligging
  • 1 Een al dan niet-gemeenschappelijke ruimte ligt in een subbrandcompartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.92, vierde lid.

  • 2 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.

Artikel 2.122 Omvang
  • 1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.

  • 2 Een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.121, omvat, in afwijking van artikel 2.112, tweede lid, uitsluitend niet-gemeenschappelijke ruimten van een gebruiksfunctie en een en een of meer nevenfuncties van die gebruiksfunctie.

  • 3 Een subbrandcompartiment met een gemeenschappelijke verblijfsruimte omvat uitsluitend met die verblijfsruimte in verbinding staande gemeenschappelijke verblijfsruimten, gemeenschappelijke verkeersruimten, gemeenschappelijke toiletruimten en gemeenschappelijke badruimten.

  • 4 Een subbrandcompartiment waarin een verblijfsruimte ligt, omvat uitsluitend:

    • 1.

      a. een of meer met elkaar in verbinding staande ruimten met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 60 m2, of

    • 2.

      b. die verblijfsruimte, indien de vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan 60 m2.

  • 5 Een subbrandcompartiment omvat uitsluitend een of meer verblijfsruimten voor aan bed gebonden pati&#xEB;nten en ruimten die ten dienste staan van die verblijfsruimten met een totale gebruiksoppervlakte van:

    • 1.

      a. niet meer dan 100 m2, indien die verblijfsruimten niet permanent worden bewaakt, of

    • 2.

      b. niet meer dan 1000 m2, indien die verblijfsruimten permanent worden bewaakt.

Artikel 2.123 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag
  • 1 1.De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een subbrandcompartiment naar een ruimte in het brandcompartiment, een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis is niet lager dan 20 minuten.

  • 2 Indien zich tussen een subbrandcompartiment en een aangrenzende besloten ruimte die toegang geeft tot dat subbrandcompartiment een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag het oppervlak gelegen onder die deur buiten beschouwing, indien dat oppervlak niet groter is dan 0,02 m2, en de hoogte van dat oppervlak, gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.

Artikel 2.124 Zelfsluitende deur

In een inwendige scheidingsconstructie van een subbrandcompartiment waarvoor een eis voor de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

Afdeling 2.15 Beperking van ontstaan van rook

Paragraaf 2.15.1 Nieuwbouw

Artikel 2.125
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.125 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29108" naam="528px" alt="528px" breedte="528px" hoogte="406px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.126 Nieuwbouw
  • 1 Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1.

  • 2 Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortpianting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.

  • 3 Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m.

  • 4 Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m1.

  • 5 Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse t, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m1.

  • 6 6.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten niet-gemeenschappelijke ruimte een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2 of klasse 3, maar niet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rook- productie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.

  • 7 7.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde grenst aan de binnenlucht in een besloten niet-gemeenschappelijke ruimte een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 8 8.In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 9 In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 10 10.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse t, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.

  • 11 11.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 12 Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de lucht in een tunnel, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1.

  • 13 Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die zijde een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.

  • 14 Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft dat constructie- onderdeel aan die zijde een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

Artikel 2.127 Beloopbaar vlak

Artikel 2.126, tweede tot en met elfde, dertiende en veertiende lid, geldt niet voor de bovenzijde van:

  • 1.

    a. een vloer,

  • 2.

    b. een hellingbaan en

  • 3.

    c. een trap.

Artikel 2.128 Vrijgesteld

Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonderlijke ruimte waarvoor volgens artikel 2.126 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.

Artikel 2.129 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijnde artikelen 2.126 tot en met 2.128 van toepassing.

Paragraaf 2.15.2 Bestaande bouw

Artikel 2.130
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.130 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29109" naam="457px" alt="457px" breedte="457px" hoogte="396px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.131 Algemeen
  • 1 Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 3 3.In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een rookproductie niet een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten niet-gemeenschappelijke ruimte, een rook- productie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m1.

  • 5 En afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdelen aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, gelegen tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m’.

  • 6 Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin het subbrandcompartiment ligt, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m*.

  • 7 7.Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1.

  • 8 8.Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft het constructie-onderdeel aan die zijde een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1.

  • 9 Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft het constructie- onderdeel aan die zijde een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m1.

Artikel 2.132 Beloopbaar vlak

Artikel 2.131, tweede tot en met achtste lid, geldt niet voor de bovenzijde van:

  • 1.

    a. een vloer

  • 2.

    b. een hellingbaan en

  • 3.

    c. een trap.

Artikel 2.133 Vrijgesteld

Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonderlijke ruimte waarvoor volgens artikel 2.131 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.

Afdeling 2.16 Beperking van verspreiding van rook

Paragraaf 2.16.1 Nieuwbouuw

Artikel 2.134
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat bij brand rook zich niet binnen korte tijd kan verspreiden naar een ander deel van het bouwwerk zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.134 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29110" naam="501px" alt="501px" breedte="501px" hoogte="336px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.135 Ligging
  • 1 Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer rookcompartimenten.

  • 2 Tussen een toegang van een verblijfsgebied en een toegang van een besloten vlucht- trappenhuis van een gebouw waarin een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 50 m boven het meetniveau, ligt een verkeersruimte met een lengte van ten minste 2 m. indien de verkeersruimte een besloten ruimte is, is deze een rookcornpartiment.

Artikel 2.136 Omvang
  • 1 Een subbrandcompartirnent is een rookcompartiment.

  • 2 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsgebied en een toegang van het rookcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, is niet groter dan de in tabel 2.134 aangegeven grenswaarde. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructie-onderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, dat in het verblijfsgebied ligt, buiten beschouwing gelaten en wordt de loopafstand die in het verblijfsgebied ligt, met 1,5 vermenigvuldigd.

  • 3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan de in tabel 2.134 aangegeven grenswaarde.

  • 4 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsgebied en een vloer ter plaatse van een toegang waarop het verblijfsgebied is aangewezen, van het rookcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, is niet groter dan 4 m.

  • 5 In afwijking van het tweede lid, is de loopafstand tussen een punt in een niet- gemeenschappelijk verblijfsgebied en een toegang van het rookcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, niet groter dan 22,5 m.

  • 6 Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsgebieden die in hetzelfde rookcompartiment liggen, is niet groter dan 12 m.

  • 7 Het vierde lid geldt niet, indien de bouwlagen met elkaar in open verbinding staan, tenzij de op vloerniveau gemeten open verbinding kleiner of gelijk is aan 25 % van de kleinste vloeroppervlakte van de bouwlagen die binnen de omhullende scheidingsconstructies van het rookcompartiment liggen.

Artikel 2.137 Weerstand rookdrang

De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment naar een besloten ruimte is niet lager dan 30 minuten.

Artikel 2.138 Zelfsluitende constructieonderdelen
  • 1 In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment waarvoor een weerstand tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie- onderdeel anders dan een zelfsluitend constructie-onderdeel.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor een toegang van een woonfunctie gelegen in een woongebouw.

  • 3 In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment waarvoor een weerstand tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructieonderdeel anders dan een zelfsluitende deur.

Artikel 2.139 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijnde artikelen 2.135 tot en met 2.138 van toepassing.

Paragraaf 2.16.2 Bestaande bouw

Artikel 2.140
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.140 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29111" naam="403px" alt="403px" breedte="403px" hoogte="368px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.141 Ligging

Een brandcornpartiment is ingedeeld in een of meer rookcompartimenten.

Artikel 2.142 Omvang
  • 1 Een subbrandcompartiment is een rookcompartiment.

  • 2 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan de in tabel 2.140 aangegeven grenswaarde.

Artikel 2.143 Weerstand rookdoorgang

De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment naar een besloten ruimte is niet lager dan 20 minuten.

Artikel 2.144 Zelfsluitende constructieonderdelen
  • 1 In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment waarvoor een weerstand tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructieonderdeel anders dan een zelfsluitend constructie-onderdeel.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor een toegang van een woonfunctie gelegen in een woongebouw.

  • 3 In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructieonderdeel anders dan een zelfsluitende deur.

Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment

Paragraaf 2.17.1 Nieuwbouw

Artikel 2.145
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcornpartiment voldoende snel en veilig kunnen worden verlaten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.145.1 en tabel 2.145.2 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29112" naam="559px" alt="559px" breedte="559px" hoogte="511px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29113" naam="556px" alt="556px" breedte="556px" hoogte="483px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.146 Verblijfsgebied en verblijfsruimte
  • 1 De loopafstand tussen een punt in een gemeenschappelijk verblijfsgebied en ten minste een toegang van het subbrandcompartiment waarin het verblijfsgebied ligt, is ten hoogste 20 in. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructie-onderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, dat in het verblijfsgebied ligt, buiten beschouwing gelaten.

  • 2 De loopafstand tussen een punt in een gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten minste een toegang van het subbrandcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is ten hoogste 30 in.

  • 3 Een verblijfsgebied of een verblijfsruimte heeft ten minste twee toegangen, indien:

    • 1.

      a. in die ruimte geen opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van dat gebied groter is dan 75 in2, of

    • 2.

      b. in die ruimte een opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van dat gebied groter is dan 25 m2.

  • 4 Ten minste een toegang als bedoeld in het tweede lid, van een gemeenschappelijke verblijfsruimte is een toegang van het subbrandcompartiment waarin die ruimte ligt, of bij ten minste een toegang begint een route die uitsluitend door gemeenschappelijke verkeersruimten naar een toegang van dat subbrandcompartiment voert. De toegang van die verblijfsruimte mag de toegang van een andere verblijfsruimte zijn, op voorwaarde dat die ruimte ten minste twee toegangen heeft waarbij een route begint die uitsluitend door verkeersruimten naar een toegang van het subbrandcompartiment voert.

  • 5 Het eerste, het tweede en het derde lid gelden niet voor een gemeenschappelijk verblijfsgebied dat in een subbrandcompartirnent ligt met een gebruiksoppervlakte van minder dan 500 m2.

  • 6 De loopafstand tussen de toegang van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten minste een toegang van het brandcompartiment of het subbrandcompartiment waarin die ruimte ligt, is ten hoogste 15 m.

  • 7 Een toegang als bedoeld in het zesde lid, van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte, is een toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompartiment, of ter plaatse van die toegang begint een route naar de toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompartiment. Een besloten ruimte op die route heeft een niet-ioniserende rookmelder die is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit en die voldoet aan de primaire inrichtingseisen en de primaire producteisen volgens NEN 2555.

  • 8 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een verblijfsgebied of van een verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeroppervlakte van dat verblijfsgebied of die verblijfsruimte in rn2, vermenigvuldigd met de in tabel 2.145.1 aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.

  • 9 De deur van een toegang van een verblijfsgebied of een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van dat verblijfsgebied of van die verblijfsruimte groter is dan de in tabel 2.145.1 aangegeven waarde.

  • 10 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die ruimte is niet groter dan de in tabel 2.145.1 aangegeven waarde.

  • 11 De loopafstand tussen een plint in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.

  • 12 Een toegang als bedoeld in het tiende lid:

    • 1.

      a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,

    • 2.

      b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment voert, of

    • 3.

      c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid.

  • 13 Het twaalfde lid geldt niet voor een verblijfsruimte die in een subbrandcompartiment ligt.

  • 14 Indien volgens het eerste tot en met vierde lid, het tiende of het twaalfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.

  • 15 Ten minste een toegang van een verblijfsruimte voor aan bed gebonden patiënten en ten minste een verkeersroute die vanuit een aangrenzend brandcompartiment naar die toegang voert, hebben een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 men een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze verkeersroute voert niet over een trap of door een lift.

  • 16 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet meer dan een toegang heeft.

Artikel 2.147 Sub brandcompartiment
  • 1 Een toegang van een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.146, eerste en tweede lid:

    • 1.

      a. is een toegang van het rookcompartiment waarin dat subbrandcompartiment ligt, of

    • 2.

      b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment voert.

  • 2 Een subbrandcompartiment met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2 heeft ten minste twee toegangen.

Artikel 2.148 Rookcompartiment
  • 1 De afstand tussen een stookplaats en de verticale projectie van een trap is ten minste 1,5 m.

  • 2 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee indien de gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan de in tabel 2.145.2 gegeven grenswaarde.

  • 3 De getalwaarde van de breedte van de totale Vrije doorgang in mm van de toegangen van een rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in tabel 2.145.2 aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.

  • 4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment groter is dan de in tabel 2.145.2 aangegeven grenswaarde.

  • 5 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen verblijfsgebied of verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.146, negende lid.

  • 6 Een besloten ruimte waardoor een verkeersroute voert heeft tussen twee toegangen een loopafstand die niet groter is dan de in tabel 2.145.2 aangegeven grenswaarde.

Artikel 2.149 Tijdelijke bouw
  • 1 Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijnde artikelen 2.146, zesde lid, en 2.147, eerste lid, van toepassing.

  • 2 Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijnde artikelen 2.146 tot en met 2.148 van toepassing.

Paragraaf 2.17.2 Bestaande bouw

Artikel 2.150
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcompartiment op veilige wijze kunnen worden verlaten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.150 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29114" naam="557px" alt="557px" breedte="557px" hoogte="393px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.151 Verblijfsruimte
  • 1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het subbrandcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is ten hoogste 45 m.

  • 2 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van de verblijfsruimte is niet groter dan de in tabel 2.150 aangegeven grenswaarde.

  • 3 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte in rn2, vermenigvuldigd met de in tabel 2.150 aangegeven waarde, met een minimum van 500 mm voor elke toegang.

  • 4 Een deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet in tegen de vluchtrichting, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan de in tabel 2.150 aangegeven grenswaarde.

  • 5 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar op leverende, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste een toegang van die ruimte, is ten hoogste 37,5 m.

  • 6 Ten minste een toegang van een verblijfsruimte voor aan bed gebonden patiënten en ten minste een verkeersroute die vanuit een aangrenzend brandcompartiment naar die toegang voert, hebben een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze verkeersroute voert niet over een trap of door een lift.

Artikel 2.152 Rookcompartiment
  • 1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan de in tabel 2.150 gegeven grenswaarde. Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van de andere toegang samenvalt.

  • 2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een rookcompartiment is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in tabel 2.150 aangegeven waarde, met een minimum van 500 mm voor elke toegang.

  • 3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment groter is dan de in tabel 2.150 aangegeven grenswaarde.

  • 4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen verblijfsgebied of verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.151, vierde lid.

  • 5 Indien de loopafstand tussen ten minste een toegang van een verblijfsruimte en een toegang van het rookcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, kleiner is dan 30 m, heeft het brandcompartiment, in afwijking van het eerste lid, ten minste een toegang.

  • 6 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 20 m, indien dat rookcompartiment niet meer dan een toegang heeft.

Afdeling 2.18 Vluchtroutes

Paragraaf 2.18.1 Nieuwbouw

Artikel 2.153
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige plaats kan worden bereikt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.153 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29115" naam="558px" alt="558px" breedte="558px" hoogte="514px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.154 Veilige plaats
  • 1 Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.

  • 2 Een rookvrije vluchtroute van een nevenfunctie van een celfunctie, leidt, in afwijking van het eerste lid, naar een ander brandcompartiment.

  • 3 Een rookvrije vluchtroute leidt naar een ander brandcompartiment.

Artikel 2.155 Algemeen

Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende vluchtroutes.

Artikel 2.156 Uit rookcompartiment
  • 1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rookcompartiment met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 rn2 waarin geen verblijfsruimte ligt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één vluchtroute, indien het rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes nergens samenvallen.

  • 3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voorzover deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.

  • 4 Indien het rookcompartiment een technische ruimte is, kunnen, in afwijking van het eerste lid, de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes over een lengte van niet meer dan 8 m samenvallen.

  • 5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 2.153.

  • 6 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samenvallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 2.153.

  • 7 Onverminderd het zesde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend samenvallen over een lengte die niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 2.153. Bij het bepalen van de lengte worden gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.

  • 8 De eerste gedeelten van de twee vluchtroutes als bedoeld in het zesde lid, kunnen uitsluitend samenvallen over een lengte van niet meer dan 20 m.

  • 9 Het hoogteverschil tussen een vloer van een verblijfsgebied dat is aangewezen op samenvallende vluchtroutes als bedoeld in het zesde lid en het meetniveau, is niet groter dan 12,5 meter.

  • 10 Ter plaatse van ten minste een toegang van een rookcompartiment begint een rookvrije vluchtroute die naar een toegang van een ander brandcompartiment voert. Het gedeelte van deze vluchtroute, dat tussen de toegang van het rookcompartiment en de toegang van het andere brandcompartiment ligt, voert niet over een trap.

Artikel 2.157 Uit subbrandcompartiment
  • 1 Ter plaatse van een toegang van een subbrandcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije vluchtroutes die nergens samenvallen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het subbrandcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende rookvrije vluchtroutes nergens samenvallen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, kunnen de twee rookvrije vluchtroutes geheel of gedeeltelijk samenvallen, als het samenvallende gedeelte niet in een trappenhuis ligt en niet aan een ander subbrandcompartiment grenst.

  • 4 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte aan een ander subbrandcompartiment grenzen, indien:

    • 1.

      a. het samenvallende gedeelte aan niet meer dan &#xE9;&#xE9;n ander subbrandcompartiment grenst,

    • 2.

      b. de toegang van het subbrandcompartiment en de toegang van het andere subbrandcompartiment recht tegenover elkaar liggen en

    • 3.

      c. het samenvallende gedeelte niet langs een beweegbaar constructie-onderdeel voert, tenzij dit deel uitmaakt van de toegang van het andere subbrandcompartiment.

  • 5 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte in een trappenhuis liggen en aan een ander subbrandcompartiment grenzen, indien:

    • 1.

      a. de totale gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die zijn aangewezen op dat trappenhuis niet groter is dan 800 m2, geen vloer van een verblijfsgebied van die woonfuncties hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau en geen van de woonfuncties een gebruiksoppervlakte heeft van meer dan 150 m2,

    • 2.

      b. op dat trappenhuis niet meer dan zes woonfuncties zijn aangewezen, waarvan geen vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 6 m boven het meetniveau, of

    • 3.

      c. dat trappenhuis een veiligheidstrappenhuis is.

Artikel 2.158 Vluchttrappenhuis

Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 in kan worden overbrugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert.

Artikel 2.159 Tijdelijk bouwwerk

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijnde artikelen 2.155 tot en met 2.158 van toepassing.

Paragraaf 2.18.2 Bestaande bouw

Artikel 2.160
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft voldoende routes waarlangs bij brand een veilige plaats kan worden bereikt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.160 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29116" naam="464px" alt="464px" breedte="464px" hoogte="339px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.161 Veilige plaats
  • 1 Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.

  • 2 Een rookvrije vluchtroute van een nevenfunctie van een celfunctie, leidt, in afwijking van het eerste lid, naar een ander brandcompartiment.

  • 3 Een rookvrije vluchtroute leidt naar een ander brandcompartiment.

Artikel 2.162 Algemeen

Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, voldoende vluchtroutes.

Artikel 2.163 Rookcompartiment
  • 1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor rookcompartiment met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 500 m2 waarin geen verblijfsruimte ligt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien de totale gebruiksoppervlakte van de rookcompartimenten die zijn aangewezen op die rookvrije vluchtroute, niet groter is dan de in tabel 2.160 aangegeven grenswaarde.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende rookvrije vluchtroutes nergens samenvallen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de twee rookvrije vluchtroutes geheel of gedeeltelijk samenvallen, indien het samenvallende gedeelte een brand- en rookvrije vluchtroute is. Indien het samenvallende gedeelte niet in een veiligheidstrappenhuis ligt, is de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartimenten die is aangewezen op dit gedeelte, niet groter dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 2.160.

  • 5 Ter plaatse van ten minste een toegang van een rookcompartiment begint een rookvrije vluchtroute die naar een toegang van een ander brandcompartiment voert. Het gedeelte van deze rookvrije vluchtroute, dat tussen de toegang van het rookcompartiment en de toegang van het andere brandcompartiment ligt, voeirt niet over een trap.

Artikel 2.164 Subbrandcompartiment
  • 1 Ter plaatse van de toegang van een subbrandcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije vluchtroutes die nergens samenvallen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het subbrandcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende rookvrije vluchtroutes nergens samenvallen.

  • 3 afwijking van het eerste lid, kunnen de twee rookvrije vluchtroutes geheel of gedeeltelijk samenvallen, indien de totale gebruiksoppervlakte aan subbrandcompartiment die is aangewezen op dit gedeelte niet groter is dan 500 m2.

  • 4 In afwijking van het derde lid, kan de totale gebruiksoppervlakte groter zijn dan 500 m2, indien:

    • 1.

      a. het samenvallende gedeelte in een veiligheidstrappenhuis ligt, of

    • 2.

      b. het samenvallende gedeelte een brand- en rookvrije vluchtroute is en de totale gebruiksoppervlakte aan schouwbrandcompartimenten die is aangewezen op het samenvallende gedeelte, niet groter is dan 1.500 m2.

Artikel 2.165 Vluchttrappenhuis

Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 12,5 m kan worden overbrugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert.

Afdeling 2.19 Inrichting van rookvrije vluchtroutes

Paragraaf 2.19.1 Nieuwbouw

Artikel 2.166
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.166 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29117" naam="568px" alt="568px" breedte="568px" hoogte="496px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.167 Afmetingen doorgang
  • 1 Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan 0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, heeft een rookvrije vluchtroute die voert naar een ander brandcompartiment, een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,9 men een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen.

Artikel 2.168 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden
  • 1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rookvrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend gedeelde en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in de artikelen 2.156, eerste lid en 2.157, eerste lid.

  • 2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

Artikel 2.169 Luchttoevoer en rookafvoer

Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook, met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten.

Artikel 2.170 Permanente vuurbelasting
  • 1 Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de nettovloeroppervlakte van een veiligheidstrappenhuis is per bouwlaag ten hoogste 3.500 MJ.

  • 2 Een vluchttrappenhuis, anders dan een veiligheidstrappenhuis is niet rechtstreeks bereikbaar vanuit een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een toiletruimte, een liftschacht of een technische ruimte, tenzij het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de som van de nettovloeroppervlakten van dat vluchttrappenhuis, de besloten ruimte, de toiletruimte, de liftschacht en de technische ruimte per bouwlaag ten hoogste 3500 Mi is. Dit geldt niet voor een trappenhuis dat voldoet aan artikel 2.157, vijfde lid.

Artikel 2.171 Draairichting deur
  • 1 Een deur tussen een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, en een vluchttrappenhuis draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.

  • 2 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter is dan de in tabel 2.166 aangegeven grenswaarde.

  • 3 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting indraait, als bedoeld in artikel 2.148, vierde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.

Artikel 2.172 Loopafstand

Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 30 m. Dit geldt niet voor een vluchttrappenhuis.

Artikel 2.173 Opvang- en doorstoomcapaciteit

Een ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een opvangcapaciteit en een doorstroomcapaciteit, die voldoen aan de bij ministeriële regeling gegeven voorschriften.

Artikel 2.174 Inrichting

Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft zodanig ingerichte vluchtroutes, dat in geval van brand op doeltreffende en veilige wijze kan worden gevlucht.

Paragraaf 2.19.2 Bestaande bouw

Artikel 2.175
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2,175 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toe passing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29118" naam="506px" alt="506px" breedte="506px" hoogte="385px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.176 Afmetingen doorgang
  • 1 Een rookvrije vluchtroute heeft een Vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan 0,5 m en een hoogte van ten minste 1,2 m.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, heeft een rookvrije vluchtroute die voert naar een ander brandcompartiment, een Vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden.

Artikel 2.177
  • 1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rookvrije vluchtroutes bedraagt ten minste 20 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in de artikelen 2.163, eerste lid, en 2.164, eerste lid.

  • 2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.

Artikel 2.178 Luchttoevoer en rookafvoer

Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt om te vluchten.

Artikel 2.179 Permanente vuurbelasting

Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de nettovloeroppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 7.000 MJ.

Artikel 2.180 Draairichting deur
  • 1 Een deur van een ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op die deur groter is dan de grenswaarde, gegeven in tabel 2,175.

  • 2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting indraait, als bedoeld in artikel 2.152, derde lid, draait geen enkele deur die in de rook- vrije vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.

Artikel 2.181 Loopafstand

Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 35 m. Dit geldt niet voor een vluchttrappenhuis.

Artikel 2.182 Inrichting

Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft zodanig ingerichte vluchtroutes, dat in geval van brand op doeltreffende en veilige wijze kan worden gevlucht.

Afdeling 2.20 Voorkoming en beperking van ongevallen bij brand

Paragraaf 2.20.1 Nieuwbouw

Artikel 2.183
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan worden bestreden.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.183 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29119" naam="426px" alt="426px" breedte="426px" hoogte="294px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.184 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie waarin een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke brandweerlift.

  • 2 Een gebruiksfunctie met een lift heeft een al dan niet gemeenschappelijke brandweerlift.

Artikel 2.185 Loopafstand
  • 1 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment of een rookcompartiment en ten minste een toegang van een vluchttrappenhuis is niet groter dan 45 m.

  • 2 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment en ten minste een toegang van een brandweerlift is niet groter dan 90 m.

  • 3 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.

  • 4 De loopaftand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.

Artikel 2.186 Inrichting
  • 1 Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor de afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook, met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt voor het uitvoeren van reddingswerkzaamheden en bluswerkzaamheden.

  • 2 Een bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig ingericht dat gebruikers daarvan bij brand binnen redelijke tijd door de brandweer kunnen worden gered.

Artikel 2.187 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 2.184 tot en met 2.186 van toepassing.

Paragraaf 2.20.2 Bestaande bouw

Artikel 2.188
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan worden bestreden.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.188 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29120" naam="366px" alt="366px" breedte="366px" hoogte="293px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.189
  • 1 Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert heeft een voorziening voor de afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van rook, met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere tijd kan worden gebruikt voor het uitvoeren van reddingswerkzaamheden en bluswerkzaamheden.

  • 2 Een bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig ingericht, dat de gebruikers van dat bouwwerk bij brand binnen redelijke tijd door de brandweer kunnen worden gered.

Afdeling 2.21 Bestrijding van brand

Paragraaf 2.21.1 Nieuwbouw

Artikel 2.190
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.190 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29121" naam="377px" alt="377px" breedte="377px" hoogte="292px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.191 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie met een verblijfsgebied waarvan de vloer hoger ligt dan 20 in boven het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blus- leiding.

  • 2 Een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte die groter is dan de grenswaarde vermeld in tabel 2.190, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.

  • 3 Een gebruiksfunctie heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.

  • 4 Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, zodanige voorzieningen dat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust.

Artikel 2.192 Aantal
  • 1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen subbrandcompartiment niet groter is dan 50 m.

  • 2 Het aantal droge blusleidingen is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompartiment niet groter is dan 35 m.

  • 3 Het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een niet in een verblijfsgebied gelegen ruimte, die vanaf de toegang van de gebruiksfunctie niet door besloten ruimten kan worden bereikt.

  • 4 Bij het bepalen van de loopafstand als bedoeld in het derde lid, wordt een constructie- onderdeel niet zijnde een bouwconstructie, gelegen in een verblijfsgebied, buiten beschouwing gelaten.

  • 5 Bij het bepalen van de loopafstand als bedoeld in het derde lid, wordt de loopafstand gelegen in een verblijffsgebied met 1,5 vermenigvuldigd.

Artikel 2.193 Veiligheid
  • 1 Een droge blusleiding als bedoeld in artikel 2.191, eerste lid, voldoet aan NEN 1594.

  • 2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.191, tweede en derde lid:

    • 1.

      a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.120, en

    • 2.

      b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.

  • 3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.191, tweede en derde lid, heeft een slang met:

    • 1.

      a. een lengte van niet meer dan 30 m en

    • 2.

      b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drinkwater.

Artikel 2.194 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van de artikel 2.191, tweede en derde lid, 2.192, derde tot en met vijfde lid, en 2.193, tweede en derde lid.

Artikel 2.195 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijnde artikelen 2.191 tot en met 2.193 van toepassing.

Paragraaf 2.21.2 Bestaande bouw

Artikel 2.196
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.196 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toe passing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29122" naam="416px" alt="416px" breedte="416px" hoogte="308px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.197 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blus- leiding.

  • 2 Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, zodanige voorzieningen dat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust.

Artikel 2.198 Aantal

Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompartiment niet groter is dan 70 m.

Artikel 2.199 Veiligheid

De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.197, eerste lid, voldoet aan NEN 1594 voor:

  • 1.

    a. de drukbestendigheid,

  • 2.

    b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,

  • 3.

    c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,

  • 4.

    d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en

  • 5.

    e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.

Afdeling 2.22 Grote brandcompartimenten

Paragraaf 2.22.1 Nieuwbouw

Artikel 2.200
  • 1 Een te bouwen bouwwerk met een brandcompartiment of een subbrandcompartiment, waarvan de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in paragraaf 2.13.1, onderscheidenlijk 2.14.1, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.200 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan dooi’ toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29123" naam="304px" alt="304px" breedte="304px" hoogte="308px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.201 Inrichting

Een brandcompartiment en een subbrandcompartiment met een gebruiksoppervlakte die groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in paragraaf 2.13.1, onderscheidenlijk 2.14.1, zijn zodanig ingericht dat het uitbreiden van brand wordt beperkt op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met die paragrafen.

Artikel 2.202 Vluchtroute

De loopafstand tussen een punt in een brandcompartiment als bedoeld in artikel 2.201, en het aansluitende terrein is zodanig dat bij brand het aansluitende terrein snel en veilig kan worden bereikt op een wijze als beoogd met de paragrafen 2.16.1, 2.17.1, 2.18.1, 2.19.1 en 2.20.1.

Artikel 2.203 Bestrijding van brand

Een brandcompartirnent als bedoeld in artikel 2.201, heeft zodanige voorzieningen dat een brand kan worden bestreden op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met paragraaf 2.21.1.

Paragraaf 2.22.2 Bestaande bouw

Artikel 2.204
  • 1 Een bestaand bouwwerk met een brandcompartiment of subbrandcompartiment waarvan de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in paragraaf 2.13.2, onderscheidenlijk 2.14.2, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.204 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29124" naam="321px" alt="321px" breedte="321px" hoogte="320px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.205 Inrichting

Een brandcompartiment en een subbrandcompartiment met een gebruiksoppervlakte die groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in paragraaf 2.13.2, onderscheidenlijk 2.14.2, zijn zodanig ingericht dat het uitbreiden van brand wordt beperkt op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met die paragrafen.

Artikel 2.206 Vluchtroute

De loopafstand tussen een punt in een brandcompartiment als bedoeld in artikel 2.205 en het aansluitende terrein is zodanig dat bij brand het aansluitende terrein snel en veilig kan worden bereikt op een wijze als beoogd met de paragrafen 2.16.2, 2.17.2, 2.18.2, 2.19.2 en 2.20.2.

Artikel 2.207 Bestrijding van brand

Een brandcornpartiment als bedoeld in artikel 2.205, heeft zodanige voorzieningen dat een brand kan worden bestreden op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als beoogd met paragraaf 2.21.2.

Afdeling 2.23 Hoge en ondergrondse gebouwen, nieuwbouw

Paragraaf 2.23.1 Nieuwbouw

Artikel 2.208
  • 1 Een te bouwen bouwwerk waarin een vloer van een verblijfsgebied hoger dan 70 m boven of lager dan 8 m onder het meetniveau ligt, is zodanig ingericht dat het bouwwerk brandveilig is.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.208 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29125" naam="276px" alt="276px" breedte="276px" hoogte="329px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.209 Inrichting
  • 1 Een bouwwerk waarin een vloer van een verblijfsgebied hoger dan 70 m boven het meetniveau ligt, is zodanig ingericht dat het bouwwerk een mate van brandveiligheid heeft als beoogd met de paragrafen 2.11.1, 2.12.1, 2.13.1, 2.14.1, 2.15,1, 2.16.1, 2.17.1, 2.18.1, 2.19.1, 2.20.1 en 2.21.1.

  • 2 Een bouwwerk waarin een vloer van een verblijfsgebied lager dan 8 m onder het meetniveau ligt, is zodanig ingericht dat het bouwwerk een mate van brandveiligheid heeft als beoogd met de paragrafen 2.11.1, 2.12.1, 2.13.1, 2.14.1, 2.15,1, 2.16.1, 2.17.1, 2.18.1, 2.19.1, 2.20.1 en 2.21.1.

Afdeling 2.24 Toegang van een bouwwerk

Paragraaf 2.24.1 Nieuwbouw

Artikel 2.10
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige toegang dat veel voorkomende criminaliteit wordt tegengegaan.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2,210 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2,210 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29126" naam="253px" alt="253px" breedte="253px" hoogte="295px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.11 Aanwezigheid
  • 1 Een toegang van een woongebouw heeft een zelfsluitende deur die van buitenaf uitsluitend met een sleutel kan worden geopend.

  • 2 Ten minste een toegang van het woongebouw:

    • 1.

      a. heeft aan de buitenkant een voorziening waarmee een signaal kan worden gegeven, dat in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een op die toegang aangewezen woonfunctie waarneembaar is,

    • 2.

      b. heeft een spreekinstallatie die vanuit een niet-gemeenschappelijke ruimte van een op die toegang aangewezen woonfunctie kan worden bediend en

    • 3.

      c. kan vanuit een niet-gemeenschappelijke ruimte van een op die toegang aangewezen woon functie worden geopend.

Paragraaf 2.24.2 Bestaande bouw

Artikel 2.212
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige toegang dat veel voorkomende criminaliteit wordt tegengegaan.  

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.212 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.212 geen voorschrift is aangewezen. <plaatje><illustratie id="i29127" naam="228px" alt="228px" breedte="228px" hoogte="262px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje> 

Artikel 2.213 Aanwezigheid
  • 1 Een toegang van een woongebouw heeft een zelfsluitende deur die van buitenaf uitsluitend met een sleutel kan worden geopend.

  • 2 Ten minste een toegang van een woongebouw heeft aan de buitenkant een voorziening waarmee een signaal kan worden gegeven, dat in een niet-gemeenschappelijke ruimte van een op die toegang aangewezen woonfunctie waarneembaar is.

Afdeling 2.25 Inbraakwerendheid, nieuwbouw

Artikel 2.214

  • 1 Een te bouwen bouwwerk biedt weerstand tegen inbraak.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 2.214 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 2.214 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29128" naam="232px" alt="232px" breedte="232px" hoogte="303px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 2.215 Hoedanigheid

Deuren, ramen, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie-onderdelen in een uitwendige scheidingsconstructie van een niet-gemeenschappelijke ruimte, die volgens NEN 5087 bereikbaar zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096 bepaalde inbraakwerendheid die voldoet aan de in die norm aangegeven weerstandsklasse 2. Dit geldt ook voor een inwendige scheidingsconstructie tussen een niet-gemeenschappelijke ruimte en een aangrenzende gebruiksfunctie of een aangrenzende gemeenschappelijke ruimte.

Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid

Afdeling 3.1 Bescherming tegen geluid van buiten, nieuwbouw

Artikel 3.1

  • 1 Een te bouwen bouwwerk biedt in een verblijfsgebied bescherming tegen geluid van buiten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.1 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29129" naam="571px" alt="571px" breedte="571px" hoogte="449px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.2 Industrie-, weg of railverkeerslawaai

  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie die gevoelig is voor industrie-, weg- of railverkeerslawaai, die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering, die niet kleiner is dan het verschil tussen de volgens de Wet geluidhinder bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en de grenswaarde voor het geluidsniveau in het verblijfsgebied als aangegeven in tabel 3.1, met een minimum van 20 d B (A).

  • 2 Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen de woonwagen en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering met een minimum van 20 dB(A).

  • 3 Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die niet kleiner is dan het verschil tussen de volgens de Wet geluidhinder bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en 40 dB(A), met een minimum van 20 dB(A). Bij de berekening of meting van de geluidsbelasting wordt uitgegaan van het geluidsniveau over de periode van 7.00 uur tot 19.00 uur.

  • 4 Indien krachtens de Wet geluidhinder in het verblijfsgebied een hoger geluidsniveau is toegestaan dan bedoeld in het eerste en derde lid, heeft de uitwendige scheidingsconstructie een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die niet kleiner is dan het verschil tussen de geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en het krachtens de Wet geluidhinder toegestane geluidsniveau.

  • 5 Op een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied als bedoeld in het eerste en derde lid, die niet de scheiding vormt met een aangrenzend verblijfsgebied van een andere gebruiksfunctie die gevoelig is voor industrie-, weg- of railverkeerslawaai, zijn het eerste, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Een scheidingsconstructie als bedoeld in het eerste en het derde tot en me het vijfde lid van een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB(A) lager ligt dan de karakteristieke geluidwering als bedoeld in het eerste en het derde tot en met vijfde lid, van het verblijfsgebied waarin die verblijfsruimte ligt.

Artikel 3.3 Luchtvaartlawaai

  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie die gevoelig is voor luchtvaartlawaai, die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die, afhankelijk van de volgens de Luchtvaartwet bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie, niet kleiner is dan de waarde die is aangegeven in tabel 3.3.1. Indien de geluidsbelasting ligt tussen de Ke-waarden, gegeven in de eerste kolom, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de dB(A)-waarden, gegeven in de tweede kolom.                            <vet> Tabel 3.3.1</vet>

     

    Geluidswering in geval van luchtvaartlawaai 

    Geluidsbelasting in KE

    vereiste karakteristieke geluidwering in dB(A)

     

     

  • 2 Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidswering die, afhankelijk van de volgens de Luchtvaartwet bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie, niet kleiner is dan de waarde die is aangegeven in tabel 3.3.2 Indien de geluidsbelasting ligt tussen de Ke-waarden, gegeven in de eerste kolom, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de dB(A)-waarden, gegeven in de tweede kolom.<vet>                   Tabel 3.3.2</vet>

    Geluidwering in geval van luchtvaartlawaai

    Geluidsbelasting in KE

    Vereiste karakteristieke gleuidwering in dB(A)

    27-3030-3333-3636

  • 3 Een uitwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied van een gebruiksfunctie die bijzonder gevoelig is voor Luchtvaartlawaai en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die niet kleiner is dan het verschil tussen de LAeq geluidsbelasting veroorzaakt door structureel uitgevoerd nachtelijk vliegverkeer, op die constructie en een LAeq geluidsniveau van 26 dB(A). De LAeq geluidsbelasting voor startend en landend vliegverkeer buiten een gebruiksfunctie, uitgedrukt in dB(A), wordt berekend overeenkomstig de Regeling berekening nachtelijke geluidsbelasting, waarbij de geluidwering van de uitwendige scheidingsconstructie, onderscheiden naar startend en landend vliegverkeer (Lgevel;m), gelijk wordt gesteld aan 0 dB(A).

  • 4 Op een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, die niet de scheiding vormt met een aangrenzend verblijfsgebied van een voor luchtvaartlawaai gevoelige gebruiksfunctie, zijn het eerste tot en met derde lid van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Een scheidingsconstructie als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, van een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidwering die maximaal 2 dB(A) lager is dan de karakteristieke geluidwering als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, van het verblijfsgebied waarin de verblijfsruimte ligt.

Artikel 3.4 Verbouw

  • 1 1.Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van de karakteristieke geluidwering, bedoeld in artikel 3.2, tot een niveau dat maximaal 10 dB(A) lager ligt.  

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van de karakteristieke geluidwering, bedoeld in artikel 3.3, tweede, vierde en vijfde lid, tot een niveau dat maximaal 1 0 dB(A) lager ligt

  • 3 In afwijking van het tweede lid verlenen burgemeester en wethouders bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een woonfunctie ontheffing van de karakteristieke geluidwering, bedoeld de in artikel 3.3, eerste, vierde en vijfde lid, tot het in tabel 3.4 genoemde niveau. Indien de geluidsbelasting ligt tussen de Ke-waarden, gegeven in de eerste kolom, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de dB(A)-waarden, gegeven in de tweede kolom.<vet>                Tabel 3.4</vet>

    Geluidwering in geval van luchtvaartlawaai

    Geluidsbelasting in KE

    Vereiste karakteristieke geluidwering in dB(A)

    40-5050-55maar dan 55

    30-3535-4040

     

Artikel 3.5 Tijdelijke bouw

  • 1 Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.2, van overeenkomstige toepassing, waarbij het geluidsniveau maximaal 10 dB(A) hoger ligt.

  • 2 Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.3, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van overeenkomstige toepassing, waarbij de karakteristieke geluidwering ten minste de in tabel 3.4 genoemde waarde heeft. Indien de geluidsbelasting ligt tussen de Ke-waarden, gegeven in de eerste kolom, wordt de te bereiken waarde van de geluidwering bepaald door middel van rechtevenredige interpolatie tussen de dB(A)waarden, gegeven in de tweede kolom.

  • 3 Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.3, derde lid, van overeenkomstige toepassing, waarbij het geluidsniveau LAeq geen grotere waarde heeft dan 30 dB(A).

Afdeling 3.2 Bescherming tegen geluid van installaties, nieuwbouw

Artikel 3.6

  • 1 Een te bouwen bouwwerk biedt bescherming tegen geluid van installaties.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.6 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.6 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29130" naam="349px" alt="349px" breedte="349px" hoogte="281px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.7 Aangrenzend perceel

Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwater- toestel, een installatie voor het verhogen van waterdruk of een lift van een gebruiksfunctie veroorzaakt in een verblijfsgebied van een gebruiksfunctie op een aangrenzend perceel een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A). Dit geldt niet voor een op een aangrenzend perceel gelegen lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie.

Artikel 3.8 Zelfde perceel

  • 1 Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwatertoestel, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift veroorzaakt in een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van een andere op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A).

  • 2 Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwatertoestel, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift van een logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw, veroorzaakt in een verblijfsgebied van een andere op hetzelfde perceel gelegen logiesfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 35 dB(A).

  • 3 Een toilet met waterspoeling, een kraan, een mechanisch ventilatiesysteem, een warmwatertoestel, een installatie voor verhoging van waterdruk of een lift veroorzaakt in een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen woonfunctie een volgens NEN 5077 bepaald karakteristiek geluidsniveau van ten hoogste 30 dB(A).

Artikel 3.9 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing van het toegestane karakteristieke geluidsniveau als bedoeld in de artikelen 3.7 en 3.8, tot een niveau dat maximaal 10 dB(A) hoger is.

Artikel 3.10 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 3.7 en 3.8, van overeenkomstige toepassing, waarbij het geluidsniveau maximaal 10 dB(A) hoger ligt.

Afdeling 3.3 Geluidwering tussen verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie, nieuwbouw

Artikel 3.11

  • 1 Een te bouwen bouwwerk biedt bescherming tegen onderlinge geluidsoverlast tussen niet-gemeenschappelijke verblijfsruimten van dezelfde gebruiksfunctie.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.11 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.11 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29131" naam="368px" alt="368px" breedte="368px" hoogte="305px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.12 Isolatie-index

  • 1 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie- index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte naar een andere verblijfsruimte van dezelfde woonfunctie is ten minste —20 dB. Dit voorschrift geldt niet, indien de verblijfsruimten op dezelfde bouwlaag zijn gelegen en met elkaar in open verbinding staan, of indien de ene ruimte vanuit de andere rechtstreeks bereikbaar is door een deuropening.

  • 2 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor spelactiviteiten van een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs naar een andere verblijfsruimte voor het geven van onderwijs aan een groep leerlingen van dezelfde onderwijsfunctie, is ten minste 0 dB.

  • 3 De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte bestemd voor spelactiviteiten van een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs naar een andere verblijfsruimte voor het geven van onderwijs aan een groep leerlingen van dezelfde onderwijsfunctie, is ten minste 10 dB.

  • 4 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte bestemd voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen van een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs naar een andere verblijfsruimte voor het geven van onderwijs aan een groep leerlingen van dezelfde onderwijsfunctie, is ten minste 0 dB.5.

  • 5 De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen van een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs naar een andere verblijfsruimte voor het geven van onderwijs aan een groep leerlingen van dezelfde onderwijsfunctie, is ten minste 10 dB.

Artikel 3.13 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing van de vereiste geluidwering, bedoeld in artikel 3.12, tot een niveau dat maximaal 10 dB(A) lager ligt.

Artikel 3.14 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.12, eerste lid, van overeenkomstige toepassing, waarbij de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid maximaal 10 dB(A) lager ligt.

Afdeling 3.4 Beperking van galm, nieuwbouw

Artikel 3.15

  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft in een verblijfsruimte of een gemeenschappelijke verkeersruimte een zodanige geluidsabsorptie, dat geluidhinder door galm wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.15 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.15 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29132" naam="380px" alt="380px" breedte="380px" hoogte="354px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.16 Galm

  • 1 1.Een aan een niet-gemeenschappelijke ruimte van een woonfunctie grenzende besloten gemeenschappelijke verkeersruimte voor het ontsluiten van een woonfunctie gelegen in een woongebouw, heeft een volgens NEN 5078 bepaalde totale geluidsabsorptie met een getalwaarde, uitgedrukt in m2, die niet kleiner is dan 1/8 van de getalwaarde van de inhoud van die ruimte, uitgedrukt in m3, in elk van de octaafbanden met middenfrequenties van 250, 500, 1.000 en 2.000 [-Hz,  

  • 2 Een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 5077 bepaalde gemiddelde nagalmtijd van niet meer dan de in tabel 3.15 aangegeven grenswaarde.

Afdeling 3.5 Geluidwering tussen ruimten van verschillende gebruiksfuncties, nieuwbouw

Artikel 3.17

  • 1 Een te bouwen bouwwerk biedt bescherming tegen onderlinge geluidsoverlast tussen gebruiksfuncties

  • 2 2.Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.17 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.  

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.17 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29133" naam="573px" alt="573px" breedte="573px" hoogte="408px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.18 Ander perceel

  • 1 1.De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.

  • 2 De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende gebruiksfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde. Dit voorschrift geldt niet indien de aangrenzende gebruiksfunctie een lichte industriefunctie of een overige gebruiksfunctie is.

  • 3 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde,

  • 4 De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied, van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

  • 5 In afwijking van het tweede lid, is de volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op een ander perceel gelegen, aangrenzende onderwijsfunctie, niet kleiner dan 10 dB.

Artikel 3.19 Hetzelfde perceel

  • 1 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

  • 2 De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grens- waarde.

  • 3 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

  • 4 De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een besloten ruimte niet zijnde een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende woonfunctie, is niet kleiner dan de in tabel 3.17 aangegeven grenswaarde.

  • 5 In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, is geen eis gesteld aan de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een nevenfunctie van een woonfunctie naar die woonfunctie.

  • 6 In afwijking van het derde en vierde lid, is geen eis gesteld aan de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een op hetzelfde perceel gelegen, besloten gemeenschappelijke verkeersruimte.

  • 7 In afwijking van het eerste tot en met vierde lid, geldt geen eis voor de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een gemeenschappelijke ruimte naar een andere gemeenschappelijke ruimte indien op die ruimten uitsluitend dezelfde gebruiksfuncties zijn aangewezen.

  • 8 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een besloten niet- gemeenschappelijke ruimte naar een binnen hetzelfde gebouw gelegen verblijfsgebied van een andere celfunctie, zijn niet kleiner dan -5 dB.

  • 9 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid, voor de geluidsoverdracht van een niet- gemeenschappelijke besloten ruimte van een logiesfunctie gelegen in een logiesgebouw naar een gemeenschappelijk verblijfsgebied van een logiesfunctie of een niet- gemeenschappelijk verblijfsgebied van een andere logiesfunctie gelegen in hetzelfde logiesgebouw, zijn niet kleiner dan -5 dB.

  • 10 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor spelactiviteiten of een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen naar een verblijfsruimte voor een groep leerlingen van een andere op hetzelfde perceel gelegen onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, is niet kleiner dan 0 dB.

  • 11 De volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een verblijfsruimte voor spelactiviteiten of een verblijfsruimte voor het met behulp van gereedschappen bewerken van materialen naar een verblijfsruimte voor een groep leerlingen van een andere op hetzelfde perceel gelegen onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, is niet kleiner dan 10 dB.

  • 12 De volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende onderwijsfunctie, is niet kleiner dan 0 dB.

  • 13 In afwijking van het tweede lid is de volgens NEN 5077 bepaalde isolatie-index voor contactgeluid voor de geluidsoverdracht van een besloten ruimte naar een verblijfsgebied van een op hetzelfde perceel gelegen aangrenzende onderwijsfunctie niet kleiner dan 10 dB.

Artikel 3.20 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing van de vereiste geluidwering, bedoeld in de artikelen 3.18 en 3.19, tot een niveau dat maximaal [0 dB(A) lager ligt.

Artikel 3.21 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 3.18 en 3.19 van overeenkomstige toepassing, waarbij de karakteristieke isolatie-index voor luchtgeluid en de isolatie-index voor contactgeluid maximaal 10 dB(A) lager ligt.

Afdeling 3.6 Wering van vocht van buiten

Paragraaf 3.6.1 Nieuwbouw

Artikel 3.22
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige uitwendige scheidingsconstructies, dat het binnendringen van vocht in verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.22 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.22 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29134" naam="324px" alt="324px" breedte="324px" hoogte="327px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.23 Algemeen
  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

  • 2 Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het kunnen binnendringen van vocht in het verblijfsgebied, de toiletruimte of de badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

  • 3 Een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, voorzover die scheidingsconstructie niet grenst aan een ander verblijfsgebied voor het verblijven van mensen, een andere toiletruimte of een andere badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

  • 4 Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op de specifieke luchtvolumestroom naar het verblijfsgebied, de toiletruimte of de badruimte, heeft een volgens NEN 2690 bepaalde, specifieke luchtvolurnestroom van ten hoogste 20.I0 m3 /(m2.s).

Paragraaf 3.6.2 Bestaande bouw

Artikel 3.24
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft zodanige uitwendige scheidingsconstructies, dat het binnendringen van vocht in verblijfsruimten, toiletruimten en badruimten voldoende wordt beperkt

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.24 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.24 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29135" naam="336px" alt="336px" breedte="336px" hoogte="327px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.25 Algemeen
  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

  • 2 Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op het kunnen binnendringen van vocht in de verblijfsruimte, de toiletruimte of de badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

  • 3 Een inwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte, voorzover die scheidingsconstructie niet grenst aan een andere verblijfsruimte voor het verblijven van mensen, een andere toiletruimte of een andere badruimte, is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

Afdeling 3.7 Wering van vocht van binnen

Paragraaf 3.7.1 Nieuwbouw

Artikel 3.26
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft zodanige scheidingsconstructies dat de vorming van allergenen voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.26 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.26 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29136" naam="344px" alt="344px" breedte="344px" hoogte="329px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.27 Factor van temperatuur
  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie heeft aan de zijde die grenst aan een verblijfsgebied, een volgens NEN 2778 bepaalde factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte, die niet kleiner is dan de in tabel 3.26 aangegeven grenswaarde.

  • 2 Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en een kruipruimte, met inbegrip van de hierop aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op de factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte, heeft aan de zijde die grenst aan een verblijfsgebied een volgens NEN 2778 bepaalde factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte, die niet kleiner is dan de in tabel 3.26 aangegeven grenswaarde.

  • 3 Een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied en een ruimte die niet wordt verwarmd of die uitsluitend wordt verwarmd voor een ander doel dan het verblijven van mensen, heeft aan een zijde die grenst aan een verblijfsgebied een volgens NEN 2778 bepaalde factor van de temperatuur van de binnen- oppervlakte, die niet kleiner is dan de in tabel 3.26 aangegeven grenswaarde.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid gelden niet voor ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie-onderdelen.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid gelden niet, indien het verblijfsgebied uitsluitend wordt verwarmd voor een ander doel dan het verblijven van mensen.

Artikel 3.28 Wateropname
  • 1 Een scheidingsconstructie van een toiletruimte of een badruimte, heeft aan een zijde die grenst aan die ruimte, tot 1,2 m hoogte boven de vloer van die ruimte een volgens NEN 2778 bepaalde wateropname die gemiddeld niet groter is dan 0.01 kg/(m2.sU2) en op geen enkele plaats groter dan 0,2 kg/(m2.s’2).

  • 2 Voor een badruimte geldt het in het eerste lid gestelde voorschrift ter plaatse van een bad of een douche over een lengte van ten minste 3 m, tot een hoogte van 2,1 m boven de vloer van die ruimte.

Paragraaf 3.7.2 Bestaande bouw

Artikel 3.29
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft zodanige scheidingsconstructies dat de vorming van allergenen voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.29 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.29 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29137" naam="355px" alt="355px" breedte="355px" hoogte="401px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.30 Wateropname

Een scheidingsconstructie van een badruimte, heeft aan een zijde die grenst aan die ruimte tot 1 m boven de vloer van die ruimte een volgens NEN 2778 bepaalde wateropname die gemiddeld niet groter is dan 0.01 kg/(m2.s2) en op geen enkele plaats groter dan 0,2 kg/(m2.s’/2).

Afdeling 3.8 Afvoer van afvalwater en fecaliën

Paragraaf 3.8.1 Nieuwbouw

Artikel 3.31
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën dat een voor de gezondheid nadelige situatie wordt voorkomen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.31 voorschriften zijn aangegewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29138" naam="340px" alt="340px" breedte="340px" hoogte="277px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.32 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën.

  • 2 Een gebruiksfunctie met een lozingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën.

Artikel 3.33 Aansluitingen
  • 1 Een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het openbaar riool.Een voorziening voor afvalwater en fecaliën heeft een aansluitpunt ter plaatse van een lozingstoestel.

Artikel 3.34 Capaciteit

Een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën heeft een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de volgens NEN 3215 bepaalde belasting van die voorziening.

Artikel 3.35 Lucht-/ waterdicht

Een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht.

Paragraaf 3.8.2 Bestaande bouw

Artikel 3.36
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën dat een voor de gezondheid nadelige situatie wordt voorkomen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.36 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29139" naam="317px" alt="317px" breedte="317px" hoogte="283px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.37 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën.

  • 2 Een gebruiksfunctie met een lozingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën.

Artikel 3.38 Aansluitingen
  • 1 Een gebruiksfunctie met een lozingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën.

  • 2 Een voorziening voor afvoer van afvalwater en fecaliën heeft een aansluitpunt ter plaatse van een lozingtoestel.

Artikel 3.39 Capaciteit

Een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën heeft een zodanige capaciteit dat elk op die voorziening aangesloten lozingstoestel binnen ten hoogste 5 minuten is geleegd.

Artikel 3.40 Lucht- /waterdicht

Een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecaliën is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht.

Afdeling 3.9 Afvoer van hemelwater, nieuwbouw

Artikel 3.41

  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater dat een voor de gezondheid nadelige situatie wordt voorkomen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3,41 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3,41 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29140" naam="354px" alt="354px" breedte="354px" hoogte="335px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.42 Aanwezigheid

Een dak heeft een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater

Artikel 3.43 Aansluitingen

  • 1 Een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater, als bedoeld in artikel 3.42, heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het openbaar riool.

  • 2 Een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater, als bedoeld in artikel 3.42, kan worden samengevoegd met een voorziening voor afvalwater en fecaliën, als bedoeld in artikel 3.32, tenzij er een openbaar riool aanwezig is, dat uitsluitend is bestemd voor de afvoer van hemelwater.

Artikel 3.44 Capaciteit

Een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater, als bedoeld in artikel 3.42, of een samengevoegde voorziening, als bedoeld in artikel 3,43, tweede lid, heeft een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit die ten minste gelijk is aan de volgens NEN 3215 bepaalde belasting van die voorziening.

Artikel 3.45 Lucht- /waterdicht

Een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater, als bedoeld in artikel 3.42, die binnen een gebouw ligt, is, bepaald volgens NEN 3215, lucht- en waterdicht.

Afdeling 3.10 Luchtverversing van een verblijfsgebied, verblijfsruimte, toiletruimte en badruimte

Paragraaf 3.10.1 Nieuwbouw

Artikel 3.46
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing van een verblijfsgebied, een verblijfsruimte, een toiletruimte en een badruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.46.1 en tabel 3.46.2 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.46.1 en tabel 3.46.2 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29141" naam="514px" alt="514px" breedte="514px" hoogte="510px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje><plaatje><illustratie id="i29142" naam="566px" alt="566px" breedte="566px" hoogte="626px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.47 Aanwezigheid
  • 1 Een verblijfsgebied en een verblijfsruimte hebben een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

  • 2 Een toiletruimte en een badruimte hebben een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

Artikel 3.48 Capaciteit
  • 1 Een voorziening voor luchtverversing voor een verblijfsgebied heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste de grenswaarde, als aangegeven in tabel 3.46.1.

  • 2 Een voorziening voor luchtverversing voor een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste de grenswaarde, als aangegeven in tabel 3.46.1.

  • 3 Een voorziening voor luchtverversing voor een verblijfsgebied of een verblijfsruimte, met een opstelplaats voor een kooktoestel of met een opstelplaats voor een warmwatertoestel heeft een volgens NEN 1 087 bepaalde capaciteit van ten minste 21 dm3/s. Bij de toepassing van dit voorschrift blijven buiten beschouwing:

    • 1.

      a. een opstelplaats voor een kooktoestel met een nominale belasting van meer dan 15 kW en

    • 2.

      b. een opstelplaats voor een warmwatertoestel met een nominale belasting van meer dan 15 kW of voor een warmwatertoestel dat geen open verbrandingstoestel is.

  • 4 Een voorziening voor luchtverversing voor een toiletruimte heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 7 drn3/s. Een voorziening voor luchtverversing voor een badruimte heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 14 dm3/s. Dit geldt ook voor een met een toiletruimte samengevoegde badruimte.

  • 5 Een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een verblijfsgebied heeft een capaciteit die niet kleiner is dan de hoogste waarde die volgens het eerste en derde lid geldt voor elk afzonderlijk verblijfsgebied.

  • 6 Een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een verblijfsgebied of verblijfsruimte heeft een capaciteit die niet kleiner is dan de totale waarde die volgens het eerste, tweede en derde lid geldt voor alle verblijfsgebieden en verblijfsruimten, die op de voorziening zijn aangewezen.

  • 7 In afwijking van het vijfde lid, heeft een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een gemeenschappelijk verblijfsgebied een capaciteit die niet kleiner is dan de totale waarde die volgens het eerste en derde lid geldt voor alle gemeenschappelijke verblijfsgebieden die op de voorziening zijn aangewezen.

Artikel 3.49 Thermisch comfort

De toevoer van lucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s.

Artikel 3.50 Regelbaarheid
  • 1 Een component voor toevoer van verse lucht is door de gebruiker regelbaar in het gebied van 0% tot 25% van de capaciteit als bedoeld in artikel 3.48. De voorziening laat in de nulstand niet meer door dan 10% van de capaciteit, De fijnregeling heeft, bepaald volgens NEN 1087, naast de nulstand, ten minste twee instelstanden die onderling ten minste 10% van de capaciteit verschillen. De luchtvolumestroom door een zelfregelende voorziening mag over het drukverschil van 1 Pa tot 25 Pa niet meer dan 20% van de nominale capaciteit verschillen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, behoeft een overstroomcomponent als bedoeld in NEN 1087 niet regelbaar te zijn.

  • 3 Een opening van een voorziening voor luchtverversing is niet afsluitbaar.

Artikel 3.51 Stromingsrichting
  • 1 De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de toevoer van verse lucht gaat vanuit een voorziening voor luchtverversing naar een verblijfsgebied of een verblijfsruimte. Bij het bepalen van de richting van de luchtstroming blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

  • 2 De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de Luchtstroming voor de toevoer van verse lucht gaat vanuit een voorziening voor luchtverversing naar een toiletruimte of een bad- ruimte. Bij het bepalen van de richting van de luchtstroming blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

  • 3 De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de afvoer van binnenlucht gaat vanuit een verblijfsgebied of een verblijfsruimte naar de voorziening voor luchtverversing. Bij het bepalen van de richting van de luchtstroming blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

  • 4 De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de afvoer van binnenlucht gaat vanuit een toiletruimte of een badruimte naar de voorziening voor luchtverversing. Bij het bepalen van de richting van de luchtstroming blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

Artikel 3.52 Plaats van de opening
  • 1 Een instroomopening voor de toevoer van verse lucht van een voorziening voor luchtverversing als bedoeld in artikel 3.47, is zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactor van de rook en verdunningsfactor van de binnen- lucht die afkomstig is van een uitmonding van:

    • 1.

      a. een voorziening voor de afvoer van rook, en

    • 2.

      b. een voorziening voor luchtverversing voor de afvoer van binnenlucht, niet groter zijn dan voor die afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.52. Bij het bepalen van de plaats van de instroomopening blijven uitmondingen van een voorziening voor de afvoer van rook en uitstroomopeningen voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

  • 2 Een uitmonding voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing als bedoeld in artikel 3.47, is zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactoren van de binnenlucht ter plaatse van een instroomopening van:

    • 1.

      a. een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, die via een verblijfsgebied of een verblijfsruimte naar een verbrandingstoestel stroomt, en

    • 2.

      b. een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied of een verblijfsruimte, niet groter zijn dan voor de afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.52. Bij het bepalen van de plaats van een uitmonding blijven buiten beschouwing instroomopeningen van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht en van een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht, die op een ander perceel liggen. Voorts blijven buiten beschouwing instroomopeningen van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, die liggen in een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied anders dan voor het verblijven van mensen, en voorzieningen voor het snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde lucht.

  • 3 Bij het bepalen van de verdunningsfactoren als bedoeld in het eerste en tweede lid, blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

  • 4 Een instroomopening en een uitstroomopening van een voorziening voor luchtverversing liggen, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt die afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.<vet>Tabel 3.52 Verdunningsfactoren voor verschillende soorten afvoeren</vet>

    soort afvoer

    verdunningsfactor

    Luchtverversing

    0,01

    rookafvoer voor met gas gestookte toestellen

    0.01

    rookafvoer voor toestellen met andere brandstoffen

    0,0015

     

Artikel 3.53 Luchtkwaliteit
  • 1 De toevoer van verse lucht naar een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied vindt rechtstreeks of via een ander niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied of via een niet- gemeenschappelijke verkeersruimte plaats. Ten minste 50% van een toevoercapaciteit bepaald volgens artikel 3.48, vindt rechtstreeks van buiten plaats.

  • 2 De toevoer van verse lucht naar een gemeenschappelijk verblijfsgebied vindt rechtstreeks van buiten plaats.

  • 3 De toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied vindt rechtstreeks van buiten plaats.

  • 4 De afvoer van binnenlucht uit een verblijfsgebied of een verblijfsruimte waarin zich een opstelplaats voor een kooktoestel, als bedoeld in artikel 3.48, derde lid, bevindt,vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

  • 5 De afvoer van binnenlucht uit een toiletruimte of een badruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

  • 6 De afvoer van binnenlucht uit een ruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

Paragraaf 3.10.2 Bestaande bouw

Artikel 3.54
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing van een verblijfsruimte, een toiletruimten en een badruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.54 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.54 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29143" naam="555px" alt="555px" breedte="555px" hoogte="557px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.55 Aanwezigheid
  • 1 Een overblijfruimte heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnen- lucht.

  • 2 Een toiletruimte en een badruimte hebben een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

Artikel 3.56 Capaciteit
  • 1 Een voorziening voor luchtverversing voor een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste de in tabel 3.54 aangegeven grenswaarde.

  • 2 Een voorziening voor luchtverversing voor een verblijfsruimte met een opstelplaats voor een kooktoestel of met een opstelplaats voor een warmwatertoestel heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 21 drn3/s. Bij de toepassing van dit voorschrift blijven buiten beschouwing.

    • 1.

      a. een opstelplaats voor een kooktoestel met een nominale belasting van meer dan 15 kW en

    • 2.

      b. een opstelplaats voor een warmwatertoestel met een nominale belasting van meer dan 15 kW of voor een warmwatertoestel dat geen open verbrandingstoestel is.

  • 3 Een voorziening voor luchtverversing voor een toiletruimte heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 7 dm3/s. Een voorziening voor luchtverversing voor een badruimte heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 14 dm3/s. Dit geldt ook voor een met een toiletruimte samengevoegde badruimte.

  • 4 Een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een verblijfsruimte heeft een capaciteit die niet kleiner is dan de hoogste waarde die volgens het eerste en tweede lid geldt voor elke afzonderlijke verblijfsruimte die op de voorziening is aangewezen.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, heeft een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een gemeenschappelijke verblijfsruimte een capaciteit die niet kleiner is dan de totale waarde die volgens het eerste en tweede lid geldt voor alle gemeenschappelijke verblijfsruimten die op de voorziening zijn aangewezen.

  • 6 Een voorziening voor luchtverversing voor meer dan een verblijfsruimte heeft een capaciteit die niet kleiner is dan de totale waarde die volgens het eerste en tweede lid geldt voor alle verblijfsruimten die op de voorziening zijn aangewezen.

Artikel 3.57 Regelbaarheid

Een opening van de voorziening voor luchtverversing van een gebruiksfunctie is niet afsluitbaar.

Artikel 3.58 Stromingsrichting
  • 1 De richting van de luchtstroming voor de toevoer van verse lucht gaat vanuit de voorziening voor luchtverversing naar een verblijfsruimte, een toiletruimte en een bad- ruimte.

  • 2 De richting van de luchtstroming voor de afvoer van binnenlucht gaat vanuit een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte naar de voorziening voor luchtverversing.

  • 3 Bij het bepalen van de richting van een luchtstroming als bedoeld in het eerste en het tweede lid, blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

Artikel 3.59 Luchtkwaliteit
  • 1 De afvoer van binnenlucht uit een verblijfsruimte waarin zich een opstelplaats voor een kooktoestel bevindt, vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

  • 2 De afvoer van binnenlucht uit een toiletruimte of een badruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

  • 3 De afvoer van binnenlucht uit een ruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

Afdeling 3.11 Spuivoorziening

Paragraaf 3.11.1 Nieuwbouw

Artikel 3.60
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een voorziening voor het zo nodig snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.60 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.60 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29144" naam="272px" alt="272px" breedte="272px" hoogte="305px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.61 Aanwezigheid

De uitwendige scheidingsconstructie heeft beweegbare onderdelen voor het snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht.

Artikel 3.62 Capaciteit

Beweegbare onderdelen als bedoeld in artikel 3.61, geven een volgens NEN .1087 bepaalde capaciteit van de spuiventilatie voor een niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied van ten minste 6 clm3/s per m2 vloeroppervlakte van dat gebied. Voor een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte is de capaciteit ten minste 3 dm3/s per m2 vloeroppervlakte van die ruimte.

Artikel 3.63 Plaats van de opening

Een beweegbaar onderdeel als bedoeld in artikel 3.61, ligt, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de woonfunctie, op een afstand van ten minste 2 in van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop de woonfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.

Paragraaf 3.11.2 Bestaande bouw

Artikel 3.64
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een voorziening voor het zo nodig snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnenlucht.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.64 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.64 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29145" naam="265px" alt="265px" breedte="265px" hoogte="231px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.65 Aanwezigheid

De uitwendige scheidingsconstructie heeft beweegbare onderdelen voor het snel kunnen afvoeren van sterk verontreinigde binnen lucht.

Artikel 3.66 Capaciteit

Beweegbare onderdelen als bedoeld in artikel 3.65, geven een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van de spuiventilatie voor een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte van ten minste 3 dm3/s per m2 vloeroppervlakte van die ruimte.

Afdeling 3.12 Luchtverversing van overige ruimten

Paragraaf 3.12.1 Nieuwbouw

Artikel 3.67
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een meterruimte voor een voorziening voor gas, een liftkooi, een Liftschacht voor een brandweerlift, een gemeenschappelijke verkeersruimte, een ruimte met een netto- inhoud van meer dan 3 m3 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.67 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.67 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29146" naam="428px" alt="428px" breedte="428px" hoogte="276px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.68 Aanwezigheid
  • 1 Een meterruimte voor een voorziening voor gas heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

  • 2 Een liftkooi heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

  • 3 Een liftschacht voor een brandweerlift heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

  • 4 Een ruimte, niet zijnde een verblijfsgebied of een verblijfsruimte, met een netto-inhoud van meer dan 3 rn3 voor het opslaan van afval heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

  • 5 Een gemeenschappelijke verkeersruimte heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

  • 6 Een tunnel of een tunnelvormig bouwwerk voor verkeer heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, een voorziening voor luchtverversing.

Artikel 3.69 Capaciteit
  • 1 Een voorziening voor luchtverversing van een besloten gemeenschappelijke verkeersruimte heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 0,7 drn3/s per m2 vrije vloeroppervlakte van de gemeenschappelijke verkeersruimte, gemeten over de ten minste vereiste breedte van die ruimte.

  • 2 Een voorziening voor luchtverversing van een meterruimte voor een voorziening voor gas heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 2 drn3/s per m3 netto-inhoud van de meterruimte, met een minimum van 2 dm3/s.

  • 3 Een voorziening voor luchtverversing van een liftkooi heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 6 drn3/s per m2 vrije vloeroppervlakte van de lift- kooi.

  • 4 Een voorziening voor luchtverversing van een liftschacht voor een brandweerlift heeft een capaciteit overeenkomstig de voorziening voor luchtverversing voor een liftschacht als voorgeschreven in NEN-EN 81-1 en NEN-EN 8 1-2.

  • 5 Een voorziening voor luchtverversing van een ruimte voor het opslaan van afval als bedoeld in artikel 3.68, vierde lid, heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit van ten minste 100 drn3/s.

  • 6 Een voorziening voor luchtverversing heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, een zodanige capaciteit dat geen gevaar ontstaat voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk.

Artikel 3.70 Regelbaarheid
  • 1 Een opening van een voorziening voor luchtverversing van een meterruimte voor een voorziening voor gas, een liftkooi, een liftschacht voor een brandweerlift of een gemeenschappelijke verkeersruimte is niet afsluitbaar.

  • 2 Een opening van een voorziening voor luchtverversing van een ruimte voor het opslaan van afval als bedoeld in artikel 3.68, vierde lid, is niet afsluitbaar.

Artikel 3.71 Stromingsrichting
  • 1 De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de toevoer van verse lucht gaat vanuit een voorziening voor luchtverversing naar ruimten als bedoeld in artikel 3.68.

  • 2 De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstroming voor de afvoer van binnenlucht gaat vanuit ruimten als bedoeld in artikel 3.68, naar de voorziening voor luchtververs ing.

  • 3 Voor de toepassing van de voorschriften als bedoeld in het eerste en tweede lid blijven buiten beschouwing bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen.

Artikel 3.72 Plaats van de opening
  • 1 Een uitmonding voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing is zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactor van de binnenlucht ter plaatse van een op hetzelfde perceel gelegen instroomopening van:

    • 1.

      a. een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht die via een verblijfsgebied of een verblijfsruimte voor het verblijven van mensen naar een verbrandingstoestel stroomt, en

    • 2.

      b. een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied of een verblijfsruimte voor het verblijven van mensen niet groter is dan 0,01. Voor de toepassing van dit voorschrift blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

  • 2 Een opening van een voorziening voor luchtverversing als bedoeld in artikel 3.68, ligt, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van de gebruiksfunctie, op een afstand van ten minste 2m van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt deze afstand aangehouden tot het hart van die weg, dat water of dat groen.

Artikel 3.73 Luchtkwaliteit
  • 1 Toevoer van verse lucht naar een ruimte voor het opslaan van afval als bedoeld in artikel 3.68, vierde lid, vindt rechtstreeks van buiten plaats. Afvoer van binnenlucht uit een ruimte voor het opslaan van afval als bedoeld in artikel 3.68, vierde lid, vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

  • 2 Toevoer van verse lucht naar een gemeenschappelijke verkeersruimte vindt rechtstreeks van buiten plaats. Afvoer van binnenlucht uit een gemeenschappelijke verkeersruimte vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

  • 3 Toevoer van verse lucht naar een liftschacht voor een brandweerlift vindt rechtstreeks of via de liftmachineruimte van buiten plaats. Afvoer van binnenlucht uit een liftschacht voor een brandweerlift vindt rechtstreeks of via de liftmachineruimte naar buiten plaats.

Paragraaf 3.12.2 Bestaande bouw

Artikel 3.74
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing VOO!. een besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftkooi, een liftschacht voor een brandweerlift, een ruimte met een netto-inhoud van meer dan 3 m3 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.74 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.74 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29147" naam="386px" alt="386px" breedte="386px" hoogte="272px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.75 Aanwezigheid
  • 1 Een besloten ruimte waarin zich centrale meetapparatuur VOO!’ gas bevindt, heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

  • 2 Een liftkooi heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer!’ van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

  • 3 Een liftschacht voor een brandweerlift heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.

  • 4 Een ruimte VOO!’ opslag van afval !net een netto-inhoud van meer dan 3 m3, niet zijnde een verblijfsgebied of een verblijfsruimte, heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnen lucht.

  • 5 Een tunnel of een tunnelvormig bouwwerk voor verkeer heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, een voorziening voor luchtverversing.

Artikel 3.76 Capaciteit
  • 1 Een voorziening voor luchtverversing van een besloten ruimte waarin zich centrale meetapparatuur voor gas bevindt, heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 2 dm3/s per rn3 netto-inhoud van de bedoelde ruimte, met een minimum van 2 dm3/s.

  • 2 Een voorziening voor luchtverversing van een Liftboy heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 6 dm3/s per m2 vrije vloeroppervlakte van de lift- kooi.

  • 3 Een voorziening voor luchtverversing van een liftschacht voor een brandweerlift heeft een capaciteit overeenkomstig de voorziening voor luchtverversing van een liftschacht als voorgeschreven in NEN-EN 81-1 en NEN-EN 8 1-2.

  • 4 Een voorziening voor luchtverversing van een ruimte voor het opslaan van afval als bedoeld in artikel 3.75, vierde lid, heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste 100 dm3/s.

  • 5 Een voorziening voor luchtverversing heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, een zodanige capaciteit dat geen gevaar ontstaat voor de gezondheid van de gebruikers van het bouwwerk.

Artikel 3.77 Regelbaarheid

Een opening van een voorziening voor luchtverversing van een ruimte voor het opslaan van afval als bedoeld in artikel 3.75, is niet afsluitbaar.

Artikel 3.78 Luchtkwaliteit
  • 1 Toevoer van verse lucht naar een liftschacht voor een brandweerlift vindt rechtstreeks of via de liftmachineruimte van buiten plaats. Afvoer van binnenlucht uit een liftschacht voor een brandweerlift vindt rechtstreeks of via de liftmachineruimte naar buiten plaats.

  • 2 Toevoer van verse lucht naar een ruimte voor het opslaan van afval als bedoeld in artikel 3.75, vierde lid, vindt rechtstreeks van buiten plaats. Afvoer van binnenlucht uit de ruimte voor het opslaan van afval vindt rechtstreeks naar buiten plaats.

Afdeling 3.13 Toevoer van verbrandingslucht

Paragraaf 3.13.1 Nieuwbouw

Artikel 3.79
  • 1 Een te bouwen bouwwerk waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht dat het door onvolledige verbranding ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnen lucht wordt voorkomen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.79 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.79 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29148" naam="429px" alt="429px" breedte="429px" hoogte="309px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.80 Aanwezigheid

Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warn3watertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten beschouwing.

 

Artikel 3.81 Capaciteit
  • 1 Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meet’ dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding in de toestellen doeltreffend plaats kan vinden. Een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van niet meer dan 130 kW heeft een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de totale volgens tabel 3.81.1 benodigde capaciteit.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, heeft een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van niet meer dan 130 kW een volgens NEN 1087 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de volgens tabel 3.81.1 benodigde capaciteit voor:a. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel als bedoeld in artikel 4.87,b. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 20 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.95,c. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel dat is samengevoegd met een warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.96, end. een verbrandingstoestel met open vuur met een nominale belasting van ten minste 15 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met vaste brandstof gestookte open haard met open vuur.           <vet>Tabel 3.81.1</vet> 

    Verbrandingstoestel

     

    benodigde capacitiet van de toevoer van andingslucht per KW, nominale belasting

     

    brandstof

    [m3/s]

    gesloten vuur met trekonderbrekeropen vuur (blokkenvuurtoestel type II)gesloten vuur, met ventilator, zonder trekonderbrekergesloten vuurgesloten vuuropen vuur, vaste brandstof (open haard)

    aardgas/butaan/propaanaardgasaardgas/butaan/propaanoliekolenvaste brandstof

    0,78 . 10m33.35 . 10m30,38 . 10m30,32 . 10m30,52 . 10m32.8   . 10m3

     

  • 3 Een toevoervoorziening voor verbrandingslucht van een CLV-systeem heeft een doorlaat met een oppervlakte, zoals voor de uitvoering van dat systeem is aangegeven in tabel 3.81.2.<vet>                          Tabel 3.81.2</vet>

    uitvoering CLV-systeem

    benodigde oppervlakte van de doorlaat in cm3

    Concentrisch

    2,5 tot en met 3,5 maal de oppervlaktevan de doorlaat van de rookafvoervoorziening

    Parallel

    2 tot en met 3 maal de oppervlaktevan de doorlaat van de rookafvoervoorziening

     

Artikel 3.82 Stromingsrichting

De volgens NEN 1087 bepaalde richting van de luchtstrorning voor de toevoer van verbrandingslucht gaat vanuit de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht naar een opstelplaats van een verbrandingstoestel. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

Artikel 3.83 Plaats van de opening
  • 1 Indien de verbrandingslucht wordt toegevoerd via een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen, wordt de instroomopening van de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 1087 bepaalde verdunningsfactor van de rook en verdunningsfactor van de binnenlucht die afkomstig zijn van een uitmonding van:

    • 1.

      a. een voorziening voor de afvoer van rook en

    • 2.

      b. een voorziening voor luchtverversing, bestemd voor de afvoer van binnenlucht, niet groter is dan voor die afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.83. Voor de toepassing van dit voorschrift blijven uitmondingen, bouwwerken en met een bouwwerk gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

  • 2 Een instroomopening van de voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht ligt, gemeten loodrecht op de uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, op een afstand van ten minste 2 m van de perceelsgrens. Indien het perceel waarop een gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand gerekend tot het hart van die weg, dat water of dat groen.

  • 3 De onderzijde van de instroomopening van een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, gelegen boven een constructie-onderdeel of het aansluitende terrein, ligt, ter voorkoming van gehele of gedeeltelijke afsluiting van de opening door ophoping van vuil of sneeuw, ten minste 0,3 m boven de bovenzijde van dat constructie-onderdeel of dat terrein.<vet>                            Tabel 3.83</vet>

    Afvoervoorziening

    toegestane verdunningsfactor

    Luchtverversingrookafvoer voor met gas gestookte toestellenrookafvoer voor toestellen met andere brandstoffen

    0,010,010,0015

     

Artikel 3.84 Comfort

De toevoer van verbrandingslucht veroorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s.

Artikel 3.85 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 3.83 en 3.84.

Artikel 3.86 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 3.83 en 3.84 van toepassing.

Paragraaf 3.13.2 Bestaande bouw

Artikel 3.87
  • 1 Een bestaand bouwwerk waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht dat het door onvolledige verbranding ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht wordt voorkomen.  

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.87 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.  

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.87 een voorschrift is aangewezen. <plaatje><illustratie id="i29149" naam="317px" alt="317px" breedte="317px" hoogte="310px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje> 

Afdeling 3.14 Afvoer van rook

Paragraaf 3.14.1 Nieuwbouw

Artikel 3.91
  • 1 Een te bouwen bouwwerk waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.91 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.91 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29150" naam="555px" alt="555px" breedte="555px" hoogte="356px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.92 Aanwezigheid

Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW buiten beschouwing.

Artikel 3.93 Capaciteit
  • 1 Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding in de toestellen doeltreffend plaatsvindt. Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van ten hoogste 130 kW heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de totale normaalvolumestroom van de rook bij de nominale belasting van de verbrandingstoestellen die op die voorziening zijn aangewezen. De normaalvolumestroom van een open verbrandingstoestel wordt bepaald met formule 3.93.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van niet meer dan 130 kW een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die niet kleiner is dan de volgens tabel 3.93 bepaalde normaalvolumestroom voor:a. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel als bedoeld in artikel 4.87,b. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 20 W per rn2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.95,c. een verbrandingstoestel met een nominale belasting van ten minste 30 W per m2 van de op het toestel aangewezen gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, met een minimum van 6 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met gas gestookt stooktoestel dat is samengevoegd met een warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.96, end. een verbrandingstoestel met open vuur met een nominale belasting van ten minste 15 kW, indien de opstelplaats bestemd is voor een met vaste brandstof gestookte open haard met open vuur.<vet>                                   Formule 3.93</vet>

    qvn                  = B x 0,27 x 10 x n'waain:qnv   is de normaalvolumestroom in  m3/sB       is de nominale belasting van he toestel, in KWn'      is de 'rekenwaarde verdunningsfactor rook" zoals aangegeven in tabel 3.93

    <vet>                                   Tabel 3.93</vet>

    Verbrandingstoestel

    rekenwaardeverdunningsfactor van rook in (n')

     

    brandstof

    {-}

    {-}

    gesloten vuur, zonder ventilator, met trekonderbrekeropen vur, zonder ventilator (blokkenvuurtoestel type II)gesloten vuur zonder ventilatorgesloten vuur zonder ventilatoropen vuur zonder ventilator

    aardgas/butaan/propaanaardgasolie (HBO I)kolen, houtvaste brandstof

    312,51,32,010,0

    5,012,52.64.010,0

     

     

     

     

     

  • 3 In afwijking van het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel met ventilator en een nominale belasting van ten hoogste 130 kW, een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die gelijk is aan de door de toestelventilator opgewekte volumestroom.

  • 4 Een combinatie van een component voor afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing en een voorziening voor afvoer van rook van een verbrandingstoestel heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor de component en de voorziening afzonderlijk.

  • 5 Een CLV-systeem heeft een volgens NEN 2757 bepaald positief drukverschil tussen het afvoerkanaal voor rook en het toevoerkanaal voor verbrandingslucht.

Artikel 3.94 Plaats van de opening
  • 1 Een uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook wordt zodanig geplaatst, dat de volgens NEN 2757 bepaalde verdunningsfactor van de rook, ter plaatse van een op hetzelfde perceel als die voorziening gelegen instroomopening van:

    • a.

      een voorziening voor de toevoer van verbrandingslucht, indien de toevoer van verbrandingslucht plaatsvindt via een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen, en

    • b.

      een voorziening voor luchtverversing voor de toevoer van verse lucht naar een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen,niet groter is dan voor die afvoervoorziening is aangegeven in tabel 3.94. Daarbij blijven een bouwwerk en met een bouwwerk gelijk te stellen belemmeringen die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

    Tabel 3.94Afvoersvoorziening voor - Toegestane verdunningsfactorRook afkomstig van een met gas gekookt toestel - 0,01Rook afkomstig van een met andere braandstof gestookt toestel - 00,01

  • 2 De uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook ligt, gemeten langszij aan een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie, niet zijnde het dak, op een afstand van ten minste 1 m van de perceelsgrens. De afstand gemeten loodrecht op die uitwendige scheidingsconstructie is ten minste 2 m. Indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, wordt de afstand gerekend tot het hart van die weg, dat water of dat groen.

  • 3 De onderzijde van de uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook, gelegen boven een constructieonderdeel of het aansluitende terrein, ligt, ter voorkoming van gehele of gedeeltelijke afsluiting van de opening door ophoping van vuil of sneeuw, ten minste 0,3 m boven de bovenzijde van dat constructie-onderdeel of dat terrein.

Artikel 3.95 Stromingsrichting

De rook stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

Artikel 3.96 Rookdoorlatendheid

Een voorziening voor de afvoer van rook heeft, ter voorkoming van onaanvaardbare verspreiding van voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke bestanddelen uit de rook door ondichtheden, een volgens NEN 2757 bepaalde doorlatendheid die niet groter is dan in tabel 3.96 is aangegeven.<vet>                            Tabel 3.96</vet>

voorziening voor de afvoer van rook

toegestane doorlatendheid

een overdrukvoorziening als bedoeld in NEN

0.0056 x 10 m3/s per m3 inwendig oppervlak van de voorziening gemeten bij een drukverschil van 200 PA

een overdrukvoorziening als bedoeld in NEN

3 x 10 m3/s per m3 inwendig oppervlak van de voorziening gemeten bij een drukverschil van 40 PA

 

Artikel 3.97 Kap

Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook als bedoeld in artikel 3.92, is, ter voorkoming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.

Artikel 3.98 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 3.94 tot en met 3.96.

Artikel 3.99 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk zijn de artikelen 3.94 tot en met 3.96 van toepassing.

Paragraaf 3.14.2 Bestaande bouw

Artikel 3.100
  • 1 Een bestaand bouwwerk waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.100 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.100 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29151" naam="380px" alt="380px" breedte="380px" hoogte="301px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.101 Aanwezigheid

Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kooktoestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten beschouwing.

Artikel 3.102 Capaciteit
  • 1 Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW, heeft een zodanige capaciteit, dat de verbranding in het toestel doeltreffend plaatsvindt. Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van ten hoogste 130 kW heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit, die niet kleiner is dan de totale normaalvolumestroom van de rook bij de nominale belasting van de verbrandingstoestellen die op die voorziening zijn aangewezen. De normaalvolumestroom van een open verbrandingstoestel wordt bepaald met formule 3.102.<vet>                          Formule 3.102</vet>

    qvn     =  B x 0,27 x 10m3 xn'waarin:qvn     is de normaalvolumestroom in m3/sB         is de nominale belasting van het toestel, in KWn'        is de 'rekenwaarde verdunningsfactor rook' zoals aangegeven in tabel 3.102

    <vet>                          Tabel 3.102</vet>

     

    Verbrandingstoestel

    Rekenwaarde verdunningsfactor van rook (n')

     

    Brandstof

    {-}

    {-}

    gesloten vuur, zonder ventilator, met trekonderbrekeropen vuur, zonder ventilator (blokkenvuurtoestel type II)gesloten vuur zonder ventilatorgesloten vuur zonder ventilatoropen vuur, zonder ventilator

    aardgas/butaan/propaanaardgasOlie (HBO I)Kolen, Houtvaste brandstof

     

  • 2 In afwijking van het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.101, voor een open verbrandingstoestel met ventilator, met nominale belasting van ten hoogste 130 kW, een volgens NEN 2757 bepaalde afvoercapaciteit die gelijk is aan de door de toestelventilator opgewekte volumestroom.

  • 3 Een combinatie van een component voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor luchtverversing en een voorziening voor de afvoer van rook van een verbrandingstoestel heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit, die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor de component en de voorziening afzonderlijk.

  • 4 Een CLV-systeem heeft een volgens NEN 2757 bepaald positief drukverschil tussen het afvoerkanaal voor rook en het toevoerkanaal voor verbrandingslucht.

Artikel 3.103 Stromingsrichting

De afgevoerde rook stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.

Artikel 3.104 Rookdoorlatendheid

Een overdrukvoorziening voor de afvoer van rook heeft, ter voorkoming van onaanvaardbare verspreiding van voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke bestanddelen uit de rook door ondichtheden, een volgens NEN 2757 bepaalde toelaatbare rookdoorlatendheid bij een drukverschil van 200 Pa, van ten hoogste 0,0056* 1 0 m3/s per m2 inwendig oppervlak van de wand van de voorziening.

Artikel 3.105

Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.101, is, ter voorkoming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.

Afdeling 3.15 Beperking van de toepassing van schadelijke materialen, nieuwbouw

Artikel 3.106

  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat de aanwezigheid van voor de gezondheid schadelijke stoffen, en van ioniserende stralen beperkt is.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.106 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29152" naam="320px" alt="320px" breedte="320px" hoogte="303px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.107 Ministeriële regeling

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het in een bouwwerk toepassen van materialen waaruit giftige of hinderlijke stoffen kunnen vrijkomen of waaruit ioniserende stralen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Kernenergiewet, kunnen ontstaan.

Artikel 3.108 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van artikel 3.107.

Artikel 3.109 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.107 van toepassing.

Afdeling 3.16 Beperking van het kunnen binnendringen van uit de grond afkomstige schadelijke stoffen of straling, nieuwbouw

Artikel 3.110

  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat gebruikers ervan zo min mogelijk worden blootgesteld aan uit de bodem afkomstige schadelijke stoffen of aan straling.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.110 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.110 geen voorschrift is aangewezen..<plaatje><illustratie id="i29153" naam="323px" alt="323px" breedte="323px" hoogte="312px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.111 Ministeriële regeling

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven waaraan een uitwendige scheidingsconstructie moet voldoen, die de scheiding vormt met de grond of met de kruipruimte, met inbegrip van delen van andere constructies die aansluiten op die constructie, voorzover die delen van invloed zijn op het voldoen aan artikel 3.110, eerste lid.

 

Artikel 3.112 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of’ het vergroten van een bouwwerk geen ontheffing van artikel 3.111.

Artikel 3.113 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 3.111 van toepassing.

Afdeling 3.17 Bescherming tegen ratten en muizen

Paragraaf 3.17.1 Nieuwbouw

Artikel 3.114
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat het binnendringen van ratten en muizen wordt tegengegaan.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfuncties in tabel 3.114 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.114 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29154" naam="306px" alt="306px" breedte="306px" hoogte="251px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.115 Openingen
  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m. Dit geldt niet voor een afsluitbare opening en een opening die de uitmonding is van een voorziening voor:

    • 1.

      a. luchtverversing,

    • 2.

      b. de afvoer van rook of

    • 3.

      c. de ont- en beluchting van een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecali&#xEB;n.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een gebruiksfunctie waarop het eerste lid niet van toepassing is.

Artikel 3.116 Scherm
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft ter plaatse van een uitwendige scheidingsconstructie, een scherm tot een vanaf het aansluitende terrein gemeten diepte van ten minste 0,6 m. Het scherm heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een gebruiksfunctie waarop het eerste lid niet van toepassing is.

  • 3 Het eerste en het tweede lid zijn niet van toepassing op een scheidingsconstructie van een meterruimte of van een opstelplaats voor een stooktoestel, indien zich, ter plaatse van de inwendige scheidingsconstructies die de scheiding vormen tussen die ruimte en een andere ruimte van de gebruiksfunctie, een scherm als bedoeld in het eerste lid, bevindt.

Paragraaf 3.17.2 Bestaande bouw

Artikel 3.17
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat het binnendringen van ratten en muizen wordt tegengegaan.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfuncties in tabel 3.117 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toe passing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.117 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29155" naam="289px" alt="289px" breedte="289px" hoogte="277px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.18 Openingen
  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsruimte, een toiletruimte of een badruimte heeft geen openingen die breder zijn dan 0,01 m. Dit geldt niet voor een af sluitbare opening en een opening die de uitmonding is van een voorziening voor:

    • 1.

      a. luchtverversing,

    • 2.

      b. de afvoer van rook of

    • 3.

      c. de ont- en beluchting van een voorziening voor de afvoer van afvalwater en fecali&#xEB;n.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een gebruiksfunctie waarop het eerste lid niet van toepassing is.

Afdeling 3.18 Drinkwatervoorziening

Paragraaf 3.18.1 Nieuwbouw

Artikel 3.119
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.119 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Artikel 3.120 Aanwezigheid

Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor drinkwater.

Artikel 3.121 Aansluitmogelijkheid
  • 1 Een voorziening voor drinkwater heeft in een meterruimte als bedoeld in afdeling 4.12, een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet voor drinkwater.

  • 2 Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitpunt bij een opstelplaats voor een waterverbruikstoestel.

Artikel 3.122 Hygiëne

Een voorziening voor drinkwater voldoet aan bij ministeriele regeling aangewezen voorschriften.

Paragraaf 3.18.2 Bestaande bouw

Artikel 3.123
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.123 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Artikel 3.124 Aanwezigheid

Een gebruiksfunctie heeft een voorziening voor drinkwater

Artikel 3.125 Aansluitingen

Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet voor drinkwater.

Artikel 3.126 Hygiëne

Een voorziening voor drinkwater voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

Afdeling 3.19 Warmwatervoorziening

Paragraaf 3.19.1 Nieuwbouw

Artikel 3.127
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige voorziening dat kan worden beschikt over warm water voor de menselijke hygiëne.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.127 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29156" naam="290px" alt="290px" breedte="290px" hoogte="278px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.128 Aanwezigheid

Een gebruiksfunctie met een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, heeft een voorziening voor warm water.

Artikel 3.129

Een warmwatervoorziening als bedoeld in artikel 3.128, heeft een aansluitpunt:

  • 1.

    a. in een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, en

  • 2.

    b. bij een opstelplaats voor een warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.95.

Artikel 3.130 Hygiëne

Een voorziening voor warm water voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

Paragraaf 3.19.2 Bestaande bouw

Artikel 3.131
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een zodanige voorziening dat kan worden beschikt over warm water voor de menselijke hygiëne.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.131 voorschriften zijn gegeven, wordt aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29157" naam="284px" alt="284px" breedte="284px" hoogte="267px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.132 Hygiëne

Een voorziening voor warm water voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.

Afdeling 3.20 Daglicht

Paragraaf 3.20.1 Nieuwbouw

Artikel 3.133
  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat daglicht in voldoende mate kan toetreden.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.133 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.133 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29158" naam="389px" alt="389px" breedte="389px" hoogte="365px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.134 Daglichtoppervlakte
  • 1 Een verblijfsgebied heeft een volgens NEN 2057 bepaalde equivalente daglichtoppervlakte in rn2 waarvan de getalwaarde niet kleiner is dan de getalwaarde van het in tabel 3.133 aangegeven deel van de vloeroppervlakte in m2 van dat verblijfsgebied.

  • 2 Een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 2057 bepaalde equivalente daglichtoppervlakte die niet kleiner is dan dein tabel 3.133 gegeven oppervlakte

  • 3 Een equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt niet gerealiseerd door middel van een lichtopening in een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een aangrenzend verblijfsgebied, een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte.

  • 4 Bij het bepalen van een equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste en tweede lid:

    • 1.

      a. blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing,

    • 2.

      b. blijven daglichtopeningen in een uitwendige scheidingsconstructie, die op een loodrecht op het projectievlak van die openingen gemeten afstand van minder dan 2 m vanaf de perceelsgrens liggen, buiten beschouwing, waarbij, indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, de afstand wordt aangehouden tot het hart van de weg, het openbaar groen of het openbaar water, en

    • 3.

      c. is de in rekening te brengen belemmeringshoek x, bedoeld in NEN 2057, voor elk te onderscheiden segment niet kleiner dan 25&#xB0;.

  • 5 Bij het bepalen van een equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste of tweede lid:

    • 1.

      a. blijven bouwwerken, niet zijnde de woonwagen, en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen buiten beschouwing, en

    • 2.

      b. is de in rekening te brengen belemmeringshoek x., bedoeld in NEN 2057, voor elk te onderscheiden segment niet kleiner dan 25&#xB0;.

  • 6 Het eerste en tweede lid gelden niet voor een bouwwerk of een gedeelte daarvan voor de landsverdediging of de bescherming van de bevolking.

  • 7 Het tweede lid geldt niet voor een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van meer dan 150 m2. Bij het bepalen van de equivalente daglichttoetreding van het verblijfsgebied waarin die verblijfsruimte ligt, blijft, in afwijking van het eerste lid, de vloeroppervlakte van die ruimte buiten beschouwing.

Paragraaf 3.20.2 Bestaande bouw

Artikel 3.135
  • 1 Een bestaand bouwwerk is zodanig dat daglicht in voldoende mate kan toetreden.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 3.135 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 3.135 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29159" naam="373px" alt="373px" breedte="373px" hoogte="362px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 3.136 Daglichtoppervlakte
  • 1 Een verblijfsruimte heeft een volgens NEN 2057 bepaalde equivalente daglichtoppervlakte die niet kleiner is dan de in tabel 3.135 gegeven oppervlakte.

  • 2 De equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste lid, wordt niet gerealiseerd door middel van een lichtopening in een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt met een toiletruimte, een badruimte of een technische ruimte.

  • 3 Bij het bepalen van de equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste lid:

    • 1.

      a. blijven bouwwerken en daarmee gelijk te stellen belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing;

    • 2.

      b. blijven daglichtopeningen in een uitwendige scheidingsconstructie die op een loodrecht op het projectievlak van die openingen gemeten afstand van minder dan 2 m vanaf de perceelsgrens liggen buiten beschouwing, waarbij, indien het perceel waarop de gebruiksfunctie ligt, grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, de afstand mag worden aangehouden tot het hart van de weg, het openbaar groen of het openbaar water, en

    • 3.

      c. is de in rekening te brengen belernmeringshoek x, als bedoeld in NEN 2057, voor elk te onderscheiden segment niet kleiner dan 25&#xB0;.

  • 4 Bij het bepalen van de equivalente daglichtoppervlakte als bedoeld in het eerste lid:

    • 1.

      a. blijven bouwwerken, niet zijnde de woonwagen, en andere daarmee gelijk te stellen belemmeringen buiten beschouwing, en

    • 2.

      b. is de in rekening te brengen belemmeringshoek x, bedoeld in NEN 2057, voor elk te onderscheiden segment niet kleiner dan 25&#xB0;.

  • 5 Het eerste lid geldt niet voor een bouwwerk of een gedeelte daarvan voor de landsverdediging of de bescherming van de bevolking.

  • 6 Het eerste lid geldt niet voor een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van meer dan l50m2’.

Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid

Afdeling 4.1 Oppervlakte van de standplaats, nieuwbouw

Artikel 4.1

  • 1 Een te bouwen woonfunctie van een woonwagen heeft een zodanige standplaats, dat er plaats is voor een woonwagen met bijbehorende voorzieningen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in liet eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.1 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29160" naam="240px" alt="240px" breedte="240px" hoogte="230px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.2 Aanwezigheid

Een standplaats heeft een oppervlakte van ten minste 160 m2. Een gedeelte van de standplaats heeft een oppervlakte van ten minste 16,5 m x 7,5 m.

Afdeling 4.2 Toegankelijkheidssector, nieuwbouw

Artikel 4.3

  • 1 Een te bouwen bouwwerk is voldoende toegankelijk voor rolstoelgebruikers.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.3 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.3 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29161" naam="467px" alt="467px" breedte="467px" hoogte="389px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.4 Aanwezigheid

  • 1 Een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2 heeft een toegankelijkheidssector.

  • 2 Een woonfunctie heeft een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, indien:

    • 1.

      a. de vloer van een verblijfsgebied in het woongebouw hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau of

    • 2.

      b. het woongebouw een gebruiksoppervlakte heeft van meer dan 3.500 m2 die hoger ligt dan 1,5 m boven het meetniveau.3

  • 3 Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector. Dit geldt niet indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer soortgelijke gebruiksfuncties gelegen op hetzelfde perceel, kleiner is dan de in tabel 4.3 aangegeven grenswaarde.

Artikel 4.5 De verkeersruimte

  • 1 Een toegang van een woonfunctie met een gemeenschappelijke toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, is bereikbaar langs een route die uitsluitend voert door gemeenschappelijke verkeersruimten gelegen in een toegankelijkheidssector.

  • 2 Een ruimte die in een toegankelijkheidssector ligt, is rechtstreeks bereikbaar vanaf het aansluitende terrein of langs een route die uitsluitend door een toegankelijkheidssector voert.

  • 3 Een route als bedoeld in het tweede lid, voert niet door een niet-gemeenschappelijke ruimte van een andere gebruiksfunctie.

Artikel 4.6 Hoogteverschil

  • 1 Een hoogteverschil van meer dan 0,02 in tussen vloeren die in een toegankelijkheidssector liggen is, onverminderd artikel 2.24, overbrugd door een lift of een hellingbaan

  • 2 Indien het hoogteverschil tussen een vloer ter plaatse van de toegang van een woonfunctie gelegen in een woongebouw en de vloer ter plaatse van een toegang van een toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.18, eerste lid, groter is dan 0,02 m, is dat hoogteverschil, onverminderd artikel 2.24, overbrugd door een lift

  • 3 Indien het hoogteverschil tussen de vloer ter plaatse van een toegang van een toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.18, tweede lid, en het aansluitende terrein groter is dan 0,02 m, is dat hoogteverschil overbrugd door een hellingbaan.

Artikel 4.7 Afmetingen liftkooi

  • 1 De kooi van een lift als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, heeft een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,05 m x 1,35 m.

  • 2 De kooi van een lift als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, heeft een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,05 m x 2,05 m.

Artikel 4.8 Loopafstand

De loopafstand tussen de toegang van een woonfunctie en een toegang van een lift als bedoeld in artikel 4.6, tweede lid, is ten hoogste 90 m.

Artikel 4.9 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 4.4 en 4.5.

Afdeling 4.3 Vrije doorgang

Paragraaf 4.3.1 Nieuwbouw

Artikel 4.10
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft toegangen met een zodanige doorgang en verkeersroutes met een zodanige vrije doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.10 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29162" naam="503px" alt="503px" breedte="503px" hoogte="460px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.10 geen voorschrift is aangewezen.

Artikel 4.11 Vrije doorgang toegang
  • 1 Een toegang van een ruimte, niet zijnde een toegang van een lift, heeft een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste de grens- waarde als aangegeven in tabel 4.10. Dit geldt uitsluitend voor:

    • 1.

      a. een verblijfsgebied,

    • 2.

      b. een verblijfsruimte,

    • 3.

      c. een toiletruimte,

    • 4.

      d. een badruimte,

    • 5.

      e. een gemeenschappelijke opslagruimte voor huishoudelijk afval als bedoeld in artikel 4.59,

    • 6.

      f. een ruimte voor het bereiken van een in dit lid genoemde ruimte, en

    • 7.

      g. een ruimte voor het bereiken van een lift.

  • 2 De toegang van een lift heeft een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste 2,1 m.

Artikel 4.12 Vrije doorgang route
  • 1 Een verkeersroute die begint bij een toegang als bedoeld in artikel 4.11, heeft over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste de grenswaarde als aangegeven in tabel 4.10. De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor zover deze over een trap voert.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, heeft een gemeenschappelijke verkeersroute over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,2 m.

  • 3 Onverminderd het tweede lid, ontsluit ten minste een toegang van een woongebouw een gemeenschappelijke verkeersruimte die nabij die toegang, over een lengte van 1,5 m een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 1,5 m.

  • 4 Onverminderd het tweede lid, sluit een toegang van een lift aan op een gemeenschappelijke verkeersruimte die nabij die toegang, over een lengte van 1,5 m een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 1,5 m.

  • 5 Onverminderd het tweede lid, heeft een gemeenschappelijke verkeersruimte, over een lengte van 1,5 m een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,5 m. Deze eis geldt niet indien een rolstoelgebruiker vanuit die verkeersruimte zonder te keren het aansluitende terrein kan bereiken.

  • 6 In afwijking van het eerste lid, heeft een verkeersroute die in een toegankelijkheidssector ligt als bedoeld in artikel 4.4, derde lid, over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,1 m.

  • 7 In afwijking van het eerste lid, heeft een gemeenschappelijke verkeersroute over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1,1 m.

Artikel 4.13 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 4.11 en 4.12.

Paragraaf 4.3.2 Bestaande bouw

Artikel 4.14
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige Vrije doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.14 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eisen voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.14 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29163" naam="244px" alt="244px" breedte="244px" hoogte="285px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.15 Vrije doorgang route

Een gemeenschappelijke verkeersroute heeft over de volle lengte een vrije doorgang met een breedte van ten minste 1, 1 m en een hoogte van ten minste 2,1 m.

Afdeling 4.4 Bereikbaarheid nieuwbouw

Artikel 4.16

  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig, dat het bouwwerk door rolstoelgebruikers kan worden binnengegaan en verlaten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.16 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.16 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29164" naam="402px" alt="402px" breedte="402px" hoogte="376px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.17 Algemeen

  • 1 De vloer ter plaatse van ten minste een toegang van een woonfunctie heeft een hoogteverschil met, de vloer van een gemeenschappelijke verkeersruimte of het aansluitende terrein, dat niet groter is dan 0,02 m.

  • 2 De vloer ter plaatse van ten minste een toegang van een woongebouw heeft een hoogteverschil met het aansluitende terrein ter plaatse van die toegang, dat niet groter is dan 0,02 m.

  • 3 Een drempel in een toegang als bedoeld in het eerste en tweede lid, heeft ter plaatse van die toegang een hoogteverschil met een aansluitende vloer, het aansluitende terrein of een aansluitende hellingbaan, dat niet groter is dan 0,02 m.

Artikel 4.18 Toegankelijkheidssector

  • 1 De vloer ter plaatse van ten minste een toegang van een toegankelijkheidssector heeft een hoogteverschil met het aansluitende terrein ter plaatse van die toegang, dat niet groter is dan 0,02 m.

  • 2 De vloer ter plaatse van ten minste een toegang van een toegankelijkheidssector heeft een hoogteverschil met het aansluitende terrein ter plaatse van die toegang, dat niet groter is dan 1 m.

  • 3 Een drempel in een vloer van een toegankelijkheidssector heeft een hoogteverschil met de aansluitende vloer, het aansluitende terrein of een aansluitende hellingbaan, dat niet groter is dan 0,02 m.

Artikel 4.19 Opstelplaats lift

Een woongebouw waarin de vloer ter plaatste van de toegang van een woonfunctie hoger ligt dan 3 m boven het meetniveau, heeft op elke bouwlaag een opstelplaats voor een lift. De oppervlakte van deze opstelplaats is afgestemd op het kunnen plaatsen van een lift die een liftkooi heeft met een vrije vloeroppervlakte van ten minste 1,05 m x 2,05 m.

Afdeling 4.5 Verblijfsgebied, nieuwbouw

Artikel 4.20

  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een of meer verblijfsgebieden waar de voor de betrokken gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.20 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.20 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29165" naam="558px" alt="558px" breedte="558px" hoogte="653px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.21 Aanwezigheid

  • 1 Ten minste het in tabel 4.20 aangegeven deel van de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie is verblijfsgebied,

  • 2 Een woonfunctie heeft een vloeroppervlakte van ten minste 24 m2 aan verblijfsgebied.

  • 3 Een gebruiksfunctie heeft ten minste een verblijfsgebied met een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangeven in tabel 4.20.

  • 4 Ten hoogste 35% van de totale vloeroppervlakte aan verblijfsgebied als bedoeld in het eerste lid, is gemeenschappelijk verblijfsgebied, op voorwaarde dat:

    • 1.

      a. ten minste 24 m2 niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied is, of

    • 2.

      b. ten minste 18 m2 niet-gemeenschappelijk verblijfsgebied is en ten minste een gemeenschappelijk verblijfgebied een vloeroppervlakte heeft van ten minste 18 m2.

    Op het gemeenschappelijke verblijfsgebied zijn uitsluitend woonfuncties aangewezen.

Artikel 4.22 Bereikbaarheid

  • 1 Een verblijfsgebied als bedoeld in artikel 4.2 1, is vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar via besloten niet-gemeenschappelijke ruimten van die woonfunctie.

  • 2 Een verblijfsgebied is vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar zonder het betreden van een toiletruimte, badruimte of technische ruimte.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, is een vloeroppervlakte aan gemeenschappelijk verblijfsgebied, als bedoeld in artikel 4.2 1, vierde lid, vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar via besloten al dan niet gemeenschappelijke verkeersroutes.

Artikel 4.23 Integraal toegankelijk

  • 1 Indien de gebruiksoppervlakte van een woonfunctie groter is dan 500 m2, ligt ten minste 35 % van het totaal van de vloeroppervlakte aan verblijfsgebied in een toegankelijkheidssector.

  • 2 Indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer soortgelijke gebruiksfuncties, gelegen op hetzelfde perceel, groter is dan of gelijk aan 400 m2, ligt het in tabel 4.20 aangegeven deel van de vloeroppervlakte aan verblijfsgebied in een toegankelijkheidssector.

Artikel 4.24 Afmetingen

  • 1 Een verblijfsgebied heeft een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.20.

  • 2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.20.

  • 3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten minste de grenswaarde die is aangeven in tabel 4.20.

Afdeling 4.6 Verblijfsruimte

Paragraaf 4.6.1 Nieuwbouw

Artikel 4.25
  • 1 De verblijfsruimten van een te bouwen bouwwerk hebben zodanige afmetingen en een zodanige bereikbaarheid, dat het bouwwerk doelmatig kan worden gebruikt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.25 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.25 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29166" naam="577px" alt="577px" breedte="577px" hoogte="621px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.26 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft ten minste een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangeven in tabel 4.25,

  • 2 Een onderwijsfunctie voor het basisonderwijs heeft ten minste een verblijfsruimte waarin spelactiviteiten kunnen plaatsvinden, en ten minste twee van deze verblijfsruimten, indien het een onderwijsfunctie voor het basisonderwijs betreft met meer dan dertien verblijfsruimten voor een groep leerlingen.

  • 3 Een onderwijsfunctie voor het basisonderwijs heeft een verblijfsruimte voor het onderwijzend personeel met een oppervlakte van ten minste 8 m2. Deze oppervlakte wordt vermeerderd met 2 m2 voor elke verblijfsruimte voor een groep leerlingen.

  • 4 Een onderwijsfunctie voor het speciaal onderwijs heeft een verblijfsruimte voor het onderwijzend personeel met een oppervlakte van ten minste 16 m2. Indien deze gebruiksfunctie meer dan vier verblijfsruimten voor een groep leerlingen heeft, wordt deze oppervlakte vermeerderd met 2 m2 voor elke volgende zodanige verblijfsruimte.

  • 5 Een gebruiksfunctie met meer dan het in tabel 4.25 aangegeven aantal verblijfsruimten voor een groep leerlingen, heeft een verblijfsruimte voor het hoofd van de school.

  • 6 Een andere overige gebruiksfunctie heeft een verblijfsruimte.

Artikel 4.27 Bereikbaarheid
  • 1 Een verblijfsruimte ligt in een verblijfsgebied.

  • 2 Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 4.26, is vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar via al dan niet gemeenschappelijke besloten ruimten van die woonfunctie.

  • 3 Een verblijfsruimte is vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar zonder het betreden van een toiletruimte, badruimte, of technische ruimte.

  • 4 Een verblijfsruimte van een woonwagen als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid, ligt op een afstand van ten minste 0,9 m van de toegang van de woonwagen.

Artikel 4.28 Afmetingen
  • 1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.25.

  • 2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste de grenswaarde als aangegeven in tabel 4.25.

  • 3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten minste de grenswaarde als aangeven in tabel 4.25.

Artikel 4.29 Bezettingsgraadklasse

Voor een verblijfsruimte geldt dezelfde bezettingsgraadklasse als voor het verblijfsgebied waarin deze ligt.

Paragraaf 4.6.2 Bestaande bouw

Artikel 4.30
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.30 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eisen voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.30 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29167" naam="579px" alt="579px" breedte="579px" hoogte="426px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.31 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.

  • 2 Een woonfunctie heeft een totale vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.30.

  • 3 De vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van een woonfunctie als bedoeld in het tweede lid, mag op 10 m2 na deel uitrnaken van gemeenschappelijke verblijfsruimten.

  • 4 Een gebruiksfunctie heeft ten minste een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte en een breedte van ten minste de grenswaarde die is aangeven in tabel 4.30.

Artikel 4.32 Bereikbaarheid

Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 4.31, tweede lid, is vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar via al dan niet gemeenschappelijke besloten ruimten van de woonfunctie, zonder het betreden van een toiletruimte, badruimte of technische ruimte.

Artikel 4.33 Afmetingen
  • 1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.30.

  • 2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.

  • 3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van tenminste 2,1 m.

  • 4 Een vloeroppervlakte van een verblijfsruimte heeft een hoogte boven de vloer van ten minste 2,1 m.

Afdeling 4.7 Toiletruimte

Paragraaf 4.7.1 Nieuwbouw

Artikel 4.34
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft voldoende toiletruimten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.34 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.34 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29168" naam="579px" alt="579px" breedte="579px" hoogte="397px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.35 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een aantal toiletruimten, dat niet kleiner is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.34.

  • 2 Een gebruiksfunctie heeft voor elke 125 m2 gebruiksoppervlakte of een gedeelte daarvan ten minste een toiletruimte.

  • 3 Een toiletruimte kan een gemeenschappelijke toiletruimte zijn. Op deze toiletruimte zijn uitsluitend gebruiksfuncties van dezelfde soort aangewezen, met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 125 m2.

  • 4 Een gebruiksfunctie heeft een zodanig aantal toiletruimten dat op een toiletruimte niet meer is aangewezen dan de in tabel 4.34 aangegeven gebruiksoppervlakte aan gebruiksfunctie, niet een minimum van twee toiletruimten.

  • 5 In afwijking van het vierde lid, kan worden volstaan met één toiletruimte, indien de totale gebruiksoppervlakte van een of meer op deze toiletruimte aangewezen gebruiksfuncties niet groter is dan de in tabel 4.34 aangegeven gebruiksoppervlakte.

  • 6 Een toiletruimte kan een gemeenschappelijke toiletruimte zijn.

Artikel 4.36 Integraal toegankelijk
  • 1 Ten minste een toiletruimte van een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2 is integraal toegankelijk.

  • 2 Een woonfunctie gelegen in een woongebouw met een toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.4, zonder niet-gemeenschappelijke toiletruimte, heeft ten minste een gemeenschappelijke toiletruimte die integraal toegankelijk is.

  • 3 Ten minste een toiletruimte is integraal toegankelijk.

  • 4 Indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort, gelegen op hetzelfde perceel, groter is dan of gelijk aan 400 m2, is het aantal integraal toegankelijke toiletruimten ten minste gelijk aan de getalwaarde van het aantal toiletruimten, bedoeld in artikel 4.35, vierde lid, gedeeld door tien, op een geheel getal naar boven afgerond.

  • 5 Indien de gebruiksoppervlakte van een onderwijsfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort, gelegen op hetzelfde perceel, groter is dan of gelijk aan 400 m2, is het aantal integraal toegankelijke toiletruimten ten minste gelijk aan de getalwaarde van het aantal toiletruimten, bedoeld in artikel 4.35, vierde lid, gedeeld door 35, op een geheel getal naar boven afgerond.

Artikel 4.37 Bereikbaarheid
  • 1 Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.35, eerste en tweede lid, en 4.36, eerste en tweede lid, is vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar via besloten niet- gemeenschappelijke ruimten van die woonfunctie.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is de toiletruimte vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar via besloten al dan niet gemeenschappelijke verkeersroutes.

  • 3 Een toiletruimte ligt niet buiten de standplaats.

  • 4 Het hoogteverschil tussen ten minste een vloer waarop een toegang van de woonfunctie zich bevindt en de vloer van ten minste een gemeenschappelijke toiletruimte als bedoeld in artikel 4.35, derde lid, is niet meer dan 3 m. Dit geldt niet voor een integraal toegankelijke toiletruimte en een woonfunctie met een niet-gemeenschappelijke toiletruimte.

  • 5 De loopafstand tussen ten minste een toegang van de woonfunctie en de toegang van ten minste een gemeenschappelijke toiletruimte als bedoeld in artikel 4.35, derde lid, is niet groter dan 25 m. Dit geldt niet voor een integraal toegankelijke toiletruimte en een woon functie met een niet-gemeenschappelijke toiletruimte.

  • 6 Een integraal toegankelijke toiletruimte ligt in een toegankelijkheidssector als bedoeld in artikel 4.4.

  • 7 Een toiletruimte is niet rechtstreeks toegankelijk vanuit een verblijfsruimte.

Artikel 4.38 Afmetingen
  • 1 Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.35, eerste tot en met zesde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,9 m x 1,2 m.

  • 2 Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.35, eerste lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1 m2. De breedte van die vloeroppervlakte is ten minste 0,8 m.

  • 3 Een integraal toegankelijke toiletruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,65 mx2,2m.

  • 4 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten minste de grenswaarde als aangegeven in tabel 4.34.

Artikel 4.39 Inrichting

Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.35 is afsluitbaar.

Paragraaf 4.7.2 Bestaande bouw

Artikel 4.40
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft voldoende toiletruimten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.40 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.40 geen voorschrift is gegeven.<plaatje><illustratie id="i29169" naam="535px" alt="535px" breedte="535px" hoogte="371px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.41 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een aantal toiletruimten, dat niet kleiner is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.40.

  • 2 Een gebruiksfunctie zonder niet-gemeenschappelijke toiletruimte, heeft voor elke in tabel 4.40 aangegeven gebruiksoppervlakte of gedeelte daarvan, ten minste een, al dan niet gemeenschappelijke toiletruimte.

  • 3 Een gebruiksfunctie heeft voor elke in tabel 4.40 aangegeven gebruiksoppervlakte of gedeelte daarvan, een al dan niet gemeenschappelijke toiletruimte, met een minimum van twee toiletruimten.

  • 4 In afwijking van het eerste en derde lid, kan worden volstaan met één al dan niet gemeenschappelijke toiletruimte, indien de totale gebruiksoppervlakte van de op deze toiletruimten aangewezen gebruiksfuncties niet groter is dan 600 m2.

  • 5 Een toiletruimte kan een gezamenlijke toiletruimte zijn.

Artikel 4.42 Bereikbaarheid
  • 1 Een gemeenschappelijke toiletruimte als bedoeld in artikel 4.41, tweede lid, is, vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar door al dan niet gemeenschappelijke besloten ruimten van de woonfunctie.

  • 2 Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.41, is niet rechtstreeks toegankelijk vanuit een verblijfsruimte.

Artikel 4.43 Afmetingen

Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.41, eerste tot en met derde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,64 m2. De breedte van die vloeroppervlakte is ten minste 0,6 m en de hoogte daarboven is ten minste 2 m.

Artikel 4.44 Intichting

Een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.41 is afsluitbaar.

Afdeling 4.8 Badruimte

Paragraaf 4.8.1 Nieuwbouw

Artikel 4.45
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft voldoende badruimten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.45 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.45 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29170" naam="593px" alt="593px" breedte="593px" hoogte="557px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.46 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft een aantal badruimten, dat niet kleiner is dan de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.45.

  • 2 Een gebruiksfunctie heeft een zodanig aantal badruimten, dat op een badruimte niet meer is aangewezen dan de in tabel 4.45 aangegeven gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie.

  • 3 Een celfunctie voor dag- en nachtverblijf heeft een gemeenschappelijke badruimte waarop alleen cellen zijn aangewezen, die in hetzelfde cellenblok liggen.

  • 4 Een onderwijsfunctie voor het speciaal onderwijs heeft bij een verblijfsruimte voor bouwkundig onderwijs een badruimte.

  • 5 Een badruimte als bedoeld in het eerste lid, mag een gemeenschappelijke badruimte zijn. Het aantal gemeenschappelijke badruimten is zodanig dat op een badruimte in totaal niet meer dan 250 m2 gebruiksoppervlakte aan woonfuncties is aangewezen.

  • 6 Een badruimte als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, mag een gemeenschappelijke badruimte zijn.

  • 7 Een badruimte mag zijn samengevoegd met een toiletruimte.

Artikel 4.47 Integrale toegankelijkheid
  • 1 Ten minste een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, tweede lid, is een integraal toegankelijke badruimte

  • 2 Indien een woonfunctie gelegen in een woongebouw geen niet-gemeenschappelijke badruimte heeft, is ten minste een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, vijfde lid, een integraal toegankelijke badruimte. Dit geldt uitsluitend, indien:

    • 1.

      a. in het woongebouw een vloer van een verblijfsgebied hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau, of

    • 2.

      b. het woongebouw een gebruiksoppervlakte heeft van meer dan 3.500 m2, die hoger ligt dan 1,5 m boven het meetniveau.

  • 3 Indien de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie, vermeerderd met het totaal aan gebruiksoppervlakte van een of meer gebruiksfuncties van dezelfde soort, gelegen op hetzelfde perceel, groter is dan of gelijk aan 400 m2, is het aantal integraal toegankelijke badruimten ten minste gelijk aan de getalwaarde van het aantal aanwezige badruimten gedeeld door 20, op een geheel getal naar boven afgerond.

  • 4 Een gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten heeft een zodanig aantal integraal toegankelijke badruimten, dat op een integraal toegankelijke badruimte niet meer dan 750 m2 gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie is aangewezen, met een minimum van een integraal toegankelijke badruimte.

  • 5 Een integraal toegankelijke badruimte als bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, kan zijn samengevoegd met een toiletruimte.

Artikel 4.48 Bereikbaarheid
  • 1 Een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, is vanaf de toegang van de woonfunctie bereikbaar via besloten niet-gemeenschappelijke ruimten van die woonfunctie.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, is een badruimte vanaf ten minste een toegang van de woonfunctie bereikbaar via besloten al dan niet gemeenschappelijke verkeersroutes.

  • 3 Het hoogteverschil tussen de vloer ter plaatse van ten minste een toegang van de woonfunctie en de vloer van ten minste een gemeenschappelijke badruimte als bedoeld in het tweede lid, is niet meer dan 3 m. Dit geldt niet voor een integraal toegankelijke badruimte als bedoeld in artikel 4.47, en een woonfunctie met een niet- gemeenschappelijke toiletruimte.

  • 4 De loopafstand tussen ten minste een toegang van de woonfunctie en de toegang van een badruimte die wordt bereikt via een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes als bedoeld in het tweede lid, is niet groter dan 25 m, opdat die badruimte binnen redelijke tijd kan worden bereikt. Dit geldt niet voor een integraal toegankelijke badruimte als bedoeld in artikel 4.47, en een woonfunctie met een niet-gemeenschappelijke toiletruimte.

  • 5 Een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, eerste lid, ligt niet buiten de standplaats.

  • 6 Een integraal toegankelijke badruimte ligt in een toegankelijkheidssector.

Artikel 4.49 Afmetingen
  • 1 Een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, eerste, tweede en vierde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste de in tabel 4.45 aangegeven grenswaarde.

  • 2 Een badruimte als bedoeld in artikel 4.46, derde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1% van de totale gebruiksoppervlakte van de niet-gemeenschappelijke ruimten van de op deze badruimte aangewezen celfuncties, met een minimum van 1,6 m2.

  • 3 Een badruimte die is samengevoegd met een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.46, zevende lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.45.

  • 4 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, heeft een breedte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.45.

  • 5 Een integraal toegankelijke badruimte als bedoeld in artikel 4.47, eerste tot en met vierde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste de grenswaarde die is aangegeven in tabel 4.45.

  • 6 Een integraal toegankelijke badruimte die is samengevoegd met een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.47, vijfde lid, heeft een vloeroppervlakte ten minste 7,8 m2. De breedte van de vloeroppervlakte is ten minste 2,2 m.

  • 7 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten minste de grenswaarde als aangegeven in tabel 4.45.

Artikel 4.50 Afsluitbaarheid

Een badruimte als bedoeld in artikel 4.46 is afsluitbaar.

Paragraaf 4.8.2 Bestaande bouw

Artikel 4.51
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft voldoende badruimten.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.51 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfuntie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.51 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29171" naam="447px" alt="447px" breedte="447px" hoogte="410px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.52 Aanwezigheid
  • 1 Een gebruiksfunctie heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke badruimte.

  • 2 Een celfunctie voor langdurig dag- en nachtverblijf heeft een gemeenschappelijke badruimte waarop alleen cellen zijn aangewezen die in hetzelfde cellenblok liggen.

  • 3 Onverminderd het eerste lid, heeft een gebruiksfunctie een zodanig aantal al dan met gemeenschappelijke badruimten, dat op een badruimte niet meer dan de in tabel 4.51 aangegeven gebruiksoppervlakte van de gebruiksfunctie is aangewezen.

  • 4 Een badruimte kan zijn samengevoegd met een toiletruimte.

Artikel 4.53 Afmetingen
  • 1 Een badruimte als bedoeld in artikel 4.52, eerste lid, heeft een vloeroppervlakte die niet kleiner is dan 0,36 m2.

  • 2 Een badruimte die is samengevoegd met een toiletruimte als bedoeld in artikel 4.52, vierde lid, heeft een vloeroppervlakte die niet kleiner is dan 1 m2.

  • 3 Een badruimte als bedoeld in artikel 4.52, tweede lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1% van de totale gebruiksoppervlakte van de op deze badruimte aangewezen cellen, met een minimum van 0,36 m2.

  • 4 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, heeft een breedte van ten minste 0,6 m. De hoogte boven de vloeroppervlakte is ten minste 2 m.

Artikel 4.54 Afsluitbaarheid

Een badruimte als bedoeld in artikel 4.52 is afsluitbaar.

Afdeling 4.9 Kleedruimte, nieuwbouw

Artikel 4.55

  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft voldoende gelegenheid voor omkleden.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.55 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.55 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29172" naam="376px" alt="376px" breedte="376px" hoogte="280px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.56 Aanwezigheid

  • 1 Een onderwijsfunctie voor het speciaal bouwkundig onderwijs heeft bij een verblijfsruimte waarin bouwkundig onderwijs wordt gegeven, een kleedruimte.

  • 2 Een sportfunctie heeft ten minste twee afsluitbare kleedruimten voor leerlingen.

  • 3 In afwijking van het tweede lid, heeft een sportfunctie die behoort tot een onderwijsfunctie voor speciaal onderwijs en uitsluitend is bestemd voor watergewenning of bewegingstherapie, ten minste een kleedruimte.

  • 4 Een sportfunctie heeft een afsluitbare kleedruimte voor de leerkracht.

Artikel 4.57 Afmetingen

  • 1 Een kleedruimte als bedoeld in artikel 4.56, eerste en derde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 10 m2.

  • 2 Een kleedruimte als bedoeld in artikel 4,56, vierde lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 4 m2 

  • 3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste en tweede lid, heeft een breedte van ten minste 1 m en een hoogte boven de vloer van ten minste 2,4 m.

Afdeling 4.10 Gemeenschappelijke opslagruimte voor huishoudelijk afval, nieuwbouw

Artikel 4.58

  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een ruimte waar huishoudelijk afval gescheiden kan worden opgeslagen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.58 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.58 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29173" naam="337px" alt="337px" breedte="337px" hoogte="300px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.59 Aanwezigheid

  • 1 Een woonfunctie gelegen in een woongebouw, heeft een gemeenschappelijke opslagruimte voor het plaatsen van containers voor huishoudelijk afval. Dit geldt niet indien de woonfunctie beschikt over een rechtstreeks vanaf het aansluitende terrein bereikbare bergruimte en de afmetingen van de bergruimte, de loopafstand en het hoogteverschil tussen een toegang van de woonfunctie en een toegang van die bergruimte geen beletsel vormen voor het gescheiden kunnen opslaan van huishoudelijk afval.

  • 2 Een gemeenschappelijke opslagruimte als bedoeld in het eerste lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,75 % van de totale gebruiksoppervlakte van de op die opslagruimte aangewezen woonfuncties, met een minimum van 1,6 m2. De vloeroppervlakte heeft een breedte van ten minste 0,8 in en een hoogte boven de vloer van ten minste 2,1 m.

Artikel 4.60 Bereikbaarheid

  • 1 Een gemeenschappelijke opslagruimte als bedoeld in artikel 4.59, eerste lid, is vanaf een toegang van de woonfunctie bereikbaar via gemeenschappelijke verkeersruimten.

  • 2 De loopafstand tussen een toegang van een opslagruimte als bedoeld in artikel 4.59, en een toegang van de woonfunctie mag geen beletsel vormen voor een doeltreffend gebruik van de in de opslagruimte geplaatste containers.

  • 3 Een hoogteverschil van meer dan 0,02 m tussen de vloer van een opslagruimte als bedoeld in artikel 4.59, en het aansluitende terrein is overbrugd door een hellingbaan.

Artikel 4.61 Afsluitbaarheid

Een gemeenschappelijke opslagruimte als bedoeld in artikel 4.59, is afsluitbaar en een deur van die ruimte kan van buitenaf uitsluitend met een sleutel worden geopend.

Afdeling 4.11 Stallingsruimte voor fietsen, nieuwbouw

Artikel 4.62

  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een stallingsruimte voor fietsen.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.62 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door de toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.62 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29174" naam="362px" alt="362px" breedte="362px" hoogte="282px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.63 Aanwezigheid

Een gebruiksfunctie heeft als nevenfunctie of als buitenruimte een al dan niet gemeenschappelijke stallingsruimte voor fietsen, waarvan de totale vloeroppervlakte niet kleiner is dan het in tabel 4.62 aangegeven deel van de totale gebruiksoppervlakte van de op die stallingsruimte aangewezen gebruiksfuncties, met een minimum van 2 m2. De vloeroppervlakte heeft een breedte van ten minste 0,8 m en indien deze overdekt is een hoogte boven de vloer van ten minste 2,1 m.

Artikel 4.64 Ligging

Een stallingsruimte voor fietsen als bedoeld in artikel 4.63, is vanaf de openbare weg rechtstreeks bereikbaar via het aansluitende terrein.

Afdeling 4.12 Meterruimte, nieuwbouw

Artikel 4.65

  • 1 Een te bouwen bouwwerk waarin zich een voorziening voor elektriciteit, gas, drinkwater of verwarming bevindt, heeft een meterruimte waarin de centrale schakel-, verdeel- en meetapparatuur voor die voorziening kan worden geplaatst.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.65 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.65 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29175" naam="373px" alt="373px" breedte="373px" hoogte="319px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.66 Aanwezigheid

  • 1 Een gebruiksfunctie met een voorziening voor elektriciteit, gas, drinkwater of verwarming, die een aansluitmogelijkheid heeft op het desbetreffende openbare net, heeft een al dan niet gemeenschappelijke meterruimte.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, heeft een woonfunctie met een gemeenschappelijke voorziening voor elektriciteit, gas, drinkwater of verwarming, een gemeenschappelijke meterruimte.

Artikel 4.67 Afmetingen

  • 1 Een meterruimte als bedoeld in artikel 4.66, heeft afmetingen, een indeling en leidingdoorvoeren, die voldoen aan NEN 2768.

  • 2 Onverminderd het eerste lid, worden voor een meterruimte als bedoeld in artikel 4.66, tweede lid, afmetingen en leidingdoorvoeren afgestemd op de in de meterruimte te plaatsen apparatuur.

  • 3 Een meterruimte als bedoeld in artikel 4.66, eerste lid, heeft afmetingen, een indeling en leidingdoorvoeren, die zijn afgestemd op de in de meterruimte te plaatsen apparatuur.

Artikel 4.68 Bereikbaarheid

  • 1 Een meterruimte als bedoeld in artikel 4.66, is niet rechtstreeks toegankelijk vanuit een verblijfsruimte, toiletruimte of badruimte.

  • 2 De loopafstand tussen een meterruimte als bedoeld in artikel 4.66 en de toegang van een woonfunctie is ten hoogste 3 m, indien die afstand wordt afgelegd door een niet- gemeenschappelijke ruimte.

  • 3 Een gemeenschappelijke meterruimte als bedoeld in artikel 4.66, die niet rechtstreeks vanaf de openbare weg toegankelijk is, is vanaf een toegang van het woongebouw bereikbaar door gemeenschappelijke verkeersruimten.

Artikel 4.69 Regenwerendheid

De uitwendige scheidingsconstructie van een meterruimte als bedoeld in artikel 4.66, is, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend.

Afdeling 4.13 Liftschacht, nieuwbouw

Artikel 4.70

  • 1 Een te bouwen bouwwerk met een lift heeft, voor het veilig en doelmatig functioneren van die lift, een liftschacht.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.70 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

Artikel 4.71 Aanwezigheid

Een gebruiksfunctie met een lift heeft een liftschacht.

Artikel 4.72 Afmetingen

  • 1 De vloer van een liftschacht ligt:

    • 1.

      a. indien het hoogteverschil tussen de laagste en hoogste vloer, die door de lift worden ontsloten, ten hoogste 50 m is, ten minste 1,4 m onder de laagste vloer die door de lift wordt ontsloten, en

    • 2.

      b. indien het hoogteverschil tussen de laagste en hoogste vloer, die door de lift worden ontsloten, groter is dan 50 m, ten minste 1,6 in onder de laagste vloer die door de lift wordt ontsloten.

  • 2 Het plafond van een liftschacht ligt:

    • 1.

      a. indien het hoogteverschil tussen de hoogste en laagste vloer, die door de lift worden ontsloten, ten hoogste 50 m is, ten minste 3,6 m boven de hoogste vloer die door de lift wordt ontsloten, en

    • 2.

      b. indien het hoogteverschil tussen de hoogste en laagste vloer, die door de lift worden ontsloten, groter is dan 50 m, ten minste 3,8 m boven de hoogste vloer die door de lift wordt ontsloten.

Artikel 4.73 Inrichting

In een liftschacht zijn uitsluitend leidingen of installaties aanwezig, die nodig zijn voor het veilig functioneren van de lift.

Artikel 4.74 Waterdichtheid

De uitwendige scheidingsconstructie van een liftschacht is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht.

Afdeling 4.14 Liftmachineruimte, nieuwbouw

Artikel 4.75

  • 1 Een bouwwerk met een lift heeft een liftmachineruimte voor het veilig en doelmatig functioneren van die lift.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.75 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toe passing van die voorschriften.<plaatje><illustratie id="i29176" naam="305px" alt="305px" breedte="305px" hoogte="310px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

     

Artikel 4.76 Aanwezigheid

Een gebruiksfunctie met een lift heeft een lifimachineruimte

Artikel 4.77 Bereikbaarheid

Een gemeenschappelijke liftmachineruimte is, voor het onbelemmerd kunnen bereiken van die ruimte, vanaf de toegang van het woongebouw uitsluitend bereikbaar door een of meer gemeenschappelijke verkeersruimten.

Artikel 4.78 Afmetingen

Een liftmachineruimte heeft een vloeroppervlakte die is afgestemd op de omvang van de te plaatsen apparatuur.

Artikel 4.49 Regenwerendheid

De uitwendige scheidingsconstructie van een liftmachineruimte is, bepaald volgens NEN 2778, regenwerend.

Afdeling 4.15 Opstelplaats voor een aanrecht en opstelplaats voor een kooktoestel

Paragraaf 4.15.1 Nieuwbouw

Artikel 4.80
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft opstelplaatsen voor een aanrecht en een kooktoestel, zodat vaatwerk kan worden gereinigd en voedsel en dranken kunnen worden bereid.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.80 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.80 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29177" naam="410px" alt="410px" breedte="410px" hoogte="331px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.81 Aanwezigheid
  • 1 Een woonfunctie heeft in dezelfde verblijfsruimte een opstelplaats voor een aanrecht en een opstelpiaats voor een kooktoestel.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien in een gemeenschappelijke verblijfsruimte waarop de woonftlnctie is aangewezen, een opsteiplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht en een opstelplaats voor een gemeenschappelijk kooktoestel aanwezig zijn.

  • 3 Een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid, bevindt zich niet op de vloeroppervlakte van 3,3 m x 3,3 m als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid. De afstand van de voorkant van de opstelplaats tot de rand van die vloeroppervlakte is niet kleiner dan 0,6 m.

  • 4 Een opstelplaats bevindt zich niet op de vloeroppervlakte van 4 m x 3 m als bedoeld in artikel 4.26, eerste lid.

  • 5 Een gebruiksfunctie heeft een opstelpiaats voor een aanrecht.

Artikel 4.82 Afmetingen
  • 1 Een opsteiplaats voor een aanrecht als bedoeld in artikel 4.81, eerste lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,5 m x 0,6 m.

  • 2 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht als bedoeld in artikel 4.81, tweede lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 2,1 m x 0,6 m.

  • 3 Een opstelplaats voor een kooktoestel als bedoeld in artikel 4.81, eerste en tweede lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,6 m x 0,6 m.

Paragraaf 4.15.2 Bestaande bouw

Artikel 4.83
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft opstelplaatsen voor een aanrecht en een kooktoestel, zodat vaatwerk kan worden gereinigd en voedsel en dranken kunnen worden bereid.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.83 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.83 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29178" naam="309px" alt="309px" breedte="309px" hoogte="301px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.84 Aanwezigheid
  • 1 Een woonfunctie heeft in dezelfde besloten ruimte een opstelplaats voor een aanrecht en een opstelpiaats voor een kooktoestel.

  • 2 Het eerste lid geldt niet, indien in een gemeenschappelijke verblij[sruimte waarop de woonfunctie is aangewezen, een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht en een opsteiplaats voor een gemeenschappelijk kooktoestel aanwezig zijn.

  • 3 Een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid, bevindt zich niet op de vloeroppervlakte van 7,5 m2 als bedoeld in artikel 4.31, vierde lid.

  • 4 Een bijeenkornstftinctie voor alcoholgebruik heeft een opsteiplaats voor een aanrecht.

Artikel 4.85 Afmetingen
  • 1 Een opstelplaats voor een aanrecht als bedoeld in artikel 4.84, eerste lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,4 m

  • 2 Een opsteiplaats voo een gemeenschappelijk aanrecht als bedoeld in artikel 4.84, tweede lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,5 m x 0,5 m.

  • 3 Een opstelplaats voor een kooktoestel als bedoeld in artikel 4.84, eerste en tweede lid, heeft een vloeroppervlakte van ten minste 0,4 m x 0,4 m.

Afdeling 4.16 Opstelplaats voor een stooktoestel

Paragraaf 4.16.1 Nieuwbouw

Artikel 4.86
  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwar mingsapparatuur kan worden geplaatst.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.86 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.86 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29179" naam="452px" alt="452px" breedte="452px" hoogte="407px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje> 

Artikel 4.87 Aanwezigheid

Een gebruiksftinctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor verwarming.

Artikel 4.88 Plaatsbepaling
  • 1 Een opsteiplaats voor een open verbrandingstoestel ligt niet in een toiletruimte of badruimte.

  • 2 Een opstelplaats voor een open verbrandingstoestel ligt niet in een ruimte die mede is bestemd voor het stallen van motorvoertuigen of voor de opslag van bij ministeriële regeling aangewezen brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.

  • 3 Een opsteiplaats voor een stooktoestel ligt niet in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert.

  • 4 Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.

  • 5 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel ligt in een stookruimte.

Artikel 4.89 Afmetingen
  • 1 De afmetingen van een stookruimte zijn afgestemd op de te plaatsen verbrandingsapparatuur.

  • 2 De afmetingen van een opsteiplaats voor een stooktoestel zijn afgestemd op de te plaatsen verbrand ingsapparatuur.

Paragraaf 4.16.2 Bestaande bouw

Artikel 4.90
  • 1 Een bestaand bouwwerk heeft een opsteiplaats voor een stooktoestel, zodat verwarmingsapparatuur kan worden geplaatst.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.90 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.90 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29180" naam="351px" alt="351px" breedte="351px" hoogte="347px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.91 Aanwezigheid

Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor verwarming.

Artikel 4.92 Plaatsbepaling
  • 1. Een opstelplaats, als bedoeld in artikel 4.91, voor een open verbrandingstoestel, ligt niet in een toiletruimte of badruirnte.

  • 2. Een opstelplaats voor een stooktoestel ligt niet in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert.

  • 3. Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel, als bedoeld in artikel 4.91, ligt in een stookruimte.

  • 4. Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een totale nominale belasting van meer dan 160 kW, is een stookruimte.

Artikel 4.93 Afmetingen
  • 1 Een opstelplaats, als bedoeld in artikel 4.91, voor een open verbrandingstoestel, ligt niet in een toiletruimte of badruirnte.

  • 2 Een opstelplaats voor een stooktoestel ligt niet in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert.

  • 3 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel, als bedoeld in artikel 4.91, ligt in een stookruimte.

  • 4 Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een totale nominale belasting van meer dan 160 kW, is een stookruimte.

Afdeling 4.17 Opstelplaats voor een warmwatertoestel, nieuwbouw

Artikel 4.94

  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een opstelplaats voor een warmwatertoestel, waar apparatuur voor het verwarmen van water kan worden geplaatst.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.94 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksftincties waarvoor in tabel 4.94 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29181" naam="462px" alt="462px" breedte="462px" hoogte="445px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.95 Aanwezigheid

Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een warmwatertoestel. Dit geldt niet, indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor warm water.

Artikel 4.96 Plaatsbepaling

  • 1 Een opstelplaats voor een warrnwatertoestel mag zijn samengevoegd met een opstelplaats voor een stooktoestel als bedoeld in afdeling 4.16.

  • 2 Een opstelpiaats voor een warmwatertoestel voor een open verbrandingstoestel, ligt niet in een ruimte die mede is bestemd voor het stallen van motorvoertuigen of voor de opslag van bij ministeriële regeling aangewezen brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.

  • 3 Een gemeenschappelijke opstelplaats voor een warmwatertoestel als bedoeld in artikel 4.95, ligt in een stookruimte.

Artikel 4.97 Afmetingen

De afmetingen van een gemeenschappelijke opstelplaats als bedoeld in artikel 4.95, zijn afgestemd op de te plaatsen apparatuur.

Afdeling 4.18 Bassin, nieuwbouw

Artikel 4.98

  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een bassin voor watergewenning of voor bewegingstherapie.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 4.98 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 4.98 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29182" naam="360px" alt="360px" breedte="360px" hoogte="316px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 4.99 Aanwezigheid

Een gebruiksfunctie heeft een bassin.

Artikel 4.100 Ligging

  • 1 Een bassin als bedoeld in artikel 4.99, ligt in een verblijfsruimte waarin watergewenning kan plaatsvinden.

  • 2 Een bassin als bedoeld in artikel 4.99, ligt in een verblijfsruimte waarin bewegingstherapie kan worden gegeven.

Artikel 4.101 Afmetingen

  • 1 Een bassin voor watergewenning heeft een vloeroppervlakte die niet kleiner is dan 30 m2, en een diepte die verloopt van 0,4 m tot 0,8 111.

  • 2 Een bassin voor bewegingstherapie heeft een vloeroppervlakte die niet kleiner is dan 70 m2, en een diepte van ten minste 1,5 m.

Hoofdstuk 5 Voorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid

Afdeling 5.1 Thermische isolatie, nieuwbouw

Artikel 5.1

  • 1 Een te bouwen bouwwerk is zodanig dat warmteverlies door overdracht of geleiding voldoende is beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 5.1 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 5.1 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29183" naam="425px" alt="425px" breedte="425px" hoogte="358px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 5.2 Algemeen

  • 1 Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte o[een badruimte, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste 2,5 K/W.

  • 2 Een constructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte en een kruipruimte, met inbegrip van de op die constructie aansluitende delen van andere constructies, voorzover die delen van invloed zijn op de warmteweerstand, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warrnteweerstand van ten minste 2,5 m2 K/W.

  • 3 Een inwendige scheidingsconstructie die de scheiding vormt tussen een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte, en een ruimte die niet wordt verwarmd of die wordt verwarmd voor uitsluitend een ander doel dan het verblijven van mensen, heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste 2,5 m2 K/W.

  • 4 De uitwendige scheidingsconstructie van een woonwagen heeft een volgens NEN 1068 bepaalde warmteweerstand van ten minste 2 m2 K/W.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid gelden niet, indien het verblijfsgebied uitsluitend wordt verwarmd voor een ander doel dan het verblijven van mensen of niet wordt verwarmd.

Artikel 5.3 Deur, raam, kozijn

  • 1 In afwijking van artikel 5.2, hebben ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie-onderdelen, gelegen in een scheidingsconstructie als bedoeld in dat artikel, een volgens NEN f068 bepaalde warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 4,2 W/m2 K.

  • 2 De oppervlakte van ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie- onderdelen, gelegen in een uitwendige scheidingsconstructie van een woonwagen is niet meer dan 50% van de gebruiksoppervlakte van de woonwagen.

Artikel 5.4 Thermische isolatie-index

Op een woonwagen met een volgens NEN 1068 bepaalde thermische isolatie-index van ten minste 8 zijn de artikelen 5.2 en 5.3 niet van toepassing.

Artikel 5.5 Vrijgesteld

  • 1 Artikel 5.2, eerste tot en met derde lid, en artikel 5.3 zijn niet van toepassing voor een deel van de totale oppervlakte aan scheidingsconstructies, dat overeenkomt met ten hoogste 2% van de gebruiksoppervlakte van de gebruiksftinctie.

  • 2 Artikel 5.2, vierde lid, en artikel 5.3, eerste lid, zijn niet van toepassing voor een deel van de totale oppervlakte aan scheidingsconstructies, dat overeenkomt met ten hoogste 2% van de gebruiksoppervlakte van de woonwagen.

Artikel 5.6 Verbouw

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen voor het gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van artikel 5.2, eerste tot en met derde lid, voor de ten minste aan te houden warmteweerstand tot een niveau dat niet meer dan 1,2 m2°K/W lager is. Voor ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie- onderdelen geldt geen voorschrift voor de warmtedoorgangscoëfficiënt.

  • 2 Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 5.2 tot en met 5.5.

  • 3 Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een woonwagen ontheffing verlenen van artikel 5.2, vierde lid, voor de ten minste aan te houden warmteweerstand tot een niveau dat niet meer dan 1 m2°K/W lager is. Voor ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen geldt geen voorschrift voor de warmtedoorgangscoëfficiënt.

  • 4 Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk veranderen of het vergroten van een woonwagen ontheffing verlenen van artikel 5.4 tot een niveau dat niet meer dan 4 lager is.

Artikel 5.7 Tijdelijke bouw

Op het bouwen van een niet-permanent bouwwerk is artikel 5.2 van overeenkomstige toepassing, waarbij de warrnteweerstand ten minste 1,3 m2K/W bedraagt. Voor ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructie-onderdelen geldt geen voorschrift voor de warmtedoorgangscofficiënt.

Afdeling 5.2 Beperking van luchtdoorlatendheid, nieuwbouw

Artikel 5.8

  • 1 Een te bouwen bouwwerk heeft een zodanige luchtdoorlatendheid dat het warmteverlies als gevolg van tocht wordt beperkt.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 5.8 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 5.8 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29184" naam="244px" alt="244px" breedte="244px" hoogte="254px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 5.9 Algemeen

  • 1 De volgens NEN 2686 bepaalde luchtvolumestroom van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruimten en badruimten van een gebruiksfunctie is niet groter dan 0,2 m3/s.

  • 2 De totale volgens NEN 2686 bepaalde luchtvolumestroom van een woonwagen is niet groter dan 0,2 m3/s.

  • 3 Het eerste lid geldt niet, indien de industriefunctie uitsluitend wordt verwarmd voor een ander doel dan het verblijven van mensen of niet wordt verwarmd.

  • 4 Indien in een gebouw of een gedeelte van een gebouw meer dan een gebruiksfunctie ligt en dit gebouw of gedeelte van een gebouw op niet meer dan een perceel ligt, is, in afwijking van het eerste lid, de volgens NEN 2686 bepaalde luchtvolumestroorn van het totaal aan verblijfsgebieden, toiletruirnten en badruimten van de gebruiksfuncties waarvoor het eerste lid geldt, niet groter dan 0,2 m3/s.

Artikel 5.10 Verbouw

Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen onthefling van artikel 5.9.

Afdeling 5.3 Energieprestatie, nieuwbouw

Artikel 5.11

  • 1 Een te bouwen bouwwerk is voldoende energiezuinig.

  • 2 Voorzover voor een gebruiksfunctie in tabel 5.11 voorschriften zijn aangewezen, wordt voor die gebruiksfunctie aan de in het eerste lid gestelde eis voldaan door toepassing van die voorschriften.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op de gebruiksfuncties waarvoor in tabel 5.11 geen voorschrift is aangewezen.<plaatje><illustratie id="i29185" naam="411px" alt="411px" breedte="411px" hoogte="356px" xoffset="" yoffset="" uitlijning="start" type="foto" kleur="ja" formaat="jpeg" schaal="1" rotatie="0" /></plaatje>

Artikel 5.12 Energieprestatiecofficiënt

  • 1 Een gebruiksftinctie heeft een energieprestatiecoëfficiënt van ten hoogste de in tabel 5.11 aangegeven grenswaarde.

  • 2 Indien in een gebouw of een gedeelte van een gebouw uitsluitend gebruiksfuncties van dezelfde soort liggen, die zijn aangewezen op een gemeenschappelijke verkeersruimte waarop geen andere gebruiksfttncties zijn aangewezen, heeft dat gebouw of gedeelte van het gebouw een energieprestatiecoëfficiënt van ten hoogste de in tabel 5.11 aangegeven grenswaarde.

  • 3 Indien in een gebouw of een gedeelte van een gebouw meerdere gebruiksfuncties of gedeelten liggen, waarvoor volgens het eerste of tweede lid een energieprestatiecofficiënt geldt, en dit gebouw of gedeelte van een gebouw op niet meer dan een perceel ligt, geldt, in afwijking van het eerste en het tweede lid, dat het totale volgens NEN 2916 bepaalde karakteristieke energiegebruik niet hoger is dan het totale volgens NEN 2916 bepaalde toelaatbare energiegebruik. Bij het bepalen van het totale toelaatbare energiegebruik zijn cle grenswaarden voor de energieprestatiecofficiënten volgens het eerste en tweede lid aangehouden.

Artikel 5.13 Bepalingsmethode

  • 1 Een energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in artikel 5.12, wordt bepaald volgens NEN 5128. Bij het bepalen van de energieprestatiecoëfficiënt van een woonfunctie mogen een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, een opstelplaats voor een warmwater toestel en een opstelpiaats voor een stooktoestel buiten beschouwing blijven.

  • 2 2.Een energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in artikel 5.12, wordt bepaald volgens NEN 2916. Bij het bepalen van de energieprestatiecoëfficiënt van de gebruiksfunctie is voor de cofficint voor koeling de waarde 4 aangehouden en voor de factor waarmee com pensatie voor toelaatbaar energiegebruik voor ventilatie wordt gerealiseerd, de waarde 135. Bij het bepalen van de energieprestatiecoëfficiënt mogen een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, een opstelplaats voor een warmwatertoestel en een opstelplaats voor een stooktoestel buiten beschouwing blijven.

Artikel 5.14 Verbouw

  • 1 Burgemeester en wethouders verlenen bij het geheel vernieuwen van een bouwwerk geen ontheffing van de artikelen 5.12 en 5,13.

  • 2 Bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk zijn de artikelen 5.12 en 5,13 niet van toepassing.

Hoofdstuk 6 Voorschriften uit het oogpunt van milieu

Hoofdstuk 7 Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 7.1

Met betrekking tot een aanvraag om bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Woningwet, ingediend voor het tijdstip waarop dit besluit in werking treedt, alsmede met betrekking tot enig bezwaar of beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, blijven de voorschriften van het Bouwbesluit (Stb. 1991, 680) en de daarop berustende bepalingen van toepassing, die golden op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.

Artikel 7.2

Het Bouwbesluit (Stb. 1991, 680) wordt ingetrokken[3].

Artikel 7.3

Dit besluit treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 7.4

Dit besluit wordt aangehaald als Bouwbesluit 2003.Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Ondertekening

Aldus besloten in de (openbaar/besloten) vergadering van de (orgaan) der gemeente Urk, gehouden op (datum),De voorzitter/burgemeester, De griffier/secretaris.[1] Ten behoeve van de toegankelijkheid zijn de artikelen voorzien van kopjes.[2] In Staatsblad 410 is abusievelijk NEN 1087 vermeld.[3] Artikel 20 (stb. 2002, 203)1. Het besluit van 28 oktober 1998 houdende wijziging van het Bouwbesluit (fase 2) (Stb. 1998, 618) wordt ingetrokken.2. Het besluit van 28 oktober 1998 houdende wijziging van het Bouwbesluit (afstemming fase 1 op fase 2) (Stb. 1998, 619) wordt ingetrokken.