Beleidsregels voor het afwijken van een bestemmingsplan

Geldend van 20-12-2010 t/m heden

Intitulé

Beleidsregels voor het afwijken van een bestemmingsplan

Beleidsregels voor het afwijken van een bestemmingsplan ex artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2° van de WaboINHOUDSOPGAVE 1 AANLEIDING 1.1 PLANOLOGISCHE ONTHEFFING 1.2 BELEIDSKADER 1.3 DOEL BELEIDSREGELS 1.4 BELANGENAFWEGING 1.5 VERPLICHTE PLANOLOGISCHE AFWIJKING? 1.6 VOORBEREIDINGSPROCEDURE 1.7 ONTHEFFING VAN RECHTSWEGE 1.8 JURIDISCH KADER 1.9 PLANSCHADE 1.10 BELEIDSREGELS GEMANDATEERD 1.11 WERKGROEP 1.12 WEIGERINGSGRONDEN 1.13 INSPRAAK 1.14 BEKENDMAKING

2 BELEIDSREGELS 3 BIJLAGE 1¹ Bouwen vergunningsvrij, artikel 3 van bijlage II van het Bor

4 BIJLAGE 2¹ “Buitenplanse” afwijkingen, artikel 4 van bijlage II van het Bor

5 BIJLAGE 3¹ Uitzonderingen, artikel 5 van bijlage II van het Bor

6 BIJLAGE 4 Beleidsregel werken aan huis gemeente Urk 2008”

7 BIJLAGE 5Beleidsnotitie GSM-Antennes gemeente Urk

¹ De tekst van bijlage is gebaseerd op de wetgeving zoals die geldt vanaf 1 oktober 2010. Bij eventuele wijzigingen dient de actuele tekst te worden geraadpleegd. 1. AanleidingOp 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Hierdoor zijn een aanzienlijk aantal bepalingen in de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gewijzigd. De ontheffingen die in de Wro waren opgenomen gelden vanaf 1 oktober 2010 niet meer.

In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo is bepaald dat de omgevingsvergunning voor planologische gebruiksactiviteiten die in strijd zijn met de geldende planologische regelgeving ondanks die strijdigheid kan worden verleend voor de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). In artikel 4 van bijlage II van het Bor zijn de categorieën van gevallen aangewezen die voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in aanmerking komen.

Het gaat hier om een voortzetting van de zogenoemde “kruimellijst” van gevallen van beperkte planologische betekenis welke op grond van artikel 3.23 van de Wro was opgenomen in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

Deze ontheffingsmogelijkheid voor planologische kruimelgevallen was de opvolger van de vrijstelling op basis van artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening in combinatie met artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Door het College zijn op 5 juli 2001 dergelijke beleidsregels vastgesteld.

Gebleken is dat er veelvuldig een beroep wordt gedaan op deze ontheffingsmogelijkheden.

Over het algemeen wordt deze ontheffing in samenhang met een vergunning voor het bouwen verleend dan wel geweigerd. In een aantal gevallen is er slechts sprake van een ontheffing voor een gebruik in afwijking van een bestemmingsplan. Voor enkele gevallen als bedoeld onder artikel 4.1.1, eerste lid van het Bro is in 2008 de beleidsregel “werken aan huis” vastgesteld.

Met de inwerkingtreding van de Wabo is ook een nieuw fenomeen ingevoerd namelijk het omgevingsvergunningvrij bouwen gecombineerd met een planologische ontheffing voor strijdig gebruik. Artikel 3 van bijlage II van het Bor beschrijft de bouwactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is. Anders dan bij de gecombineerde aanwijzingen van activiteiten uit artikel 2 van bijlage II van het Bor, waarbij helemaal geen omgevingsvergunning vereist is voor genoemde bouwactiviteiten en planologisch gebruik “in ruime zin”.

Concreet betekent deze regeling dat voor de in artikel 3 van bijlage II van het Bor genoemde gevallen de omgevingsvergunningplicht alleen bestaat voor het planologisch strijdige gebruik “in ruime zin”. Daarom zal het ontheffingenbeleid dan ook uitgebreid worden met de ontheffingenmogelijkheden voor alleen het gebruik. Voor de woonbestemming wordt primair de eerder genoemde beleidsregel “werken aan huis” als toetsingskader gebruikt.

1.1 Planologische ontheffingIn principe moeten verzoeken welke niet voldoen aan het bestemmingsplan worden geweigerd. Voordat een weigering tot stand komt, moet echter telkens worden beoordeeld of er sprake is van een uitzonderingssituatie waarvoor het redelijk is om ontheffing te verlenen.Volgens artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt een aanvraag voor de activiteit “bouwen” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo tevens aangemerkt als een aanvraag voor een”planologisch strijdig gebruik”als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Daartoe dient in eerste instantie te worden onderzocht of het initiatief met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzage afwijking gerealiseerd kan worden. Indien dit niet het geval is, biedt artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor gebruik die afwijkt van het bestemmingsplan, maar alleen voor gevallen die bij algemene maatregel van bestuur (hierna:Amvb) zijn aangewezen.

Zoals eerder genoemd gaat het hierbij veelal om situaties die afwijken van een bestemmingsplan en geen grote inbreuk vormen op de bedoeling van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van elke afzonderlijke aanvraag, die niet in overeenstemming is met een bestemmingsplan, dient dan ook te worden bepaald of ontheffing op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan worden verleend. In dit verband is het om meerdere redenen goed, beleid vast te stellen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld in welke gevallen medewerking door middel van een ontheffing van het bestemmingsplan wenselijk is.

1.2 BeleidskaderZolang de bestemmingsplannen nog niet geactualiseerd zijn, kan een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen worden getoetst aan het bestemmingsplan en de onderhavige beleidsregels. Indien de aanvraag niet past binnen het bestemmingsplan, maar wel voldoet aan deze beleidsregel, kan medewerking worden verleend. De beleidsregel voor woningen heeft in bestaande woongebieden de structuur van een bestemmingsplanregel. Deze kan worden beschouwd als voorloper op de regels zoals die komende jaren in de geactualiseerde bestemmingsplannen wordt opgenomen. Deze regeling vormt het algemene en uniforme toetsingskader in de afweging om wel of geen omgevingsvergunning te verlenen voor planologisch strijdig gebruik als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor.

1.3 Doel beleidsregelsZoals eerder is aangegeven zijn de op 5 juli 2001 vastgestelde beleidsregels zeer regelmatig toegepast. Het gaat daarbij om zowel positieve als negatieve besluiten dan wel adviezen.Doordat beleid opgesteld is over de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid, is de samenhang van de te maken afwegingen vergroot. Hiermee is ook de rechtszekerheid voor burgers verbeterd. Zowel de aanvrager van de ontheffing als derden-belanghebbenden kunnen op basis van deze beleidsregels beoordelen of een verzoek in principe voor een ontheffing van het bestemmingsplan in aanmerking komt. Het beleid vormt een belangrijke aanvulling op de interne procedures, die gericht zijn op het maken van een zo zorgvuldig mogelijke belangenafweging. Een voordeel van de beleidsregels is dat op een snellere en eenvoudigere wijze de interne ambtelijke beoordeling over het al of niet verlenen van een ontheffing kan plaatsvinden. Bovendien kan de beslissing over een ontheffingsverzoek worden gemotiveerd met een verwijzing naar deze beleidsregels, hetgeen een vermindering van bestuurslasten betekent en willekeur zoveel mogelijk uitsluiten. Ook bij de voorlichting spelen deze beleidsregels een belangrijke rol. Immers er kan vooraf een goede inschatting gemaakt worden of een gewenst bouwwerk of gebruik een reële kans van slagen heeft. Bij een negatief besluit kan -volgens vaste jurisprudentie- kortheidshalve verwezen worden naar de beleidsregels onder aanvulling dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd waarom er van de beleidsregels afgeweken dient te worden. Bovendien kan met deze beleidsregels, zolang nog niet alle bestemmingsplannen in de gemeente Urk zijn geactualiseerd een grote mate van uniformiteit worden bereikt voor wat betreft de bouw- en gebruiksmogelijkheden in de verschillende wijken en kernen van Urk.De actualisering van de Urker bestemmingsplannen is reeds voortvarend ter hand genomen. In de geactualiseerde bestemmingsplannen worden de huidige planologische inzichten, zoals in deze beleidsregels neergelegd, opgenomen. Uitgangspunt is om uiterlijk op 1 juli 2013 over een volledig actueel bestemmingsplannenbestand te beschikken. In wijken waar het bestemmingsplan pas over enige jaren wordt herzien, kan door toepassing te geven aan de ontheffingsmogelijkheid uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo medewerking worden verleend aan activiteiten die volgens de nieuwe bestemmingsplannen zonder meer zijn toegelaten. Hetzelfde geldt voor artikel 3 van bijlage II van het Bor en beleidsregel “werken aan huis”. 1.4 BelangenafwegingVoor de goede orde wordt benadrukt dat het verlenen van een ontheffing een bevoegdheid is en geen verplichting. Burgemeester en wethouders beschikken dan ook over een ruime mate van beleidsvrijheid bij hun beslissing om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken. Hieraan voorafgaand dient een belangenafweging plaats te vinden. Het belang van de aanvrager dient te worden afgewogen tegen belangen van derden. Het belang van de aanvrager ligt voor de hand. Zijn of haar woongenot dan wel gebruiksgenot zal toenemen. Daartegenover staan de belangen van derden. Zij kunnen in hun belangen worden geschaad (derving woongenot, vermindering privacy, verminderde daglichttoetreding, waardevermindering eigendommen, belemmering uitzicht en eventuele privaatrechtelijke belangen). In elk concreet geval zullen deze belangen tegenover elkaar dienen te worden afgewogen. Het maken van aanspraak op beleidsregels houdt dan ook niet in dat verzoeken altijd zullen worden gehonoreerd. Voor de wijken die zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht en de als karakteristiek (Nota Belverdere) aangewezen percelen, geldt als extra afwegingskader dat het bouwplan moet passen binnen de cultuurhistorische samenhang in de omgeving.1.5 Verplichte planologische afwijking?In artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo staat “wordt de vergunning slechts geweigerd als vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 Wabo niet mogelijk is”. Met het oog op deze dwingende redactie bestaat thans de indruk dat hierdoor een recht bestaat op een afwijking van het bestemmingsplan op grond van het bepaalde in artikel 4 van bijlage II van het Bor als er geen beleid over de toepasbaarheid van artikel 4 van bijlage II van het Bor is. Mede gelet hierop is het van belang om dit beleid zo spoedig mogelijk vast te stellen.

1.6 VoorbereidingsprocedureDe Wabo onderscheidt twee voorbereidingsprocedures: de reguliere en de uitgebreide.Regel bij het bepalen van de te volgen procedure (regulier of uitgebreid) is dat de regulierevoorbereidingsprocedure wordt gevolgd, tenzij anders is bepaald. In artikel 3.10 Wabo staatexpliciet aangegeven wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet wordengevolgd. Artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wabo (de zogenoemde kruimellijst gevallen) worden niet in artikel 3.10 Wabo genoemd hetgeen betekent dat deze planologische afwijkingsmogelijkheden onder de reguliere voorbereidingsprocedure vallen.

Een groot verschil tussen de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure is dat bij de uitgebreide, de 'uniforme openbare voorbereidingsprocedure' (afdeling 3.4 Algemene wetbestuursrecht) moet worden gevolgd. Omdat de binnenplanse ontheffingenen de kruimelgevallen met de komst van de Wabo onder de reguliere voorbereidingsprocedure vallen, volgen deze dus niet meer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Voor deze afwijkingen van het bestemmingsplan is dit dus compleet anders dan nu het geval is; de ontwerpbesluiten worden dus niet (meer) ter inzage gelegd en er is geen sprake meer van een zienswijze- procedure. In bijzondere gevallen kan het college besluiten het ontwerpbesluit wel te publiceren. Daarnaast is het zo dat een reguliere procedure voor een omgevingsvergunning binnen 8 weken (eventueel plus een verlenging van 6 weken) moet worden doorlopen. Als de wettelijke termijn wordt overschreden, dan ontstaat er een van rechtswege verleende vergunning. Bij vergunningaanvragen voor zaken die in strijd zijn met het bestemmingsplan ligt de grens voor het ontstaan van een van rechtswege verleende vergunning dus bij de maximale mogelijkheden die de kruimellijst biedt (artikel 4 bijlage II van de Bor).

1.7 Ontheffing van rechtswegeOverschrijding van de beslistermijn in de reguliere voorbereidingsprocedure leidt volgens artikel 3.9, derde lid, van de Wabo tot een verlening van de vergunning van rechtswege (inclusief ontheffing). Vóór de invoering van de Wabo kon er geen vergunning die afwijkt van een bestemmingsplan van rechtswege ontstaan.Deze korte periode om op een afwijking te beslissen, nodigt des te meer uit om beleidsregels voor afwijkingenbeleid te hebben.

1.8 Juridisch kaderZoals in de aanleiding al vermeld, zijn deze nieuwe beleidsregels gebaseerd op de Wabo die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De bevoegdheid om af te wijken van een bestemmingsplan bij de zogenaamde planologische kruimelgevallen vloeit voort uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo¸ juncto artikel 3 en 4 van bijlage II van het Bor. In deze artikelen worden alle gevallen limitatief (uitputtend) opgesomd waarin het college gebruik kan maken van de in artikel 2.12 genoemde bevoegdheid.

Voor de duidelijkheid: de regelingen in artikel 3 en 4 van bijlage II van het Bor hebben geen betrekking op vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van de Wabo. Deze bouwwerken kunnen zonder enige vergunning en zonder toetsing aan het bestemmingsplan worden gebouwd. Er is hierbij dan ook geen sprake van een afwijking.

1.9 PlanschadeAls het planologische regiem op een perceel wijzigt – bijvoorbeeld door een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik te verlenen – dan kan daar schade door ontstaan. Omliggende percelen kunnen minder waard worden door bijvoorbeeld een afname van het woongenot. Eigenaren van omliggende percelen kunnen een aanvraag indienen bij de gemeente voor een tegemoetkoming in de schade.Onder de Wro komt een deel van de schade in aanmerking voor vergoeding. De wetgever gaat er van uit dat een deel van de schade valt onder het normaal maatschappelijk risico. Lid zijn van de samenleving en het deelnemen aan het maatschappelijk leven, draagt in zich dat men de lusten en de lasten daarvan aanvaardt. In principe moet een burger nadeel als gevolg van een ontwikkeling in de samenleving dan ook zelf dragen. Dat geldt ook voor overheidsbesluiten. Het is moeilijk aan te geven wat het normaal maatschappelijk risico precies is. Daarom heeft de wetgever een forfaitaire benadering gekozen. De wet bepaalt dat minimaal 2% van het inkomen of waarde niet in aanmerking komt voor vergoeding. In concrete gevallen kan bepaald worden dat meer dan 2% (tot 100%) van de waarde tot het normaal maatschappelijk risico behoort.Voordat de gemeente een omgevingsvergunning verleent voor planologisch strijdig gebruik, dient zij op basis van Grex een planschadeovereenkomst. In de planschadeovereenkomst verplicht de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning zich om – eventueel – uit te betalen schade aan de gemeente te vergoeden. In de periode dat de eerder genoemde beleidsregels vastgesteld op 5 juli 2001 toegepast zijn, is geen planschadeverzoek ingediend dan wel planschadevergoeding toegekend. Daarom wordt voor omgevingsvergunningen voor planologisch strijdig gebruik die voldoen aan het onderhavige beleid, geen planschadeovereenkomst gesloten.1.10 Beleidsregels gemandateerdIn principe worden alle verzoeken die passen binnen de beleidsregels afgedaan door de manager van de Publiekszaken. Verzoeken die in strijd zijn met de beleidsregels kunnen uitsluitend worden gehonoreerd indien daar besluit van het College ten grondslag ligt. Verder wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo biedt om de termijn van 8 weken (waarbinnen moet worden beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning) eenmaal met ten hoogste zes weken te verlengen.

1.11 Werkgroep Een aanvraag om de omgevingsvergunning die in strijd is met de geldende planologische regelgeving wordt besproken binnen de werkgroep bestaande uit een juridisch beleidsmedewerker publiekszaken, een beleidsmedewerker ontwikkeling en advies en een beleidsmedewerker bouw- en woningtoezicht.

1.12 Weigeringsgronden Het voldoen aan de beleidsregels uit deze nota is geen garantie dat ook daadwerkelijk een afwijking toegestaan wordt. In deze nota zijn een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd die tot doel hebben om bij een concreet verzoek om afwijking (al dan niet in combinatie met een bouwaanvraag) een afwegingskader te bieden waarmee snel een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid van medewerking kan worden gegeven. In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht staat het volgende “Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.” Daarbij mag het echter niet zo zijn dat dit voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van het vastgestelde beleid in een concreet geval tot onevenredige hardheid kunnen leiden. Soms kan dit op voorhand duidelijk zijn, maar soms kan dit ook pas blijken in de bezwarenprocedure (dus nadat de afwijking verleend is). In zijn algemeenheid valt niet aan te geven wanneer sprake is van onevenredig nadeel. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Voorkomen dient te worden dat de in het beleid neergelegde uitgangspunten als een recht worden toegepast. Aan ieder ontheffingsbesluit gaat een zorgvuldige belangenafweging vooraf die in een concreet geval, zelfs als het verzoek past binnen de in dit beleid opgenomen randvoorwaarden, tot weigering van het ontheffingsverzoek kan leiden.Elk beleid kan onvoorziene neveneffecten hebben. Met een beroep op de hardheidsclausule kunnen onvoorziene onaanvaardbare gevolgen van beleidsregels worden voorkomen.Indien de hardheidsclausule wordt toegepast of in afwijking van de in het ontheffingenbeleid opgenomen criteria geen medewerking aan een verzoek wordt verleend, wordt zowel het verzoek als de voorgenomen beleidswijziging aan het college voorgelegd. In het ontheffingsbesluit wordt gemotiveerd aangegeven waarom in een specifiek geval wordt afgeweken van het ontheffingenbeleid. Met een verwijzing naar de motivering in het ontheffingenbeleid kan eventuele (ongewenste) precedentwerking worden voorkomen.

1.13 InspraakVoor het vaststellen van voornoemde beleidsregels bestaat geen, uit de Wet voortvloeiende, verplichting om inspraak te voeren.

1.14 BekendmakingVoor het vaststellen van voornoemde beleidsregel zijn burgemeester en wethouders hetbevoegde orgaan. Door het enkel vaststellen van een beleidsregel treedt deze nog niet inwerking. Voor inwerkingtreding van een besluit, waaronder een beleidsregel mede wordtbegrepen, is het nodig dat het wordt bekendgemaakt (artikel 3:40 Awb). De bekendmaking van besluiten is geregeld in afdeling 3.6 van de Awb. Voor besluiten die, net als beleidsregels, niet tot een of enkele belanghebbenden zijn gericht, maar zich richten tot een ruimere kring adressanten, geschiedt bekendmaking door middel van kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag,- nieuws-, of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze (artikel 3:42 Awb). Zoals gebruikelijk zal de bekendmaking plaatsvinden in Het Urkerland. 2. Beleidsregels

Artikel 1BegripsbepalingBij de toepassing van deze beleidsregels worden de begripsbepalingen zoals deze in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Besluit omgevingsrecht, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de van toepassing zijnde bestemmingsplannen van de gemeente Urk zijn geregeld, gehanteerd. Slechts de volgende begrippen behoeven in dit verband een nadere aanduiding.1. aan- en uitbouw: een aan een hoofdgebouw verbonden bouwwerk, dat rechtstreeks vanuit dat hoofdgebouw toegankelijk is en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 2. bijgebouw:een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan een hoofdgebouw; 3. hoekpand: een pand als beëindiging van een bouwblok (geen vrijstaande villa) waarvan niet alleen de vóór- en of achtergevel, maar ook (minstens) één van de zijgevels naar de openbare weg/ruimte gericht is.

Artikel 2Wijze van metenBij de toepassing van deze beleidsregels wordt als gemeten en berekend conform artikel 1 van bijlage II van het Bor.Artikel 3Criteria voor een bijbehorend bouwwerk:Een bijbehorend bouwwerk bij een woonhuis is mogelijk met dien verstande dat,1. deze tenminste 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning, en op voor wonen bestemde gronden is gelegen; 2. de oppervlakte niet meer dan 150 m² bedraagt en het aansluitend terrein voor niet meer dan 50% wordt bebouwd; 3. op gronden die gelegen zijn buiten het bouwperceel mogen geen gebouwen worden gebouwd; 4. de goothoogte van een uitbreiding en/of bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 meter; 5. ten aanzien van een carport geldt, in afwijking van het bepaalde onder 1, een afstand van ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning;6. deze beleidsregels zijn niet van toepassing op het realiseren van verblijven voor dieren.

Artikel 4Criteria voor erkersIn afwijking van het bepaalde in artikel 2 is het mogelijk erkers aan de voor- en/of zijgevel te realiseren, met dien verstande dat:1. aan de zijgevel de maximale diepte van de erker 2 meter bedraagt en de afstand tussen de gevel van de erker en de zijperceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;2. aan de voorgevel de maximale diepte van de erker 1 meter bedraagt en afstand tussen de voorzijde van de erker en de perceelsgrens minimaal 1 meter bedraagt;3. de goot- en bouwhoogte van de erker bedraagt maximaal 3,50 meter;4. de erker niet breder is dan 60% van de breedte van de gevel waartoe hij behoort.

Artikel 5Criteria voor balkons, bordessen en ingangspartijenDe naar de weg gekeerde bebouwingsgrens mag, tot maximaal 1 meter, worden overschreden door balkons, bordessen en ingangspartijen mits niet breder dan 60% van de gevel waartoe hij behoort en de vrije hoogte vanaf de weg gemeten minimaal 2,50 meter bedraagt.

Artikel 6Criteria voor een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorzieningTen aanzien van deze bouwwerken geldt hetgeen in artikel 4 van bijlage II van het Bor is bepaald. Gestreefd dient te worden naar een integratie van nutsvoorzieningen in de bestaandebebouwing dan wel opname in de nieuwe bebouwing. Indien dit onevenredig bezwarend is voor de aanvrager dan is vrijstaand bebouwing toegestaan. Artikel 2, onderdeel 18 sub a vanbijlage II van het Bor biedt echter voldoende mogelijkheden, zodat de ontheffingterughoudend verleend zal worden.

Artikel 7Criteria voor een bouwwerk geen gebouw zijndeTen aanzien van erf- en terrein afscheidingen gelden de volgende regels:1. vanaf 3 meter achter de voorgevel, of in het verlengde hiervan, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 meter;2. voor het overige geldt een bouwhoogte van 1 meter.

Artikel 8Criteria voor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouwVoor zover het gaat om dakkapel/dakopbouw die niet vallen onder het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor wordt aansluiting gezocht bij hetgeen is bepaald in de door de raad vastgestelde Welstandsnota. De dakkapel/dakopbouw voldoet aan redelijke eisen van welstand naar het oordeel van de welstands/monumentencommissie, waarbij in geval van eerdere precedenten op naburige gebouwen, hiermee zorgvuldig rekening wordt gehouden.Een dakopbouw is uitsluitend mogelijk op het hoofdgebouw.

Artikel 9Criteria voor een antenne-installatieEr wordt alleen van bestemmingsplan afgeweken, als de antenne-installaties voldoet aan de beleidsnota “beleidsnotitie antennes gemeente Urk”.

Artikel 10Criteria voor het gebruik van bouwwerkenWijziging in het gebruik van bouwwerken wordt toegestaan tot een maximum van 1500 m² mits:- de omgevingskwaliteit (onder andere milieubelasting), bereikbaarheid en parkeerdrukniet verslechtert en;- geen strijdigheid met geldend beleid zoals onder andere vastgelegd in visies,plannen en nota’s ontstaat;- ontheffing kan tevens worden verleend voor inpandige bouwactiviteiten.

Artikel 11Criteria voor het gebruik van recreatiewoningen voor bewoningDe ontheffing wordt uitsluitend verleend aan de aanvrager en diens met name genoemdemeerderjarige huisgenoten die sinds 31 oktober 2003 onafgebroken hebben gewoond. De ontheffing is persoonsgebonden, niet overdraagbaar en vervalt bij verhuizing of overlijden zodra deze personen de bewoning hebben beëindigd. Uitzonderingen op deze beleidsregel zijn niet mogelijk.

Artikel 12SnippergroenGronden die zijn aangekocht als snippergroen worden voor hetgeen bepaald in artikel 3, sub 2, van deze beleidsregels geacht te behoren tot het aansluitend terrein.

Artikel 13Algemene criteria1. Het verlenen van ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:- belangen van derden;- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;- het straat- en bebouwingsbeeld;- de milieusituatie;- de woonsituatie;- de sociale veiligheid;- de verkeersveiligheid.2. Een bouwplan wordt geacht passen te zijn in het straat- en bebouwingsbeeld indien er sprake is van: - goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;- goede hoogte-/breedteverhouding tussen bebouwing onderling;- samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;- voor zover als beschermd dorpsgezicht of als karakteristiek aangewezen: cultuurhistorische samenhang in de omgeving;- een gunstig welstandsadvies.

Artikel 14Afwijking in bijzondere gevallen (hardheidclausule)Burgemeester en wethouders handelen overeenkomstig deze beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders gemotiveerd afwijken van het beleid zoals geformuleerd in de artikelen 2 tot en met 13 van deze beleidsregels.

Artikel 15Cumulatie van ontheffingen1. Indien in een onderdeel van artikel 3 en 4 van bijlage II van het Bor of in een beleidsregel een maximum is gesteld (bijvoorbeeld voor wat betreft oppervlakte aan bijgebouwen) is toepassing van dit onderdeel of deze beleidsregel in zijn geheel of in delen mogelijk tot eenmaal het maximum;2. in het geval van het toepassen van verschillende onderdelen van artikel 3 en 4 van bijlage II van het Bor op het zelfde bouwperceel is er geen sprake van cumulatie.

Artikel 16InwerkingtredingDeze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2011. Met de inwerkingtreding van deze regels vervallen de beleidsregels welke zijn vastgesteld op 5 juli 2001.

Artikel 17CiteertitelDeze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels voor “buitenplanse” afwijkingen van een bestemmingsplan”.

Urk, 2010.

Burgemeester en Wethouders van Urk,

de secretaris, de burgemeester,Bijlage 1Categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist

Artikel 3Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits niet hoger dan 5 m; 2. een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 70 m2; 3. een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. redelijke eisen van welstand zijn niet van toepassing; b. voorzien van een plat dak, c. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m, d. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet, e. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok, en f. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak; 4. een sport- of speeltoestel anders dan voor uitsluitend particulier gebruik, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 4 m, en b. uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens; 5. een zwembad, whirlpool, jacuzzi of vijver op het erf bij een woning of woongebouw, mits deze niet van een overkapping is voorzien; 6. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering, voor zover het betreft: a. een voeder- of mestsilo, of b. een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m; 7. een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. geen verandering van de draagconstructie, b. geen verandering van de brandcompartimentering of subbrandcompartimentering, c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en d. geen uitbreiding van het bouwvolume.Bijlage 2Categorieën gevallen waarin voor planologische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend

Artikel 4Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:1. een bijbehorend bouwwerk: a. binnen de bebouwde kom, b. buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: 1°. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, 2°. de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en 3°. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden; 2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²; 3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 10 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²; 4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw; 5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m; 6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998; 7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen; 8. het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen; 9. het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. binnen de bebouwde kom, en b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m²; 10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.Bijlage 3Bijzondere bepalingen

Artikel 51. Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. 2. De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt. 3. Artikel 2, met uitzondering van de onderdelen 1 en 2, en artikel 3 zijn evenmin van toepassing op een activiteit die plaatsvindt: a. in, aan, op of bij een beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, een monument waarop artikel 5 van die wet van toepassing is, een krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monument dan wel een monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is, of b. in een beschermd stads- of dorpsgezicht en kan leiden tot andere dan uitsluitend inpandige veranderingen. 4. Artikel 2, onderdeel 3, is evenmin van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in: a. een in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen; b. een ander gebied waarin die activiteit op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding. 5. Artikel 3, onderdelen 1 en 2, is evenmin van toepassing voor zover voor het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft krachtens het bestemmingsplan regels gelden die met toepassing van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 in het belang van de archeologische monumentenzorg zijn gesteld, tenzij de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt. 6. Artikel 3, onderdeel 7, is evenmin van toepassing op een activiteit die tevens een activiteit is als bedoeld in artikel 2 of 3, onderdelen 1 tot en met 6, maar niet voldoet aan de in die artikelen ten aanzien van die activiteit gestelde eisen. Bijlage 4Beleidsregel werken aan huis gemeente Urk 2008”

Inleiding Uit door de raad vastgestelde bestemmingsplannen blijkt de wens, dat het onder omstandigheden mogelijk moet zijn om in een woning een aan huis verbonden beroep of een aan huisverbonden bedrijf uit te mogen oefenen. In het verleden is regelmatig vrijstelling verleend van de bepalingen van het betreffende bestemmingsplan voor dergelijke activiteiten. Aanvragen werden in dit kader ad hoc beoordeeld. Als aanvulling op deze werkwijze zijn in 2004 beleidsregels vastgesteld. Aanvragen werden beoordeeld aan de hand van de beleidsregels. Deze regels zijn in 2007 geactualiseerd.

Nieuwe Wet ruimtelijke ordening Inmiddels is op 1juli 2008 de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Deze wet vervangt de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Het rechtsfiguur “vrijstelling” is vervallen. Daarvoor is o.a. in de plaats getreden het instrument “ontheffing”. Door het bestuursorgaan kan nu eventueel worden verleend: een “binnenplanse ontheffing” (voorheen: ex artikel 15 WRO), een “buitenplanse ontheffing” (voorheen: artikel 19, lid 3 WRO) of een “tijdelijke ontheffing” (voorheen: artikel 17 WRO).

Dit heeft als gevolg, dat de beleidsregels voor werken aan huis aangepast zullen moeten worden aan deze terminologie. Aanvragen die zijn ingekomen vóór 1juli 2008 worden afgedaan onder het regime van de “oude” beleidsregels. Er is overigens geen reden om over te gaan tot inhoudelijke aanpassing c.q. aanpassing van de ruimtelijke uitgangspunten. Het betreft puur een formele aangelegenheid. De beleidsregel kan als ruimtelijke onderbouwing worden gebruikt in geval van verlening van ontheffing dan wel de weigering om medewerking te verlenen aan een aanvraag. De regel dient tenslotte gepubliceerd te worden in Het Urkerland (inwerkingtreding).

Onderscheid beroep en bedrijf Gewoonlijk wordt bij “vrije beroepen” gedacht aan de medische- en paramedische beroepen van arts, tandarts, fysiotherapeut en dierenarts, alsmede aan de juridisch-administratieve beroepen van notaris, advocaat en procureur, accountant en makelaar (of daaraan gelijk te stellen beroepen). Veelal worden deze aan huis gebonden beroepen in een zogenaamde praktijkruimte -dit is een aangepast gedeelte- uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. In de bestemmingsplanpraktijk is de volgende definitie gangbaar voor huisverbonden beroep/vrij beroep:

“Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend”.

De praktijk leert echter dat woningen niet alleen voor de uitoefening van de traditionele vrije beroepen worden aangewend, maar ook in toenemende mate voor een bonte verzameling van andere bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij kan worden gedacht aan: opticiens, verzekeringsadviseurs, verzekeringsagenten, kap-, schoonheid- en massagesalons, nagelstudios, uitzend-, reclame- en allerhande advies- en servicebureaus, verkoop en verhuur van video- en speelfilms, kleine winkeltjes (o.a. in 2e hands kinderkleding) en hondentrimsalons. De opsomming is niet uitputtend. Geregeld manifesteren zich nieuwe vormen van afwijkend gebruik van woningen. In het algemeen is daarbij sprake van een of andere vorm van dienstverlening al dan niet in combinatie met detailhandel, Soms ook gaat het enkel om detailhandel, wat al dan niet gewenst is.

Voor aan huis verbonden bedrijf is de volgende definitie in de rechtspraak gangbaar:

“Het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met behorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden”.

A Geen ontheffing van het bestemmingsplan nodig Voor sommige zogenaamde Vrije beroepen (medisch beroepen, architect, advocaat en notaris) heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald, dat deze zonder vrijstelling passen in een burgerwoning als het bestemmingsplan het niet verbied of reguleert, het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en het gebruik een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. De (introductie van de) ontheffing zal naar verwachting weinig invloed hebben op deze ruimtelijke inhoudelijke uitgangspunten. De randvoorwaarden die verderop genoemd worden zijn een verdere uitkristallisering van de criteria van de Afdeling bestuursrechtspraak. Voorgesteld wordt om te bepalen, dat een vrij beroep welke voldoet aan de genoemde randvoorwaarden als passend te zien in een burgerwoning, tenzij het bestemmingsplan dit gebruik expliciet verbiedt dan wel reguleert.

B Wel ontheffing van het bestemmingsplan nodig Een kleinschalige bedrijfsmatige aan huis gebonden activiteit is een bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in een gebouw met een woonfunctie of een aangebouwd bijgebouw mag worden uitgeoefend en waarvoor ontheffing van het bestemmingsplan kan worden verleend. Inmiddels is op basis van jurisprudentie vrij duidelijk geworden, welke activiteiten aangemerkt kunnen worden als een bedrijf aan huis en welke niet. Deze categorie dijt nog immer uit met nieuwe soorten bedrijfsmatige activiteiten die het licht zien.

Uitgangspunten

Artikel 1 Gebied waarop de beleidsregel van toepassing is De beleidsregel is van toepassing op alle percelen in de gemeente Urk waar krachtens vigerende bestemmingen een woonfunctie aan toegekend is en waar bovendien sprake is van een zelfstandige woning.

Artikel 2 Voorschriften Aan huisgebonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten zijn in overeenstemming met de woonfunctie en mogen geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren c.q. geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de buurt. Hiertoe gelden de volgende voorwaarden en bepalingen: 1. De woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening. 2. Het gebruik past qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling -naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders- in de woonomgeving en mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. 3. Het beroep/bedrijf mag uitsluitend worden uitgeoefend in de woning (hoofdgebouw) en niet in een vrijstaand, afzonderlijk gelegen gebouw dat geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw.4. Het beroep/bedrijf dient door in ieder geval één bewoner van de woning te worden uitgeoefend. Er mogen maximaal twee werkplekken zijn.5. Afhankelijk van de grootte en indeling mag van de begane grondvloeroppervlakte ten hoogste 30% worden gebruikt met een maximum van 45 m².6. Het beroep/bedrijf mag uitsluitend worden uitgeoefend indien geen vergunningen/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving van toepassing is. Dit betekent dat het activiteiten betreft die passen binnen categorie 1 van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”. 7. Verkoop van bedrijfsgerelateerde detailhandelsproducten aan bezoekers is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit, mits deze beperkt is tot maximaal 10% van de totale bedrijfsomzet.8. Vormen van horeca en auto-, motor- en bromfietsreparatie zijn niet toegestaan Evenmin als een vorm van kapsalon. 9. Er dienen op het eigen terrein of in de directe omgeving voldoende parkeerplaatsen voor bezoekers aanwezig te zijn. Indien dit niet het geval is, dan doet de aanvrager een financiële bijdrage per parkeerplaats in het gemeentelijke parkeerfonds.10. Reclame-uitingen zijn niet toegestaan, behalve hetgeen op grond van de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening en Welstandsnota mogelijk is.11. De ontheffing heeft een geldigheidsduur van 5 jaar.

Artikel 3 Uitvoering Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om met inachtneming van artikel 2 lid 2 te bepalen of een activiteit valt te verenigen met de woonfunctie.

Artikel 4 Citeertitel De beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel werken aan huis gemeente Urk 2008”.

Artikel 5 Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

Urk, 31 JUL 2008

Burgemeester en wethouders voornoemd,

De secretaris, De burgemeester, M. Bogerd J. KroonBIJLAGE Voorbeeldlijst van huisgebonden beroepen en bedrijven Huisgebonden beroepen Uitoefening van (para)medische beroepen, waaronder -individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, dierenarts, yoga enz.

Advies- en ontwerpbureaus, waaronder -reclame ontwerp -grafisch ontwerp -architect

(Zakelijke) dienstverlening, waaronder -notaris -advocaat -accountant -assurantie-/verzekeringsbemiddeling -exploitatie en handel in onroerende zaken

Kleinschalige bedrijfsmatige (huisgebonden activiteiten), waaronder -kleding makerij -(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf

Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals: -schoonmaakbedrijf -schoorsteenveegbedrijf -glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf

In ieder geval zijn auto- en motorreparatiebedrijven uitgezonderd Reparatiebedrijfjes ten behoeve van particulieren, zoals: -schoen-/lederwarenreparatiebedrijf -uurwerkreparatiebedrijf -goud- en zilverwerkreparatiebedrijf -reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen reparatie van muziekinstrumenten -lijstenmakerij

Onderwijsactiviteiten, zoals: -autorijschool -naaicursus -computercursus

Overige dienstverlening, zoals: -schoonheidsalon -zonnestudio -nagelstudio -massagesalon (niet erotisch) -hondentrimsalon -pedicure

In ieder geval zijn kapsalons, prostitutie en seksinrichtingen uitgezonderd

Bijlage 5Beleidsnotitie GSM-Antennes gemeente Urk

Gemeente Urk Sector Grondgebiedzaken Afdeling Ruimtelijke OntwikkelingInhoudsopgaveINHOUDSOPGAVE 1 INLEIDING 1.1 HET NATIONAAL ANTENNEBELEID 1.2 HUIDIGE STAND VAN ZAKEN 1.3 BELEIDSLIJN GEMEENTE URK 2 JURIDISCH KADER 2.1 WONINGWET 2.2 MONUMENTENWET 1988 2.3 MILIEUVERGUNNING 2.4 TELECOMMUNICATIEWET 2.5 CONVENANT 2.6 EUROPEES VERDRAG TER BESCHERMING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS (EVRM) 2.7 UITVOERINGSMOGELIJKHEDEN

3 OVERIGE AANDACHTSPUNTEN IN DE BELEIDSVORMING 3.1 HORIZONVERVUILING 3.2 WELSTAND 3.3 GEZONDHEID 3.4 SITE-SHARING

4 STEDENBOUWKUNDIGE TOETSINGSCRITERIA 4.1 DEELGEBIEDEN 4.2 VOORWAARDEN VOOR PLAATSING VERGUNNINGVRIJE ANTENNES 4.3 FLEXIBILITEITBEPALINGEN BIJLAGEN 1 Inleiding

Een aantal jaren geleden heeft de rijksoverheid vijf licenties geveild voor mobiele telefonie in Nederland. Bij het verkrijgen van de licentie zat destijds de plicht om zo snel mogelijk een landelijke dekking te realiseren. Los van deze verplichting hebben de vijf providers¹ behoefte een netwerk op te bouwen en uit te breiden om tegemoet te komen aan de wensen van het groeiend aantal gebruikers van mobiele telefonie. De betreffende installaties die voor deze mobiele vorm van telefoneren noodzakelijk zijn kunnen zowel in masten als op gebouwen worden geplaatst. De behoefte aan zendinstallaties wordt in de nabije toekomst alleen maar groter. Dit laatste met name als direct gevolg van de UMTS-frequenties die in het jaar 2000 zijn geveild.Voor Nederland heeft een inventariserend onderzoek² plaatsgevonden naar de antennebehoefte in de periode tussen 2000 tot en met 2005. In dit onderzoeksrapport is de behoefte aan nieuwe opstelpunten voor GSM, UMTS, digitale communicatie, omroepnetwerken en digitale radio en televisie weergegeven. Hieruit blijkt dat met name de mobiele telecommunicatie (CSM en UMTS) de komende jaren grote aantallen antennes gaat vragen. Inmiddels is begonnen met de plaatsing van ruim 600 middelhoge antennes en enkele duizenden lagere antennes om tijdig voldoende vermogen te realiseren voor landelijke dekking ten behoeve van het UMTS-netwerk. Dit laatste netwerk vraagt een verdere verdichting van het huidige ‘antennewoud’.

UMTS, Universal Mobile Telecommunications System, is één van de derde generatie mobiele telecommunicatiesystemen die het mogelijk maakt om naast spraak een veelheid aan datacommunicatietoepassingen mobiel toegankelijk te maken. Hierbij moet worden gedacht aan internettoegang, E-mail, fax, electronic commerce, videotelefonie en amusementsdiensten als muziek en video. De eerste UMTS-netwerken zijn in gebruik genomen. Rond 2005 zou een wereldwijde dekking, inclusief de integratie met satellieten, mogelijk moeten zijn.

1.1 Het Nationaal Antennebeleid

Het kabinet onderkent de toenemende maatschappelijke behoefte aan netwerken voor draadloze communicatie. Daarnaast weet het kabinet dat zich problemen voordoen met het plaatsen van nieuwe antennes voor draadloze netwerken. Op 8 december 2000 heeft het kabinet, in verband met het voorgaande, de nota ‘Nationaal Antennebeleid’ vastgesteld.

De doelstelling van het Nationaal Antennebeleid is om binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten te stimuleren en faciliteren. Uitgangspunt van het Nationaal Antennebeleid is dat er een win- win-situatie ontstaat, waarbij recht wordt gedaan aan de verschillende belangen van zowel:

1. de rijksoverheid (het stimuleren en faciliteren van antenne-opstelpunten binnen duidelijke kaders); 2. de providers (economische belangen);3. en de semi-overheden (de zorgvuldige politieke en bestuurlijke procedures met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving).

Het Nationaal Antennebeleid richt zich primair op de volgende groepen:1. de burgers, die enerzijds gebruik willen maken van de nieuwe mogelijkheden van draadloze communicatie, maar anderzijds de zekerheid moeten hebben dat hun gezondheid, leefmilieu en veiligheid daarmee niet in het geding komen;1 KPN, Vodafone, 02, Dutchtone en BEN.2 ‘Antennebehoefte in Nederland in de komende vijf jaar’, juni2000, versie 3.2, Columbi Consulting. 32. de mede-overheden (gemeenten en provincies), die de primaire zorg dragen voor het beschermen van de gezondheid, het leefmilieu en de veiligheid van de burgers op hun grondgebied; 3. de exploitanten van antennes voor draadloze netwerken (de ‘providers’), die op een zorgvuldige manier aan de wensen van hun netwerkgebruikers moeten voldoen, zodat de gezondheid, het leefmilieu en de veiligheid op geen enkele wijze in gevaar kunnen komen.

1.2 Huidige stand van zakenIn de gemeente Urk is inmiddels een aantal antennes geplaatst. Het gaat dan met name om de vergunningsvrije antennes tot vijf meter die her en der op gebouwen zijn geplaatst. Daarnaast staat op de gemeentewerf aan het Noorderzand een mast met een vijftal providers. Recent is begonnen met het plaatsen van een C2000 mast (BiZa, Communicatie hulpdiensten) nabij het zwembad. Hierbij is afgesproken dat maximaal twee telecom providers gebruik mogen maken van deze mast.Op dit moment wordt gewerkt aan een plaatsingsplan dat is aangevraagd door 02. De gemeente heeft hierom verzocht teneinde een goed inzicht te krijgen in de huidige situatie en in de te verwachten aanvragen in de komende jaren. Wanneer het plan klaar is zal dit zowel intern als met de providers worden besproken voordat het plan definitief wordt. De reden van het plaatsingsplan is een bouwaanvraag die genoemde provider heeft ingediend. De aanvraag betreft het bouwen van een 37½ meter hoge mast bij internetbedrijf Mach 6 op industrieterrein Kamperhoek. Door het toenemende gebruik hebben alle providers meer opstellingen nodig. Enkele providers hebben al een tweede opstelling op Urk, terwijl de andere providers hier aan toe zijn. In het plaatsingsplan komt hierover meer duidelijkheid en kan een betere afweging gemaakt worden met betrekking op de aanvraag van O2.

1.3 Beleidslijn gemeente UrkMede-overheden, in het bijzonder gemeenten, hebben een primaire verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige plaatsing van antennes op hun grondgebied. De gemeente dient bij verzoeken tot het plaatsen van antennes alle betrokken belangen af te wegen bij de verlening van bouwvergunningen, milieuvergunningen of vrijstellingen van het bestemmingsplan. Tegelijk moet de gemeente antwoord kunnen geven op vragen van de bevolking, over de wijze waarop met het plaatsen van antennes wordt omgegaan.

De gemeentelijke beleidslijn voor zendinstallaties (die voor u ligt) is opgesteld om wildgroei van masten te voorkomen. Het centrale uitgangspunt is dat antennemasten (inclusief zenden ontvangstapparatuur) door hun hoogte en verschijningsvorm van grote invloed zijn op de omgeving. In stedelijk gebied zijn antennemasten in het algemeen goed inpasbaar, maar in het landelijk gebied zijn plaatsingsmogelijkheden niet of nauwelijks aanwezig. Plaatsing leidt er vaak toe dat wordt ingeleverd op de kwaliteit van het landschap (horizonvervuiling). Om de kwaliteiten van dorp en buitengebied van de gemeente Urk te behouden, zijn ruimtelijke randvoorwaarden noodzakelijk. Deze randvoorwaarden zijn ook van belang bij:

- de integrale beoordeling van een verzoek tot vrijstelling van het bestemmingsplan ten gunste van een zendinstallatie; - de beoordeling van de legalisatiemogelijkheden van tijdelijk geplaatste installaties; - de voorbereiding van nieuwe bestemmingsplannen (in nieuwe plannen kunnen locaties expliciet worden aangewezen); - motivering van een besluit tot het al dan niet verlenen van een vrijstelling c.q. het al dan niet gedogen van een illegaal geplaatste installatie.

2 Juridisch kaderDit hoofdstuk handelt over de juridische aspecten die bij het plaatsen van een antenne komen kijken. Naast een beschrijving van de relevante wetgeving en het convenant wordt aandacht besteed aan de uitvoeringsmogelijkheden van het gemeentelijk antennebeleid.

2.1 WoningwetAntenne-installaties zijn onderworpen aan het regime van de Woningwet. Dat betekent dat ze op grond van artikel 40 van de Woningwet bouwvergunningplichtig zijn. Recente jurisprudentie heeft bepaald dat alle antennes voor de telefonie bouwvergunningplichtig zijn.

Jurisprudentie Volgens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2001 (nummers 2000031 91/1, 200003317/1, 200003335/1) zijn antenne-installaties niet op te vatten als bouwvergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43, lid 1, sub e van de Woningwet. De ABRS kwam tot dit oordeel vanwege het feit dat ook de techniekkast onderdeel uitmaakt van de installatie en het feit dat geen aanknopingspunten bestaan voor een ruime interpretatie van het begrip ‘antenne’ als bedoeld in artikel 43, lid 1, sub e van de Woningwet.

Bovenstaande jurisprudentie is deels achterhaald. Dit blijkt uit de voorgenomen wijziging van de Woningwet en het Besluit op de ruimtelijke ordening. Het volgende komt uit deze voorgenomen wijziging naar voren:- antennes hoger dan 40 meter blijven bouwvergunningplichtig; - antenne-installaties met een hoogte tussen de 5 en 40 meter zullen in het lichte bouwvergunningstelsel vallen en worden opgenomen in artikel 20 van het Bro, wat wil zeggen dat deze bouwwerken met gebruikmaking van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 3 WRO door het college van Burgemeester en Wethouders worden toegestaan; - antennes met een maximale hoogte van 5 meter en antennes hebben geen bouwvergunning nodig indien aan de voorwaarden van het door de rijksoverheid, de VNG, en de providers opgestelde convenant wordt voldaan. Ook antennes voor het C2000 netwerk zijn vergunningvrij.

De nieuwe Woningwet wordt op 1 januari 2003 rechtsgeldig. Bij Algemene Maatregel van Bestuur van 13 juli 2002 is besloten dat het derde punt inzake vergunningvrije antennes met ingang van 15 augustus 2002 in werking is getreden.

2.2 Monumentenwet 1988Het plaatsen van antennes is weliswaar noodzakelijk, maar mag niet ten koste gaan van monumenten en cultuurhistorische waarden. Op grond van artikel 11 van de Monumentenwet is daarom vergunning noodzakelijk voor het plaatsen en/of uitbreiden van een antenne op, in, aan en bij een monument. Binnen de gemeente Urk wordt een dergelijke vergunning doorgaans geweigerd.Het rijk heeft een aantal gebieden aangewezen als beschermd dorps- of stadsgezicht. Deze gebieden kennen geen bouwvergunningvrje antennes. Antennes in deze gebieden dienen gemeld te worden bij de gemeente. Daarna voert de gemeente een toets uit om de antenne naar behoren in te passen in de omgeving.

2.3 MilieuvergunningVoor zendmasten is alleen een milieuvergunning nodig als het vermogen meer dan 4 kW bedraagt. Dat zal hooguit het geval zijn bij grote zendmasten voor bijvoorbeeld omroepzenders. In de praktijk zal het niet zo vaak voorkomen dat een aanbieder een milieuvergunning moet hebben. Het vermogen van de zendmasten is over het algemeen laag. De huidige GSM zendmasten hebben vermogens van 5 tot circa 100 Watt. De zendvermogens zijn overigens naar behoefte in te stellen.In incidentele gevallen is wel een milieuvergunning nodig, als voorzieningen worden aangebracht die zelf tot een milieuvergunningplicht leiden.

2.4 TelecommunicatiewetAntennes maken gebruik van frequentieruimte. Voor het gebruik van deze frequentieruimte is een vergunning nodig, tenzij deze frequenties voor algemeen gebruik zijn vrijgegeven. Deze vergunningen worden afgegeven door de minister van Verkeer & Waterstaat.

Verder regelt de telecommunicatiewet dat antenne-opstelpunten moeten worden gedeeld (site-sharing). Artikel 3.11 van genoemde wet regelt dat providers van elkaars opstelpunten gebruik mogen maken, tenzij dat op technische bezwaren stuit. De derde partij (bijvoorbeeld eigenaar van een gebouw of grond) moet natuurlijk wel toestemming verlenen.

2.5 Convenant Op 11 juni 2002 is door eerdergenoemde partijen een convenant ondertekend. Het convenant heeft tot doel invulling te geven aan het Nationaal Antennebeleid. Daarnaast worden de voorwaarden vastgelegd die gesteld worden aan de plaatsing van vergunningvrije antenne-installaties, Genoemde voorwaarden hebben in ieder geval betrekking op:- de optimale samenwerking tussen providers; - het opstellen van een plaatsingsplan en de samenwerking op dit gebied met de gemeenten; - de visuele inpasbaarheid van vergunningvrije antennes (welstandsnota); - het instemmingsrecht van bewoners bij plaatsing van een vergunningvrije antenne, met bijbehorende procedure; - de blootstellinglimieten van vergunningvrije antenne-installaties.

In de bijlage van deze notitie is een tekening opgenomen waarop de belangrijkste plaatsingsvoorwaarden zijn gevisualiseerd. Voorwaarden die betrekking hebben op visuele inpasbaarheid dienen te worden vastgelegd in de welstandsnota.

2.6 Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) Op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient het recht om informatie te verstrekken, te ontvangen en uit te wisselen te worden gegarandeerd. In een arrest van 26 februari 1999 heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat dit artikel ook van toepassing is op telecommunicatie. Het is dus op basis van het EVRM niet toegestaan om de mogelkheden tot telecommunicatie via een bestemmingsplan of via een weigering om vrijstellingen ex artikel 19 WRO te verlenen volledig te weren. Artikel 10 EVRM reikt echter niet zo ver dat iedere antenne-installatie of mast op elke willekeurige plek moet worden toegestaan. Het staat namelijk niet vast of de mobiele netwerken onder de werking van dit artikel vallen, nu traditioneel telefoonverkeer via het vaste net op geen enkele wijze wordt beperkt. De vergelijking met de introductie van de kabeltelevisie, enkele decennia geleden, waarbij destijds ook enige commotie ontstond over het al dan niet moeten verwijderen van de televisieantennes van de daken, kan hierbij ter illustratie worden aangehaald. De mogelijkheid van telecommunicatie is en blijft immers dus gehandhaafd, ook al zou door de weigering van een gemeentebestuur om medewerking te verlenen aan het plaatsen van een aantal antenne-installaties een mobiel netwerk geen volledige dekking kunnen bieden. Verder betekent het tegengaan van een aantal antenne-installaties niet dat mobiele communicatie onmogelijk wordt gemaakt als er op andere plekken wél medewerking wordt verleend aan het plaatsen ervan. Hoogstens wordt daardoor deze vorm van telecommunicatie niet vanaf iedere willekeurige plek mogelijk. Uit de jurisprudentie rond artikel 10 EVRM blkt dat beperkingen van het in dat artikel genoemde recht mogelijk zijn zolang er geen sprake is van een algemeen verbod. Beperkingen ter bescherming van de belangen van omwonenden, het milieu of welstandsbelangen zijn in bepaalde gevallen toegestaan.

Titeldeel 1 Inhoudsopgave

INHOUDSOPGAVE 1 AANLEIDING 31.1 PLANOLOGISCHE ONTHEFFING 3 1.2 BELEIDSKADER 4 1.3 DOEL BELEIDSREGELS 41.4 BELANGENAFWEGING 51.5 VERPLICHTE PLANOLOGISCHE AFWIJKING? 51.6 VOORBEREIDINGSPROCEDURE 51.7 ONTHEFFING VAN RECHTSWEGE 61.8 JURIDISCH KADER 61.9 PLANSCHADE 61.10 BELEIDSREGELS GEMANDATEERD 71.11 WERKGROEP 71.12 WEIGERINGSGRONDEN 71.13 INSPRAAK 71.14 BEKENDMAKING 7

2 BELEIDSREGELS 9 3 BIJLAGE 1¹ 13 Bouwen vergunningsvrij, artikel 3 van bijlage II van het Bor

4 BIJLAGE 2¹ 14“Buitenplanse” afwijkingen, artikel 4 van bijlage II van het Bor

5 BIJLAGE 3¹ 15Uitzonderingen, artikel 5 van bijlage II van het Bor

6 BIJLAGE 4 16 Beleidsregel werken aan huis gemeente Urk 2008”

7 BIJLAGE 5 20Beleidsnotitie GSM-Antennes gemeente Urk

Hoofdstuk 1 Aanleiding

1. AanleidingOp 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in werking getreden. Hierdoor zijn een aanzienlijk aantal bepalingen in de Woningwet en de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) gewijzigd. De ontheffingen die in de Wro waren opgenomen gelden vanaf 1 oktober 2010 niet meer.

In artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo is bepaald dat de omgevingsvergunning voor planologische gebruiksactiviteiten die in strijd zijn met de geldende planologische regelgeving ondanks die strijdigheid kan worden verleend voor de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

Deze algemene maatregel van bestuur is het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor). In artikel 4 van bijlage II van het Bor zijn de categorieën van gevallen aangewezen die voor de toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, in aanmerking komen.

Het gaat hier om een voortzetting van de zogenoemde “kruimellijst” van gevallen van beperkte planologische betekenis welke op grond van artikel 3.23 van de Wro was opgenomen in artikel 4.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

Deze ontheffingsmogelijkheid voor planologische kruimelgevallen was de opvolger van de vrijstelling op basis van artikel 19, derde lid, Wet op de Ruimtelijke Ordening in combinatie met artikel 20 van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Door het College zijn op 5 juli 2001 dergelijke beleidsregels vastgesteld.

Gebleken is dat er veelvuldig een beroep wordt gedaan op deze ontheffingsmogelijkheden.

Over het algemeen wordt deze ontheffing in samenhang met een vergunning voor het bouwen verleend dan wel geweigerd. In een aantal gevallen is er slechts sprake van een ontheffing voor een gebruik in afwijking van een bestemmingsplan. Voor enkele gevallen als bedoeld onder artikel 4.1.1, eerste lid van het Bro is in 2008 de beleidsregel “werken aan huis” vastgesteld.

Met de inwerkingtreding van de Wabo is ook een nieuw fenomeen ingevoerd namelijk het omgevingsvergunningvrij bouwen gecombineerd met een planologische ontheffing voor strijdig gebruik. Artikel 3 van bijlage II van het Bor beschrijft de bouwactiviteiten waarvoor geen omgevingsvergunning vereist is. Anders dan bij de gecombineerde aanwijzingen van activiteiten uit artikel 2 van bijlage II van het Bor, waarbij helemaal geen omgevingsvergunning vereist is voor genoemde bouwactiviteiten en planologisch gebruik “in ruime zin”.

Concreet betekent deze regeling dat voor de in artikel 3 van bijlage II van het Bor genoemde gevallen de omgevingsvergunningplicht alleen bestaat voor het planologisch strijdige gebruik “in ruime zin”. Daarom zal het ontheffingenbeleid dan ook uitgebreid worden met de ontheffingenmogelijkheden voor alleen het gebruik. Voor de woonbestemming wordt primair de eerder genoemde beleidsregel “werken aan huis” als toetsingskader gebruikt.

Paragraaf 1.1 Planologische ontheffing

1.1 Planologische ontheffingIn principe moeten verzoeken welke niet voldoen aan het bestemmingsplan worden geweigerd. Voordat een weigering tot stand komt, moet echter telkens worden beoordeeld of er sprake is van een uitzonderingssituatie waarvoor het redelijk is om ontheffing te verlenen.Volgens artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo wordt een aanvraag voor de activiteit “bouwen” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo tevens aangemerkt als een aanvraag voor een”planologisch strijdig gebruik”als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,

3onder c, van de Wabo en wordt de vergunning slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Daartoe dient in eerste instantie te worden onderzocht of het initiatief met toepassing van de in het bestemmingsplan opgenomen regels inzage afwijking gerealiseerd kan worden. Indien dit niet het geval is, biedt artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo, de mogelijkheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning voor gebruik die afwijkt van het bestemmingsplan, maar alleen voor gevallen die bij algemene maatregel van bestuur (hierna:Amvb) zijn aangewezen.

Zoals eerder genoemd gaat het hierbij veelal om situaties die afwijken van een bestemmingsplan en geen grote inbreuk vormen op de bedoeling van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van elke afzonderlijke aanvraag, die niet in overeenstemming is met een bestemmingsplan, dient dan ook te worden bepaald of ontheffing op grond van artikel 2.12 van de Wabo kan worden verleend. In dit verband is het om meerdere redenen goed, beleid vast te stellen aan de hand waarvan kan worden beoordeeld in welke gevallen medewerking door middel van een ontheffing van het bestemmingsplan wenselijk is.

Paragraaf 1.2 Beleidskader

1.2 BeleidskaderZolang de bestemmingsplannen nog niet geactualiseerd zijn, kan een aanvraag om omgevingsvergunning voor bouwen worden getoetst aan het bestemmingsplan en de onderhavige beleidsregels. Indien de aanvraag niet past binnen het bestemmingsplan, maar wel voldoet aan deze beleidsregel, kan medewerking worden verleend. De beleidsregel voor woningen heeft in bestaande woongebieden de structuur van een bestemmingsplanregel. Deze kan worden beschouwd als voorloper op de regels zoals die komende jaren in de geactualiseerde bestemmingsplannen wordt opgenomen. Deze regeling vormt het algemene en uniforme toetsingskader in de afweging om wel of geen omgevingsvergunning te verlenen voor planologisch strijdig gebruik als bedoeld in artikel 4 van bijlage II van het Bor.

Paragraaf 1.3 Doel beleidsregels

1.3 Doel beleidsregelsZoals eerder is aangegeven zijn de op 5 juli 2001 vastgestelde beleidsregels zeer regelmatig toegepast. Het gaat daarbij om zowel positieve als negatieve besluiten dan wel adviezen.Doordat beleid opgesteld is over de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid, is de samenhang van de te maken afwegingen vergroot. Hiermee is ook de rechtszekerheid voor burgers verbeterd. Zowel de aanvrager van de ontheffing als derden-belanghebbenden kunnen op basis van deze beleidsregels beoordelen of een verzoek in principe voor een ontheffing van het bestemmingsplan in aanmerking komt. Het beleid vormt een belangrijke aanvulling op de interne procedures, die gericht zijn op het maken van een zo zorgvuldig mogelijke belangenafweging. Een voordeel van de beleidsregels is dat op een snellere en eenvoudigere wijze de interne ambtelijke beoordeling over het al of niet verlenen van een ontheffing kan plaatsvinden. Bovendien kan de beslissing over een ontheffingsverzoek worden gemotiveerd met een verwijzing naar deze beleidsregels, hetgeen een vermindering van bestuurslasten betekent en willekeur zoveel mogelijk uitsluiten. Ook bij de voorlichting spelen deze beleidsregels een belangrijke rol. Immers er kan vooraf een goede inschatting gemaakt worden of een gewenst bouwwerk of gebruik een reële kans van slagen heeft. Bij een negatief besluit kan -volgens vaste jurisprudentie- kortheidshalve verwezen worden naar de beleidsregels onder aanvulling dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd waarom er van de beleidsregels afgeweken dient te worden. Bovendien kan met deze beleidsregels, zolang nog niet alle bestemmingsplannen in de gemeente Urk zijn geactualiseerd een grote mate van uniformiteit worden bereikt voor wat betreft de bouw- en gebruiksmogelijkheden in de verschillende wijken en kernen van Urk.

4De actualisering van de Urker bestemmingsplannen is reeds voortvarend ter hand genomen. In de geactualiseerde bestemmingsplannen worden de huidige planologische inzichten, zoals in deze beleidsregels neergelegd, opgenomen. Uitgangspunt is om uiterlijk op 1 juli 2013 over een volledig actueel bestemmingsplannenbestand te beschikken. In wijken waar het bestemmingsplan pas over enige jaren wordt herzien, kan door toepassing te geven aan de ontheffingsmogelijkheid uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo medewerking worden verleend aan activiteiten die volgens de nieuwe bestemmingsplannen zonder meer zijn toegelaten. Hetzelfde geldt voor artikel 3 van bijlage II van het Bor en beleidsregel “werken aan huis”.

Paragraaf 1.4 Belangenafweging

1.4 BelangenafwegingVoor de goede orde wordt benadrukt dat het verlenen van een ontheffing een bevoegdheid is en geen verplichting. Burgemeester en wethouders beschikken dan ook over een ruime mate van beleidsvrijheid bij hun beslissing om al dan niet van deze bevoegdheid gebruik te maken. Hieraan voorafgaand dient een belangenafweging plaats te vinden. Het belang van de aanvrager dient te worden afgewogen tegen belangen van derden. Het belang van de aanvrager ligt voor de hand. Zijn of haar woongenot dan wel gebruiksgenot zal toenemen. Daartegenover staan de belangen van derden. Zij kunnen in hun belangen worden geschaad (derving woongenot, vermindering privacy, verminderde daglichttoetreding, waardevermindering eigendommen, belemmering uitzicht en eventuele privaatrechtelijke belangen). In elk concreet geval zullen deze belangen tegenover elkaar dienen te worden afgewogen. Het maken van aanspraak op beleidsregels houdt dan ook niet in dat verzoeken altijd zullen worden gehonoreerd. Voor de wijken die zijn aangewezen als beschermd dorpsgezicht en de als karakteristiek (Nota Belverdere) aangewezen percelen, geldt als extra afwegingskader dat het bouwplan moet passen binnen de cultuurhistorische samenhang in de omgeving.

Paragraaf 1.5 Verplichte planologische afwijking?

1.5 Verplichte planologische afwijking?In artikel 2.10, tweede lid, van de Wabo staat “wordt de vergunning slechts geweigerd als vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 Wabo niet mogelijk is”. Met het oog op deze dwingende redactie bestaat thans de indruk dat hierdoor een recht bestaat op een afwijking van het bestemmingsplan op grond van het bepaalde in artikel 4 van bijlage II van het Bor als er geen beleid over de toepasbaarheid van artikel 4 van bijlage II van het Bor is. Mede gelet hierop is het van belang om dit beleid zo spoedig mogelijk vast te stellen.

Paragraaf 1.6 Voorbereidingsprocedure

1.6 VoorbereidingsprocedureDe Wabo onderscheidt twee voorbereidingsprocedures: de reguliere en de uitgebreide.Regel bij het bepalen van de te volgen procedure (regulier of uitgebreid) is dat de regulierevoorbereidingsprocedure wordt gevolgd, tenzij anders is bepaald. In artikel 3.10 Wabo staatexpliciet aangegeven wanneer de uitgebreide voorbereidingsprocedure moet wordengevolgd. Artikel 2.12 lid 1 sub a onder 2 van de Wabo (de zogenoemde kruimellijst gevallen) worden niet in artikel 3.10 Wabo genoemd hetgeen betekent dat deze planologische afwijkingsmogelijkheden onder de reguliere voorbereidingsprocedure vallen.

Een groot verschil tussen de reguliere en de uitgebreide voorbereidingsprocedure is dat bij de uitgebreide, de 'uniforme openbare voorbereidingsprocedure' (afdeling 3.4 Algemene wetbestuursrecht) moet worden gevolgd. Omdat de binnenplanse ontheffingenen de kruimelgevallen met de komst van de Wabo onder de reguliere voorbereidingsprocedure vallen, volgen deze dus niet meer de uniforme openbare voorbereidingsprocedure. Voor deze afwijkingen van het bestemmingsplan is dit dus compleet anders dan nu het geval is; de ontwerpbesluiten worden dus niet (meer) ter inzage gelegd en er is geen sprake meer van een zienswijze- procedure. In bijzondere gevallen kan het college besluiten het ontwerpbesluit wel te publiceren. Daarnaast is het zo dat een reguliere procedure voor een omgevingsvergunning binnen 8 weken (eventueel plus eenverlenging van 6 weken) moet worden doorlopen. Als de wettelijke termijn wordt overschreden, dan ontstaat er een van rechtswege verleende vergunning. Bij vergunningaanvragen voor zaken die in strijd zijn met het bestemmingsplan ligt de grens voor het ontstaan van een van rechtswege verleende vergunning dus bij de maximale mogelijkheden die de kruimellijst biedt (artikel 4 bijlage II van de Bor).

Paragraaf 1.7 Ontheffing van rechtswege

1.7 Ontheffing van rechtswegeOverschrijding van de beslistermijn in de reguliere voorbereidingsprocedure leidt volgens artikel 3.9, derde lid, van de Wabo tot een verlening van de vergunning van rechtswege (inclusief ontheffing). Vóór de invoering van de Wabo kon er geen vergunning die afwijkt van een bestemmingsplan van rechtswege ontstaan.Deze korte periode om op een afwijking te beslissen, nodigt des te meer uit om beleidsregels voor afwijkingenbeleid te hebben.

Paragraaf 1.8 Juridisch kader

1.8 Juridisch kaderZoals in de aanleiding al vermeld, zijn deze nieuwe beleidsregels gebaseerd op de Wabo die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. De bevoegdheid om af te wijken van een bestemmingsplan bij de zogenaamde planologische kruimelgevallen vloeit voort uit artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de Wabo¸ juncto artikel 3 en 4 van bijlage II van het Bor. In deze artikelen worden alle gevallen limitatief (uitputtend) opgesomd waarin het college gebruik kan maken van de in artikel 2.12 genoemde bevoegdheid.

Voor de duidelijkheid: de regelingen in artikel 3 en 4 van bijlage II van het Bor hebben geen betrekking op vergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 2.1 lid 3 van de Wabo. Deze bouwwerken kunnen zonder enige vergunning en zonder toetsing aan het bestemmingsplan worden gebouwd. Er is hierbij dan ook geen sprake van een afwijking.

Paragraaf 1.9 Planschade

1.9 PlanschadeAls het planologische regiem op een perceel wijzigt – bijvoorbeeld door een omgevingsvergunning voor planologisch strijdig gebruik te verlenen – dan kan daar schade door ontstaan. Omliggende percelen kunnen minder waard worden door bijvoorbeeld een afname van het woongenot. Eigenaren van omliggende percelen kunnen een aanvraag indienen bij de gemeente voor een tegemoetkoming in de schade.Onder de Wro komt een deel van de schade in aanmerking voor vergoeding. De wetgever gaat er van uit dat een deel van de schade valt onder het normaal maatschappelijk risico. Lid zijn van de samenleving en het deelnemen aan het maatschappelijk leven, draagt in zich dat men de lusten en de lasten daarvan aanvaardt. In principe moet een burger nadeel als gevolg van een ontwikkeling in de samenleving dan ook zelf dragen. Dat geldt ook voor overheidsbesluiten. Het is moeilijk aan te geven wat het normaal maatschappelijk risico precies is. Daarom heeft de wetgever een forfaitaire benadering gekozen. De wet bepaalt dat minimaal 2% van het inkomen of waarde niet in aanmerking komt voor vergoeding. In concrete gevallen kan bepaald worden dat meer dan 2% (tot 100%) van de waarde tot het normaal maatschappelijk risico behoort.Voordat de gemeente een omgevingsvergunning verleent voor planologisch strijdig gebruik, dient zij op basis van Grex een planschadeovereenkomst. In de planschadeovereenkomst verplicht de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning zich om – eventueel – uit te betalen schade aan de gemeente te vergoeden. In de periode dat de eerder genoemde beleidsregels vastgesteld op 5 juli 2001 toegepast zijn, is geen planschadeverzoek ingediend dan wel planschadevergoeding toegekend. Daarom wordt voor omgevingsvergunningen voor planologisch strijdig gebruik die voldoen aan het onderhavige beleid, geen planschadeovereenkomst gesloten.

Paragraaf 1.10 Beleidsregels gemandateerd

1.10 Beleidsregels gemandateerdIn principe worden alle verzoeken die passen binnen de beleidsregels afgedaan door de manager van de Publiekszaken. Verzoeken die in strijd zijn met de beleidsregels kunnen uitsluitend worden gehonoreerd indien daar besluit van het College ten grondslag ligt. Verder wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die artikel 3.9, tweede lid, van de Wabo biedt om de termijn van 8 weken (waarbinnen moet worden beslist op de aanvraag om een omgevingsvergunning) eenmaal met ten hoogste zes weken te verlengen.

Paragraaf 1.11 Werkgroep

1.11 Werkgroep Een aanvraag om de omgevingsvergunning die in strijd is met de geldende planologische regelgeving wordt besproken binnen de werkgroep bestaande uit een juridisch beleidsmedewerker publiekszaken, een beleidsmedewerker ontwikkeling en advies en een beleidsmedewerker bouw- en woningtoezicht.

Paragraaf 1.12 Weigeringsgronden

1.12 Weigeringsgronden Het voldoen aan de beleidsregels uit deze nota is geen garantie dat ook daadwerkelijk een afwijking toegestaan wordt. In deze nota zijn een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd die tot doel hebben om bij een concreet verzoek om afwijking (al dan niet in combinatie met een bouwaanvraag) een afwegingskader te bieden waarmee snel een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid van medewerking kan worden gegeven. In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht staat het volgende “Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.” Daarbij mag het echter niet zo zijn dat dit voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van het vastgestelde beleid in een concreet geval tot onevenredige hardheid kunnen leiden. Soms kan dit op voorhand duidelijk zijn, maar soms kan dit ook pas blijken in de bezwarenprocedure (dus nadat de afwijking verleend is). In zijn algemeenheid valt niet aan te geven wanneer sprake is van onevenredig nadeel. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Voorkomen dient te worden dat de in het beleid neergelegde uitgangspunten als een recht worden toegepast. Aan ieder ontheffingsbesluit gaat een zorgvuldige belangenafweging vooraf die in een concreet geval, zelfs als het verzoek past binnen de in dit beleid opgenomen randvoorwaarden, tot weigering van het ontheffingsverzoek kan leiden.Elk beleid kan onvoorziene neveneffecten hebben. Met een beroep op de hardheidsclausule kunnen onvoorziene onaanvaardbare gevolgen van beleidsregels worden voorkomen.Indien de hardheidsclausule wordt toegepast of in afwijking van de in het ontheffingenbeleid opgenomen criteria geen medewerking aan een verzoek wordt verleend, wordt zowel het verzoek als de voorgenomen beleidswijziging aan het college voorgelegd. In het ontheffingsbesluit wordt gemotiveerd aangegeven waarom in een specifiek geval wordt afgeweken van het ontheffingenbeleid. Met een verwijzing naar de motivering in het ontheffingenbeleid kan eventuele (ongewenste) precedentwerking worden voorkomen.

Paragraaf 1.13 Inspraak

1.12 Weigeringsgronden Het voldoen aan de beleidsregels uit deze nota is geen garantie dat ook daadwerkelijk een afwijking toegestaan wordt. In deze nota zijn een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd die tot doel hebben om bij een concreet verzoek om afwijking (al dan niet in combinatie met een bouwaanvraag) een afwegingskader te bieden waarmee snel een oordeel over de wenselijkheid en aanvaardbaarheid van medewerking kan worden gegeven. In artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht staat het volgende “Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.” Daarbij mag het echter niet zo zijn dat dit voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen. Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van het vastgestelde beleid in een concreet geval tot onevenredige hardheid kunnen leiden. Soms kan dit op voorhand duidelijk zijn, maar soms kan dit ook pas blijken in de bezwarenprocedure (dus nadat de afwijking verleend is). In zijn algemeenheid valt niet aan te geven wanneer sprake is van onevenredig nadeel. Dit zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Voorkomen dient te worden dat de in het beleid neergelegde uitgangspunten als een recht worden toegepast. Aan ieder ontheffingsbesluit gaat een zorgvuldige belangenafweging vooraf die in een concreet geval, zelfs als het verzoek past binnen de in dit beleid opgenomen randvoorwaarden, tot weigering van het ontheffingsverzoek kan leiden.Elk beleid kan onvoorziene neveneffecten hebben. Met een beroep op de hardheidsclausule kunnen onvoorziene onaanvaardbare gevolgen van beleidsregels worden voorkomen.Indien de hardheidsclausule wordt toegepast of in afwijking van de in het ontheffingenbeleid opgenomen criteria geen medewerking aan een verzoek wordt verleend, wordt zowel het verzoek als de voorgenomen beleidswijziging aan het college voorgelegd. In het ontheffingsbesluit wordt gemotiveerd aangegeven waarom in een specifiek geval wordt afgeweken van het ontheffingenbeleid. Met een verwijzing naar de motivering in het ontheffingenbeleid kan eventuele (ongewenste) precedentwerking worden voorkomen.

Paragraaf 1.14 Bekendmaking

1.14 BekendmakingVoor het vaststellen van voornoemde beleidsregel zijn burgemeester en wethouders hetbevoegde orgaan. Door het enkel vaststellen van een beleidsregel treedt deze nog niet inwerking. Voor inwerkingtreding van een besluit, waaronder een beleidsregel mede wordtbegrepen, is het nodig dat het wordt bekendgemaakt (artikel 3:40 Awb). De bekendmaking van besluiten is geregeld in afdeling 3.6 van de Awb. Voor besluiten die, net als beleidsregels, niet tot een of enkele belanghebbenden zijn gericht, maar zich richten tot een ruimere kring adressanten, geschiedt bekendmaking door middel van kennisgeving van het besluit of van de zakelijke inhoud ervan in een van overheidswege uitgegeven blad of een dag,- nieuws-, of huis-aan-huisblad, dan wel op een andere geschikte wijze (artikel 3:42 Awb). Zoals gebruikelijk zal de bekendmaking plaatsvinden in Het Urkerland.

Hoofdstuk 2 Beleidsregels

Artikel 1 Begripsbepaling

BegripsbepalingBij de toepassing van deze beleidsregels worden de begripsbepalingen zoals deze in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, Besluit omgevingsrecht, het Bouwbesluit, de Bouwverordening en de van toepassing zijnde bestemmingsplannen van de gemeente Urk zijn geregeld, gehanteerd. Slechts de volgende begrippen behoeven in dit verband een nadere aanduiding.1. aan- en uitbouw: een aan een hoofdgebouw verbonden bouwwerk, dat rechtstreeks vanuit dat hoofdgebouw toegankelijk is en dat in bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 2. bijgebouw:een niet voor bewoning bestemd vrijstaand gebouw, dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan een hoofdgebouw; 3. hoekpand: een pand als beëindiging van een bouwblok (geen vrijstaande villa) waarvan niet alleen de vóór- en of achtergevel, maar ook (minstens) één van de zijgevels naar de openbare weg/ruimte gericht is.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze beleidsregels wordt als gemeten en berekend conform artikel 1 van bijlage II van het Bor.

Artikel 3 Criteria voor een bijbehorende bouwwerk

Een bijbehorend bouwwerk bij een woonhuis is mogelijk met dien verstande dat,1. deze tenminste 3 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning, en op voor wonen bestemde gronden is gelegen; 2. de oppervlakte niet meer dan 150 m² bedraagt en het aansluitend terrein voor niet meer dan 50% wordt bebouwd; 3. op gronden die gelegen zijn buiten het bouwperceel mogen geen gebouwen worden gebouwd; 4. de goothoogte van een uitbreiding en/of bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 meter; 5. ten aanzien van een carport geldt, in afwijking van het bepaalde onder 1, een afstand van ten minste 1 meter achter (het verlengde van) de voorgevel van de woning;6. deze beleidsregels zijn niet van toepassing op het realiseren van verblijven voor

Artikel 4 Criteria voor erkers

In afwijking van het bepaalde in artikel 2 is het mogelijk erkers aan de voor- en/of zijgevel te realiseren, met dien verstande dat:1. aan de zijgevel de maximale diepte van de erker 2 meter bedraagt en de afstand tussen de gevel van de erker en de zijperceelsgrens minimaal 2 meter bedraagt;2. aan de voorgevel de maximale diepte van de erker 1 meter bedraagt en afstand tussen de voorzijde van de erker en de perceelsgrens minimaal 1 meter bedraagt;3. de goot- en bouwhoogte van de erker bedraagt maximaal 3,50 meter;4. de erker niet breder is dan 60% van de breedte van de gevel waartoe hij behoort.

Artikel 5 Criteria voor balkons, bordessen en ingangspartijen

De naar de weg gekeerde bebouwingsgrens mag, tot maximaal 1 meter, worden overschreden door balkons, bordessen en ingangspartijen mits niet breder dan 60% van de gevel waartoe hij behoort en de vrije hoogte vanaf de weg gemeten minimaal 2,50 meter bedraagt.

Artikel 6 Criteria voor een bouwwerk ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening

Ten aanzien van deze bouwwerken geldt hetgeen in artikel 4 van bijlage II van het Bor is bepaald. Gestreefd dient te worden naar een integratie van nutsvoorzieningen in de bestaandebebouwing dan wel opname in de nieuwe bebouwing. Indien dit onevenredig bezwarend is voor de aanvrager dan is vrijstaand bebouwing toegestaan. Artikel 2, onderdeel 18 sub a vanbijlage II van het Bor biedt echter voldoende mogelijkheden, zodat de ontheffingterughoudend verleend zal worden.

Artikel 7 Criteria voor een bouwwerk geen gebouw zijnde

Ten aanzien van erf- en terrein afscheidingen gelden de volgende regels:1. vanaf 3 meter achter de voorgevel, of in het verlengde hiervan, mag de bouwhoogte niet meer bedragen dan 2 meter;2. voor het overige geldt een bouwhoogte van 1 meter.

Artikel 8 Criteria voor een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw

Voor zover het gaat om dakkapel/dakopbouw die niet vallen onder het bepaalde in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor wordt aansluiting gezocht bij hetgeen is bepaald in de door de raad vastgestelde Welstandsnota. De dakkapel/dakopbouw voldoet aan redelijke eisen van welstand naar het oordeel van de welstands/monumentencommissie, waarbij in geval van eerdere precedenten op naburige gebouwen, hiermee zorgvuldig rekening wordt gehouden.Een dakopbouw is uitsluitend mogelijk op het hoofdgebouw.

Artikel 9 Criteria voor een antenne-installatie

Er wordt alleen van bestemmingsplan afgeweken, als de antenne-installaties voldoet aan de beleidsnota “beleidsnotitie antennes gemeente Urk”.

Artikel 10 Criteria voor het gebruik van bouwwerken

Wijziging in het gebruik van bouwwerken wordt toegestaan tot een maximum van 1500 m² mits:- de omgevingskwaliteit (onder andere milieubelasting), bereikbaarheid en parkeerdrukniet verslechtert en;- geen strijdigheid met geldend beleid zoals onder andere vastgelegd in visies,plannen en nota’s ontstaat;- ontheffing kan tevens worden verleend voor inpandige bouwactiviteiten.

Artikel 11 Criteria voor het gebruik van recreatiewoningen voor bewoning

De ontheffing wordt uitsluitend verleend aan de aanvrager en diens met name genoemdemeerderjarige huisgenoten die sinds 31 oktober 2003 onafgebroken hebben gewoond. De ontheffing is persoonsgebonden, niet overdraagbaar en vervalt bij verhuizing of overlijden zodra deze personen de bewoning hebben beëindigd. Uitzonderingen op deze beleidsregel zijn niet mogelijk.

Artikel 12 Snippergroen

Gronden die zijn aangekocht als snippergroen worden voor hetgeen bepaald in artikel 3, sub 2, van deze beleidsregels geacht te behoren tot het aansluitend terrein.

Artikel 13 Algemene criteria

1. Het verlenen van ontheffing mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:- belangen van derden;- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;- het straat- en bebouwingsbeeld;- de milieusituatie;- de woonsituatie;- de sociale veiligheid;- de verkeersveiligheid.2. Een bouwplan wordt geacht passen te zijn in het straat- en bebouwingsbeeld indien er sprake is van: - goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte;- goede hoogte-/breedteverhouding tussen bebouwing onderling;- samenhang in bouwvorm/architectonisch beeld tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;- voor zover als beschermd dorpsgezicht of als karakteristiek aangewezen: cultuurhistorische samenhang in de omgeving;- een gunstig welstandsadvies.

Artikel 14 Afwijking in bijzondere gevallen (hardheidsclausule)

Burgemeester en wethouders handelen overeenkomstig deze beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. In bijzondere gevallen kunnen burgemeester en wethouders gemotiveerd afwijken van het beleid zoals geformuleerd in de artikelen 2 tot en met 13 van deze beleidsregels.

Artikel 15 Cumulatie van ontheffingen

1. Indien in een onderdeel van artikel 3 en 4 van bijlage II van het Bor of in een beleidsregel een maximum is gesteld (bijvoorbeeld voor wat betreft oppervlakte aan bijgebouwen) is toepassing van dit onderdeel of deze beleidsregel in zijn geheel of in delen mogelijk tot eenmaal het maximum;2. in het geval van het toepassen van verschillende onderdelen van artikel 3 en 4 van bijlage II van het Bor op het zelfde bouwperceel is er geen sprake van cumulatie.

Artikel 16 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2011. Met de inwerkingtreding van deze regels vervallen de beleidsregels welke zijn vastgesteld op 5 juli 2001.

Artikel 17 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als “Beleidsregels voor “buitenplanse” afwijkingen van een bestemmingsplan”.

Categorieën gevallen waarin voor bouwactiviteiten geen omgevingsvergunning is vereist. 1

Artikel 3Een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de wet is niet vereist, indien deze activiteit betrekking heeft op:1. een op de grond staand bijbehorend bouwwerk in achtererfgebied, mits niet hoger dan 5 m; 2. een op de grond staand bouwwerk ten behoeve van recreatief nachtverblijf, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 70 m2; 3. een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. redelijke eisen van welstand zijn niet van toepassing; b. voorzien van een plat dak, c. gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m, d. onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet, e. bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok, en f. zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak; 4. een sport- of speeltoestel anders dan voor uitsluitend particulier gebruik, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 4 m, en b. uitsluitend functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens; 5. een zwembad, whirlpool, jacuzzi of vijver op het erf bij een woning of woongebouw, mits deze niet van een overkapping is voorzien; 6. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering, voor zover het betreft: a. een voeder- of mestsilo, of b. een ander bouwwerk niet hoger dan 2 m; 7. een verandering van een bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. geen verandering van de draagconstructie, b. geen verandering van de brandcompartimentering of subbrandcompartimentering, c. geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte, en d. geen uitbreiding van het bouwvolume.

Categorieën gevallen waarin voor planlogische gebruiksactiviteiten een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet kan worden verleend. 2

Artikel 4Voor verlening van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:1. een bijbehorend bouwwerk: a. binnen de bebouwde kom, b. buiten de bebouwde kom, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: 1°. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf, 2°. de oppervlakte niet meer dan 150 m2, en 3°. het bouwen niet tot gevolg heeft dat het aansluitend terrein voor meer dan 50% wordt bebouwd dan wel dat de oppervlakte die op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening voor bebouwing in aanmerking komt voor meer dan 50% wordt overschreden; 2. een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel 18, onder a, dat niet voldoet aan de in dat subonderdeel genoemd eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 5 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²; 3. een bouwwerk, geen gebouw zijnde, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. niet hoger dan 10 m, en b. de oppervlakte niet meer dan 50 m²; 4. een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw; 5. een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m; 6. een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998; 7. een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen; 8. het gebruiken van gronden of bouwwerken ten behoeve van evenementen met een maximum van drie per jaar en een duur van ten hoogste vijftien dagen per evenement, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen; 9. het gebruiken van bouwwerken, al dan niet in samenhang met inpandige bouwactiviteiten, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. binnen de bebouwde kom, en b. de oppervlakte niet meer dan 1500 m²; 10. het gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning, mits wordt voldaan aan de volgende eisen: a. de recreatiewoning voldoet aan de bij of krachtens de Woningwet aan een bestaande woning gestelde eisen; b. de bewoning niet in strijd is met de bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet geluidhinder, de Wet ammoniak en veehouderij en de Wet geurhinder en veehouderij gestelde regels of de Reconstructiewet concentratiegebieden, c. de bewoner op 31 oktober 2003 de recreatiewoning als woning in gebruik had en deze sedertdien onafgebroken bewoont, en d. de bewoner op 31 oktober 2003 meerderjarig was.

Bijzondere bepalingen 3

Artikel 51. Bij de toepassing van de artikelen 2, 3 en 4 blijft het aantal woningen gelijk. 2. De artikelen 2 en 3 zijn niet van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in, aan, op of bij een bouwwerk dat in strijd met artikel 2.1 van de wet is gebouwd of wordt gebruikt. 3. Artikel 2, met uitzondering van de onderdelen 1 en 2, en artikel 3 zijn evenmin van toepassing op een activiteit die plaatsvindt: a. in, aan, op of bij een beschermd monument als bedoeld in artikel 1, onder d, van de Monumentenwet 1988, een monument waarop artikel 5 van die wet van toepassing is, een krachtens een provinciale of gemeentelijke verordening aangewezen monument dan wel een monument waarop, voordat het is aangewezen, een zodanige verordening van overeenkomstige toepassing is, of b. in een beschermd stads- of dorpsgezicht en kan leiden tot andere dan uitsluitend inpandige veranderingen. 4. Artikel 2, onderdeel 3, is evenmin van toepassing op een activiteit die plaatsvindt in: a. een in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen; b. een ander gebied waarin die activiteit op grond van het bestemmingsplan of de beheersverordening niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een inrichting, transportroute of buisleiding dan wel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding. 5. Artikel 3, onderdelen 1 en 2, is evenmin van toepassing voor zover voor het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft krachtens het bestemmingsplan regels gelden die met toepassing van artikel 40 van de Monumentenwet 1988 in het belang van de archeologische monumentenzorg zijn gesteld, tenzij de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt. 6. Artikel 3, onderdeel 7, is evenmin van toepassing op een activiteit die tevens een activiteit is als bedoeld in artikel 2 of 3, onderdelen 1 tot en met 6, maar niet voldoet aan de in die artikelen ten aanzien van die activiteit gestelde eisen.

Beleidsregel werken aan huis gemeente Urk 2008 4

Inleiding Uit door de raad vastgestelde bestemmingsplannen blijkt de wens, dat het onder omstandigheden mogelijk moet zijn om in een woning een aan huis verbonden beroep of een aan huisverbonden bedrijf uit te mogen oefenen. In het verleden is regelmatig vrijstelling verleend van de bepalingen van het betreffende bestemmingsplan voor dergelijke activiteiten. Aanvragen werden in dit kader ad hoc beoordeeld. Als aanvulling op deze werkwijze zijn in 2004 beleidsregels vastgesteld. Aanvragen werden beoordeeld aan de hand van de beleidsregels. Deze regels zijn in 2007 geactualiseerd.

Nieuwe Wet ruimtelijke ordening Inmiddels is op 1juli 2008 de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) in werking getreden. Deze wet vervangt de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO). Het rechtsfiguur “vrijstelling” is vervallen. Daarvoor is o.a. in de plaats getreden het instrument “ontheffing”. Door het bestuursorgaan kan nu eventueel worden verleend: een “binnenplanse ontheffing” (voorheen: ex artikel 15 WRO), een “buitenplanse ontheffing” (voorheen: artikel 19, lid 3 WRO) of een “tijdelijke ontheffing” (voorheen: artikel 17 WRO).

Dit heeft als gevolg, dat de beleidsregels voor werken aan huis aangepast zullen moeten worden aan deze terminologie. Aanvragen die zijn ingekomen vóór 1juli 2008 worden afgedaan onder het regime van de “oude” beleidsregels. Er is overigens geen reden om over te gaan tot inhoudelijke aanpassing c.q. aanpassing van de ruimtelijke uitgangspunten. Het betreft puur een formele aangelegenheid. De beleidsregel kan als ruimtelijke onderbouwing worden gebruikt in geval van verlening van ontheffing dan wel de weigering om medewerking te verlenen aan een aanvraag. De regel dient tenslotte gepubliceerd te worden in Het Urkerland (inwerkingtreding).

Onderscheid beroep en bedrijf Gewoonlijk wordt bij “vrije beroepen” gedacht aan de medische- en paramedische beroepen van arts, tandarts, fysiotherapeut en dierenarts, alsmede aan de juridisch-administratieve beroepen van notaris, advocaat en procureur, accountant en makelaar (of daaraan gelijk te stellen beroepen). Veelal worden deze aan huis gebonden beroepen in een zogenaamde praktijkruimte -dit is een aangepast gedeelte- uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. In de bestemmingsplanpraktijk is de volgende definitie gangbaar voor huisverbonden beroep/vrij beroep:

“Een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend”.

De praktijk leert echter dat woningen niet alleen voor de uitoefening van de traditionele vrije beroepen worden aangewend, maar ook in toenemende mate voor een bonte verzameling van andere bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij kan worden gedacht aan: opticiens, verzekeringsadviseurs, verzekeringsagenten, kap-, schoonheid- en massagesalons, nagelstudios, uitzend-, reclame- en allerhande advies- en servicebureaus, verkoop en verhuur van video- en speelfilms, kleine winkeltjes (o.a. in 2e hands kinderkleding) en hondentrimsalons. De opsomming is niet uitputtend. Geregeld manifesteren zich nieuwe vormen van afwijkend gebruik van woningen. In het algemeen is daarbij sprake van een of andere vorm van dienstverlening al dan niet in combinatie met detailhandel, Soms ook gaat het enkel om detailhandel, wat al dan niet gewenst is.

Voor aan huis verbonden bedrijf is de volgende definitie in de rechtspraak gangbaar:

16“Het bedrijfsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met behorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate blijft behouden”.

A Geen ontheffing van het bestemmingsplan nodig Voor sommige zogenaamde Vrije beroepen (medisch beroepen, architect, advocaat en notaris) heeft de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State bepaald, dat deze zonder vrijstelling passen in een burgerwoning als het bestemmingsplan het niet verbied of reguleert, het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en het gebruik een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. De (introductie van de) ontheffing zal naar verwachting weinig invloed hebben op deze ruimtelijke inhoudelijke uitgangspunten. De randvoorwaarden die verderop genoemd worden zijn een verdere uitkristallisering van de criteria van de Afdeling bestuursrechtspraak. Voorgesteld wordt om te bepalen, dat een vrij beroep welke voldoet aan de genoemde randvoorwaarden als passend te zien in een burgerwoning, tenzij het bestemmingsplan dit gebruik expliciet verbiedt dan wel reguleert.

B Wel ontheffing van het bestemmingsplan nodig Een kleinschalige bedrijfsmatige aan huis gebonden activiteit is een bedrijvigheid die door zijn beperkte omvang in een gebouw met een woonfunctie of een aangebouwd bijgebouw mag worden uitgeoefend en waarvoor ontheffing van het bestemmingsplan kan worden verleend. Inmiddels is op basis van jurisprudentie vrij duidelijk geworden, welke activiteiten aangemerkt kunnen worden als een bedrijf aan huis en welke niet. Deze categorie dijt nog immer uit met nieuwe soorten bedrijfsmatige activiteiten die het licht zien.

Uitgangspunten

Artikel 1 Gebied waarop de beleidsregel van toepassing is De beleidsregel is van toepassing op alle percelen in de gemeente Urk waar krachtens vigerende bestemmingen een woonfunctie aan toegekend is en waar bovendien sprake is van een zelfstandige woning.

Artikel 2 Voorschriften Aan huisgebonden beroepen en (kleinschalige) bedrijfsmatige activiteiten zijn in overeenstemming met de woonfunctie en mogen geen ernstige hinder voor het woonmilieu opleveren c.q. geen afbreuk doen aan het woonkarakter van de buurt. Hiertoe gelden de volgende voorwaarden en bepalingen: 1. De woning moet blijven voldoen aan het Bouwbesluit en de Bouwverordening. 2. Het gebruik past qua aard, omvang en ruimtelijke uitstraling -naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders- in de woonomgeving en mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat. 3. Het beroep/bedrijf mag uitsluitend worden uitgeoefend in de woning (hoofdgebouw) en niet in een vrijstaand, afzonderlijk gelegen gebouw dat geen deel uitmaakt van het hoofdgebouw.4. Het beroep/bedrijf dient door in ieder geval één bewoner van de woning te worden uitgeoefend. Er mogen maximaal twee werkplekken zijn.5. Afhankelijk van de grootte en indeling mag van de begane grondvloeroppervlakte ten hoogste 30% worden gebruikt met een maximum van 45 m².6. Het beroep/bedrijf mag uitsluitend worden uitgeoefend indien geen vergunningen/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer en/of andere milieuwetgeving van toepassing is. Dit betekent dat het activiteiten betreft die passen binnen categorie 1 van de VNG-uitgave “Bedrijven en milieuzonering”. 7. Verkoop van bedrijfsgerelateerde detailhandelsproducten aan bezoekers is toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit, mits deze beperkt is tot maximaal 10% van de totale bedrijfsomzet.

178. Vormen van horeca en auto-, motor- en bromfietsreparatie zijn niet toegestaan Evenmin als een vorm van kapsalon. 9. Er dienen op het eigen terrein of in de directe omgeving voldoende parkeerplaatsen voor bezoekers aanwezig te zijn. Indien dit niet het geval is, dan doet de aanvrager een financiële bijdrage per parkeerplaats in het gemeentelijke parkeerfonds.10. Reclame-uitingen zijn niet toegestaan, behalve hetgeen op grond van de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordening en Welstandsnota mogelijk is.11. De ontheffing heeft een geldigheidsduur van 5 jaar.

Artikel 3 Uitvoering Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om met inachtneming van artikel 2 lid 2 te bepalen of een activiteit valt te verenigen met de woonfunctie.

Artikel 4 Citeertitel De beleidsregel kan worden aangehaald als “Beleidsregel werken aan huis gemeente Urk 2008”.

Artikel 5 Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking.

Urk, 31 JUL 2008

Burgemeester en wethouders voornoemd,

De secretaris, De burgemeester, M. Bogerd J. Kroon

18BIJLAGE Voorbeeldlijst van huisgebonden beroepen en bedrijven Huisgebonden beroepen Uitoefening van (para)medische beroepen, waaronder -individuele praktijk voor huisarts, psychiater, psycholoog, fysiotherapie of bewegingsleer, voedingsleer, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, dierenarts, yoga enz.

Advies- en ontwerpbureaus, waaronder -reclame ontwerp -grafisch ontwerp -architect

(Zakelijke) dienstverlening, waaronder -notaris -advocaat -accountant -assurantie-/verzekeringsbemiddeling -exploitatie en handel in onroerende zaken

Kleinschalige bedrijfsmatige (huisgebonden activiteiten), waaronder -kleding makerij -(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf

Kantoorfunctie ten behoeve van bedrijvigheid die elders wordt uitgeoefend, zoals: -schoonmaakbedrijf -schoorsteenveegbedrijf -glazenwasserij, maar ook ten behoeve van bijvoorbeeld een groothandelsbedrijf

In ieder geval zijn auto- en motorreparatiebedrijven uitgezonderd Reparatiebedrijfjes ten behoeve van particulieren, zoals: -schoen-/lederwarenreparatiebedrijf -uurwerkreparatiebedrijf -goud- en zilverwerkreparatiebedrijf -reparatie van kleine (elektrische) gebruiksgoederen reparatie van muziekinstrumenten -lijstenmakerij

Onderwijsactiviteiten, zoals: -autorijschool -naaicursus -computercursus

Overige dienstverlening, zoals: -schoonheidsalon -zonnestudio -nagelstudio -massagesalon (niet erotisch) -hondentrimsalon -pedicure

In ieder geval zijn kapsalons, prostitutie en seksinrichtingen uitgezonderd

Beleidsnotitie GSM-antennes gemeente Urk 5

Inhoudsopgave

INHOUDSOPGAVE 21 INLEIDING 3 1.1 HET NATIONAAL ANTENNEBELEID 3 1.2 HUIDIGE STAND VAN ZAKEN 4 1.3 BELEIDSLIJN GEMEENTE URK 4 2 JURIDISCH KADER 5 2.1 WONINGWET 5 2.2 MONUMENTENWET 1988 5 2.3 MILIEUVERGUNNING 5 2.4 TELECOMMUNICATIEWET 6 2.5 CONVENANT 6 2.6 EUROPEES VERDRAG TER BESCHERMING VAN DE RECHTEN VAN DE MENS (EVRM) 6 2.7 UITVOERINGSMOGELIJKHEDEN 7

3 OVERIGE AANDACHTSPUNTEN IN DE BELEIDSVORMING 83.1 HORIZONVERVUILING 8 3.2 WELSTAND 8 3.3 GEZONDHEID 8 3.4 SITE-SHARING 8

4 STEDENBOUWKUNDIGE TOETSINGSCRITERIA 9 4.1 DEELGEBIEDEN 9 4.2 VOORWAARDEN VOOR PLAATSING VERGUNNINGVRIJE ANTENNES 10 4.3 FLEXIBILITEITBEPALINGEN 11BIJLAGEN 12

1 Inleiding

Een aantal jaren geleden heeft de rijksoverheid vijf licenties geveild voor mobiele telefonie in Nederland. Bij het verkrijgen van de licentie zat destijds de plicht om zo snel mogelijk een landelijke dekking te realiseren. Los van deze verplichting hebben de vijf providers¹ behoefte een netwerk op te bouwen en uit te breiden om tegemoet te komen aan de wensen van het groeiend aantal gebruikers van mobiele telefonie. De betreffende installaties die voor deze mobiele vorm van telefoneren noodzakelijk zijn kunnen zowel in masten als op gebouwen worden geplaatst. De behoefte aan zendinstallaties wordt in de nabije toekomst alleen maar groter. Dit laatste met name als direct gevolg van de UMTS-frequenties die in het jaar 2000 zijn geveild.Voor Nederland heeft een inventariserend onderzoek² plaatsgevonden naar de antennebehoefte in de periode tussen 2000 tot en met 2005. In dit onderzoeksrapport is de behoefte aan nieuwe opstelpunten voor GSM, UMTS, digitale communicatie, omroepnetwerken en digitale radio en televisie weergegeven. Hieruit blijkt dat met name de mobiele telecommunicatie (CSM en UMTS) de komende jaren grote aantallen antennes gaat vragen. Inmiddels is begonnen met de plaatsing van ruim 600 middelhoge antennes en enkele duizenden lagere antennes om tijdig voldoende vermogen te realiseren voor landelijke dekking ten behoeve van het UMTS-netwerk. Dit laatste netwerk vraagt een verdere verdichting van het huidige ‘antennewoud’.

UMTS, Universal Mobile Telecommunications System, is één van de derde generatie mobiele telecommunicatiesystemen die het mogelijk maakt om naast spraak een veelheid aan datacommunicatietoepassingen mobiel toegankelijk te maken. Hierbij moet worden gedacht aan internettoegang, E-mail, fax, electronic commerce, videotelefonie en amusementsdiensten als muziek en video. De eerste UMTS-netwerken zijn in gebruik genomen. Rond 2005 zou een wereldwijde dekking, inclusief de integratie met satellieten, mogelijk moeten zijn.

1.1 Het Nationaal Antennebeleid

Het kabinet onderkent de toenemende maatschappelijke behoefte aan netwerken voor draadloze communicatie. Daarnaast weet het kabinet dat zich problemen voordoen met het plaatsen van nieuwe antennes voor draadloze netwerken. Op 8 december 2000 heeft het kabinet, in verband met het voorgaande, de nota ‘Nationaal Antennebeleid’ vastgesteld.

De doelstelling van het Nationaal Antennebeleid is om binnen duidelijke kaders van volksgezondheid, leefmilieu en veiligheid voldoende ruimte voor antenne-opstelpunten te stimuleren en faciliteren. Uitgangspunt van het Nationaal Antennebeleid is dat er een win- win-situatie ontstaat, waarbij recht wordt gedaan aan de verschillende belangen van zowel:

1. de rijksoverheid (het stimuleren en faciliteren van antenne-opstelpunten binnen duidelijke kaders); 2. de providers (economische belangen);3. en de semi-overheden (de zorgvuldige politieke en bestuurlijke procedures met betrekking tot de kwaliteit van de leefomgeving).

Het Nationaal Antennebeleid richt zich primair op de volgende groepen:1. de burgers, die enerzijds gebruik willen maken van de nieuwe mogelijkheden van draadloze communicatie, maar anderzijds de zekerheid moeten hebben dat hun gezondheid, leefmilieu en veiligheid daarmee niet in het geding komen;1 KPN, Vodafone, 02, Dutchtone en BEN.2 ‘Antennebehoefte in Nederland in de komende vijf jaar’, juni2000, versie 3.2, Columbi Consulting. 32. de mede-overheden (gemeenten en provincies), die de primaire zorg dragen voor het beschermen van de gezondheid, het leefmilieu en de veiligheid van de burgers op hun grondgebied; 3. de exploitanten van antennes voor draadloze netwerken (de ‘providers’), die op een zorgvuldige manier aan de wensen van hun netwerkgebruikers moeten voldoen, zodat de gezondheid, het leefmilieu en de veiligheid op geen enkele wijze in gevaar kunnen komen.

1.2 Huidige stand van zakenIn de gemeente Urk is inmiddels een aantal antennes geplaatst. Het gaat dan met name om de vergunningsvrije antennes tot vijf meter die her en der op gebouwen zijn geplaatst. Daarnaast staat op de gemeentewerf aan het Noorderzand een mast met een vijftal providers. Recent is begonnen met het plaatsen van een C2000 mast (BiZa, Communicatie hulpdiensten) nabij het zwembad. Hierbij is afgesproken dat maximaal twee telecom providers gebruik mogen maken van deze mast.Op dit moment wordt gewerkt aan een plaatsingsplan dat is aangevraagd door 02. De gemeente heeft hierom verzocht teneinde een goed inzicht te krijgen in de huidige situatie en in de te verwachten aanvragen in de komende jaren. Wanneer het plan klaar is zal dit zowel intern als met de providers worden besproken voordat het plan definitief wordt. De reden van het plaatsingsplan is een bouwaanvraag die genoemde provider heeft ingediend. De aanvraag betreft het bouwen van een 37½ meter hoge mast bij internetbedrijf Mach 6 op industrieterrein Kamperhoek. Door het toenemende gebruik hebben alle providers meer opstellingen nodig. Enkele providers hebben al een tweede opstelling op Urk, terwijl de andere providers hier aan toe zijn. In het plaatsingsplan komt hierover meer duidelijkheid en kan een betere afweging gemaakt worden met betrekking op de aanvraag van O2.

1.3 Beleidslijn gemeente UrkMede-overheden, in het bijzonder gemeenten, hebben een primaire verantwoordelijkheid voor een zorgvuldige plaatsing van antennes op hun grondgebied. De gemeente dient bij verzoeken tot het plaatsen van antennes alle betrokken belangen af te wegen bij de verlening van bouwvergunningen, milieuvergunningen of vrijstellingen van het bestemmingsplan. Tegelijk moet de gemeente antwoord kunnen geven op vragen van de bevolking, over de wijze waarop met het plaatsen van antennes wordt omgegaan.

De gemeentelijke beleidslijn voor zendinstallaties (die voor u ligt) is opgesteld om wildgroei van masten te voorkomen. Het centrale uitgangspunt is dat antennemasten (inclusief zenden ontvangstapparatuur) door hun hoogte en verschijningsvorm van grote invloed zijn op de omgeving. In stedelijk gebied zijn antennemasten in het algemeen goed inpasbaar, maar in het landelijk gebied zijn plaatsingsmogelijkheden niet of nauwelijks aanwezig. Plaatsing leidt er vaak toe dat wordt ingeleverd op de kwaliteit van het landschap (horizonvervuiling). Om de kwaliteiten van dorp en buitengebied van de gemeente Urk te behouden, zijn ruimtelijke randvoorwaarden noodzakelijk. Deze randvoorwaarden zijn ook van belang bij:

- de integrale beoordeling van een verzoek tot vrijstelling van het bestemmingsplan ten gunste van een zendinstallatie; - de beoordeling van de legalisatiemogelijkheden van tijdelijk geplaatste installaties; - de voorbereiding van nieuwe bestemmingsplannen (in nieuwe plannen kunnen locaties expliciet worden aangewezen); - motivering van een besluit tot het al dan niet verlenen van een vrijstelling c.q. het al dan niet gedogen van een illegaal geplaatste installatie.

2 Juridisch kaderDit hoofdstuk handelt over de juridische aspecten die bij het plaatsen van een antenne komen kijken. Naast een beschrijving van de relevante wetgeving en het convenant wordt aandacht besteed aan de uitvoeringsmogelijkheden van het gemeentelijk antennebeleid.

2.1 WoningwetAntenne-installaties zijn onderworpen aan het regime van de Woningwet. Dat betekent dat ze op grond van artikel 40 van de Woningwet bouwvergunningplichtig zijn. Recente jurisprudentie heeft bepaald dat alle antennes voor de telefonie bouwvergunningplichtig zijn.

Jurisprudentie Volgens een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 april 2001 (nummers 2000031 91/1, 200003317/1, 200003335/1) zijn antenne-installaties niet op te vatten als bouwvergunningvrije bouwwerken als bedoeld in artikel 43, lid 1, sub e van de Woningwet. De ABRS kwam tot dit oordeel vanwege het feit dat ook de techniekkast onderdeel uitmaakt van de installatie en het feit dat geen aanknopingspunten bestaan voor een ruime interpretatie van het begrip ‘antenne’ als bedoeld in artikel 43, lid 1, sub e van de Woningwet.

Bovenstaande jurisprudentie is deels achterhaald. Dit blijkt uit de voorgenomen wijziging van de Woningwet en het Besluit op de ruimtelijke ordening. Het volgende komt uit deze voorgenomen wijziging naar voren:- antennes hoger dan 40 meter blijven bouwvergunningplichtig; - antenne-installaties met een hoogte tussen de 5 en 40 meter zullen in het lichte bouwvergunningstelsel vallen en worden opgenomen in artikel 20 van het Bro, wat wil zeggen dat deze bouwwerken met gebruikmaking van de vrijstelling als bedoeld in artikel 19 lid 3 WRO door het college van Burgemeester en Wethouders worden toegestaan; - antennes met een maximale hoogte van 5 meter en antennes hebben geen bouwvergunning nodig indien aan de voorwaarden van het door de rijksoverheid, de VNG, en de providers opgestelde convenant wordt voldaan. Ook antennes voor het C2000 netwerk zijn vergunningvrij.

De nieuwe Woningwet wordt op 1 januari 2003 rechtsgeldig. Bij Algemene Maatregel van Bestuur van 13 juli 2002 is besloten dat het derde punt inzake vergunningvrije antennes met ingang van 15 augustus 2002 in werking is getreden.

2.2 Monumentenwet 1988Het plaatsen van antennes is weliswaar noodzakelijk, maar mag niet ten koste gaan van monumenten en cultuurhistorische waarden. Op grond van artikel 11 van de Monumentenwet is daarom vergunning noodzakelijk voor het plaatsen en/of uitbreiden van een antenne op, in, aan en bij een monument. Binnen de gemeente Urk wordt een dergelijke vergunning doorgaans geweigerd.Het rijk heeft een aantal gebieden aangewezen als beschermd dorps- of stadsgezicht. Deze gebieden kennen geen bouwvergunningvrje antennes. Antennes in deze gebieden dienen gemeld te worden bij de gemeente. Daarna voert de gemeente een toets uit om de antenne naar behoren in te passen in de omgeving.

2.3 MilieuvergunningVoor zendmasten is alleen een milieuvergunning nodig als het vermogen meer dan 4 kW bedraagt. Dat zal hooguit het geval zijn bij grote zendmasten voor bijvoorbeeld omroepzenders. In de praktijk zal het niet zo vaak voorkomen dat een aanbieder een milieuvergunning moet hebben. Het vermogen van de zendmasten is over het algemeen laag. De huidige GSM zendmasten hebben vermogens van 5 tot circa 100 Watt. De zendvermogens zijn overigens naar behoefte in te stellen.In incidentele gevallen is wel een milieuvergunning nodig, als voorzieningen worden aangebracht die zelf tot een milieuvergunningplicht leiden.

2.4 TelecommunicatiewetAntennes maken gebruik van frequentieruimte. Voor het gebruik van deze frequentieruimte is een vergunning nodig, tenzij deze frequenties voor algemeen gebruik zijn vrijgegeven. Deze vergunningen worden afgegeven door de minister van Verkeer & Waterstaat.

Verder regelt de telecommunicatiewet dat antenne-opstelpunten moeten worden gedeeld (site-sharing). Artikel 3.11 van genoemde wet regelt dat providers van elkaars opstelpunten gebruik mogen maken, tenzij dat op technische bezwaren stuit. De derde partij (bijvoorbeeld eigenaar van een gebouw of grond) moet natuurlijk wel toestemming verlenen.

2.5 Convenant Op 11 juni 2002 is door eerdergenoemde partijen een convenant ondertekend. Het convenant heeft tot doel invulling te geven aan het Nationaal Antennebeleid. Daarnaast worden de voorwaarden vastgelegd die gesteld worden aan de plaatsing van vergunningvrije antenne-installaties, Genoemde voorwaarden hebben in ieder geval betrekking op:- de optimale samenwerking tussen providers; - het opstellen van een plaatsingsplan en de samenwerking op dit gebied met de gemeenten; - de visuele inpasbaarheid van vergunningvrije antennes (welstandsnota); - het instemmingsrecht van bewoners bij plaatsing van een vergunningvrije antenne, met bijbehorende procedure; - de blootstellinglimieten van vergunningvrije antenne-installaties.

In de bijlage van deze notitie is een tekening opgenomen waarop de belangrijkste plaatsingsvoorwaarden zijn gevisualiseerd. Voorwaarden die betrekking hebben op visuele inpasbaarheid dienen te worden vastgelegd in de welstandsnota.

2.6 Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) Op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient het recht om informatie te verstrekken, te ontvangen en uit te wisselen te worden gegarandeerd. In een arrest van 26 februari 1999 heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat dit artikel ook van toepassing is op telecommunicatie. Het is dus op basis van het EVRM niet toegestaan om de mogelkheden tot telecommunicatie via een bestemmingsplan of via een weigering om vrijstellingen ex artikel 19 WRO te verlenen volledig te weren. Artikel 10 EVRM reikt echter niet zo ver dat iedere antenne-installatie of mast op elke willekeurige plek moet worden toegestaan. Het staat namelijk niet vast of de mobiele netwerken onder de werking van dit artikel vallen, nu traditioneel telefoonverkeer via het vaste net op geen enkele wijze wordt beperkt. De vergelijking met de introductie van de kabeltelevisie, enkele decennia geleden, waarbij destijds ook enige commotie ontstond over het al dan niet moeten verwijderen van de televisieantennes van de daken, kan hierbij ter illustratie worden aangehaald. De mogelijkheid van telecommunicatie is en blijft immers dus gehandhaafd, ook al zou door de weigering van een gemeentebestuur om medewerking te verlenen aan het plaatsen van een aantal antenne-installaties een mobiel netwerk geen volledige dekking kunnen bieden. Verder betekent het tegengaan van een aantal antenne-installaties niet dat mobiele communicatie onmogelijk wordt gemaakt als er op andere plekken wél medewerking wordt verleend aan het plaatsen ervan. Hoogstens wordt daardoor deze vorm van telecommunicatie niet vanaf iedere willekeurige plek mogelijk. Uit de jurisprudentie rond artikel 10 EVRM blkt dat beperkingen van het in dat artikel genoemde recht mogelijk zijn zolang er geen sprake is van een algemeen verbod. Beperkingen ter bescherming van de belangen van omwonenden, het milieu of welstandsbelangen zijn in bepaalde gevallen toegestaan.

2.6 UitvoeringsmogelijkhedenHet relatief nieuwe fenomeen van zendinstallaties is op Urk binnen geen enkel bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Via een parapluregeling voor de vigerende bestemmingsplannen of een artikel 19 WRO vrijstelling zal gevolg kunnen worden gegeven aan de ontstane behoefte. Omdat de behoefte aan zendinstallaties alleen maar toeneemt en voortijdig niet te bepalen is waar deze installaties benodigd zijn (en daarom een flexibel afwegingskader gewenst is) wordt beleid vastgesteld dat als basis kan dienen voor het behandelen van artikel 19 WRO vrijstellingsaanvragen. Dit beleid moet zorgdragen voor een stedenbouwkundig en maatschappelijk verantwoorde inpassing van GSM-installaties binnen de gemeente Urk. Beleid is over het algemeen sneller bij te stellen dan een bestemmingsplan, zodat relatief snel ingespeeld kan worden op ontwikkelingen. Via een parapluregeling is dit niet het geval en heeft de gemeente minder directe invloed.2 Overige aandachtspunten in de beleidsvormingDit hoofdstuk handelt over zaken die in directe relatie staan met het antennebeleid van de gemeente Urk.

3.1 HorizonvervuilingHet grootste dilemma rond de plaatsing van antenne-installaties zit hem in de tamelijk grote onzekerheid over de behoefte aan dit soort voorzieningen op de langere termijn. Nu is het duidelijk dat een groot aantal antenne-installaties en masten nodig zijn om in de explosieve vraag (C2000 en UMTS) te kunnen voorzien. Verwacht wordt dat zich de komende jaren nog een groei van deze bouwwerken zal voordoen. Om te voorkomen dat de antenne-installaties op langere termijn door velen als storend worden ervaren is het verstandig een aantal stedenbouwkundige richtlijnen af te spreken. Een goede balans tussen de steden- bouwkundige kwaliteit en een kwalitatief goed dekkend mobiel netwerk is van groot belang voor de leefbaarheid in de gemeente Urk.

3.2 WelstandOp grond van het bepaalde in artikel 12 van de Woningwet dient elke aanvraag om bouwvergunning te voldoen aan de redelijke eisen van welstand. Deze eis geldt dus ook voor antenne-installaties en masten. In principe wordt elke aanvraag aan de welstandscommissie voorgelegd. De voorwaarden die aan een bouwaanvraag gesteld worden (m.b.t. visuele inpasbaarheid) zijn opgenomen in de welstandsnota.

3.3 GezondheidDe afgelopen jaren is het gebruik van mobiele telefoons zodanig toegenomen dat de toenmalige minister van VROM aan de gezondheidsraad heeft gevraagd een advies uit te brengen over de gezondheidsrisico’s van elektromagnetische velden door antennes. Op 9 maart 2000 is door de gezondheidsraad een adviescommissie ingesteld die regelmatig advies gaat uitbrengen over dit onderwerp. De belangrijkste conclusie van de commissie luidt als volgt:de kans dat zich in woon- en werkruimtes onder basisstations gezondheidsproblemen voordoen als gevolg van blootstelling aan elektromagnetische velden, acht de commissie verwaarloosbaar klein.Mede op grond van dit onderzoek is aangetoond dat gezondheidsrisico geen reden meer is om een vergunning te weigeren. De gemeente Urk hecht waarde aan voorlichting hierover, zodat eventuele angst onder de bevolking voortijdig kan worden weggenomen.

3.4 Site-sharingIn het vorige hoofdstuk is aangegeven dat providers zoveel mogelijk dienen samen te werken als het gaat om antenne opstelpunten. De gemeente Urk staat volledig achter dit beleid en zal (in overleg met de providers en de bouwers van het C2000-netwerk) zorg dragen voor optimale site-sharing.

3 Stedenbouwkundige toetsingscriteria

Het plaatsen van antennes is in vele gevallen een noodzakelijk kwaad. Het weren van deze, op visueel gebied, kwalitatief laagwaardige inrichtingselementen is vaak geen optie. Wel kan paal en perk worden gesteld aan de manier waarop dergelijke antennes worden ingepast in het landschap. Hiervoor zijn stedenbouwkundige toetsingscriteria nodig. Deze criteria kunnen per deelgebied verschillen, omdat een antenne-installatie op bijvoorbeeld een industrieterrein minder gevoelig ligt dan in een woonwijk. Dit hoofdstuk geeft per deelgebied de opgestelde toetsingscriteria weer.

4.1 DeelgebiedenDe gemeente Urk is onderverdeeld in vijf deelgebieden. Op de kaart in de bijlage zijn deze gebieden aangegeven. Enkele gebieden lenen zich wat betreft karakter, inrichting en uitstraling bij uitstek voor het plaatsen van antennes. De overige gebieden zijn in het geheel niet of in mindere mate geschikt. Om deze reden gelden per deelgebied verschillende stedenbouwkundige voorwaarden. Binnen genoemde deelgebieden wordt onderscheid gemaakt tussen dakzendinstallaties en masten. De gemeente Urk heeft de volgende deelgebieden aangewezen:1. Wonen 2. Oude dorp 3. Havens 4. Industrie 5. Buitengebied

Wonen Voor dit deelgebied geldt eenvoudig dat de bebouwde kom kan worden aangemerkt. Uitzondering van het oude dorp en de werkgebieden als bedoeld onder 2,3 en 4. Uit de praktijk blijkt dat vooral de woongebieden gevoelig liggen. Het plaatsen van een antenne- installatie wordt hier meer dan elders negatief ervaren. De uitstraling van de installaties zijn een verstoring van het woongenot voor omwonenden. Dit geld met name voor zendinstallaties in masten. Om deze reden worden masten uit dit deelgebied geweerd. Dakzendinstallaties zijn, met name vanaf hoge gebouwen, minder storend en onder de volgende voorwaarden toegestaan:- uitsluitend op gebouwen met een minimale hoogte van 15 meter;- maximaal drie zendinstallaties per gebouw; - voor zover mogelijk clustering centraal op het dak; - plaatsing op monumenten en in beschermde dorpsgezichten niet toegestaan.

Oude dorpDit deelgebied is het oude eiland Urk, zoals dit vanuit de historie bewaard is gebleven. Het gaat om een gebied met een historische sfeer. De gevoeligheid ligt hier nog hoger dan bij normale woongebieden. Hoge gebouwen zijn, op de vuurtoren en enkele (kerk)torens na, niet aanwezig, De genoemde hoge gebouwen die wel in het oude dorp staan zijn van historische aard. Verder is bij het rijk een aanvraag gedaan voor de status van beschermd stads- en dorpsgezicht voor dit gebied. Deze aanvraag betreft het gehele gebied inclusief de woningen die binnen het palenscherm staan. Mogelijkheden voor dakzendinstallaties zijn daarom uitgesloten, terwijl masten al helemaal niet passen. De gemeente Urk staat om deze redenen een algehele wering van antennes voor in dit deelgebied. Zelfs vergunningvrije antennes zijn in dit gebied licht bouwvergunningplichtig en worden als zodanig ter discussie gesteld.

Havens Dit deelgebied omvat een viertal havens van de gemeente Urk. Het gaat om de Westhaven, de Oosthaven, de Nieuwe haven en de Werkhaven. Daarbij wordt de grens over land gevormd door de West- en Oosthavenkade en de Klifweg.

Het havengebied kent raakvlakken met industrie, wat betreft inrichting en beleving van de ruimte, Dit geldt overigens met name voor de Werkhaven. Voor de overige havens geldt dat zij het gezicht bepalen van het karakteristieke Oude Dorp vanaf het water. Plaatsing van antennes roept daarom de nodige weerstand op. Het plaatsen van masten levert een te groot contrast met het nabij gelegen ‘open water’.De karakteristieke havens van Urk komen dan ook niet in aanmerking voor het plaatsen van antenne-installaties. Voor de werkhaven geldt overigens dat scheepswerf Metz onder deelgebied IV (zie bijlage 2) valt. Dit houdt in dat hier wel antennes mogelijk zijn.

Industrie Dit deelgebied omvat de industrieterreinen en de sportparken. Hier gaat het om de zogenaamde ‘grijze gebieden’, waar leefbaarheid en genot in mindere mate een rol spelen. In deze gebieden is ook voor zendmasten een plaats. Dit wil niet zeggen dat de gemeente Urk hier zonder slag of stoot masten plaatst. Een mast plaatsen is alleen dan toegestaan wanneer plaatsing op hoge gebouwen niet mogelijk is. Plaatsing aan de rand van het gebied dient vermeden te worden. Daarnaast hebben masten met een tralieconstructie de voorkeur boven de dichte masten. Visueel is de transparantie van de traliemasten minder storend dan de massieve dichte exemplaren. In dit deelgebied gelden de volgende voorwaarden:Dakzendinstallaties:- uitsluitend op gebouwen met een minimale hoogte van 9 meter; - voor zover mogelijk clustering centraal op het dak; - plaatsing op monumenten is niet toegestaan.

Masten:- maximale hoogte van 25 meter (30 meter wanneer aangetoond wordt dat een grotere hoogte noodzakelijk is als gevolg van site-sharing); - bij voorkeur bij bestaande bebouwing;

Buitengebied Alle gebieden die niet onder de overige categorieën vallen zijn in dit deelgebied bijeen gebracht. In de praktijk komt het neer op het landelijk gebied en de natuurgebieden van de gemeente Urk. Deze gebieden kennen bepaalde landschappelijke kwaliteiten, zoals openheid en natuurbeleving. Realisering van antenne-installaties levert een zodanige inbreuk op deze landschappelijke kwaliteiten op dat dit niet gewenst is. Met name masten worden in dit deelgebied niet toegestaan, terwijl voor dakzendinstallaties stringente voorwaarden gelden:

- uitsluitend op gebouwen met een minimale hoogte van 17 meter; - maximaal twee zendinstallaties per gebouw; - voor zover mogelijk clustering centraal op het dak; - plaatsing op monumenten is niet toegestaan.

4.2 Voorwaarden voor plaatsing vergunningvrije antennesIn paragraaf 2.1 wordt gesproken over plaatsing van vergunningvrije antennes indien aan de voorwaarden van het convenant wordt voldaan. In principe geldt dit voor alle deelgebieden. Wel hecht de gemeente Urk waarde aan inpassing van deze antennes in het landschap. In paragraaf 2.5 is aangeduid dat deze criteria opgenomen worden in de welstandsnota. Het gaat dan om de kleurstelling van de techniekkast, bedrading en gevelantenne, Deze criteria worden aan de providers meegedeeld.Voor het tweede deelgebied, het oude dorp, gelden aangepaste regels. Het gaat hier namelijk om een deelgebied waarvoor de status van beschermd dorpsgezicht is aangevraagd bu de rijksoverheid. Dit houdt in dat de in paragraaf 2.1 bedoelde vergunningvrije antennes in dit deelgebied licht vergunningplichtig worden.

4.3 FlexibiliteitbepalingenIn dit hoofdstuk van deze beleidsnotitie zijn de criteria opgenomen die alle partijen binden. De gemeente Urk staat haar eigen beleid voor en wil dit handhaven, terwijl de providers aan de voorwaarden moeten voldoen om hun antennes te mogen plaatsen. In voorkomende gevallen kan het zijn dat de gemeente medewerking wil verlenen aan een aanvraag, terwijl de beleidsregels deze medewerking niet toestaan. Burgemeester en Wethouders zijn daarom vrij om in voorkomend geval gemotiveerd af te wijken van de in deze beleidsnotitie opgenomen voorwaarden.

BijlagenBijlage 1: Schema plaatsingsvoorwaarden vergunningvrije antennes. Bijlage 2: Kaart deelgebieden Urk

Bouwvergunningvrij onder de volgende voorwaarden:□ Antennes tot maximaal 5 m boven dakrand□ Techniekkasten maximaal 2 mᶟ en 1 m afstand tot dakrand□ De minimale horizontale afstand (x) tussen mast en dakrand berekenen volgens: x=18/gebouwhoogte□ Minimale hoogte gebouw 9 m□ Minimale afstand tussen kabelgoot en voorgevel is 1 m□ Vragen? Bel 0900-ANTENNE of mail naar

794px