Regeling vervallen per 22-10-2009

Verordening Wet Inburgering gemeente Utrecht

Geldend van 22-10-2009 t/m 21-10-2009

Intitulé

Verordening Wet Inburgering gemeente Utrecht

Verordening Wet Inburgering gemeente Utrecht (raadsbesluit van 8 februari 2007)

De raad van de gemeente Utrecht, gelet op het voorstel van b. en w. d.d. 26 januari 2007

Besluit

vast te stellen de:

VERORDENING Wet Inburgering gemeente Utrecht

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      het college: het college van burgemeester en wethouders;

    • b.

      de wet: de Wet inburgering;

    • c.

      WWB: de Wet Werk en Bijstand

    • d.

      bijstandsnorm: de bijstandsnorm bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de WWB; Er wordt in alle gevallen uitgegaan van de norm voor zelfstandig wonenden.

    • e.

      re-integratietraject: een traject bestaande uit re-integratie-activiteiten als beschreven in de re-integratieverordening 2004;

    • f.

      nieuwkomer: vreemdeling in de leeftijd van 16 tot 65 jaar, die na inwerkingtreding van de wet rechtmatig verblijf in Nederland verkrijgt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e, dan wel l, van de Vreemdelingenwet 2000 of die op de dag voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet nieuwkomers was in de zin van de Wet Inburgering Nieuwkomers.

  • 2.

    De begripsomschrijvingen in de wet en de daarop berustende regelingen zijn van toepassing op de begrippen die in deze verordening worden gebruikt.

Hoofdstuk 2 Doelgroepen en samenstelling van de inburgeringsvoorziening

Artikel 2.1 Bepalen van de doelgroepen

  • 1. Conform het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de wet, biedt het college in elk geval een inburgeringsvoorziening aan aan de inburgeringsplichtige die

    • a.

      houder is van een verblijfsvergunning zoals bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel,

    • b.

      geestelijk bedienaar is

  • 2. Het college stelt jaarlijks vast aan welke groep of groepen inburgeringsplichtigen binnen de groepen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden.

  • 3. Bij het vaststellen door het college van de groep of groepen inburgeringsplichtigen binnen de groepen als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet, waaraan een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden, wordt voorrang gegeven aan de volgende categorieën:

    • a.

      zelfmelders;

    • b.

      uitkeringsgerechtigden;

    • c.

      opvoeders en

    • d.

      werkzoekenden zonder uitkering.

      4.Van doelgroepen die niet krachtens de wet, artikel 19, eerste en tweede lid, van de wet, een inburgeringsvoorziening aangeboden krijgen, zal het college in elk geval een inburgerings-voorziening aanbieden aan inburgeringsplichtige nieuwkomers die niet onder artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a van deze verordening vallen.

Artikel 2.2 De samenstelling van een inburgeringsvoorziening

  • 1. Het college stelt voorafgaand aan het programma middels het inburgeringsonderzoek het taalniveau, mogelijkheden en eventuele belemmeringen in de persoonlijke situatie, maatschappelijke taken en doelperspectief van de inburgeringsplichtige vast, en bepaalt aan de hand daarvan de duur, intensiteit en samenstelling van de inburgeringsvoorziening.

  • 2. Bij een inburgeringsplichtige die een uitkering geniet, stemt het college de inburgeringsvoorziening af op de activiteiten vanuit het reïntegratietraject.

  • 3. Krachtens artikel 19, tweede lid van de wet, wordt de samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijk bedienaren per ministeriële regeling vastgesteld.

  • 4. Een inburgeringsvoorziening bevat in ieder geval de volgende onderdelen:

    • a.

      Nederlandse taalles

    • b.

      kennis van de Nederlandse samenleving

    • c.

      voorbereiding op en deelname aan het inburgeringsexamen

    • d.

      individuele traject- en maatschappelijke begeleiding, doorgeleiding

  • 5. Een inburgeringsvoorziening kan naast een cursus die toeleidt naar het inburgeringsexamen en het eenmaal kosteloos afleggen van het inburgeringsexamen onder meer de volgende onderdelen bevatten:

    • a.

      activiteiten gericht op arbeid of de verwerving daarvan, zoals stages, regulier of gesubsidieerd betaald werk, vrijwilligerswerk, bemiddeling naar arbeid, beroepsvaardigheden, etcetera;

    • b.

      activiteiten gericht op een vervolgopleiding en of voorbereiding daarop, zoals beroepsoriëntatie, taalstage, geïntegreerde trajecten, et cetera;

    • c.

      activiteiten gericht op participatie en gezin, zoals vrijwilligerswerk, sociale vaardigheden, opvoedingsondersteuning, thuisstudie met behulp van de computer, tv en radio, et cetera;

Artikel 2.3 De inning van de eigen bijdrage

  • 1.

    De eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet, wordt in beginsel in één keer voldaan.

  • 2.

    Op aanvraag van de inburgeringsplichtige kan in maximaal twaalf termijnen en enkel gedurende de looptijd van het traject worden betaald.

  • 3.

    Het college legt in de beschikking tot toekenning van een inburgeringsvoorziening, zoals bedoeld in artikel 3.2, tweede lid van deze verordening, het tijdstip en indien daarvoor een aanvraag is ingediend, de termijnen van betaling vast. Als het college de eigen bijdrage wil verrekenen met de algemene bijstand, wordt dat in de beschikking vastgelegd.

Hoofdstuk 3 Het aanbod van een inburgeringsvoorziening

Artikel 3.1 De procedure van het doen van een aanbod

  • 1. Het college doet het aanbod, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de wet schriftelijk. Het aanbod wordt persoonlijk overhandigd aan de inburgeringsplichtige en tevens gezonden naar het adres waar de inburgeringsplichtige in de gemeentelijke basisadministratie is ingeschreven.

  • 2. In geval van een inburgeringsvoorziening, gecombineerd met een reïntegratievoorziening, wordt het aanbod opgenomen in een trajectadvies of daarmee gelijk te stellen document gericht op re-integratie.

  • 3. In het aanbod wordt een omschrijving gegeven van de inburgeringsvoorziening die wordt aangeboden en van de rechten en verplichtingen die aan de inburgeringsvoorziening worden verbonden.

  • 4. De inburgeringsplichtige aan wie een aanbod wordt gedaan, deelt per omgaande middels ondertekening het college schriftelijk mee of hij het aanbod aanvaardt.

  • 5. Het niet aanvaarden van een aanbod, ontslaat de inburgeringsplichtige niet van de verplichtingen als benoemd in artikel 7 van de wet. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod niet aanvaard, zal op grond van artikel 26 van de wet een beschikking worden vastgesteld waarmee de termijn zoals bedoeld in artikel 7 van de wet, van start gaat.

  • 6. Wanneer de inburgeringsplichtige het aanbod aanvaardt, neemt het college binnen twee weken na ontvangst van deze mededeling het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening, overeenkomstig het gedane aanbod.

Artikel 3.2 Inhoud van de beschikking

  • 1.

    De beschikking waarin de inburgeringsplicht wordt vastgesteld bevat in ieder geval:

    • a.

      in geval van een oudkomer: de datum waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht, bedoeld in artikel 26 van de wet van start gaat;

    • b.

      de datum waarop het inburgeringsexamen moet zijn behaald;

    • c.

      een opgave van rechten en plichten van de inburgeringsplichtige

  • 2.

    In geval van aanvaarding van een aanbod wordt bovendien het besluit tot toekennen van de inburgeringsvoorziening vastgelegd bij de beschikking zoals genoemd artikel 3.2, eerste lid van deze verordening. De volgende onderdelen worden dan aanvullend opgenomen:

    • a.

      een omschrijving van de inburgeringsvoorziening;

    • b.

      de duur van de inburgeringsvoorziening;

    • c.

      de rechten en plichten verbonden aan de inburgeringsvoorziening inclusief het tijdstip waarop voor de eerste maal aan het inburgeringsexamen moet zijn deelgenomen;

    • d.

      de mogelijkheid van sancties;

    • e.

      de wijze van betaling;

  • 3.

    In geval van inburgeringsplichtigen aan wie het college een inburgeringsvoorziening aanbiedt, maar bij wie dit niet geschiedt krachtens de wet, worden per overeenkomst vastgelegd:

    • a.

      de in het eerste en tweede lid genoemde onderwerpen, indien van toepassing;

    • b.

      de voorfinancieringsregeling die het college aanbiedt, evenals de regeling tot inning door het college van de in artikel 18 van de wet genoemde vergoeding;

    • c.

      sanctiebepaling conform artikel 4.5 van deze verordening

Hoofdstuk 4 Handhaving

Artikel 4.1 Oproepen ter vaststelling inburgeringsplicht

  • 1. Op grond van artikel 25 van de wet, heeft het college de bevoegdheid een persoon ten aanzien van wie het op redelijke gronden kan vermoeden dat deze inburgeringsplichtig is, oproepen om te verschijnen en gegevens te verstrekken die voor diens inburgeringsplichtigheid van belang zijn, om toepassing te geven aan de artikelen 19 en 26 van de wet.

  • 2. Het college dient, krachtens artikel 19, tweede lid van de wet, en artikel 5.1 van het Besluit Inburgering in elk geval op te roepen:

    • a.

      asielgerechtigde nieuwkomers en oudkomers;

    • b.

      overige nieuwkomers en

    • c.

      geestelijk bedienaren.

  • 3. Onder potentiële inburgeringsplichtige oudkomers wordt voorrang gegeven aan het oproepen van personen die conform de in artikel 2.1, tweede lid van deze verordening jaarlijks vastgestelde fasering, een inburgeringsvoorziening aangeboden krijgen.

  • 4. Vaststelling van de inburgeringsplicht middels een inburgeringsonderzoek vindt plaats door middel van een beschikking, zoals genoemd in artikel 3.2, eerste lid van deze verordening.

  • 5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot het oproepen van personen krachtens artikel 25 van de wet.

Artikel 4.2 Ontheffing van de inburgeringsplicht

1.Het college is bevoegd, krachtens artikel 6, eerste lid, artikel 25, derde lid, artikel 31, tweede lid, onderdeel b en artikel 64, tweede lid, van de wet, de inburgeringsplichtige te ontheffen van inburgeringsplicht:

  • a.

    op grond van artikel 6, eerste lid: direct na het afronden van het onderzoek zoals bedoeld in artikel 25 van de wet en

  • b.

    indien het college beoordeelt dat, op grond van door de inburgeringsplichtige aantoonbaar geleverde inspanningen ten aanzien van het behalen van het inburgeringsexamen binnen de in artikel 7 van de wet gestelde termijnen, het voor hem redelijkerwijs niet mogelijk is het inburgeringsexamen te behalen.

    2.Bij of krachtens algemene maatregelen van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van artikel 6 van de wet.

Artikel 4.3 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende gedragingen

  • 1. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 20% van de netto bijstandsnorm per maand met een maximum van het in artikel 34, onderdeel a, genoemde bedrag, indien de inburgeringsplichtige geen gehoor geeft aan de oproep van het college bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet of onvoldoende medewerking verleent aan het onderzoek, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet.

  • 2. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 40% van de netto bijstandsnorm per maand met een maximum van het in artikel 34, onderdeel b, genoemde bedrag, indien de inburgeringsplichtige onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgerings-voorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet of aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid van deze verordening.

  • 3. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 40 % van de netto bijstandsnorm per maand met een maximum van het in artikel 34, onderdeel c, genoemde bedrag, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de in artikel 7, eerste lid, van de wet bedoelde termijn of binnen de door het college op grond van artikel 31, tweede lid, onderdeel a, van de wet verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 4. De bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste 80% van de netto bijstandsnorm per maand met een maximum van het in artikel 34, onderdeel d, genoemde bedrag, indien de inburgeringsplichtige niet binnen de door het college op grond van artikel 32 of 33 van de wet vastgestelde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald.

  • 5. Bij de vaststelling van het boetebedrag voor, geldt de netto bijstandsnorm per maand die voor betrokkene geldt of zou gelden als hij belanghebbende in de zin van de WWB zou zijn.

Artikel 4.4 Stimuleringsbonus

Indien de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen heeft afgelegd op het tijdstip zoals opgenomen in de beschikking, benoemd in artikel 3.2 tweede lid van deze verordening, of opgenomen in de overeenkomst, bedoeld in artikel 3.2 derde lid van deze verordening, zal een bonus ter hoogte van het bedrag van de eigen bijdrage worden uitgekeerd, mits de inburgeringsplichtige niet meer dan 20% heeft verzuimd tijdens de duur van het inburgeringsprogramma.

Hoofdstuk 5 Informatieverstrekking

Artikel 5.1

  • 1.

    De informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen zoals bedoeld in artikel 8 van de wet bevat in elk geval de volgende onderwerpen:

    • a.

      de rechten en plichten voor de inburgeringsplichtige vanuit de wet;

    • b.

      het aanbod van inburgeringsvoorzieningen binnen de gemeente;

    • c.

      de toegang tot deze voorzieningen.

  • 2.

    Het college maakt bij de informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen in ieder geval gebruik van de volgende middelen:

    • a.

      1-loket Inburgering;

    • b.

      informatieverstrekking aan de inburgeringsplichtigen aan wie een inburgeringsvoorziening wordt aangeboden en aan overige potentieel inburgeringsplichtigen vindt plaats tijdens de oproep zoals bedoeld in artikel 25 van de wet en

    • c.

      de gemeentelijke website

  • 3.

    Hiernaast vindt informatieverstrekking in elk geval plaats op aanvraag van de inburgeringsplichtige.

Hoofdstuk 6 Slotbepalingen

Artikel 6.1 Onvoorziene omstandigheden

In de gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 6.2 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking met terugwerkende kracht tot 1 januari 2007.

Artikel 6.3 Citeertitel

De verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet inburgering gemeente Utrecht.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 8 februari 2007.

De griffier, De voorzitter,

Drs. A.A.H. Smits Mr. A.H. Brouwer-Korf

Publicatie is geschied op 21 februari 2007.

Deze verordening is in werking getreden met ingang van 1 januari 2007.

BIJLAGE BEHOREND BIJ GEMEENTEBLAD VAN UTRECHT 2007, NR. 9

Toelichting Verordening Wet Inburgering

Met ingang van 1 januari 2007 treedt de nieuwe Wet Inburgering in werking. De wet verplicht de gemeente de nadere uitwerking van een aantal artikelen gemeentelijk te verordenen. De voorgestelde verordening is mede gebaseerd op de nota ‘Inburgering in Utrecht. Meerjarenperspectief inburgering 2007-2010’.

Nieuwe Wet Inburgering op hoofdlijnen:

  • ·

    er komt een algemene inburgeringsplicht voor in beginsel alle vreemdelingen die niet minstens acht jaar van de leerplichtige leeftijd in Nederland hebben gewoond;

  • ·

    genaturaliseerde Nederlanders zal, in overeenstemming met het advies van de Raad van State van 3 augustus 2006, geen inburgeringsplicht worden opgelegd. In plaats daarvan is voor 2007 de Regeling Vrijwillige Inburgering G31 2007 ontworpen, die vrijwillige inburgering van inburgeringsbehoeftigen mogelijk maakt. De inburgering van Nederlanders van Nederlandse Antilliaanse en Arubaanse afkomst wordt tevens geregeld via dezelfde regeling vrijwillige inburgering. Deze verordening heeft geen betrekking op deze regeling vrijwillige inburgering;

  • ·

    de inburgeringsplicht en handhavingstermijn wordt vanuit de wet opgelegd aan nieuwkomers om te voorkomen dat er achterstanden ontstaan. Voor oudkomers bepaalt de gemeente wanneer de in de wet genoemde handhavingstermijn van de inburgeringsplicht ingaat;

  • ·

    bij de invulling van de inburgeringsplicht staat de eigen verantwoordelijkheid, voor een deel van de nieuwkomers en oudkomers ook in financiële zin, van de inburgeringsplichtige centraal;

  • ·

    de inburgeringsplichtige die er voor kiest het eigen inburgeringsprogramma te financieren, heeft keuzevrijheid ten aanzien van de inkoop van cursussen;

  • ·

    gemeenten hebben een spilfunctie, met name voor enkele bijzondere groepen inburgeringsplichtigen;

  • ·

    aan de inburgeringsplicht is voldaan wanneer het inburgeringsexamen is gehaald. In het huidige stelsel geldt voor nieuwkomers een verplichting tot deelname aan een inburgeringsprogramma. In de nieuwe Wet inburgering zal pas aan de plicht zijn voldaan als het inburgeringsexamen is gehaald. In het nieuwe stelsel wordt zo een inspanningsverplichting vervangen door een resultaatverplichting;

  • ·

    in de wet is de mogelijkheid opgenomen tot het verlenen van ontheffing op basis van aantoonbare psychische of lichamelijke dan wel verstandelijke belemmering, waaruit blijkt dat een inburgeringsplichtige blijvend niet in staat is het inburgeringsexamen te behalen.

De rol van de gemeente

De gemeente krijgt een spilfunctie als het gaat om informatievoorziening, handhaving en facilitering.

  • ·

    De gemeente kan een inburgeringsvoorziening aanbieden aan de volgende groepen:

    • -

      de inburgeringsplichtige die een uitkering ontvangt. De inburgeringsvoorziening moet in combinatie met de voorziening gericht op werk worden aangeboden: een gecombineerde inburgerings- en reïntegratievoorziening. De gedachte hierachter is dat inburgering en toeleiding naar werk in elkaars verlengde liggen en elkaar kunnen versterken;

    • -

      de inburgeringsplichtige is niet verplicht een inburgeringsaanbod te aanvaarden. Hij blijft dan wel inburgeringsplichtig. De gemeente is niet verplicht om een aanbod te doen;

    • -

      oudkomers die geen inkomen uit werk of uitkering hebben;

    • -

      in de nota ‘Inburgering in Utrecht. Meerjarenperspectief inburgering 2007-2010’ heeft het college gekozen om aan nieuwkomers ook op vrijwillige basis een inburgeringsvoorziening aan te bieden. Met de nieuwkomers die hiervoor kiezen wordt een overeenkomst gesloten waarin rechten en plichten worden vastgelegd (zie ook artikelsgewijze toelichting bij artikel 2.1, vierde lid, artikel 3.2 derde lid, en artikel 4.5).

  • ·

    De gemeente moet in elk geval een inburgeringsvoorziening aanbieden aan de volgende groepen

    • -

      geestelijk bedienaren en

    • -

      asielgerechtigden

  • ·

    De gemeente vergoedt voor de prioritaire groepen de kosten, maar de inburgeraar moet wel een eigen bijdrage betalen van EUR 270,00.

  • ·

    Een inburgeringsvoorziening leidt toe naar het examen dat eenmaal kosteloos moet worden afgelegd. De kosten van een examen bedragen EUR 230,00.

  • ·

    De gemeente stelt bij verordening regels met betrekking tot de procedure en criteria die leiden tot een aanbod en de samenstelling van een passende inburgeringsvoorziening, rechten en plichten, sancties, informatieverstrekking en de inning van de eigen bijdrage van EUR 270,00.

Inburgeringsplichtigen die geen aanbod van de gemeente krijgen

  • ·

    Inburgeringsplichtingen die geen aanbod krijgen van de gemeente bereiden zich zelf voor op het examen. Zij kunnen zelf een cursus inkopen en daarvoor via de IB Groep een krediet ontvangen. Als zij het examen binnen een termijn van drie behalen ontvangen zij een vergoeding in de kosten of een forfaitaire vergoeding als de cursus is ingekocht bij een instelling zonder keurmerk.

  • ·

    Datzelfde geldt voor oudkomers die niet behoren tot de prioritaire groepen die voortvloeiende uit de wet, een aanbod van de gemeente krijgen, bijvoorbeeld oudkomers (vreemdelingen) die werken.

De handhaving door de gemeente

  • ·

    De gemeente krijgt de bevoegdheid potentiële inburgeringsplichtigen op te roepen voor een intake; niet verschijnen kan worden bestraft met een boete.

  • ·

    De gemeente moet in elk geval oproepen:

    • -

      nieuwkomers en

    • -

      geestelijk bedienaren.

  • ·

    Oudkomers krijgen gefaseerd een inburgeringsplicht opgelegd. De gemeente bepaalt welke oudkomers zij actief willen handhaven en op welk moment deze handhaving wordt geactiveerd.

  • ·

    De gemeente kan een boete opleggen wanneer iemand niet binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen aflegt.

  • ·

    De gemeente kan een boete opleggen als iemand niet meewerkt aan een door de gemeente aangeboden voorziening

De gemeentelijke verordening

De Wet inburgering verplicht de gemeente de volgende zaken te verordenen:

  • ·

    de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen ter zake hun rechten en plichten;

  • ·

    het aanbieden van een inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen;

  • ·

    regels met betrekking tot de rechten en plichten van de inburgeringsplichtige die een inburgeringsvoorziening aangeboden krijgt; deze regels hebben in elk geval betrekking op de inning van de eigen bijdrage en de mogelijkheid van betaling in termijnen en

  • ·

    het bedrag van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.

Toelichting per artikel

Hieronder volgt een artikelsgewijze toelichting op de verordening.

Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen

In het eerste lid zijn definities opgenomen met betrekking tot de in de verordening gebruikte begrippen. Het tweede lid geeft aan dat de omschrijvingen van de begrippen die worden gebruikt in respectievelijk de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de ministeriële regelingen op basis van de wet, ook van toepassing zijn op deze verordening.

Artikel 2.1: Bepalen van de doelgroepen

De gemeenteraad moet bij verordening regels stellen met betrekking tot de criteria die worden gehanteerd bij het doen van een aanbod aan inburgeringsplichtigen (artikel 19, vijfde lid, WI). Artikel 2.1 van de verordening vormt de uitwerking van deze verplichting.

Artikel 19, tweede lid, van de WI bepaalt dat het college in elk geval een inburgeringsvoorziening aanbiedt aan nieuwkomers en oudkomers met een vluchtelingenstatus en geestelijk bedienaren. In de verordening, artikel 2.1, eerste lid, is deze bepaling overgenomen.

Artikel 19, eerste lid, WI bepaalt dat het college aan twee groepen inburgeringsplichtigen een inburgeringsvoorziening kán aanbieden:

  • 1.

    inburgeringsplichtigen die uitkeringsgerechtigd zijn en voor wie een arbeidsverplichting geldt en aan wie een voorziening gericht op arbeidsinschakeling is aangeboden;

  • 2.

    oudkomers die zelf geen inkomsten uit werk of uitkering hebben.

Het tweede lid van artikel 2.1 van deze verordening draagt het college op om jaarlijks vast te stellen aan welke groepen inburgeringsplichtigen (binnen de twee doelgroepen van artikel 19, eerste lid, WI) een inburgeringsvoorziening zal worden aangeboden.

In het derde lid is vastgelegd binnen welke kaders het college tot zijn keuze van groepen kan komen. Het is van belang deze kaders niet te eng te definiëren. Te strenge criteria zouden kunnen leiden tot het niet benutten van beschikbare middelen. Om deze reden is in het derde lid gesproken van ‘voorrang geven aan’. Deze formulering geeft ruimte voor flexibiliteit en voorkomt dat de verordening elk jaar aangepast dient te worden. Voor de inhoud van het derde lid is aangesloten bij de prioriteiten die zijn benoemd in de nota ‘Inburgering in Utrecht. Meerjarenperspectief 2007-2010’ en het collegeprogramma 2006-2010 ‘Utrecht voor elkaar’.

Naast de doelgroepen die vanuit het rijksbeleid een aanbod moeten en / of kunnen krijgen en die benoemd zijn in het eerste en derde lid van artikel 2.1 van deze verordening, kiest de gemeente Utrecht ervoor om in elk geval aan alle nieuwkomers een inburgeringsvoorziening aan te bieden, hetzij nieuwkomers die vallen onder de doelgroepen genoemd in het eerste en derde lid van deze verordening, hetzij de overige inburgeringsplichtige nieuwkomers. Aanbod aan deze laatste doelgroep is opgenomen in het vierde lid. De formulering in het vierde lid biedt de mogelijkheid om naast de overige nieuwkomers, ook andere doelgroepen een aanbod te doen, afhankelijk van de door het college gestelde prioriteiten.

Artikel 2.2 De samenstelling van de inburgeringsvoorziening

In de verordening dienen regels te worden gesteld met betrekking tot de vaststelling door het college van een passende inburgeringsvoorziening, met inbegrip van de totstandkoming en samenstelling van de inburgeringsvoorziening (artikel 19, vijfde lid, WI). In dit artikel worden de kaders vastgesteld waarbinnen het college de opdracht heeft voor iedere inburgeringsplichtige die daarvoor in aanmerking komt, een op de persoon toegesneden inburgeringsvoorziening samen te stellen.

In het eerste lid wordt aangegeven op welke wijze het college een passende inburgeringsvoorziening moet vaststellen, genoemd worden de verschillenden factoren die hierbij een rol kunnen spelen.

Inburgeringsplichtigen die bijstandsgerechtigd zijn of een uitkering ontvangen op grond van een andere socialezekerheidswet of sociale zekerheidsregeling, kunnen een inburgeringsvoorziening uitsluitend aangeboden krijgen in combinatie met een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 20, eerste lid WI). Beide voorzieningen zullen bij een dergelijk gecombineerd aanbod op elkaar moeten worden afgestemd. Het college is hiervoor verantwoordelijk (artikel 20, tweede lid, WI). Dit is vastgelegd in het tweede lid.

De samenstelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijk bedienaren wordt geregeld per ministeriële regeling. Gemeenten hebben niet de mogelijkheid om de inburgeringsvoorziening die zij aan geestelijk bedienaren aanbieden naar eigen inzicht vorm te geven. In artikel 4.24 van het Besluit Inburgering en artikel 4.25 van de Regeling Inburgering, is bepaald dat de gehele inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren wordt aangeboden door een landelijke aanbieder.

Het vierde lid regelt de minimumvoorwaarden waaraan een inburgeringsvoorziening in alle gevallen moet voldoen. De onderdelen Nederlandse taal, kennis van de Nederlandse samenleving en deelname aan het inburgeringsexamen vloeien direct voort uit de Wet Inburgering. De onderdelen individuele traject- en maatschappelijke begeleiding en doorgeleiding op maat worden in het Utrechtse beleid als randvoorwaarde tot een succesvol inburgeringsprogramma beschouwd. Om deze reden zijn deze onderdelen tevens opgenomen in dit vierde lid.

Het vijfde lid benoemt bijkomende faciliteiten die het college als onderdeel van de inburgeringsvoorziening aan inburgeringsplichtigen kan aanbieden. Het betreft onderdelen gericht op arbeid, opleiding of participatie. Er is getracht deze zo ruim mogelijk te benoemen, omdat de concrete invulling nog niet vaststaat. Dit is van belang aangezien inburgeringsplichtigen, zodra zij een aanbod accepteren, ook gehouden zijn deel te nemen aan alle onderdelen.

Artikel 2.3 De inning van de eigen bijdrage

In de verordening moeten regels worden gesteld die betrekking hebben op de inning van de eigen bijdrage door het college en de mogelijkheid van betaling in termijnen (artikel 23, derde lid, WI). De hoogte van de eigen bijdrage is vastgelegd in de wet en bedraagt EUR 270,00. Dit bedrag kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd (artikel 23, tweede lid, WI).

In artikel 2.3 wordt geregeld dat de inburgeringsplichtige het bedrag in beginsel in één keer voldoet. De inburgeringsplichtige heeft desgevraagd het recht de eigen bijdrage in een aantal termijnen te betalen. Per beschikking zal het tijdstip waarop word geïnd worden vastgelegd. In het bepalen van het tijdstip zal aansluiting worden gezocht artikel 4.4. Artikel 24, eerste lid, WI maakt het bij inburgeringsplichtigen die algemene bijstand ontvangen mogelijk dat het college de eigen bijdrage verrekent met deze uitkering. Als het college wil overgaan tot verrekening, moet dat worden vastgelegd in de beschikking tot toekenning van de inburgeringsvoorziening.

Artikel 3.1 De procedure van het doen van een aanbod

Het doen van een aanbod van een inburgeringsvoorziening kan juridisch gezien worden opgevat als een feitelijke handeling van het college. Dit betekent dat de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht over het nemen van besluiten in beginsel niet van toepassing zijn. Om die reden zijn in dit artikel enkele procedurele bepalingen opgenomen die er voor moeten zorgen dat het doen van een aanbod op zorgvuldige wijze gebeurt. Dit is van belang omdat een aanbod de start is van een procedure die –als het goed is– leidt tot een besluit en beschikking tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening.

In het eerste lid van dit artikel wordt geregeld dat het college het aanbod van een inburgeringsvoorziening aan de inburgeringsplichtige op schriftelijke wijze doet. Op deze wijze kan er geen onduidelijk ontstaan over het feit dat het college de inburgeringsplichtige een aanbod heeft gedaan. Het schriftelijke aanbod wordt zoveel mogelijk persoonlijk overhandigd aan de inburgeringsplichtige. Dit zal in de regel geschieden tijdens een gesprek met de ambtenaar. In het geval van een gecombineerd aanbod zal het aanbod worden opgenomen in het trajectadvies zoals dat wordt gehanteerd door de afdeling Sociale Zaken en Werkgelegenheid (tweede lid). Het aanbod zal inhoudelijk dezelfde strekking moeten hebben als de uiteindelijke beschikking.

In het derde lid wordt bepaald dat inhoud van en rechten en plichten bij het aanbod worden vastgelegd. Hierdoor kan de instemming met het aanbod tevens worden opgevat als instemming met de beschikking tot de toekenning van de inburgeringsvoorziening (die eenzijdig door de gemeente wordt opgelegd). Deze beschikking moet dan wel dezelfde inhoud hebben als het aanbod (het vierde lid).

Het vierde lid bepaalt dat de inburgeringsplichtige middels ondertekening de acceptatie kenbaar maakt. Ook dit zal in de regel gebeuren tijdens een gesprek met de ambtenaar. Een inburgeringsplichtige hoeft een aanbod niet te accepteren. Weigert de inburgeringsplichtige het aanbod, dan zal hij zich zelfstandig moeten voorbereiden op het inburgeringsexamen. Het vijfde lid bevestigt dit gegeven.

Het zesde lid bepaalt tenslotte dat de gemeente binnen een termijn van twee weken met het besluit tot toekenning van de inburgeringsvoorziening komt.

Artikel 3.2 Beschikkingen

In dit artikel wordt geregeld welke onderwerpen in ieder geval bij beschikking moeten worden vast gelegd. In geval van een oudkomer, moet het college per beschikking de dag vastleggen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start gaat (artikel 26 WI). Binnen vijf jaar ná deze datum moet de inburgeringsplichtige oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald. De termijn waarbinnen de inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald, ligt vast in de wet (artikel 7 WI). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn alleen melding worden gemaakt.

Het besluit tot het toekennen van een inburgeringsvoorziening is in het geval van de doelgroepen zoals genoemd in artikel 2.1, eerste en derde lid, een beschikking. Dit betekent dat de inburgeringsplichtige de mogelijkheid heeft tegen dit besluit in bezwaar en beroep te gaan. Per beschikking zal de toegekende inburgeringsvoorziening, inclusief de rechten en verplichtingen van de inburgeringsplichtige nauwkeurig moeten worden omgeschreven. Op grond van artikel 23 WI dient de inburgeringsplichtige medewerking te verlenen aan de uitvoering van de inburgeringsvoorziening. Handhaving hiervan is alleen mogelijk als de verplichtingen van de inburgeringsplichtige duidelijk zijn omschreven en aan de betrokkene (onder andere door middel van de beschikking) bekend zijn gemaakt. Per beschikking kan worden neergelegd dat de inburgeringsplichtige als onderdeel van de inburgeringsvoorziening op een eerder tijdstip een inburgeringexamen moet afleggen. Het ligt voor de hand dat het afleggen van dit examen verplicht wordt gesteld direct nadat de looptijd van de inburgeringsvoorziening is afgelopen. Per beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van verrekening met de bijstandsuitkering). Dit is geregeld in 2.3 van de verordening. Er is voor gekozen in de verordening een onderscheid te maken tussen de onderwerpen die in de beschikking ter oplegging van de inburgeringsplicht worden vastgelegd (eerste lid van artikel 3.2 van deze verordening) en de onderwerpen die in de beschikking voor toekenning van een inburgeringsvoorziening worden vastgesteld (tweede lid). In het geval een inburgeringsplichtige het aanbod tot een inburgeringsvoorziening weigert, kan alleen de beschikking zoals genoemd onder het eerste lid worden opgelegd.

Aan inburgeringsplichtigen die niet op basis van de Wet Inburgering een inburgeringsvoorziening aangeboden zullen krijgen, bijvoorbeeld nieuwkomers zoals genoemd in artikel 2.1, vierde lid van deze verordening, zal middels een overeenkomst de inburgeringsvoorziening worden aangeboden. Het derde lid van artikel 3.2. van deze verordening verwijst naar de onderwerpen die in elk geval zijn opgenomen in deze overeenkomst. Aan deze doelgroep wordt wel een beschikking opgelegd ter vaststelling van de inburgeringsplicht (eerste lid). In de overeenkomst is vastgelegd dat de inburgeringsplichtige instemt met de voorfinancieringsregeling die het college aanbiedt ten behoeve van het aangeboden traject. Deel van deze regeling is dat de inburgeringsplichtige instemt met inning door het college van de in artikel 18 van de wet genoemde vergoeding die hij zal ontvangen bij het behalen van het inburgeringsexamen binnen de in artikel 18 van de wet gestelde termijn (drie jaar). De hoogte van de vergoeding wordt per ministeriële regeling vastgesteld. Tevens is in genoemde overeenkomst een sanctiebepaling conform artikel 4.5. van deze verordening opgenomen.

Artikel 4.1 Oproepen ter vaststelling inburgeringsplicht

Er is voor gekozen om tevens regels tot het oproepen ter vaststelling van de inburgeringsplicht op te nemen. In de wet is dit onderdeel opgenomen onder het hoofdstuk handhaving. In artikel 5.1 van het uitvoeringsbesluit is opgenomen dat de gemeente in elk geval nieuwkomers binnen 6 weken na datum vestiging in de gemeente of zes weken na ontvangst van de eerste verblijfsvergunning zal oproepen om de inburgeringsplicht vast te stellen. Uit artikel 19 van de wet vloeit bovendien voort dat de gemeente in elk geval geestelijk bedienaren, zowel nieuwkomers als oudkomers, zal oproepen. In het eerste en het tweede lid van artikel 4.1 van deze verordening, zijn deze bepalingen opgenomen.

In het derde lid is bepaald dat bij het oproepen van oudkomers, voorrang wordt gegeven aan de in artikel 2.1, tweede lid van deze verordening, genoemde doelgroepen. Dit impliceert dat het vaststellen van de inburgeringsplicht voor deze groepen samen zal gaan met het aanbieden van een voorziening. Het oproepen van doelgroepen alleen ter vaststelling van de inburgeringsplicht zal niet bij voorbaat als prioriteit gelden.

Artikel 4.2 Ontheffing van inburgeringsplicht

Deel van de handhavingstaak van gemeenten, vormt de mogelijkheid om ontheffing van de inburgerings-plicht te verlenen. Deze criteria voor het verlenen van ontheffen vloeien volledig voort uit de Wet Inburgering en onderliggende bepalingen. Ter verduidelijking zijn deze passages wel in deze verordening opgenomen.

Artikel 4.3 De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende gedragingen

Artikel 35 van de WI draagt gemeenten op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 van de WI zijn voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd. In het eerste tot en met het vierde lid van artikel 4.3 van deze verordening is de hoogte van de boetes bepaald. In de verordening is gekozen de boetebedragen weer te geven als percentages van de bijstandsnorm, zoals ook in de huidige verordening Boete Wet Inburgering Nieuwkomers. Rechtsgelijkheid gebiedt dat de hoogte van de bestuurlijke boetes in deze verordening wordt afgestemd op de hoogte van de maatregelen in de maat-regelenverordening WWB. Gekozen is om de hoogte van de boete zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de maximale bedragen in artikel 34 van de WI. De kans dat een inburgeringsplichtige zijn plicht ‘afkoopt’ middels het betalen van bestuurlijke boetes wordt op deze wijze zo veel mogelijk ingeperkt. De hoogte van de boete en percentages zijn daarnaast zoveel mogelijk afgestemd op de Verordening afstemming bijstand 2004.

De boetes die in de verordening worden opgenomen, zijn geen gefixeerde bedragen. Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, WI). Deze bepaling van de wet brengt met zich mee dat het college bij elke op te leggen bestuurlijke boete zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige, afwijking van de hoogte van de voorgeschreven boete geboden is. In de verordening zijn de boetes bepaald die ten hoogste kunnen worden opgelegd. Afwijking van de standaardboete kan hierdoor enkel een verlaging betekenen.

In wet is vastgelegd dat het college bevoegd is om in geval van toepasselijkheid van de artikelen 29, 30, 31, 32, of 33 van de wet, een boete vast te stellen en op te leggen. Het vaststellen en opleggen van de boete geschiedt conform de procedure zoals bepaald in artikel 39 tot en met 43 van de wet. Hierin staat onder andere beschreven dat het college, omwille van praktische uitvoerbaarheid, een ambtenaar van de gemeente kan mandateren om, namens het college, de boete vast te stellen en op te leggen. In artikel 41 van de wet is bepaald dat het mandaat niet kan worden verleend aan degene die het in dat artikel genoemde rapport heeft opgesteld. In de regel zal deze laatstgenoemde de direct betrokken ambtenaar zijn, terwijl het mandaat tot opleggen van beschikkingen en boetes in de regel verleend is aan het hoofd van de uitvoerende afdeling.

Krachtens artikel 37 van de wet, legt het college geen bestuurlijke boete op indien voor dezelfde gedraging de bijstand kan worden verlaagd op grond van artikel 18, tweede lid, van de Wet Werk en bijstand, dan wel indien voor dezelfde gedraging een boete of maatregel kan of moet worden opgelegd op grond van de bij de sociale zekerheidswetten bedoeld in artikel 19 eerste lid, onderdeel a, van de wet. In overeenstemming met artikel 37 van de wet, zal voor inburgeringsplichtigen met een uitkering vooraleerst de mogelijkheid tot afstemming van de uitkering worden onderzocht. In het geval van WWB-gerechtigden zal afstemming plaats vinden op basis van de Verordening afstemming bijstand 2004. Als dit niet mogelijk blijkt te zijn, wordt vervolgens de mogelijkheid van een boete op grond van deze verordening onderzocht.

Artikel 4.4 Stimuleringsbonus

In dit artikel is bepaald dat een bonus kan worden verdiend ter hoogte van de eigen bijdrage, indien de inburgeringsplichtige binnen de in de beschikking of overeenkomst gestelde termijn het inburgeringsexamen aflegt en tijdens het programma niet meer dan 20% verzuimt. Deze bonusregeling is opgenomen als een extra stimulans tot het succesvol afronden van het inburgeringsprogramma.

Artikel 5.1 Informatieverstrekking

In artikel 8 van de WI is bepaald dat de gemeente per verordening vastlegt hoe zij aan haar taak in de informatieverstrekking aan inburgeringsplichtigen wat betreft hun rechten en plichten en het aanbod van en de toegang tot de inburgeringsvoorziening, gaat voldoen. In artikel 5.1 staan de onderwerpen genoemd die in de informatievoorziening in elk geval aan bod komen en de middelen die daarbij in elk geval zullen worden ingezet: het 1 loket Inburgering is ingericht om informatie te verstrekken aan alle doelgroepen van inburgering. Bij doelgroepen die een voorziening krijgen aangeboden, vindt informering tijdens de intake en traject plaats. Nieuwkomers zullen ook via de al bestaande sluitende aanpak met de afdeling Burgerzaken worden opgeroepen na inschrijving in het GBA. Daarnaast wordt informatie voor potentiële doelgroepen via de gemeentelijke website verstrekt. Aanvullend zal naar andere passende vormen gezocht worden. Het laatste lid bepaalt dat het college in elk geval aan verzoeken om informatie van de kant van de inburgeringsplichtige zal voldoen.