Regeling vervallen per 01-01-2013

Verordening Wet Kinderopvang

Geldend van 01-01-2005 t/m 31-12-2012

Intitulé

Verordening Wet Kinderopvang

Verordening Wet Kinderopvang.

(raadsbesluit van 9 december 2004)

De raad van de gemeente Utrecht, gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 19 november 2004

Besluit

vast te stellen de volgende

VERORDENING Wet Kinderopvang.

HOOFDSTUK I. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    het college: het college van burgemeester en wethouders van Utrecht;

  • b.

    de wet: de Wet Kinderopvang;

  • c.

    kinderopvang: kinderopvang zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid onder b van de wet;

  • d.

    kindercentrum: een voorziening als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder d van de wet;

  • e.

    gastouderopvang: kinderopvang als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder c van de wet;

  • f.

    gastouderbureau: een organisatie als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder e van de wet;

  • g.

    gastouder: een ouder als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder f van de wet;

  • h.

    ouder: een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid onder i van de wet die op grond van artikel 22 van de wet recht heeft op een tegemoetkoming;

  • i.

    partner: een persoon als bedoeld in artikel 2 van de wet;

  • j.

    tegemoetkoming: een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang door de gemeente;

  • k.

    tegemoetkomingsjaar: een kalenderjaar;

  • l.

    sociaal medische indicatie: een beslissing van het college als bedoeld in artikel 23 van de wet;

  • m.

    indicatieorgaan: een onafhankelijke organisatie als bedoeld in artikel 23, derde lid van de wet

HOOFDSTUK II. VASTSTELLING NOODZAAK VAN KINDEROPVANG OP GROND VAN SOCIAAL-MEDISCHE INDICATIE

Artikel 2 Te verstrekken gegevens

.

  • 1.

    Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie bevat de volgende gegevens:

    • a.

      naam en adres van de ouder;

b.indien van toepassing naam van de partner en indien hij/zij op een ander adres verblijft dan het adres van de ouder; tevens het adres van de partner;

c.naam, geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekking heeft;

d.eventueel aanvullende gegevens die het indicatieorgaan noodzakelijk acht om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen.

2.De aanvraag geschiedt op een door het college vastgesteld en beschikbaar gesteld formulier.

3.a. De aanvraag wordt door de ouder ondertekend.

b.b. Indien de ouder een partner heeft wordt de aanvraag door de partner mede ondertekend.

Artikel 3 Beslistermijn

1.Het college beslist zo snel mogelijk na ontvangst van alle benodigde gegevens maar uiterlijk 8 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend

2.Hoofdstuk 4 titel 4.1 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4 Inhoud van de beschikking

1.Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een medisch sociale indicatie bevat:

a.de geldigheidsduur van de indicatie

b.de periode waarover de kinderopvang op grond van een medisch sociale indicatie noodzakelijk is

c.het aantal uren kinderopvang per week die op grond van de medisch sociale indicatie noodzakelijk zijn

d.de naam of namen van het (de) kind(eren) voor wie de kinderopvang op grond van medische sociale indicatie noodzakelijk is.

2.Na afloop van de in het vorige lid bedoelde kinderopvang kan het college, de periode van kinderopvang die op grond van een medische sociale indicatie noodzakelijk is, verlengen.

3.Het college kan verlangen dat bij een in het vorige lid bedoelde situatie een nieuwe sociale medische indicatie wordt overgelegd.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie vast te stellen indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6 eerste lid, onderdeel k. of l. van de wet of niet voldoet aan een of meer voorwaarden van de wet of deze verordening.

HOOFDSTUK III TEGEMOETKOMING VAN DE GEMEENTE VOOR OUDERS

Afdeling 1 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

1.Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat tenminste:

a.naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

b.indien van toepassing naam en sofi-nummer van de partner en indien hij/zij op een ander adres verblijft dan het adres van de ouder; tevens het adres van de partner;

c.naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

d.een offerte, of indien reeds aanwezig een contract, van het kindercentrum of het gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen waarin in elk geval is opgenomen:

-de datum waarop de opvang aanvangt;

-het aantal uren per week waarin de opvang plaatsvindt;

-de kostprijs per uur of per dag(deel) en

-naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang (gaat) plaatsvindt(en);

e.een schriftelijke bewijsstuk waaruit blijkt dat de ouder behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 22 en 23 van de wet;

f.overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraag van de tegemoetkoming.

2.De aanvraag geschiedt op een door het college beschikbaar en vastgesteld formulier.

3.Indien de ouder een partner heeft, wordt het aanvraagformulier mede ondertekend door de partner.

Afdeling 2 Verlening en vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 7 Het besluit tot het verlenen van de tegemoetkoming

1.Het college beslist zo snel mogelijk na ontvangst van alle benodigde gegevens maar uiterlijk acht weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend.

2.Het college weigert de tegemoetkoming indien de aanvrager niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 22 en 23 van de wet of niet voldoet aan een of meer voorwaarden van de wet of deze verordening.

3.De tegemoetkoming wordt verleend vanaf het moment waarop de kinderopvang daadwerkelijk start maar niet eerder dan de datum waarop de aanvraag bij de gemeente is ingediend.

4.Periode en omvang van de tegemoetkoming:

a.de tegemoetkoming wordt verleend voor de duur van een kalenderjaar of naar rato;

b.van het aantal maanden dat nog rest in het kalenderjaar vanaf de datum van de verlening van de tegemoetkoming;

c.in afwijking van het onder a. genoemde kan het college de tegemoetkoming voor een afwijkende periode verlenen;

d.de tegemoetkoming wordt verleend voor het maximaal aantal dagdelen kinderopvang per week dat naar het oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om arbeid en zorg te kunnen combineren;

e.de hoogte van de tegemoetkoming wordt vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 24 van de wet.

Artikel 8 Inhoud van het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

Het besluit tot verlening van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:

a.de vaststelling dat de ouder tot een van de gemeentelijke doelgroepen behoort;

b.de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft;

c.de naam en het adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvang plaatsvindt;

d.de periode en de omvang van de kinderopvang per week waarover de tegemoetkoming wordt verleend;

e.de maximale tegemoetkoming die gebaseerd is op de periode en de omvang van de kinderopvang of indien er een afwijkende periode is vastgesteld, het bedrag dat overeenkomt met die afwijkende periode;

f.de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

g.de verplichtingen van de ouder waaronder in elk geval de verplichtingen genoemd in hoofdstuk IV van deze verordening.

Artikel 9 Inlichtingenplicht

1.De ouder en zijn eventuele partner doen aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem/haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kan zijn op de hoogte van de tegemoetkoming.

2.De ouder en zijn eventuele partner zijn verplicht aan het college desgevraagd alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet en deze verordening.

HOOFDSTUK IV TERUGVORDERING VAN DE TEGEMOETKOMING

Artikel 10 Terugvordering door de gemeente

Het college kan de tegemoetkoming van de ouder en/of diens partner terugvorderen op grond van artikel 38 van de wet indien:

a.de hoogte van de tegemoetkoming is vastgesteld op grond van onjuiste en of onvolledig verstrekte inlichtingen door de ouder en/of diens partner;

b.de ouder en/of diens partner redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk ten onrechte is uitbetaald.

HOOFDSTUK V SANCTIES

Artikel 11 Boete

1.Het college kan de ouder en/of diens partner die een verplichting als bedoeld in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de wet en artikel 9 van deze verordening, niet nakomt een bestuurlijke boete opleggen van maximaal EUR 2.269,00.

2.De hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin de ouder en/of diens partner verkeert.

HOOFDFSTUK VI SLOTBEPALINGEN

Artikel 12 Inwerkingtreding

1.Gelet op artikel 25 Regeling met betrekking tot tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang en waarborging van de kwaliteit van kinderopvang (wet kinderopvang) en artikel 149 van de Gemeentewet treedt deze verordening in werking op 1 januari 2005

2.In afwijking van het eerste lid treedt Hoofdstuk II van deze verordening in werking vanaf het moment dat artikel 6 eerste lid onder k, artikel 6 eerste lid onder l. en artikel 23 van de wet in werking treden.

Artikel 13 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet Kinderopvang.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 9 december 2004

De griffier, De burgemeester,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A.H. Brouwer-Korf

Bekendmaking is geschied op 22 december 2004.

Deze verordening is in werking getreden op 1 januari 2005.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2004, NR. 63

ALGEMENE TOELICHTING

Op 1 januari 2005 treedt de Wet Kinderopvang (verder te noemen: de wet) in werking. De wet regelt onder andere de financiering van kinderopvang voor ouders die werk en zorg combineren. De systematiek gaat uit van een tripartiete financiering waarbij de kosten gedeeld worden door 1/3 overheid, 1/3 werkgever en 1/3 ouder.

Niet alleen werkende ouders kunnen een beroep doen op de wet, maar ook ouders die geen werkgever hebben. De wet benoemt een aantal doelgroepen waarbij de gemeente 1/6 van de kosten van kinderopvang voor haar rekening neemt. Voor het resterende deel van 5/6 van de kosten voor deze doelgroep is de belastingdienst verantwoordelijk.

Deze verordening regelt op welke wijze de doelgroepouders een aanvraag voor de tegemoetkoming kunnen indienen en op welke wijze zij de tegemoetkoming te gelde kunnen maken.

In artikel 25 van de wet wordt bepaald dat de gemeente de regels hieromtrent bij verordening moet vaststellen. De regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming.

Omdat de tegemoetkoming een subsidie is in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is Titel 4.2 van de Awb van toepassing op de tegemoetkomingen van de gemeente.

ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING

Artikel 1 Begripsbepalingen

Alle begrippen die in de verordening voorkomen en uitleg behoeven zijn in dit artikel opgenomen. Hiermee wordt een eenduidig begrippenkader bereikt.

Hoofdstuk II

Artikelen 2 tot en met 6: Vaststelling noodzaak van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie.

Een van de doelgroepen die op grond van de wet in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming in de kosten van het kinderopvanggebruik zijn ouders en kinderen met een sociaal medische indicatie. Hoofdstuk II van deze verordening regelt welke gegevens bij de aanvraag moeten worden verstrekt, op welke termijn de gemeente een beslissing moet nemen, wat de inhoud van de beschikking is en op welke gronden de gemeente de noodzaak van kinderopvang kan weigeren omdat er geen medische indicatie aanwezig is.

De artikelen van de wet met betrekking tot de sociaal-medisch geïndiceerden (artikel 6, eerste lid, onder k.; artikel 6 eerste lid , onder l.; artikel 23) treden niet op 1 januari 2005 in werking. Dat heeft te maken met de ontwikkelingen rond de centralisering van de indicatiestelling AWBZ.

Hoofdstuk II van deze verordening treedt pas in werking (zie hiervoor slotbepalingen) nadat de artikelen uit de wet met betrekking tot de sociaal medische indicatie in werking treden. Anticiperend op die inwerkingtreding zijn de artikelen echter al wel opgenomen in deze verordening.

Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag

De ouder die aanspraak wil maken op de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang van de gemeente moet hiervoor een schriftelijke aanvraag indienen. De gemeente verstrekt het formulier dat hiervoor wordt gebruikt. Op dat formulier dienen alle gegevens volledig te worden ingevuld zodat er snel en adequaat een beslissing kan worden genomen. De ouder heeft een groot belang bij het nemen van een snelle beslissing omdat de kosten van de opvang hiermee voor een deel worden vergoed.

Artikel 6, eerste lid onder d. spreekt over een offerte of indien aanwezig een contract van het kindercentrum. Het zal voorkomen dat ouders al gebruik maken van kinderopvang na inwerking treden van de wet. Zij zullen al in het bezit zijn van een contract met het kindercentrum. In die gevallen hoeven zij geen offerte meer te vragen maar kunnen volstaan met het overleggen van het bestaande contract. Voor ouders die nog geen gebruik maken van kinderopvang, maar dat op (korte) termijn wel gaan doen is het noodzakelijk dat er een offerte bij de aanvraag wordt overgelegd.

Het bewijsstuk dat in artikel 6, eerste lid onder e. wordt verlangd is een schriftelijk bewijs waaruit blijkt dat de ouder tot de doelgroep behoort. Dat kan een bewijs zijn dat een uitkering op grond van de WWB wordt ontvangen en een daarmee samenhangend trajectplan waaruit de noodzaak tot kinderopvang blijkt, maar het kan ook een inburgeringsplan zijn waaruit blijkt dat kinderopvang noodzakelijk is.

Artikel 7 Het besluit tot het verlenen van de tegemoetkoming

In de verordening is een formele splitsing gemaakt tussen een besluit tot het verlenen van de tegemoet-koming en een besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming (artikel 8). In de praktijk zullen deze twee besluiten veelal in één beschikking worden opgenomen.

De gemeente zal zo snel mogelijk een beslissing nemen op de aanvraag van de ouder, maar niet later dan acht weken nadat de aanvraag is ingediend. Hiermee is aangesloten bij de termijnen genoemd in de Awb.

Een aanvraag wordt geweigerd indien de ouder niet behoort tot de doelgroep als bedoeld in de wet. Als mogelijke andere weigeringsgrond is in de verordening opgenomen het niet voldoen aan een of meer voorwaarden genoemd in de wet of deze verordening. Deze bepaling maakt het mogelijk om ook om andere redenen dan het niet behoren tot de doelgroep een aanvraag te kunnen weigeren. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld het niet tijdig inleveren van alle gevraagde bewijsstukken.

Het derde lid van artikel 7 is opgenomen om aanvragen met terugwerkende kracht te voorkomen. De wet geeft aan de ouder een grote verantwoordelijkheid om de tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang te regelen. Hierbij past het dat zij zoveel mogelijk de aanvraag voor de tegemoetkoming bij de gemeente op tijd moeten indienen, dat wil zeggen voordat de kosten zijn gemaakt.

Ook wordt hierbij aangesloten bij de systematiek van de aanvraagprocedure bij de belastingdienst. Ook daar kunnen geen aanvragen met terugwerkende kracht worden ingediend.

Het vierde lid van artikel 7 regelt de periode en de omvang van de tegemoetkoming door de gemeente.

Indien een ouder een traject volgt en om die reden gebruik maakt van de kinderopvang zal de periode waarover de kinderopvang noodzakelijk is bekend zijn. In het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming zal die periode ook kunnen worden opgenomen.

Het is echter ook denkbaar dat de periode bij de start van het traject nog niet exact bekend is of gedurende het traject wijzigt. Het vierde lid, onder b regelt dat de gemeente dan ook een besluit kan nemen omtrent de periode van de tegemoetkoming.

Het vierde lid, onder c regelt dat de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming afstemt op de noodzaak van de kinderopvang. Het college bepaalt hiermee hoeveel opvang er redelijkerwijs noodzakelijk is om de zorg voor kinderen en het volgen van een traject te kunnen combineren. In veel gevallen zal hier aansluiting worden gezocht bij het trajectplan. De beslissing over het aantal uren of dagen waarop de kinderopvang noodzakelijk is blijft echter bij de gemeente.

De hoogte van de tegemoetkoming is vastgelegd in Het vierde lid, onder d. Het rijk bepaalt jaarlijks de maximale kostprijs van de kinderopvang. Door de marktwerking in de kinderopvang kan het voorkomen dat de werkelijke kosten van een bepaald kindercentrum naar boven of naar beneden afwijken van de vastgestelde kostprijs. De gemeente vergoedt op grond van artikel 7, vierde lid onder d van deze verordening echter nooit meer dan 1/6 van de door het rijk vastgestelde kostprijs plus voor in de wet vastgestelde doelgroepen de 3,5% eigen bijdrage van de ouder. Indien een kindercentrum een hoger bedrag in rekening brengt, blijft dat voor rekening van de ouder. Indien een kindercentrum een lager bedrag in rekening brengt, gaat de gemeente voor de berekening van haar vergoeding uit van dat lagere bedrag.

Artikel 8 Inhoud van het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming.

Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming zal in veel gevallen in dezelfde beschikking staan als het besluit tot het verlenen van de tegemoetkoming. Deze verordening maakt het echter ook mogelijk twee afzonderlijke besluiten te nemen.

In het besluit komt terug datgene wat de gemeente de ouder gevraagd heeft aan te leveren. Het betreft dan het schriftelijke besluit dat de ouder tot de doelgroep behoort, de gegevens van het kindercentrum, de gegevens van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkoming betrekking heeft en de periode waarover de tegemoetkoming wordt toegekend.

Ook wordt in het besluit opgenomen over welke periode de tegemoetkoming wordt toegekend. In veel gevallen zal dat aansluiten bij de periode die ook genoemd is in het trajectplan of het inburgeringsplan.

Artikel 8 onder f regelt de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald. De gemeente zal de ouder verzoeken een machtiging te tekenen die er voor zorgt dat de gemeente rechtstreeks aan het kindercentrum kan betalen. Het tekenen van een machtiging kan echter niet verplicht worden opgelegd. Indien een ouder er voor kiest de tegemoetkoming zelf van de gemeente te ontvangen, blijft dat een mogelijkheid die in deze verordening niet wordt uitgesloten.

De wijze waarop er in het individuele geval wordt betaald zal worden opgenomen in het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming.

Aan het ontvangen van de tegemoetkoming van de gemeente zijn voor de ouder verplichtingen verbonden. Deze verplichtingen kunnen per ouder verschillen. Daarnaast zijn er verplichtingen die voor iedere ouder gelden (zie artikel 9 van deze verordening) De individuele verplichtingen, maar ook de algemene inlichtingenplicht, zal expliciet in het besluit tot vaststelling worden opgenomen. Op die wijze weet de ouder welke inlichtingen er moeten worden verstrekt.

Artikel 9 Inlichtingenplicht

Het is van belang dat de hoogte van de tegemoetkoming, de wijze van betaling en de periode waarover de tegemoetkoming is toegekend juist is. Om dat te waarborgen zijn inlichtingen van ouders noodzakelijk. Artikel 9 bepaalt welke inlichtingen de ouder moet verstrekken. Het gaat dan niet alleen om het spontaan verstrekken van de noodzakelijke inlichtingen (eerste lid) maar ook het verstrekken van inlichtingen nadat de gemeente daar om heeft verzocht (tweede lid).

Artikel 10 Terugvordering door de gemeente

Artikel 38 van de wet geeft de gemeente de bevoegdheid de tegemoetkoming terug te vorderen. Door het opnemen van artikel 10 in deze verordening gaat de gemeente van deze bevoegdheid gebruik maken. Omdat in artikel 38 van de wet wordt verwezen naar de artikelen 58 tot en met 60 van de Wet werk en bijstand is ook in deze verordening hierbij aansluiting gezocht.

Artikel 11 Boete

De wet biedt (artikel 72) de mogelijkheid aan de gemeente voor het opleggen van een bestuurlijke boete. Door het opnemen van artikel 11 in deze verordening en deze te koppelen aan artikel 9 van de verordening wordt het opleggen van een boete door de gemeente ingevuld.

Voordat wordt overgegaan tot het opleggen van de boete, zal zorgvuldig worden afgewogen in hoeverre het niet nakomen van de verplichtingen in artikel 28, eerste tot en met derde lid van de wet en de verplichtingen in artikel 9 van deze verordening aan de ouder te verwijten is. Bovendien zal worden onderzocht wat de ernst van de overtreding is en in welke verdere omstandigheden de ouder verkeert.

Artikel 13 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt gelijktijdig in werking met de wet. Met uitzondering van de artikelen die betrekking hebben op de sociaal medische indicatie. Deze zullen in de wet op een later tijdstip in werking treden en daarmee ook in deze verordening.