Regeling vervallen per 31-12-2007

Overgangsverordening regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders

Geldend van 01-01-2005 t/m 30-12-2007

Overgangsverordening Regeling Kinderopvang en Buitenschoolse opvang alleenstaande ouders.

(raadsbesluit van 9 december 2004)

De raad van de gemeente Utrecht, gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 19 november 2004

Besluit

vast te stellen de volgende

OVERGANGSVERORDENING Regeling Kinderopvang en Buitenschoolse opvang alleenstaande ouders.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

  • b.

    de wet: de Wet Kinderopvang;

  • c.

    ouder: alleenstaande ouder;

  • d.

    KOA-regeling: Regeling Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders

  • e.

    Kinderopvang: kinderopvang zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de wet;

  • f.

    peildatum: 31 december 2004;

  • g.

    KOA-regeling: kinderopvang op grond van de Regeling Kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders;

  • h.

    tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de gemeente;

  • i.

    bijdrage: de bijdrage die wordt ontvangen in de kosten van kinderopvang op grond van deze verordening.

Artikel 2 Doelgroep

De alleenstaande ouder die op de peildatum gebruik maakt van kinderopvang op grond van de KOA regeling en vanaf 1 januari 2005 geen tegemoetkoming van de gemeente (meer) gaat ontvangen op grond van de wet.

Artikel 3 Hoogte van de bijdrage

  • 1. De hoogte van de bijdrage van de gemeente is maximaal 3,5% van de door het rijk maximaal vastgestelde kostprijs per kinderopvangplaats plus de ouderbijdrage op grond van de wet.

  • 2. De hoogte van de bijdrage wordt afhankelijk van het aantal uren dat van de kinderopvang gebruik wordt gemaakt naar rato verlaagd.

Artikel 4 Duur van de bijdrage

1.De bijdrage wordt verleend tot uiterlijk 1 januari 2008.

2.De bijdrage wordt telkens voor de duur van een kalenderjaar vastgesteld.

3.Het college kan de bijdrage voor een afwijkende periode vaststellen.

4.De bijdrage eindigt eerder dan 1 januari 2008 met ingang van de datum waarop:

a.het inkomen van de ouder meer bedraagt dan 130% van het wettelijk minimumloon;

b.het kind of kinderen die van de opvang gebruik maken de basisschool hebben verlaten;

c.de ouder niet meer woonachtig is in Utrecht;

d.de ouder geen alleenstaande ouder meer is;

e.de periode van kinderopvang voor een periode van langer dan drie maanden onderbroken wordt of er voor een periode van langer dan drie maanden geen recht op de tegemoetkoming op grond van deze verordening bestaat en

f.er om andere redenen geen recht meer zou zijn als de KOA regeling nog zou hebben bestaan.

Artikel 5 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

1.Een aanvraag voor een bijdrage in de kosten van kinderopvang bevat tenminste:

a.naam, adres en sofi-nummer van de ouder

b.naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de bijdrage betrekking heeft

c.een contract van het kindercentrum of het gastouderbureau dat de kinderopvang verzorgt waarin in elk geval is opgenomen:

-het aantal uren per week waarin de opvang plaatsvindt

-de kostprijs per uur

-naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang (gaat) plaatsvindt(en)

d.een schriftelijk bewijs waaruit de bijdrage van de werkgever in de kosten van kinderopvang blijkt.

e.een schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat de ouder tot de doelgroep behoort

f.overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de bijdrage

2.De aanvraag geschiedt op een door het college beschikbaar en vastgesteld formulier.

Artikel 6 Het besluit tot het verlenen van de bijdrage

1.Het college besluit binnen acht weken na ontvangst van alle benodigde gegevens op de aanvraag van de ouder om een bijdrage

2.Het college weigert de bijdrage indien de aanvrager niet behoort tot de doelgroep als bedoeld artikel 2 van deze verordening of wanneer er op grond van artikel 4 van deze verordening geen recht meer bestaat.

3.Het college kan besluiten de bijdrage te betalen aan het kindercentrum.

Artikel 7 Inhoud van het besluit tot vaststelling van de bijdrage

Het besluit tot verlening van de bijdrage in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

a.de vaststelling dat de ouder tot de doelgroepen behoort;

b.de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de bijdrage betrekking heeft;

c.de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

d.de periode en de omvang van de kinderopvang per week waarover de bijdrage wordt verleend;

e.de maximale bijdrage die gebaseerd is op de periode en de omvang van de kinderopvang of indien er een afwijkende periode is vastgesteld, het bedrag dat overeenkomt met die afwijkende periode;

f.de wijze waarop de bijdrage wordt betaald en

g.de verplichtingen van de ouder waaronder in elk geval de verplichtingen genoemd in artikel 9 van deze verordening.

Artikel 8 Inlichtingenplicht

1.De ouder doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem / haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed zijn op de hoogte van de tegemoetkoming.

2.De ouder is verplicht aan het college desgevraagd medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet en de tegemoetkoming van de gemeente.

Artikel 9 Terugvordering door de gemeente

Het college kan de bijdrage terugvorderen van de alleenstaande ouder indien:

a.de hoogte van de bijdrage is vastgesteld op grond van onjuiste en of onvolledig verstrekte inlichtingen door de alleenstaande ouder;

b.de alleenstaande ouder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de bijdrage geheel of gedeeltelijk ten onrechte is uitbetaald.

Artikel 10 Bevoegdheid college

1.Het college kan nadere richtlijnen vaststellen met betrekking tot de hoogte en de duur van de bijdrage als bedoeld in deze verordening.

2.Aan een persoon die geen recht heeft op een bijdrage op grond van deze verordening kunnen burgemeester en wethouders, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van het vorenstaande een bijdrage verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2005 en de werking eindigt op 31 december 2007.

Artikel 12 Citeertitel

Deze verordening kan worden aangehaald als: Overgangsverordening KOA-regeling

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 9 december 2004

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking is geschied op 22 december 2004.

Deze verordening is in werking getreden op 1 januari 2005.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2004, NR. 59

Toelichting Overgangsverordening KOA-regeling

Algemene toelichting

Met het inwerkingtreden van de Wet Kinderopvang (verder te noemen de wet) komt de Regeling Kinderopvang en buitenschoolse opvang (verder te noemen KOA regeling) te vervallen.

De KOA-regeling voorzag erin dat bepaalde groepen alleenstaande ouders van kinderopvang gebruik konden maken zonder dat er aan die opvang kosten verbonden zijn. Het betrof dan met name die alleenstaande ouders die naast het ontvangen van een WWB (= Wet werk en bijstand)- uitkering een traject richting werk volgden en om die reden gebruik moesten maken van kinderopvang. Het gebruik mogen maken van kinderopvang werd op grond van de KOA regeling niet beëindigd indien aansluitend aan de periode van de uitkering werk werd aanvaard met een inkomen tussen de 100% en 130% van het Wettelijk Minimumloon (WML).

De inwerkingtreding van de wet en het vervallen van de KOA-regeling veroorzaken voor de laatst genoemde groep alleenstaande ouders (zij die aan het werk zijn) mogelijk grote financiële gevolgen.

Deze verordening is opgesteld om aan alleenstaande ouders, die niet in het doelgroepenbeleid van de gemeente vallen op grond van de wet en op de peildatum van 31 december 2004 gebruik maken van de KOA-regeling, voor een periode van maximaal drie jaar een bijdrage in de kosten van kinderopvang te kunnen verlenen. Deze bijdrage wordt verleend door de gemeente en zal maximaal 1/3 plus 3,5% van de kosten van de kinderopvang bedragen.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in de verordening voorkomen en uitleg behoeven zijn in dit artikel opgenomen. Hiermee wordt een eenduidig begrippenkader bereikt.

Artikel 2 Doelgroep

De omvang van de doelgroep wordt in artikel 2 bepaald. Het betreft alleen die alleenstaande ouders die op 31 december 2004 gebruik maken van kinderopvang op grond van de KOA-regeling en vanaf 1 januari 2005 geen recht hebben op een tegemoetkoming van de gemeente op grond van de wet.

Door het bepalen van de doelgroep op de peildatum wordt bereikt dat er na 1 januari 2005 geen alleenstaande ouders meer bij komen die een beroep kunnen doen op deze verordening. Dat geeft duidelijkheid voor de alleenstaande ouders die een beroep doen op deze verordening, maar ook voor de alleenstaande ouders die dat niet kunnen.

Indien in het gezin van de alleenstaande ouder na de peildatum nog een kind geboren wordt waarvoor ook opvang noodzakelijk is, kan de alleenstaande ouder voor de kosten van kinderopvang ook voor dat kind een beroep doen op deze verordening. De alleenstaande ouder moet dan wel aan alle overige voorwaarden blijven voldoen.

Artikel 3 Hoogte van de bijdrage

Uitgangspunt van de wet is dat de kosten van de kinderopvang worden verdeeld tussen drie partijen: afgerond is dat 1/3 voor de ouder, 1/3 voor de werkgever en 1/3 voor de overheid. Daarnaast moet elke ouder 3,5% van de kosten zelf betalen. De alleenstaande ouder waarop deze verordening van toepassing is wordt geconfronteerd met 3,5% plus 1/3 van de kosten.

Het rijk stelt jaarlijks de maximale kostprijs van de kinderopvang vast. Door de marktwerking in de kinderopvangsector kunnen de prijzen van de opvang hoger of lager zijn dan de kostprijs die door het rijk is vastgesteld. Artikel 3 regelt dat de bijdrage van de gemeente nooit hoger kan zijn dan 3,5% plus maximaal 1/3 van de door het rijk vastgestelde kostprijs. Indien een alleenstaande ouder gebruik maakt van een kindercentrum waar de prijzen hoger liggen dan de prijzen die door het rijk zijn vastgesteld, blijft het verschil voor eigen rekening. Indien de prijzen van het kindercentrum lager liggen, dan gaat de gemeente uit van dat lagere bedrag.

Het tweede lid van artikel 3 regelt dat alleen de uren waarop gebruik gemaakt wordt van de opvang voor vergoeding in aanmerking komen.

Artikel 4 Duur van de bijdrage

De overgangsverordening is in tijd beperkt. De geldigheidsduur hiervan is afgeleid van de duur die bepaald is in het Beleidskader Wet Kinderopvang.

In het tweede lid van dit artikel wordt bepaald dat de bijdrage wordt verleend voor de duur van telkens een jaar. Hiermee wordt aangesloten bij de systematiek van aanvragen bij de belastingdienst. Ook daar moet telkens voor een periode van een kalenderjaar de tegemoetkoming worden aangevraagd.

Omdat de alleenstaande ouder werkt zal in veel gevallen gedurende een langere periode gebruik worden gemaakt van de kinderopvang, een periode die een kalenderjaar zal overstijgen. In het derde lid is geregeld dat het college de mogelijkheid heeft de bijdrage over een afwijkende periode vast te stellen.

Het vierde lid van artikel 4 somt redenen op die leiden tot het beëindigen van de bijdrage van de gemeente. Doel hiervan is dat de alleenstaande ouder weet tot welk moment er aanspraak bestaat op de bijdrage. Om gebruik te kunnen blijven maken van deze regeling tot uiterlijk 1 januari 2008 moet de alleenstaande ouder een inkomen blijven verdienen onder de 130%. Deze inkomenseis was ook opgenomen in de voormalige KOA-regeling. Bovendien geldt de bijdrage alleen voor alleenstaande ouders die in Utrecht wonen. Als er wordt verhuisd naar een plaats buiten Utrecht, vervalt het recht op de bijdrage. Ook een huwelijk of het gaan voeren van een gemeenschappelijke huishouding maakt een einde aan het recht op de bijdrage. Tot slot eindigt het recht op de bijdrage als de alleenstaande ouder langer dan drie maanden geen gebruik maakt van de opvang, of als er langer dan drie maanden geen recht bestaat op de bijdrage op grond van deze verordening.

In dit artikel is geen herleving van het recht op de bijdrage opgenomen. De overgangsregeling is expliciet bedoeld voor de groep alleenstaande ouders die op de peildatum aanspraak kunnen maken op de bijdrage op grond van deze verordening en vervolgens ook in de periode daarna aan de voorwaarden blijven voldoen tot uiterlijk 1 januari 2008.

Artikel 5 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De alleenstaande ouder die aanspraak wil maken op de bijdrage van de gemeente moet hiervoor een schriftelijke aanvraag indienen. De gemeente verstrekt het formulier dat hiervoor wordt gebruikt. Op dat formulier dienen alle gegevens volledig te worden ingevuld zodat er snel en adequaat een beslissing kan worden genomen.

Eerste lid onder c. spreekt over een contract met het kindercentrum. Omdat de alleenstaande ouder op de peildatum al over kinderopvang beschikt zijn zij in het bezit van een contract met het kindercentrum.

Het bewijsstuk dat in artikel 5, eerste lid onder e wordt verlangd is een schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat de ouder tot de doelgroep behoort. Dat kan een bewijs zijn dat er voor 1 januari 2005 gebruik wordt gemaakt van kinderopvang op grond van de KOA-regeling.

Artikel 6 Het besluit tot het verlenen van de bijdrage

De gemeente zal zo snel mogelijk een beslissing nemen op de aanvraag van de ouder maar niet later dan 8 weken nadat de aanvraag is ingediend. Hiermee is aangesloten bij de termijnen genoemd in de Algemene wet bestuursrecht (Abw). Een aanvraag wordt geweigerd indien de ouder niet behoort tot de doelgroep als bedoeld in deze verordening. Ook wordt een aanvraag geweigerd als de alleenstaande ouder geen recht meer heeft op de bijdrage. Die situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen als de bijdrage is geëindigd in verband met het voeren van een gemeenschappelijke huishouding. Als die gemeenschappelijke huishouding wordt beëindigd kan er geen nieuwe aanspraak op de bijdrage ontstaan. De gemeente weigert dan de aanvraag.

Derde lid regelt dat de gemeente de bijdrage aan het kindercentrum kan betalen maar ook aan de ouder.

Artikel 7 Inhoud van het besluit tot vaststelling van de bijdrage

Het besluit tot het verlenen van de bijdrage en het besluit tot vaststelling daarvan zullen in veel gevallen in een beschikking worden opgenomen.

In het besluit tot vaststelling wordt veelal opgenomen datgene wat de alleenstaande ouder bij de aanvraag is gevraagd. Het gaat dan om het besluit waaruit blijkt dat de alleenstaande ouder tot de doelgroep behoort, de gegevens van het kind of de kinderen, de gegevens van het kindercentrum en de dagen of uren per week waarin er van de opvang gebruik wordt gemaakt.

Onder f wordt de wijze waarop de bijdrage kan worden uitbetaald geregeld. De gemeente zal de alleenstaande ouder vragen een machtiging te tekenen waardoor de bijdrage rechtstreeks aan het kindercentrum kan worden betaald. Het tekenen van de machtiging kan echter niet dwingend worden opgelegd. Indien de alleenstaande ouder de bijdrage zelf wil ontvangen, zal de gemeente de bijdrage aan de alleenstaande ouder betalen. In het besluit tot vaststelling zal de betaalwijze worden opgenomen.

Artikel 8 Inlichtingenplicht

Aan het ontvangen van de bijdrage van de gemeente zijn voor de alleenstaande ouder verplichtingen verbonden. Deze verplichtingen kunnen per alleenstaande ouder verschillen. Daarnaast zijn er verplichtingen die voor iedere alleenstaande ouder gelden. De individuele verplichtingen maar ook de algemene inlichtingenplicht zullen expliciet in het besluit tot vaststelling worden opgenomen. Op die wijze weet de ouder welke inlichtingen er moeten worden verstrekt.

Artikel 9 Terugvordering van de bijdrage door de gemeente

Artikel 9 is het gevolg als er niet voldaan wordt aan de inlichtingenplicht door de alleenstaande ouder. Hiermee heeft het college de bevoegdheid om bijdragen die geheel of gedeeltelijk ten onrechte zijn verstrekt van de alleenstaande ouder terug te vorderen.

Artikel 10 Bevoegdheid college

Deze verordening is gemaakt om de mogelijk nadelige financiële gevolgen die alleenstaande ouders ondervinden door invoering van de wet en het vervallen van de KOA-regeling op te vangen. Het kan in de periode na 1 januari 2005 blijken dat dit doel niet voor de doelgroep wordt gehaald, of dat er bepaalde alleenstaande ouders ongewild en ongewenst buiten de doelgroep blijken te vallen.

Om in zeer bijzondere omstandigheden en in verband met dringende redenen het college de bevoegdheid te geven alleenstaande ouders een bijdrage te verlenen, is artikel 10 opgenomen in de verordening.

Artikel 11 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt op dezelfde datum in werking als de wet en de verordening Wet kinderopvang namelijk op 1 januari 2005 en heeft een looptijd van drie jaar.